Organisatie | Arnhem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet BIBOB |
Citeertitel | Beleidsregels Wet BIBOB |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet Bibob, Awb, Drank- en Horecawet, APV, Wet op de Kansspelen, Verordening speelautomaten.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2007 | 18-04-2013 | Nieuwe regels | 14-11-2006 | Onbekend |
Hoofdstuk 2. Toepassingsbereik
Het bestuursorgaan past, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregels daarover is bepaald, eveneens de wet toe met betrekking tot de intrekking van de in het eerste lid genoemde vergunningen.
Artikel 4. Bijzondere situaties
1.Behalve op de in artikel 3 genoemde categorieën, past het bestuursorgaan de wet toe:
In alle in artikel 3 en 4 bedoelde gevallen moet betrokkene naast de gebruikelijke vragenlijsten de Bibob-vragen beantwoorden die worden opgenomen in de bestaande vergunningaanvraagformulieren en, indien van toepassing daaropvolgend, de aanvullende Bibob-vragenlijsten (voor respectievelijk natuurlijke personen, dan wel rechtspersonen) invullen.
Artikel 10. Opschorten beslistermijn
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt op grond van artikel 31 van de wet de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan vier weken nadat het bestuursorgaan een advies heeft aangevraagd.
Artikel 11. Weigering en aanvullende voorwaarden
Het bestuursorgaan kan de aanvraag weigeren, de beschikking intrekken, indien sprake is van een mindere mate van gevaar die niet kan worden geweerd door het stellen van aanvullende voorwaarden en bovendien de gevolgen van deze weigering niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikelsgewijze toelichting bij de Beleidsregels Wet BIBOB
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In de beleidsregels worden twee definities beperkter gedefinieerd dan in de Wet BIBOB. Het gaat om de definities “beschikkingen” en “betrokkene”. De genoemde begrippen worden in de beleidsregels beperkt uitgelegd vanwege de in de beleidsregels gemaakte keuze de wet niet in zijn geheel toe te passen. De beleidsregels zijn bijvoorbeeld niet op subsidies van toepassing.
In de beleidsregels wordt verder gebruik gemaakt van een aantal nieuwe definities. Het gaat om de definities “aanvraag”, “bestuursorgaan” en “Bibob-toets”.
Gemeenten zijn niet verplicht gebruik te maken van de Wet BIBOB. Voor een stad met een omvang als Arnhem is het echter van belang - ter bestrijding van de criminaliteit - hiervan gebruik te maken. Op deze wijze wordt immers al het mogelijke gedaan om criminele activiteiten te bestrijden. Met Arnhem vergelijkbare steden maken of hebben dezelfde keuze reeds gemaakt. Voorgesteld wordt de wet vooralsnog niet in de volle breedte toe te passen. Dit is nader uitgewerkt in de artikelen 3 en 4 van de beleidsregels. In artikel 3 wordt voorgesteld de wet toe te passen in een aantal sectoren, waar risico’s op ongewenste criminele activiteiten het meest aanwezig of het grootst kunnen worden geacht. Het gaat om vergunningen ten behoeve van horeca-inrichtingen (incl. coffeeshops), seksinrichtingen, escortbedrijven en speelautomatenhallen.
Artikel 4. Bijzondere situaties
De aanwijzing van categorieën in artikel 3 betekent niet dat de gemeente zich hiermee verplicht de toepassing van het Bibob-instrumentarium te beperken tot deze aangewezen categorieën. Het bestuursorgaan kan op grond van de in artikel 4 genoemde situaties namelijk ook besluiten tot de inzet van het Bibob-instrumentarium:
Om bij betrokkene een Bibob-toets uit te kunnen voeren, wordt betrokkene verplicht gesteld om Bibob-vragen te beantwoorden. In dit kader zijn door het bestuursorgaan, met inachtneming van artikel 30 van de wet, Bibob-vragen, die worden opgenomen in de reguliere aanvraagformulieren, en aanvullende Bibob-vragenlijstenlijsten (voor respectievelijk natuurlijke personen en rechtspersonen) opgesteld. De Bibob-vragen en Bibob-vragenlijsten worden door het bestuursorgaan bij openbaar bekend te maken besluit vastgesteld.
De Bibob-vragen en Bibob-vragenlijsten hebben onder andere betrekking op de financiering van de inrichting, het eigendom van de inventaris en eventuele andere schulden die een aanvrager kan hebben. Met de informatie die naar aanleiding van deze vragen wordt aangeleverd kan het bestuursorgaan o.a. proberen meer zicht te krijgen op de zakelijke relaties van de aanvrager. Het bestuursorgaan zal - pas nadat is gebleken dat weigering van de aanvraag niet mogelijk is met behulp van de reguliere weigeringsgronden - moeten beoordelen of er redenen aanwezig zijn de aanvraag te weigeren op grond van de wet of dat er redenen aanwezig zijn om een advies aan te vragen.
Dat toepassing van de Wet BIBOB slechts mogelijk is, indien alle het bestuursorgaan beschikbare mogelijkheden zijn benut, is opgenomen in het eerste lid van artikel 7. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 bestaan er twee aanleidingen die in een concreet geval kunnen leiden tot een verzoek om advies aan het Bureau Bibob:
Indien het bestuursorgaan van oordeel is dat een verzoek om advisering aan het Bureau Bibob gerechtvaardigd is, dient het de aanvrager van dit voornemen op de hoogte te stellen. Deze informatieplicht is in het eerste lid van artikel 9 opgenomen en voorzien van de plicht om betrokkene te informeren over de opschorting van de beslistermijn die het gevolg is van een adviesaanvraag. Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het aanvragen van een advies, dient deze aanvraag te worden voorzien van een afschrift van de mededelingsbrief aan betrokkene. Het Bureau Bibob neemt een verzoek om advies namelijk niet in behandeling, indien betrokkene daarover niet vooraf is geïnformeerd.
Dit artikel bepaald dat lopende aanvragen volgens het “oude regime” afgehandeld worden. In de gevallen dat dit niet wenselijk is, dient direct na de vergunningverlening bekeken te worden of hierin voorzien kan worden middels intrekking van de beschikking.