Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Gouda

Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Gouda
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201001-01-2011Nieuwe regeling

12-01-2010

Goudse Post, 24-02-2010

11.1.2.1
01-03-201001-01-2011Nieuwe regeling

12-01-2010

Goudse Post, 24-02-2010

11.1.2.1

Tekst van de regeling

Burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda

gelet op artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

overwegende dat het noodzakelijk is voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving;

Besluiten:

vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
a.WetWet maatschappelijke ondersteuning;
b.BesluitBesluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010. Dit besluit betreft de financiële aspecten van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010;
c.VerordeningVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010;
d.CAKCentraal Administratie Kantoor;
e.collegehet college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda;
f.persoonsgebonden budgetgeldbedrag waarmee een voorziening kan worden ingekocht;
g.bruto persoonsgebonden budgetpersoonsgebonden budget inclusief eigen bijdrage;
h.budgetperiodeperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;
i.budgethouderbelanghebbende aan wie een persoonsgebonden budget is verleend;
j.normbedrageen forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;
k.belanghebbendedegene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken;
l.gemachtigdewettelijke vertegenwoordiger;
m.gemaximeerde vergoedingeen vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verleend, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;
n.referentieautode prijsstelling van een Nissan Micra met automatische transmissie, climate control en stuurbekrachtiging;
o.inkomenhet inkomen zoals beschreven in artikel 4.1 en 4.2 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning;
p.zorgaanbiederpersoon of instantie die de zorg levert;
q.CVVCollectief Vraagafhankelijk Vervoer;

Hoofdstuk 2 – Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Regels rond de verstrekking van een individuele voorziening
  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende of diens gemachtigde.

  • 2.

    • a.

      Het college kan een sportbudget verstrekken indien de belanghebbende actief een beoefend of heeft beoefend;

    • b.

      Het sportbudget wordt verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 3.260,00 en is bijvoorbeeld bedoeld voor de aanschaf van een sportrolstoel of handbike, inclusief onderhoud, aanpassingen en andere met het gebruik van de sportrolstoel of handbike samenhangende kosten of het lidmaatschap van een sportvereniging;

    • c.

      De belanghebbende moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening, bijvoorbeeld door overleggen van het lidmaatschap van een sportvereniging.

Artikel 2.2 Verplichtingen rondom het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden
  • 1. Belanghebbende heeft de keuze uit:

    a. een persoonsgebonden budget;

    b. een persoonsgebonden budget met financiële vergoeding voor het inhuren van een alfahulp.

  • 2. Bij de verlening van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden zoals genoemd onder 2.2 lid 1 onder a worden aan de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor de betaling van hulp bij het huishouden en de daarmee verbonden kosten;

    • b.

      7% van het bruto persoonsgebonden budget is vrij besteedbaar, met een minimum van € 100,00 en een maximum van € 750,00 voor het organiseren van de hulp bij het huishouden zonder dat daarover verantwoording behoeft te worden afgelegd;

    • c.

      de voorziening die wordt ingekocht is adequaat en kwalitatief verantwoord;

    • d.

      de budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de zorgaanbieder die de hulp bij het huishouden levert. In deze overeenkomst worden tenminste de volgende afspraken opgenomen:

    • I.

      declaraties voor hulp bij het huishouden worden niet betaald indien zij niet binnen 6 weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de budgethouder zijn ingediend;

    • II.

      een declaratie van een persoon die aan de budgethouder de hulp bij het huishouden levert, bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal fiscaal nummer en de naam en het adres van de persoon en wordt door deze persoon ondertekend of

    • III.

      een declaratie van een instantie die aan de budgethouder de hulp bij het huishouden levert, bevat het BTW nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren en de naam en het adres van de instantie en wordt namens die instantie ondertekend.

    • e.

      de budgethouder bewaart overeenkomsten, nota’s, betalingsbewijzen en declaraties genoemd in onderdeel d gedurende 5 jaar en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college;

    • f.

      de budgethouder informeert het college elk jaar over het gebruik van de verleende voorschotten en eventueel eerder verleende voorschotten voor zover deze nog niet voor betalingen als bedoeld in lid 1 onder a waren gebruikt. De budgethouder doet dit binnen 6 weken na 31 december van het voorafgaande jaar en gebruikt daarvoor een door het college vastgesteld formulier;

    • g.

      de budgethouder vult elk jaar, binnen 6 weken na 31 december of aan het einde van de budgetperiode, een door het college vastgesteld formulier in waarop het volgende vermeld staat:

    • -

      naam, adres en Burger Service Nummer (BSN) respectievelijk BTW-nummer van de zorgaanbieder;

    • -

      het in dat kalenderjaar aan die zorgaanbieder betaalde bedrag. Dit formulier dient de budgethouder te voegen bij de gevraagde informatie zoals bedoeld onder f van dit lid;

    • h.

      de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Door het college kan worden gecontroleerd of budgethouders aan de verplichtingen genoemd in artikel 2.2 lid 2 hebben voldaan.

  • 4. Bij de verlening van een persoonsgebonden budget met financiële vergoeding voor het inhuren van een alfahulp zoals genoemd onder 2.2 lid 1 onder b is artikel 2.2. lid 2 en 3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.3 Verplichtingen rondom het persoonsgebonden budget bij overige voorzieningen
  • 1. Bij de verlening van een persoonsgebonden budget bij overige voorzieningen worden aan de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling of huur van een voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de voorziening die wordt aangeschaft voldoet aan het programma van eisen en is kwalitatief verantwoord en voldoet indien van toepassing aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmidden (KBOH) keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel een gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen

    • c.

      in geval van een rolstoel- of vervoersmiddel dient de vervoersvoorziening te worden ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietcchnisch Bedrijf (ERB) en voldoet aan de eisen van het zogenaamde Revakeur;

    • d.

      de budgethouder legt over het verleende persoonsgebonden budget verantwoording af door de nota en het betalingsbewijs van de gerealiseerde voorziening te overleggen;

    • e.

      de budgethouder bewaart de rekening(en) en het betalingsbewijs (betalingsbewijzen) gedurende 7 jaren en stelt deze desgewenst ter beschikking aan het college;

    • f.

      de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

  • 2. Door het college kan worden gecontroleerd of budgethouders aan de verplichtingen zoals genoemd onder 2.3 lid 1 hebben voldaan.

Artikel 2.4 Terugbetaling persoonsgebonden budget

Indien niet is voldaan aan de op grond van de Verordening en het Besluit opgelegde verplichtingen, kan met toepassing van artikel 7.8 van de Verordening, een persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 3 – Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 3.1 Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel
  • a.

    Het bedrag dat ongehuwde belanghebbenden jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 22.222,00.

  • b.

    Het bedrag dat ongehuwde belanghebbenden van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 15.256,00.

  • c.

    Het bedrag dat gehuwde belanghebbenden dienen te betalen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar, bedraagt € 25,20, per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 27.222,00.

  • d.

    Het bedrag dat gehuwde belanghebbenden, die beiden 65 jaar of ouder zijn, dienen te betalen bedraagt € 24,20 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 21.058,00.

Artikel 3.2 Reikwijdte eigen bijdrage en eigen aandeel

Aan belanghebbenden jonger dan 18 jaar wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht.

Artikel 3.3 Uitzondering

Op de woon-, vervoer- en rolstoelvoorzieningen wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel bij de belanghebbende in rekening gebracht.

Hoofdstuk 4 – Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De Pgb uurtarieven bedragen:

- HbH1 € 18,23;

- HbH2 € 21,00;

- Pgb met financiële vergoeding € 17,05.

Artikel 4.2 Eigen bijdrage

Voor een voorziening hulp in het huishouden in natura dan wel in de vorm van een persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 3.1 a en 3.1 b van de verordening wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht als genoemd in artikel 3.1 van dit besluit.

Artikel 4.3 Ondersteuning bij het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Houders van een persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden kunnen het persoonsgebonden budget aanwenden voor het inkopen van ondersteuning bij het voldoen aan de verantwoordelijkheden die samenhangen met het persoonsgebonden budget.

Artikel 4.4 Hoogte persoonsgebonden budget
  • 1. Het college stelt een bruto persoonsgebonden budget vast.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen zoals beschreven in artikel 1.1 onder w van de Verordening en wordt door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 3. De verrekening van de eigen bijdragen vindt plaats tussen het CAK en de gemeente Gouda.

Artikel 4.5 Overgangsbepaling
  • 1. Voor aanvragen van een persoonsgebonden budget ingediend en toegekend voor 1 maart 2010 geldt, indien de Pgb-cliënten erop achteruitgaan, het gehele jaar 2010 als overgangsjaar. Voor deze aanvragen geldt dat voor het jaar 2010 uitbetaald wordt in klassen.

  • 2. De klassen in de in lid 1 genoemde, voor 1 maart 2010 toegekende, persoonsgebonden budgetten worden per 1 januari 2011 omgezet in geïndiceerde uren.

Hoofdstuk 5 – Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Kosten van woningaanpassing
  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing in de vorm van bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (volgens artikel 4.1, lid 1, onder b van de Verordening) wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

    • a.

      de aanneemsom (waarin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      in gevallen dat het noodzakelijk wordt geacht een architect in te schakelen: het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA:

    • d.

      de kosten van het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

    • h.

      de kosten van het verwerven van extra bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet gebouwd kan worden binnen de oorspronkelijke kavel;

    • i.

      de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • l.

      de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van de bouwkundige voorziening, voor zover de kosten onder a tot en met k meer bedragen dan € 1.153,00 voor 10% van die kosten tot maximaal € 449,00.

Artikel 5.2 Terugbetaling bij verkoop

De afschrijving zoals bedoeld in artikel 4.7 van de Verordening is als volgt: de terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening 100% en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van 20% van de vastgestelde meerwaarde van de woning.

Artikel 5.3 Financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen
  • 1. Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.1 onder a en in artikel 4.8 van de Verordening bedraagt maximaal € 3.010,00.

  • 2. Het primaat van de verhuizing wordt in ieder geval niet toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woonvoorziening, als bedoeld in artikel 4.1 onder b van de Verordening, lager zijn dan € 7.828,00-. Indien het bedrag lager is dan € 3.010,00 mag de belanghebbende niet kiezen, maar wordt de beschikking afgegeven voor woningaanpassing.

  • 3. De kosten voor onderhoud en reparatie, als genoemd in artikel 4.1 onder e van de Verordening, worden volledig vergoed, mits naar het oordeel van het college geen sprake is van nalatigheid van de zijde van de belanghebbende. Het betreft de volgende voorzieningen:

    • -

      stoelliften (het Liftinstituut spreekt van traplift);

    • -

      rolstoelliften (het Liftinstituut spreekt van hefplateaulift voor personen);

    • -

      woonhuisliften (met kooi);

    • -

      sta-plateaulift of hefplateaulift (het Liftinstituut spreekt van een hefplateau voor personen zonder schacht tot maximaal 1.80 meter hoogte);

    • -

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • -

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

    Voor andere dan in de bovenstaande opsomming genoemde niet bouwkundige- of niet woontechnische woonvoorzieningen, geldt dat de kosten van onderhoud en reparatie van in bruikleen verstrekte voorzieningen voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 4. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een tweede woonruimte, als genoemd in artikel 4.4 van de Verordening, bedraagt maximaal € 7.828,00.

  • 5. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting/dubbele woonlasten als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onder f en artikel 4.11 van de Verordening, bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 599,00 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 299,00 per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 6. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 sub g en artikel 4.12 van de Verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van € 599,00 per maand.

  • 7. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassingen van woonwagens en woonschepen als bedoeld in artikel 4.15 lid 4 van de Verordening bedraagt maximaal € 2.173,00.

  • 8. Bij de hoogte van de vergoeding van de vervanging van de stoffering in verband met CARA is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van het te vervangen artikel.

    • a.

      De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten te weten:- 100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

    • -

      75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

    • -

      50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

    • -

      25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.indien het artikel 8 jaar en ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

    • b.

      De normbedragen zijn:

    • -

      voor gladde vloerbekleding € 13,94 per benodigde vierkante meter inclusief de egalisatiekosten;

    • -

      voor gordijnen € 15,48 per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

  • 9. Als bijlage is bij het Besluit gevoegd een lijst met standaard woonvoorzieningen, waarin opgenomen de maximaal uit te keren bedragen per woonvoorziening. De bijlage maakt onderdeel uit van het Besluit.

Hoofdstuk 6 – Vervoersvoorzieningen

Artikel 6.1 Hoogte persoonsgebonden budget vervoersmiddelen

Het persoonsgebonden budget voor vervoersmiddelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 6.2 Hoogte gereduceerd tarief voor gebruik van het CVV

Het gereduceerde tarief voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem (artikel 5.1 lid 1 onder a van de Verordening) wordt voor alle leeftijden bepaald op € 0,50 per zone in de regio Midden-Holland. Bij een rit wordt tevens één zone als opstaptarief in rekening gebracht.

Artikel 6.3 Sociaal begeleider in het CVV

De gebruiker van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer kan een sociaal begeleider meenemen onder de volgende voorwaarden:

  • ·

    De sociaal begeleider mag geen Wmo-geïndiceerde zijn;

  • ·

    De sociaal begeleider dient zelfstandig te kunnen reizen en niet rolstoel / scootmobiel gebonden te zijn;

  • ·

    Maximaal één sociaal begeleider per (enkele) rit;

  • ·

    De sociaal begeleider reist vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming;

  • ·

    De rit van de sociaal begeleider wordt gelijktijdig met dezelfde reservering geboekt als de rit van de Wmo-pashouder;

  • ·

    De sociaal begeleider kan maximaal 20 enkele ritten (dus 10 retourritten) meereizen tegen het gereduceerd tarief.

Artikel 6.4 Inkomensgrenzen
  • 1. De inkomensgrens waaronder mensen in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage in de aanschafkosten van een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten, bedraagt € 21.231,00 voor alleenstaanden en € 7.392,00 voor echtparen. Dit is 150% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum.

  • 2. Bij een inkomen van € 21.231,00 voor alleenstaanden of een inkomen van € 27.392,00 voor echtparen wordt géén financiële bijdrage naast het CVV verstrekt.

Artikel 6.5 Hoogte financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoersvoorzieningen
  • 1. De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 van de Verordening is een gemaximeerde vergoeding. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende normbedragen op jaarbasis:

    • a.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, als de aanvrager is aangewezen op het gebruik van de eigen auto, geldt een normbedrag van € 1.119,00;

    • b.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto, geldt een normbedrag van € 754,00;

    • c.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, indien de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van het CVV en niet rolstoelgebonden is, geldt een taxitegoed van € 2.944,00 op declaratiebasis of op verzoek van de persoon met beperkingen een financiële bijdrage van € 696,00;

    • d.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi, indien de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van het CVV en rolstoelgebonden is, geldt een taxitegoed van € 2.944,00 op declaratiebasis of een maximale financiële bijdrage van € 1.047,00 voor een tegemoetkoming in de kosten van een ander verplaatsingsmiddel, als bedoeld in art. 5.1 lid 2 onder b van de Verordening, geldt een maximale financiële tegemoetkoming van € 407,00 en bij de indicatie rolstoeltaxi een maximale financiële bijdrage van € 496,00;

    • e.

      de hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een plaats voor betaald parkeren (art. 5.1, lid 2 onder f van de Verordening) bedraagt maximaal € 62,00;

    • f.

      de hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een individueel overdekt verplaatsingsmiddel voor vervoer buitenshuis anders dan een auto bedraagt € 651,00.

  • 2. De hoogte van een te verlenen persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een al dan niet aangepast verplaatsingsmiddel voor vervoer buitenshuis, wordt bepaald aan de hand van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

  • 3. De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van een eigen auto wordt bepaald aan de hand van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Deze vergoeding bedraagt maximaal de kosten van de goedkoopst aanpasbare auto.

Hoofdstuk 7 – Rolstoelvoorziening (verplaatsen in en rond de woning)

Artikel 7.1 Rolstoelvoorziening en persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopste adequate huurprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen

Artikel 8.1 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in dit Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsmutatie van het Bruto Binnenlands Product uit de meicirculaire van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Artikel 8.2 Citeertitel

Dit besluit zal worden aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010 en treedt in werking op 1 maart 2010.

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010, dat per 1 januari 2010 in werking is getreden, wordt per dezelfde datum ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de vergadering van Burgemeester en wethouders van 12 januari 2010.

Burgemeester en wethouders van Gouda,

de secretaris,

de burgemeester,