Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vlaardingen

Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVlaardingen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW 2013
CiteertitelBeleidsregels terug- en invordering en verhaal SZW 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpFinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Beleidsregels Participatiewet.

Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze regeling vervallen de beleidsregels Terugvordering en verhaal SZW 2012

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene Wet bestuursrecht, art. 4:81
  2. Besluit bijstandsverlening zelfstandigen
  3. Wet Inburgering
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 20
  6. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 2.2
  7. Wet werk en bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-03-201301-01-2015nieuwe regeling

19-03-2013

Gemeenteblad 2013-33, 27-03-2013

603278

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW 2013

Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, Gelet op de Wet werk en bijstand, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet inburgering en artikel 4:81 en volgende van de Algemene wet Bestuursrecht;

Besluit vast te stellen de volgende Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW 2013

Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet kinderopvang, de Wet inburgering, de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek.

2. In deze regeling wordt verstaan onder:

• WWB: Wet werk en bijstand;

• WI: Wet inburgering;

• Wko: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

• IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

• IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

• BW: Burgerlijk Wetboek;

• Awb: Algemene wet bestuursrecht;

• Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

• verstrekking: de door het college betaalde kosten van bijstand als bedoeld in de WWB, de uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ en de tegemoetkoming kinderopvang als bedoeld in Wko;

• vordering: de door het college teruggevorderde kosten van bijstand als bedoeld in de WWB, de teruggevorderde uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ, de teruggevorderde tegemoetkoming kinderopvang als bedoeld in de Wko, de eigen bijdrage inburgering als bedoeld in de WI en een opgelegde boete als bedoeld in de WI;

• brutering: het verhogen van de vordering met de loonheffing waarvoor het college, dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, inhoudingsplichtig is, voor zover de loonheffing niet verrekend kan worden met de door het college af te dragen loonheffing;

• college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen;

• fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand of uitkering als gevolg van het verwijtbaar niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

• inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, lid 1 WWB, artikel 13, lid 1 IOAW, artikel 13, lid 1 IOAZ, artikel 30c, lid 2 en lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 1.28 Wko;

 

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, brutering en aflossing krediethypotheek

1. Het college maakt gebruik van zijn bevoegdheid, om:

a. bijstand terug te vorderen op grond van de artikelen 58 tot en met 60 WWB;

b. uitkering terug te vorderen op grond van de artikelen 25, 26 en 28 IOAW;

c. uitkering terug te vorderen op grond van de artikelen 25, 26 en 28  IOAZ;

d. een tegemoetkoming terug te vorderen op grond van artikel 1.38 Wko.

2. Voor zover dit vereist is om tot terugvordering te kunnen overgaan, maakt het college tevens gebruik van de bevoegdheid om een besluit als bedoeld in het eerste lid, te herzien of in te trekken.

3. Te veel verstrekte bijstand wordt teruggevorderd inclusief de afgedragen loonheffing en de vergoeding in het kader van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

4. Het aflossingsregime zoals dat is geregeld in het Bijstandsbesluit krediethypotheek (Bbk) voor krediethypotheken die voor 1 januari 1996 zijn gevestigd en het Besluit krediethypotheek bijstand (Bkb) voor krediethypotheken die op of na 1 januari 1996 zijn, gevestigd wordt gehanteerd.

 

Artikel 3 Uitzonderingen op artikel 2

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder a tot en met c vordert het college een door het college, na ontvangst van een signaal, ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand of uitkering niet terug, voor zover deze bijstand of uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verstrekt, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

2. Onder een signaal als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder a tot en met c beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt als belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand of uitkering over een langere periode, omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 3 ziet het college af van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende, en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

Hoofdstuk II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE? TERUGVORDERING

Artikel 4 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Artikel 5 Kwijtschelding bij schuldregeling

1. Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van vorderingen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. redelijkerwijs is te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

b. redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c. de vordering van de gemeente zal wegens teruggevorderde bijstand of uitkering ten minste worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. de terugvordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, of

b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

3. Het college trekt het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering in of wijzigt dit besluit ten nadele van de belanghebbende indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, of

b. de belanghebbende zijn vordering aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 6 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

1.   In afwijking van artikel 2, lid 1 besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

3. De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d Rv niet te boven is gegaan.

4. Op verzoek van de belanghebbende kan het college instemmen met het verzoek tot afkoop van het restant van de vordering, indien de afkoop meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure zou worden gevolgd.

 

Artikel 7 Uitzonderingen op artikel 6

1. Artikel 6 is niet van toepassing op vorderingen die:

a. het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

2. Het college kan het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering, intrekken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 8 Afzien van terugvordering en invordering bij kruimelbedragen

1. In afwijking van artikel 2, lid 1 ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen bijstand of uitkering een bedrag van € 25,-- op netto basis niet te boven gaat.

2. Het college ziet af van verdere invordering indien er sprake is van een restantvordering onder de € 150,-- en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet doelmatig is en er geen andere vorderingen meer openstaan.

 

Hoofdstuk III INVORDERING

Artikel 9 Algemeen

1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

2. Het terugvorderingsbesluit bevat in ieder geval:

a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

c. de datum waarop de betalingsverplichting ingaat;

d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking genoemd in artikel 4.87 Awb een betalingsregeling te treffen;

e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting;

f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden;

g. mogelijkheid tot brutering van de netto vordering.

 

Artikel 10 Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 4 WWB en artikel 28, lid 2 IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 van deze beleidsregels genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering, over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering. 

Artikel 11 Betalingsregeling en uitstel van betaling

1. Het college verleent ambtshalve of op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende, uitstel van betaling, wanneer duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

2. Het besluit over de betalingsregeling vermeldt in ieder geval:

a.   de maandelijkse aflossingsverplichting;

b.   de datum van ingang van de aflossingsverplichting;

c. de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd,

waaronder tevens begrepen de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege   inschakeling van derden voor rekening van belanghebbende zijn;

d. de mededeling dat, bij gebreke van tijdige betaling, de vordering in zijn geheel, zonder verdere

vooraankondiging, ineens opeisbaar wordt en dat het college in dat geval niet langer gehouden is aan de vastgestelde aflossingsverplichting ingevolge lid 2, sub a.;

e. aan welke vordering(en) de betaling wordt toegerekend.

3. Het besluit van het college genoemd in het tweede lid geldt tevens als besluit tot uitstel als bedoeld in artikel 4:94 Awb.

4. Aan uitstel van betaling kunnen in ieder geval de volgende verplichtingen worden verbonden:

a. de verplichting om de ontvangst van inkomsten of vermogen onverwijld te melden;

b. de verplichting om een wijziging van leef- of woonsituatie te melden;

c. de verplichting om bepaalde vermogensbestanddelen te gelde te maken.

5. Een verzoek om voor een schuldregeling in aanmerking te komen, vormt voor het  college geen reden om de beslissing tot oplegging van een vordering op te schorten of uitstel van terugbetaling van de opgelegde vordering te verlenen.

6. Het college wijst een verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel af  indien belanghebbende beschikt over vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm.

7. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het zesde lid:

a. worden de vorderingen die het gevolg zijn van teveel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten en;

b. is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d WWB van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 12 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

1. Indien belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.

2. Voor een belanghebbende met een inkomen boven bijstandsniveau geldt:

a. betaling binnen zes weken;

b. betaling binnen maximaal twaalf maanden wanneer betaling binnen zes weken niet haalbaar is;

c. Indien betaling binnen zes of twaalf weken niet haalbaar is, wordt een betalingsregeling naar draagkracht vastgesteld.

3. Voor zover de debiteur aan zijn betalingsverplichting blijft voldoen, blijft de betalingsregeling die is afgesproken vóór 1 januari 2013 van toepassing.

 

Artikel 13 Continuering van de duur en hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom

De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van twaalf maanden na beëindiging van de bijstand of een IOAW- of IOAZ-uitkering.

Artikel 14 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

1. Bij een gegrond vermoeden dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college de draagkracht opnieuw beoordelen.

2. Voor zover geen gegrond vermoeden aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een onderzoek in, tenzij het college gemotiveerd een andere frequentie bepaalt.

3. Wanneer het college als gevolg van een onderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, stelt het college belanghebbende hiervan in kennis bij beschikking.

4. Het college legt een gewijzigde betalingsverplichting op met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de beschikking bekend is gemaakt..

 

Artikel 15 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting

1. Belanghebbende kan schriftelijk verzoeken om

a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent aan de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

2,  Bij het verzoek tot wijziging of uitstel overlegt de belanghebbende zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken.

3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij het college oordeelt dat er sprake is van dringende redenen.

 

Artikel 16 Aanmaning, verrekening, beslag en rente bij niet tijdige betaling

1. Indien belanghebbende niet betaalt en niet bereid is tot het treffen van een minnelijke regeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet nakomt wordt hij aangemaand om binnen twee weken na ontvangst van een aanmaning te betalen.

2. Indien belanghebbende na te zijn aangemaand, niet bereid is tot het treffen van een minnelijke regeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

a. verrekening met de periodiek verleende verstrekking op grond van artikel 4:93 Awb, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid

b. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 Rv; of

c. een executoriaal of conservatoir beslag op roerende of onroerende goederen, overeenkomstig het Tweede boek Rv.

 

Artikel 17 Rente – en aanmaningskosten

1. Het college brengt geen aanmaningskosten in rekening.

2. Indien het college de vordering ter executie overdraagt aan een derde die beroepsmatig belast is met de invordering, rekent het de door de derde gemaakte kosten volledig door aan belanghebbende en verhoogt het de vordering met wettelijke rente.

3. De uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op kosten van belanghebbende.

 

Hoofdstuk IV VERHAAL

Artikel 18 Verplichting van de bijstandsgerechtigde

1.   Het college kan ingevolge artikel 55 WWB de bijstandsgerechtigde verplichten de benodigde stappen te nemen om de onderhoudsbijdrage conform de rechterlijke uitspraak met betrekking tot de alimentatie, van de onderhoudsplichtige af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden.

2.   Indien incasso van de onderhoudsbijdrage conform de rechterlijke uitspraak niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een rechterlijke uitspraak over alimentatie ontbreekt, maakt het college gebruik van zijn bevoegdheden op grond van de artikelen 62 en 62b WWB.

 

Artikel 19 Verhaalsbevoegdheid

1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 56, 61 en 62 WWB, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 20 Afzien van verhaal

1. Het college ziet af van verhaal indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar.

2. Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van verhaal indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.

 

Artikel 21 Beoordeling van mate van onderhoudsplicht

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht en de omvang van het te verhalen bedrag houdt het college rekening met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter beslist over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Artikel 22 Verhalen volgens rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

1. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 BW die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, verhaalt het college de kosten van bijstand dan wel de kosten van de inkomensvoorziening, in overeenstemming met deze uitspraak.

2. Het college deelt het besluit tot verhaal in dat geval bij brief mee aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen 30 dagen na verzending van de brief te voldoen.

3. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert de het college het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, in door middel van het uitvaardigen van een dwangbevel, conform artikel 62b, vierde lid WWB.

4. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Rv ten uitvoer gelegd. 

 

Artikel 23 Wijziging door rechter vastgesteld bedrag levensonderhoud

1. Indien sprake is van gewijzigde omstandigheden kan de het college verzoeken het door de rechter vastgestelde bedrag voor de verhaalsbijdrage te wijzigen.

2. De gemeente verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 BW vast te stellen, indien de rechter: 

a. deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van Boek I BW;  

b. geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

 

Artikel 24 Inhoud van het verhaalsbesluit

1. Het college deelt een besluit tot verhaal, anders dan op grond van artikel 62b WWB, mee aan degene op wie verhaal wordt gezocht.

2. Het besluit vermeldt het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

3. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.

 

Artikel 25 Ingangsdatum en betaling verhaalsbijdrage

1. Het college legt de verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 WWB op met ingang van de eerste van de maand volgend op maand waarin verhaalsbesluit aan belanghebbende bekend is gemaakt.

2. Het college stelt de termijn van betaling in het verhaalsbesluit gesteld op zes weken te rekenen vanaf het moment van verzending van het besluit.

 

Artikel 26 Verhaal in rechte

Indien belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.  

Artikel 27 Verrekening en beslaglegging

1. Indien belanghebbende niet bereid is de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van het college vastgestelde bijdrage te voldoen, wordt die uitspraak ingevolge artikel 62i WWB ten uitvoer gelegd door middel van verrekening als bedoeld in artikel 60, lid 3 WWB, dan wel executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, lid 2 Rv. Daarbij maakt het college gebruik van de aan de verhaalsvordering bevestigde preferentie. 

2. Ten aanzien van de invordering van verhaalsbijdragen is Hoofdstuk III van deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 18, 19 en 20.

 

Artikel 28 Onderzoek naar draagkracht

1. Eén keer per 36 maanden verricht het college onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage.

2. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vast.

3. Het college neemt geen nieuw verhaalsbesluit als bedoeld in artikel 62 WWB indien:

a. uit het draagkrachtonderzoek blijkt dat de draagkracht met niet meer dan met € 50,00 per maand is vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek, of

b. het woonadres en de gezinssamenstelling van de belanghebbende ten opzichte van het laatst verrichte onderzoek gelijk zijn gebleven en het gezinsinkomen van belanghebbende ten opzichte van het laatste verrichte onderzoek met minder dan 15 % bruto is gestegen.

 

Artikel 29 Verhaal en schuldregeling

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 19 kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, gedeeltelijk afzien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbijdragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en;

c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in lid 1, sub b tot stand is gekomen.

3. Het college trekt het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal in of wijzigt dit ten nadele van de belanghebbende indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden;

b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 30 Afzien van invordering

a. Het college kan in individuele gevallen afzien van invordering indien:

a. de vordering minder bedraagt dan € 150,00, én

b. het treffen van invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet doelmatig is.

b. Bij vorderingen van € 150,00 tot € 5.000,00 kan het college van invordering afzien indien:

a. vijf jaar niet is afgelost, én

b. incasso van de vordering gedurende deze vijf jaar onmogelijk is gebleken, én

c. het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

3.   Indien de vordering € 5.000,00 of meer bedraagt, kan de vordering slechts dan worden afgeboekt indien:

a. tien jaar niet is afgelost, én

b. incasso van de vordering gedurende deze tien jaar onmogelijk is gebleken, én

c. het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

 

Hoofdstuk V SLOTBEPALINGEN REGELING

Artikel 31 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels

1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

2. Op dat moment worden de beleidsregels Terugvordering en verhaal SZW 2012 ingetrokken.

 

Artikel 32 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering en verhaal SZW 2013.

Aldus op vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen in de vergadering van 19 maart 2013.

de secretaris,     de burgemeester, ir. C. Kruyt                                                   mr. T.P.J. Bruinsma

Nota-toelichting Toelichting Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW 2013

Algemeen

Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verstrekt de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in de IOAW en IOAZ. Daarnaast vordert de gemeente terug op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) en Wet inburgering (WI).

Terugvordering is een aan het college toekomende zogenaamde discretionaire bevoegdheid  dat wil zeggen dat het college zelf kan bepalen hoe het van zijn bevoegdheid gebruik maakt. Het college kan in beleidsregels aangeven hoe het zijn bevoegdheid zal gebruiken. Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) per 1 januari 2013 wordt de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een gebonden bevoegdheid. Bij een gebonden bevoegdheid schrift de wet voor hoe het college zijn bevoegdheid moet gebruiken; het college is verplicht op een voorgeschreven manier te handelen. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht.  De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

a. een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering ; en

b. een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.   De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping. Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering vóór 1 januari 2013 genomen, dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, het oude recht gelden en is er nog geen sprake van een verplichting tot terugvordering..  Naast de verplichting tot terugvordering zijn in de wet ook drie gerelateerde discretionaire bevoegdheden opgenomen:

a. intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ op grond van artikel 54, lid 3 WWB en artikel 17, lid 3 IOAW en IOAZ;

b. de mogelijkheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

c. brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering op grond van artikel 58, lid 5 (v/h lid 4) WWB en artikel 25, lid 5 (v/h lid 4) IOAW en IOAZ. Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect – beperkt door de Wet aanscherping.

a. Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes in dit kader (waarbij in meer algemene zin van intrekking/herziening over bepaalde periodes wordt afgezien) op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter – tot op dit moment – juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen (denk aan: beperking onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook de periode van intrekking/herziening, voor zover dit de slagkracht van de handhaving niet ten goede komt);

b. Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin het – met inachtneming van de regelgeving rond de

beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft, verrekening – indien mogelijk – verplicht (artikel 60,  lid 4 WWB en artikel 28, lid 2 IOAW en IOAZ).  

c. Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, lid 1 WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt. Van de verhaalsbevoegdheid wordt pas gebruik gemaakt als het niet mogelijk is voor een bijstandsgerechtigde om aanspraak te maken op alimentatie. Alimentatie is immers een voorliggende voorziening. Dit geldt zowel voor partneralimentatie als voor de onderhoudsbijdrage voor kinderen. Indien nodig wordt de verplichting opgelegd aan een bijstandsgerechtigde om een alimentatieprocedure te starten dan wel om de invordering van de alimentatie uit handen te geven aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Voordeel van deze werkwijze is dat een bijstandsgerechtigde, zeker wanneer er parttime inkomsten zijn, sneller over een inkomen beschikt dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikelsgewijze toelichting HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de omschrijvingen van in de beleidsregels voorkomende begrippen opgenomen. Artikel 2 – Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, brutering en aflossing krediethypotheek

Dit artikel bevat  de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot  herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering. Het vierde lid geeft aan hoe de aflossing van krediethypotheken plaatsvindt. Artikel 3 - Uitzonderingen op artikel 2

In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering, dient af te wijken van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken.  Het gaat meer specifiek om: Eerste lid  De zesmaandenjurisprudentie

De zesmaandenjurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat het college binnen zes maanden nadat het een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes maanden jurisprudentie speelt niet, indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. 

Derde lid Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd.

De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.  Vierde lid Afzien van brutering

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en als hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. 

HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

In hoofdstuk II wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering. Artikel 4 – Reikwijdte

In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, lid 7 WWB en artikel 25, lid 6 IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013. Artikel 5 – Kwijtschelding bij schuldregeling

Een van de uitgangspunten van het invorderingsbeleid is de mogelijkheid om van de hoofdregel af te wijken als de belanghebbende in de knel komt. Daarom wordt meegewerkt met schuldregelingen tegen finale kwijting voor belanghebbenden die in een problematische schuldsituatie verkeren. Dit geldt niet voor terugvorderingen die het gevolg zijn van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht. Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Artikel 6 -  Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

In dit artikel zijn de voorwaarden voor kwijtschelding van een restant vordering vastgelegd. Daarbij is niet alleen van belang dat de afgesloten betalingsregeling is nagekomen maar er moet ook een behoorlijk deel van de vordering zijn voldaan. Bij hoofdelijke aansprakelijkheid geldt afzien van terugvordering of verdere terugvordering alleen voor de partner die dit toegekend heeft gekregen. Artikel 7 - Uitzonderingen op artikel 6

Uitzonderingen op de in artikel 6 genoemde hoofdregel zijn:

a. schulden die het gevolg zijn van een eerder verstrekte geldlening;

b. schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en

c. andersoortige schulden die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een

schuldenaar, niet zijnde fraudevorderingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes. De terugvorderingplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete. Het college trekt een eerder op basis van artikel 5 verleende kwijtschelding in indien later blijkt dat deze kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens die door de belanghebbende zijn verstrekt. Artikel 8 – Afzien van terugvordering en invordering bij kruimelbedragen

Er doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van het nemen van een terugvorderingsbeschikking of van verdere invordering niet opwegen tegen de opbrengsten. In het kader van efficiency en effectiviteit is het in die gevallen mogelijk om af te zien van (verdere) invordering. Of er van een dergelijke situatie sprake is dient telkens individueel bepaald te worden. In het tweede lid is een doelmatigheidstoets opgenomen. Het college heeft  beoordelingsvrijheid om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen van € 150,00 of minder

HOOFDSTUK III INVORDERING Artikel 9 - Algemeen

Het uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de gestelde betalingstermijn wordt voldaan. Het terugvorderingsbesluit moet de in lid twee genoemde informatie bevatten. Artikel 10 - Verrekening

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ kan het college tot verrekening van de vordering overgaan. Het college heeft ervoor gekozen om direct tot verrekening over te gaan.

Zoals reeds meerdere keren aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Artikel 11 -  Betalingsvoorstel en uitstel van betaling

Uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de wettelijke betalingstermijn van zes weken wordt voldaan. Mocht de belanghebbende niet in staat zijn om binnen deze termijn de vordering te voldoen dan kan er een betalingsregeling worden gesloten. Het college kan ambtshalve uitstel van betaling verlenen. Wanneer de betalingsregeling niet wordt nagekomen dan neemt het college weer het heft in handen. Het college is dan niet langer gebonden aan de betalingsregeling en de vordering is dan weer in zijn geheel opeisbaar. Het besluit inzake de betalingsregeling moet de in het tweede lid genoemde informatie bevatten. De betalingsregeling geldt tevens als uitstel van betaling (art. 4:94 Awb). Aan uitstel van betaling kunnen een aantal verplichtingen worden verbonden. Wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen wordt de vordering ineens in zijn geheel opeisbaar. Bij vaststelling of belanghebbende vermogen heeft worden buiten beschouwing gelaten:

• de vorderingen;

• bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn (art. 34, lid 2,onder a WWB);

• het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf genoemd in artikel 50, lid 2 WWB, voor zover dit minder bedraagt dan € 48.900,00; (bedrag geldt per 1 januari 2013) (art. 34, lid 2 onder d WWB). Artikel 12 - Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

Uit het oogpunt van efficiency en effectiviteit is gekozen voor vaste percentages.

Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau geldt dat de vordering in principe binnen zes weken moet zijn betaald. Lukt dit niet dan wordt een betalingsregeling voor maximaal twaalf maanden met belanghebbende afgesproken. Is betaling binnen deze termijn niet mogelijk dan kan een betalingsregeling naar draagkracht (afhankelijk van de persoonlijke situatie van belanghebbende) worden vastgesteld (maatwerk). Artikel 13 - Continuering van de duur en hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom

Bij beëindiging van de uitkering wordt de bestaande aflossing nog twaalf maanden ongewijzigd voortgezet. Hiermee wordt voorkomen dat mensen die aan het werk gaan, gelijk meer moeten aflossen omdat ze een hoger inkomen hebben. Dit werkt niet motiverend. Ook wordt met dit beleid de armoedeval tegengegaan. Na afloop van deze twaalf maanden wordt een nieuwe aflossing bepaald. Artikel 14 - Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

Een eenmaal door het college vastgestelde betalingsverplichting kan door het college worden gewijzigd. Wanneer uit een heronderzoek naar de draagkracht naar voren komt dat er ruimte is voor een hogere aflossing dan kan het college een hoger aflossingsbedrag vaststellen. Een heronderzoek kan periodiek plaatsvinden of incidenteel wanneer er aanwijzingen zijn dat het inkomen is gewijzigd. Artikel 15 – Verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting

De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot wijziging van de vastgestelde betalingsverplichting. Artikel 16 – Aanmaning, verrekening, beslag en rente bij niet tijdige betaling

Wanneer een belanghebbende niet tijdig betaalt wordt een aanmaning verstuurd. Binnen de wettelijke aanmaningstermijn van twee weken moet dan alsnog aan de betalingsverplichting worden voldaan. Wanneer dit niet gebeurt dan gaat de gemeente over tot dwanginvordering door middel van:

- verrekening;

- het leggen van derdenbeslag; of

- beslag op roerende of onroerende goederen.

Voor het leggen van beslag is een titel nodig. Wanneer de vordering is ontstaan voor de invoering van de vierde tranche Awb (1 juli 2009) dan is het terugvorderingsbesluit de titel. Is de vordering ontstaan na de invoering van de vierde tranche Awb dan moet er eerst een dwangbevel worden uitgevaardigd voordat beslag kan worden gelegd.  Wanneer het mogelijk is om te verrekenen wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. Tussenkomst van een deurwaarder is in dat geval niet nodig. Artikel 17 – Rente – en aanmaningskosten

Het college kan zelf bepalen of het aanmaningskosten in rekening brengt. De aanmaningskosten die in rekening mogen worden gebracht, zijn dermate gering dat vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt.

Wanneer het college de vordering aan een deurwaarder overdraagt worden wel rente en invorderingskosten in rekening gebracht. De uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel zijn voor kosten van betrokkene.

HOOFDSTUK IV VERHAAL Artikel 18 - Verplichting van de bijstandsgerechtigde

In het algemene deel van de toelichting is aangegeven dat het uitgangspunt is dat de bijstandsgerechtigde zelf aanspraak maakt op alimentatie. Alimentatie is immers een voorliggende voorziening. Dit geldt zowel voor partneralimentatie als voor de onderhoudsbijdrage voor kinderen. Indien nodig wordt op grond van artikel 55 WWB de verplichting opgelegd aan een bijstandsgerechtigde om een alimentatieprocedure te starten dan wel om de invordering van de alimentatie uit handen te geven aan een derde. Dit zal doorgaans het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zijn. Wordt geen medewerking verleend dan is dit maatregelwaardig gedrag en kan er aanleiding zijn om de bijstand als lening te verstrekken. Artikel 19 – Verhaalsbevoegdheid

Het college kan zelf bepalen of het gebruik maakt van zijn verhaalsbevoegdheid. In dit artikel is aangegeven dat het college deze bevoegdheid zal gebruiken. Artikel 20 – Afzien van verhaal

Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar. Voor deze beperking is gekozen uit oogpunt van effectiviteit en efficiëntie. Let op: conform deze beleidsregel wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit. Dat is iets wezenlijks anders dan het afzien van verhaal in rechte. Bij dat laatste is wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien de belanghebbende nalaat tot betaling over te gaan. Het tweede lid bepaalt dat het college geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk. Artikel 21 - Beoordeling van mate van onderhoudsplicht

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten Trema-normen. Genoemde normen worden door de rechtbank gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie. De hoogte van de alimentatie is afhankelijk van de financiële en maatschappelijke omstandigheden van de onderhoudsplichtige. Voor de vaststelling van de hoogte van de onderhoudsbijdrage voor kinderen wordt gebruik gemaakt van de tabellen “eigen aandeel kosten van kinderen”. Wanneer de hoogte van het inkomen van de onderhoudsplichtige niet bekend is en er is een onderhoudsplicht voor een partner en eventuele kinderen dan wordt de verhaalsbijdrage ambtshalve vastgesteld. Dit gebeurt op de volgende manier. De verhaalsbijdrage is dan gelijk aan de bruto verstrekte bijstand. De bruto verstrekte bijstand is de netto bijstandsuitkering plus loonheffing plus Zvw plus vakantiegeld. Wanneer de hoogte van het inkomen van de onderhoudsplichtige niet bekend is en er is alleen een onderhoudsplicht voor de kinderen dan wordt de verhaalsbijdrage ook ambtshalve vastgesteld. Dit gebeurt op de volgende manier. Er wordt aansluiting gezocht bij de bedragen in de tabellen: “eigen aandeel kosten van kinderen” voor de inkomenscategorie € 2.500,00 netto per maand. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het aantal kinderen. Dat levert de volgende (maximale) bijdragen op (1 januari 2013):

* onderhoudsplicht voor 1 kind:    € 365,00 per maand (norm 1 januari 2013)

* onderhoudsplicht voor 2 kinderen :    € 555,00 per maand (norm 1 januari 2013)

* onderhoudsplicht voor 3 kinderen :    € 695,00 per maand (norm 1 januari 2013)

* onderhoudsplicht voor 4 (of meer) kinderen :  € 845,00 per maand (norm 1 januari 2013)

Op 1 januari en 1 juli van elk jaar kunnen de bedragen wijzigen. Bovenstaande maxima gelden niet alleen bij ambtshalve vaststelling, maar ook wanneer op grond van draagkracht een hogere bijdrage zou kunnen worden opgelegd dan de hiervoor genoemde bedragen. Artikel 22 – Verhalen volgens rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

Dit artikel verwoordt voor de WWB wat reeds in artikel 62b WWB is vastgelegd. Het verhalen in overeenstemming met de alimentatiebeschikking van de rechter gaat via dwangbevel. Er is weliswaar een executoriale titel beschikbaar maar deze geldt uitsluitend tussen partijen (onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde/klant). Om de rechterlijke beschikking executoriale kracht te verlenen, heeft de wetgever de weg van het dwangbevel aangewezen. Zodoende kan de gemeente zich een titel verwerven waarmee geëxecuteerd kan worden. Artikel 23 – Wijziging door rechter vastgesteld bedrag levensonderhoud

Dit artikel is de verwoording van artikel 62e WWB. Artikel 24 – Inhoud van het verhaalsbesluit

Dit artikel is de verwoording van artikel 62g WWB.

Artikel 25 – Ingangsdatum en betaling verhaalsbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage bepaald op de eerste van de maand volgend op de maand waarin het verhaalsbesluit aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Ingevolge het tweede lid dient tot slot in de beschikking te worden vermeld dat de termijn van betaling zes weken is. Artikel 26 – Verhaal in rechte

Op het moment dat het college een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Artikel 27 – Verrekening en beslaglegging

Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen, met dien verstande dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk wordt gesteld aan terugvorderingen niet zijnde fraudevorderingen. Artikel 28 – Onderzoek naar draagkracht

Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in dit artikel het uitgangspunt neergelegd dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 36 maanden plaatsvindt. Deze onderzoeksfrequentie in combinatie met de criteria zoals neergelegd in lid 2, moeten er toe leiden dat de belasting van het college op dit terrein wordt verminderd (efficiency en effectiviteit). Artikel 29 – Verhaal en schuldregeling

Komt in grote lijnen overeen met artikel 5 van deze regeling. Artikel 30 – Afzien van (verdere) invordering

Binnen de verhaalsuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-) vordering. De doelmatigheidstoets in het eerste lid geeft in die zin nadrukkelijk aan het college een grote beoordelingsvrijheid om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 150,00. Gaat het om (restant-) vorderingen van € 150,00 tot € 5000,00 dan geldt ingevolge het tweede lid  als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende vijf jaren onmogelijk is gebleken alsook dat niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan. Gaat het om (restant-) vorderingen van € 5000,00 of meer dan bedraagt deze termijn, ingevolge het derde lid, tien jaar.

HOOFDSTUK V SLOTBEPALINGEN REGELING Artikel 31 – Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels

Behoeft geen nadere toelichting. Artikel 32 – Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.