Organisatie | Wageningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening Wageningen 1994 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening Wageningen 1994 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-01-1995 | 01-10-2010 | eerste inwerkingtreding | 19-12-1994 Veluwe Post, 28-12-1994 | 94/13715a | |
05-01-1995 | eerste inwerkingtreding | 19-12-1994 Veluwe Post, 28-12-1994 | 94/13715a |
Artikel 1.1 - Begripsomschrijving
Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.
Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.
HOOFDSTUK 2 BRANDVEILIG GEBRUIK
Artikel 2.1.1 - Vergunning gebruik inrichting
Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Artikel 2.1.2 - Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relevantie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Artikel 2.1.3 - Intrekken vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:
het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Artikel 2.1.4 - Verplicht aanwezige bescheiden
In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn en moet, op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening ter inzage worden gegeven.
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 - Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van zelfverminderde redzaamheid van de bewoners in combinatie met de permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
Artikel 2.2.2 - Verbod stoffen aanwezig te hebben
Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen
Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de Bouwverordening Wageningen 1993 aangegeven wijze.
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 - Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeven waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2 - Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
Artikel 2.3.3 - Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.4 - Verbod open vuur en roken
Artikel 2.3.5 - Verboden handelingen met stoffen
Artikel 2.3.6 - Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een naaldhout bos, een heideveld een veen of ander terrein dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief - de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
HOOFDSTUK 3 STRAF-, OVERGANGS-, EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 3.1 -Toezicht op naleving
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.
Artikel 3.3 - Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 16 februari 1976, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde Brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d 16 februari 1976, geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de Bouwverordening Wageningen 1993 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de Bouwverordening Wageningen 1993.
De Brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen.
De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven:
de Brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover, in hetgeen zij regelt, niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enig andere wet. Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat de regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan is de Brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd.
De Brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen.
Rest derhalve thans die "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen" die geen bouwwerk zijn (zie ook toelichting op artikel 1).
De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1, wordt voldaan.
De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning.
Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Stbl. 1992, 315).
De artikelen 4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergunningsaanvraag van toepassing. De voorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen.
De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden afgewikkeld. De Awb geeft geen vaste termijn in weken, maar geeft aan dat een aanvraag binnen een redelijke termijn tot beschikking moet leiden. Die redelijk termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de aanvraag een beslis-sing is genomen of aan de aanvrager is meegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt. Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld.
Derhalve is de in verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een vergunningsaanvraag voorschrijft.
De Awb is op 1 januari 1994 in werking getreden.
De in artikel 1.1 bedoelde "voor menselijk toegankelijke ruimtelijke begrensde plaatsen" is een ruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de bouwverordening.
In dit verband ware te denken aan alle "bouwwerken" die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de bouwverordening.
Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, 209. Daarin werd uitgemaakt "dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip 'gebouw' en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening, omdat niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is, nog steun vindt in of op de grond".
Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen.
Het valt te verwachten dat bij een "minder losse verbinding" de bouwsels onder de werking Woningwet zullen vallen.
Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest-) tenten en dergelijke.
Artikel 2.1.1 - Vergunning gebruik bouwwerk
De burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:
Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.
Artikel 2.1.2 - Weigeren vergunning
Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgronden voor een vergunning kunnen zijn:
De situaties a en b betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.
Een ander goede basis voor de beoordeling van de vergunningsplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NBF uitgeeft in de serie "Een brandveilig gebouw ...".
Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen en dergelijke) niet mogelijk.
Artikel 2.2.1 - Gebruikseisen inrichtingen
Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In
artikel 2.2.1 vindt de brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen regeling.
Artikel 3.1 - Toezicht op de naleving
Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de Gemeentelijke Organisatieverordening
(ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op naleving van de Brandbeveiligingsverordening. In de toelichting op de (model-)bouwverordening 1992 vermelden wij dat de brandweer de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventie voorschriften. Tevens kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van het bouw- en woningtoezicht.
Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze van deze verordening en van andere verordeningen een coördinatie tot stand te brengen.
Voor de opsporing van (onder meer) de in de Brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger.
Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stbl. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stbl. 1986, 247).
Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 genoemde strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de Brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweede categorie in de verordening worden gesteld.