Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tubbergen

Algemene plaatselijke verordening 1995

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTubbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening 1995
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Wet milieubeheer, hoofdstuk 10

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Nadere regels seksinrichtingen en escortbedrijven

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-01-200803-01-2012Artt. 2.9.1 t/m 2.9.14 ( nieuwe afd. 2.9)

07-01-2008

Gemeenteblad 2008, 1

08.11140
18-01-200618-01-2008art. 2.1.5.2

09-01-2006

Gemeenteblad 2006, 1

05.9452
21-12-200418-01-2006Hoofdstuk 5, afd. 6

11-10-2004

Gemeenteblad 2004, 31

7165
19-05-200421-12-20043.1.1, 3.2.1

10-05-2004

Gemeenteblad, 2004, 13

7113
27-04-200419-05-2004afd. 4.2, 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4, 4.4.7, 4.7.1, 6.1

08-03-2004

Gemeenteblad 2004, 5

7083
17-12-200327-04-2004Afd. 2.6

03-11-2003

Gemeenteblad 2003, 31

7023
18-09-200217-12-2003Hoofdstuk 2A, art. 2.3.3.1

09-09-2002

Gemeenteblad 2002,27

6788
15-03-200018-09-2000artt. 1.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.4.6, 2.5.5, 2.7.3, 4.1.7d, 4.2.2.2, 4.2.2.5, 4.2.3.1, 4.2.3.3, 4.2.3.4, 4.2.3.5, 4.2.3.6, 4.4.1, 4.4.2, 5.1.1, 5.1.5, 5.1.7, 5.2.3, 5.4.2

08-03-2000

Gemeenteblad 2000, 4

6366
01-01-200015-03-2002Hoofdstuk 3, art. 6.5

08-11-1999

Gemeenteblad 1999, 18

6311
30-07-199901-01-2000Vaststelling gewijzigde, integrale tekst

13-07-1999

Gemeenteblad, 1999,10

6268

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening 1995

De raad van de gemeente Tubbergen,

 

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 1999, nr. 6268;

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de navolgende:

 

VERORDENING TOT VIJFDE WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING ALSMEDE TOT EERSTE WIJZIGING VAN DE KAPVERORDENINGEN TOT INTREKKING VAN DE AFVALSTOFFENVERORDENING

 

Artikel I Vijfde wijziging Algemene plaatselijke verordening

De Algemene plaatselijke verordening wordt gewijzigd en gelezen zoals in de bijlage bij dit besluit is aangegeven.

 

Artikel II Eerste wijziging Kapverordening

[Betreft wijziging van de Kapverordening].

 

ARTIKEL III Intrekking afvalstoffenverordening

[Betreft intrekking van de Afvalstoffenverordening].

 

ARTIKEL V Slot- en overgangsbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van haar bekendmaking.

  • 2.

    De intrekking van de Afvalstoffenverordening heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening vastgestelde besluiten indien en voor zover de rechtsgrond waarop die besluiten zijn gebaseerd ook vervat is in de Algemene plaatselijke verordening, zoals die ingevolge deze wijzigingsverordening luidt, en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering

van 13 juli 1999.

De secretaris, De voorzitter,

mr. T.P. van Deutekom, mr. J.A.M.L. Houben

Algemene plaatselijke verordening 1995

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • A.

    weg:

    • 1.

      de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

  • B.

    openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

  • C.

    bebouwde kom: de bebouwde kommen aangewezen krachtens de Wegenverkeerswet 1994;

  • D.

    rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • E.

    voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • a.

      treinen en trams;

    • b.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

  • F.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • G.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

  • H.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • I.

    gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • J.

    vee: eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens;

  • K.

    pluimvee: klein- en pluimvee, eenden en ganzen;

  • L.

    handelsreclame: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 7 van de Grondwet;

  • M.

    nadere regels: bij verordening van het college van burgemeester en wethouders krachtens artikel 156 lid 3 van de Gemeentewet vastgestelde algemeen verbindende nadere regels;

  • N.

    burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen in uren

Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.2.2 (reserve)

 

Artikel 2.1.2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.5, eerste lid hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.1.2.4 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden afwijking van de in artikel 2.1.2.3, eerste lid genoemde termijn van 48 uur toestaan.

Artikel 2.1.2.5 Te verstrekken gegevens

  • 1.

    Bij de kennisgeving dient een opgave te worden verstrekt van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 (reserve)

 

Paragraaf 4 Evenementen op of aan de weg

Artikel 2.1.4.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In dit artikel wordt onder een evenement verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een voor publiek toegankelijke of voor deelname door het publiek openstaande verrichting van vermaak;

    • c.

      een vertoning voor publiek;

    • d.

      het ten gehore brengen van muziek voor publiek;

    • e.

      een feest of wedstrijd.

  • 2.

    Onder evenement worden niet verstaan:

    • a.

      markten als bedoeld in artikel 151 van de Gemeentewet;

    • b.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • c.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • d.

      optochten als bedoeld in artikel 2.1.2.1;

    • e.

      betogingen als bedoeld in artikel 2.1.2.3;

    • f.

      wedstrijden als bedoeld in artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • g.

      wedstrijden, trainingsritten en proefritten waarop artikel 5.4.1. van toepassing is.

  • 3.

    Het is verboden een evenement te doen plaatsvinden op of aan de weg zonder vergunning van de burgemeester (evenementvergunning).

  • 4.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 5.

    Het is verboden deel te nemen aan een evenement als daarvoor niet de vereiste vergunning is verleend.

Artikel 2.1.4.2 (reserve)

 

Artikel 2.1.4.3 (reserve)

 

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Gebruik van de weg; voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan, dan wel voorwerpen of stoffen te plaatsen, aan te brengen of te hebben op, in, over of boven de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen, niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt en niet boven de rijbaan van de weg zijn aangebracht;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • i.

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • ii.

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt en

      • iii.

        geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • g.

      de bedrijfsmatige uitstalling ten verkoop van goederen op een trottoir gelegen voor een winkelpand door de rechthebbende op dat winkelpand, mits het trottoir ter plaatse een breedte heeft van meer dan 1,50 meter en mits tussen de uitstalling en de rand van het trottoir, tussen de uitstalling en op het trottoir geplaatst straatmeubilair dan wel anderszins een vrije doorgang van tenminste 1,50 meter resteert.

  • 3.

    Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade (kunnen) toebrengen aan de weg, gevaar (kunnen) opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering (kunnen) vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. Onder "weg" worden in dit artikellid mede verstaan voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of de openbare nutsvoorzieningen.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerend zaak.

  • 6.

    Het in het eerste lid in samenhang met het vijfde lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement Overijssel van toepassing zijn of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van een wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap bij het uitvoeren van hun publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Overijssel, de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren, van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement Overijssel van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3a Belemmering waterloop

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in sloten langs wegen in beheer bij de gemeente, dan wel in sloten die daarmee in verbinding staan, de waterloop te belemmeren door het aanbrengen van dammen, duikers, opritten, stuwen of op andere wijze.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een sloot aan te sluiten op sloten langs wegen in beheer bij de gemeente, dan wel op sloten die daarmee in verbinding staan, met de bedoeling langs die sloten water af te doen voeren.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

  • 1.

    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover het Provinciaal wegenreglement Overijssel van toepassing is.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d.

  • 1.

    Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.6 (reserve)

 

Artikel 2.1.6.7 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de maanden april tot en met oktober.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.8 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is

Artikel 2.1.6.9 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.10 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.11 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.12 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.13 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.14 (reserve)

 

Afdeling 2 Toezicht op evenementen, anders dan op of aan de weg

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In dit artikel wordt onder een evenement verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een voor publiek toegankelijke of voor deelname door het publiek openstaande verrichting van vermaak;

    • c.

      een vertoning voor publiek;

    • d.

      het ten gehore brengen van muziek voor publiek;

    • e.

      een feest of wedstrijd,

      dat niet plaats vindt op of aan de weg.

  • 2.

    Onder evenement worden niet verstaan:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 151 van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.2.2 Evenementen, anders dan op of aan de weg

Het is verboden een evenement te doen plaatsvinden of daaraan deel te nemen als de burgemeester dat evenement heeft verboden in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

  • d.

    de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring bij evenementen

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, of daaraan aanverwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

  • 5.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 (reserve)

 

Artikel 2.3.1.3 (reserve)

 

Artikel 2.3.1.4 Sluitingsuur

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op zaterdagen en zondagen tussen 02.00 en 05.00 uur en op andere dagen tussen 01.00 en 05.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan bij bijzondere gelegenheden ontheffing verlenen van het in eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.8 Toegang ambtenaren van politie

De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

  • a.

    gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en die ambtenaren van politie hun redelijk vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.1.9 (reserve)

 

Artikel 2.3.1.10 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is met het toezicht waarop ingevolge artikel 174 Gemeentewet de burgemeester belast is, treedt het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten aanzien van deze paragraaf.

Paragraaf 1a Speelautomaten

Artikel 2.3.1a.1 Speelautomaten

  • 1.

    Het maximum aantal speelautomaten waarvoor per inrichting, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a. en onder b. van de Wet op de kansspelen vergunning als bedoeld in artikel 30b van die wet wordt verleend, wordt vastgesteld op twee, met dien verstande dat:

    • -

      voor een inrichting als bedoeld in het artikel 30c, eerste lid, onder a, van die wet, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;

    • -

      voor een inrichting als bedoeld in het artikel 30c, eerste lid, onder b, van de wet, vergunning kan worden verleend voor twee kansspelautomaten.

  • 2.

    Dit artikel treedt in werking gelijktijdig met de inwerkingtreding van artikel I sub D van de wet van 24 december 1998, Stb. 1999/9, tot wijziging van artikel 30c van de Wet op de Kansspelen.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

  • 1.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht in het register, bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, van de persoon die in de inrichting de nacht zal doorbrengen tevens aan te tekenen of te doen aantekenen naast de in artikel 438 Wetboek van Strafrecht genoemde gegevens: adres, geboorteplaats en geboortedatum en nummer van het overgelegde document.

  • 2.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 (ingetrokken bij de achtste wijziging)

 

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 (reserve)

 

Artikel 2.4.1a Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een toezichthoudende ambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen kennelijk niet zijn gebezigd of bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen kennelijk niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Overijssel van toepassing is.

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 38, tweede lid, van de Drank- en Horecawet;

    • c.

      het bij zich hebben van flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank, anders dan met de kennelijke bedoeling die drank op de weg, niet op een terras als bedoeld onder a en niet op een plaats als bedoeld onder b, te nuttigen.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is aan anderen dan de bewoner of gebruiker van een gebouw verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort van dat gebouw op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die deur of ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

Het is verboden bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw, vaartuig of besloten erf dan waar de bewakingsapparatuur staat opgesteld.

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

  • 1.

    Het is verboden zonder dat daartoe redelijkerwijze aanleiding bestaat:

    • a.

      zich op te houden in een van overheidswege geplaatste alarmcel;

    • b.

      een toestel bestemd tot alarmering van de politie, de brandweer of enig andere instelling in werking te stellen;

    • c.

      de onder b genoemde diensten op andere wijze te alarmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde geldt niet voorzover artikel 142 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

  • 1.

    Het is verboden in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluids- of lichtsignaal kan produceren tenzij:

    • a.

      de alarminstallatie voldoet aan de veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallatie NEN 1010 en, indien deze worden aangesloten op een zogenaamde huisinstallatie (220 of 230/380 volt), overeenkomstig de aansluitvoorwaarden van het energiebedrijf ter keuring is aangeboden aan het energiebedrijf dan wel aan een door het energiebedrijf aangewezen of bevoegd verklaarde elektrotechnische installateur/waarborginstallateur;

    • b.

      tenminste een maal per jaar een onderhoudscontrole aan de alarminstallatie plaatsvindt door een erkende installateur;

    • c.

      een schriftelijke rapportage van de onderhoudscontrole door bedoelde installateur tot de datum van de volgende controle wordt bewaard en desgevraagd ter inzage wordt verstrekt aan de toezichthoudende ambtenaren;

    • d.

      een geluidssignaal, zoals een bel of een sirene, automatisch stopt nadat het maximaal drie minuten heeft gewerkt;

    • e.

      het alarm geen repeterend karakter heeft;

    • f.

      het door de alarminstallatie voortgebrachte alarmsignaal voor de omgeving zo weinig mogelijk overlast veroorzaakt;

    • g.

      het door de alarminstallatie voortgebrachte alarmsignaal in ieder geval het geluidsniveau van 100 dB, gemeten op een afstand van 1 meter van het signaalgevende object, niet overschrijdt;

    • h.

      de rechthebbende op de installatie er zorg voor draagt

      • -

        dat de politie over ten minste twee adressen beschikt van personen die, bij afwezigheid van de rechthebbende op het met een luid alarminstallatie beveiligde pand, ter plaatse kunnen komen, beschikken over de sleutels van het pand en overweg kunnen met de alarminstallatie, dan wel

      • -

        dat er tenminste twee in de onmiddellijke omgeving van het met de alarminstallatie beveiligde pand woonachtige personen zijn die, bij afwezigheid van de rechthebbende op het met een luid alarminstallatie beveiligde pand, ter plaatse kunnen komen, beschikken over de sleutels van het pand en overweg kunnen met de alarminstallatie.

  • 2.

    De rechthebbende op de alarminstallatie is verplicht toe te staan dat deskundigen, die daartoe door burgemeester en wethouders zijn aangewezen, een onderzoek instellen naar de deugdelijkheid van de installatie.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde is niet van toepassing voorzover de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van toepassing is.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1.

    Het is de rechthebbende op of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats dan wel

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de rechthebbende of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het in het eerste lid aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen (hondenuitlaatplaatsen).

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De rechthebbende op of de houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • d.

      op openbare, bij de gemeente in onderhoud zijnde grasperken.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de rechthebbende op of de houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    De rechthebbende op of de houder van een hond dan wel degene die een hond onder zich heeft dient, bij het uitlaten van de hond op de weg, een schepje of ander doelmatig middel of voorwerp speciaal bestemd voor het verwijderen van de uitwerpselen van die hond bij zich te hebben.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders de rechthebbende of de houder hebben aangeschreven dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en dat zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de rechthebbende of de houder hebben aangeschreven dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen, in zoverre in afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, dat een hond als bedoeld in het tweede lid, in het oor of in de buikwand moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk met een door hen nader aan te geven inhoud.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11) van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid kunnen burgemeester en wethouders de rechthebbende op een onroerende zaak verbieden die onroerende zaak te gebruiken of te laten gebruiken om nader aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van door hen in die aanschrijving gestelde voorschriften dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen in die aanschrijving is aangegeven of mede is aangegeven.

      Degene tot wie de aanschrijving is gericht is verplicht de aanschrijving op te volgen.

  • 5.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 (vervallen)

 

Artikel 2.4.22 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Schade door duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door burgemeester en wethouders te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

Artikel 2.4.24 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover het Provinciaal wegenreglement Overijssel van toepassing is.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • B.

    (reserve)

Artikel 2.5.2 (reserve)

 

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelende persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 (reserve)

 

Artikel 2.5.6 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

Afdeling 6 Carbidschieten

Artikel 2.6.1. Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet betreft, de burgemeester;

  • b.

    bus: een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;

  • c.

    carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

Artikel 2.6.2
  • 1.

    Carbidschieten in de openlucht is verboden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet in de volgende gevallen:

    • a.

      voor zover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur, als daarbij gebruik wordt gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 1 liter en mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

    • b.

      voor zover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur buiten de bebouwde kom waarbij

      • -

        gebruik gemaakt wordt van bussen met een maximale inhoud van 40 liter:

      • -

        geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

      • -

        binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt in totaal niet meer dan twee bussen worden gebruikt dan wel gebruikslaar aanwezig worden gehouden voor carbidschieten;

      • -

        het vrijschootsveld tenminste 75 meter bedraagt en daarin geen openbare paden en/of wegen zijn gelegen.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het tweede lid niet van toepassing is.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.6.3 Bij zich hebben van carbid

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is voorts niet van toepassing de houder van een ontheffing als bedoeld in het vierde lid van artikel 2.6.4, gedurende de tijd waarvoor de ontheffing is verleend alsmede gedurende een uur daarvoor en een uur daarna.

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder vuurwerk:

vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing is.

Artikel 2.7.2 (reserve)

 

Artikel 2.7.3 Bezigen van vuurwerk

  • 1.

    Het is verboden vuurwerk te bezigen op door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Drugsoverlast

Artikel 2.8.1 (reserve)

2.8.2 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijk doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 2.9. Toezicht op growshops c.a.

Artikel 2.9.1. Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer vaak wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;

  • b.

    leidinggevende:

    • 1.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • 2.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • 3.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

  • c.

    bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1.

      de leidinggevende(n) en de levenspartner en kinderen van een leidinggevende van de inrichting;

    • 2.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.9.2. Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren.

Artikel 2.9.3. Eisen leidinggevende

Een leidinggevende:

  • a.

    staat niet onder curatele;

  • b.

    is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • c.

    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

Artikel 2.9.4. Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen voor wat betreft het aantal inrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend alsmede voor die inrichting geldende nadere voorwaarden.

Artikel 2.9.5. Vergunningaanvraag

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de personalia van de leidinggevende(n) voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • b.

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende;

    • c.

      overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);

    • d.

      opgaaf gedaan van het adres en de aard van de bedrijfsuitoefening;

    • e.

      overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

    • f.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting (schaal 1 : 100).

  • 3.

    Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2.9.6. Beslistermijn

  • 1.

    De burgemeester beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2.

    De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2.9.7. Weigeringsgronden

  • 1.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, met een leefmilieuverordening of met het bepaalde in of krachtens deze verordening.

  • 2.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester in ieder geval rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsuitoefening door de leidinggevende(n) van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van bedrijfsuitoefening van de inrichting in het verleden.

Artikel 2.9.8. Vergunning

  • 1.

    In een vergunning worden vermeld:

    • a.

      de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

    • b.

      de leidinggevenden;

    • c.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • d.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • e.

      de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten.

  • 2.

    De exploitant is verplicht er zorg voor te dragen dat de vergunning of een afschrift daarvan iin de inrichting aanwezig als deze voor het publiek geopend is.

  • 3.

    De vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 jaar.

Artikel 2.9.9. Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.

Artikel 2.9.10. Intrekkinggronden

1.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6. kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:

  • a.

    aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • b.

    een leidinggevende van de inrichting toestaat dan wel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • c.

    een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

  • d.

    zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • e.

    is gehandeld in strijd met een aan een vergunning voorschrift of beperking;

  • f.

    een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;

  • g.

    indien de bedrijfsuitoefening van de inrichting voor een periode van langer dan 3 maanden is of wordt onderbroken;

  • h.

    indien niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in of krachtens deze afdeling.

Artikel 2.9.11. Vervallen vergunning

De vergunning vervalt indien een vergunning, strekkende ter vervanging van een eerdere vergunning voor dezelfde inrichting, is verleend.

Artikel 2.9.12. Sluiting van inrichtingen

  • 1.

    De burgemeester kan een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren:

    • a.

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met het bepaalde in deze verordening of met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • 2.

    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • 3.

    Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4.

    Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5.

    Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

Artikel 2.9.13. Toegang opsporingsambtenaren

De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.9.14 Overgangsbepaling

Op bestaande inrichtingen als bedoeld in artikel 2.7.1. is het bepaalde in artikel 2.7.2. (vergunningplicht) niet van toepassing:

  • a.

    gedurende 13 weken na het in werking treden daarvan

  • b.

    na afloop van de onder a gestelde termijn, indien binnen deze termijn door een daartoe bevoegde een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2.7.2. is ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester een besluit is genomen.

Hoofdstuk 2A Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2A.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    a.. speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke inrichting, waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

  • b.

    exploitant: degene die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht een speelgelegenheid exploiteert of, indien de exploitatie geschiedt door een rechtspersoon, de natuurlijke persoon die bestuurder is van die rechtspersoon;

  • c.

    beheerder: de natuurlijke persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een speelgelegenheid.

Artikel 2A.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 2A.3 Exploitatie van een speelgelegenheid

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een speelgelegenheid te exploiteren.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      speelcasino’s, waarvoor op grond van artikel 27h van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • b.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen of waar gelegenheid wordt gegeven tot het beoefenen van enig ander kansspel waarvoor de Wet op de kansspelen een regeling kent;

    • d.

      de door het bevoegde bestuursorgaan aangewezen soorten speelgelegenheden.

Artikel 2A.4 Aanvraag

  • 1.

    Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij een aanvraag wordt een bedrijfsplan overgelegd, waarin in ieder geval staat:

    • a.

      een inhoudelijke beschrijving van de spelen die in de speelgelegenheid zullen worden beoefend, en voor elk spel de wijze waarop premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

    • b.

      op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zullen worden gefinancierd.

  • 3.

    Een wijziging in de gegevens van het bedrijfsplan als bedoeld in het tweede lid, deelt de exploitant vooraf schriftelijk mee aan het bevoegde bestuursorgaan; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

Artikel 2A.5 Overdraagbaarheid vergunning

De vergunning is niet overdraagbaar, en gebonden aan de speelgelegenheid waarvoor zij is verleend.

Artikel 2A.6 Eisen aan de exploitant en de beheerder

De exploitant en de beheerder van een speelgelegenheid:

  • a.

    staan niet onder curatele of bewind en zijn niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • c.

    zijn niet binnen de laatste vijf jaar exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor een periode van ten minste vijf weken door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 2A.3, eerste lid, of artikel is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hen ter zake geen verwijt treft;

  • d.

    zijn niet binnen de laatste vijf jaar ten minste twee maal onherroepelijk veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde in de Drank- en Horecawet, de Wet op de kansspelen, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie;

  • e.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

Artikel 2A.7 Gronden voor weigering vergunning

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan weigert een vergunning als bedoeld in artikel 2A.3, eerste lid, indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend of in procedure zijnde bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • b.

      de speelgelegenheid niet in een gebouw is gevestigd;

    • c.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2A.6 gestelde eisen.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een vergunning als bedoeld in artikel 2A.3, eerste lid weigeren, indien:

    • a.

      een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten; en voorts indien naar zijn oordeel:

    • b.

      het woon- en leefklimaat in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de speelgelegenheid;

    • c.

      het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2A.4 onvoldoende garanties geeft dat het in deze verordening en in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

    • d.

      het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 2A.8 Verplichtingen van de exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant van een speelgelegenheid is verplicht voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingstijden van de speelgelegenheid, dan wel ervoor zorg te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant is verplicht als beheerder van de speelgelegenheid op te laten treden degene die als zodanig in de vergunning staat vermeld.

  • 3.

    De exploitant en de beheerder dienen ervoor zorg te dragen dat de vergunning in de speelgelegenheid aanwezig is en deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met het toezicht op deze regelgeving of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar, ter inzage af te geven.

Artikel 2A.9 Exploitatietijden

De artikelen 2.3.1.4. en 2.3.1.5. zijn van overeenkomstige toepassing op speelgelegenheden die geen horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 2.3.1.1.

Artikel 2A.10 Gronden voor intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6. van deze verordening, kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:

  • a.

    de exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2A.3 heeft opgenomen;

  • b.

    het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2A.4, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

  • c.

    het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;

  • d.

    in de speelgelegenheid strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid of orde in de speelgelegenheid;

  • e.

    de openbare orde, de veiligheid, of het woon- en leefklimaat door de aanwezigheid van de speelgelegenheid wordt verstoord of benadeeld;

  • f.

    de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2A.6 gestelde eisen;

  • g.

    de exploitant of beheerder de in artikel 2A.8 neergelegde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt;

  • h.

    de exploitant of beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt.

Artikel 2A.11 Sluiting speelgelegenheid

  • 1.

    Indien het belang van de openbare orde of de veiligheid dat naar zijn oordeel vereist, kan het bevoegde bestuursorgaan de sluiting van een speelgelegenheid bevelen.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid genoemde belangen de sluiting naar zijn oordeel niet langer vereisen, heft het bevoegde bestuursorgaan de sluiting op.

Artikel 2A.12 Beëindiging exploitatie speelgelegenheid

  • 1.

    De exploitant is verplicht, indien hij de exploitatie van de speelgelegenheid ten behoeve waarvan de vergunning is verleend beëindigt, hiervan binnen twee weken na de beëindiging schriftelijk mededeling te doen aan het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Bij ontvangst van deze mededeling vervalt de vergunning, tenzij daarbij is aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten door een ander worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen vier weken na de mededeling is ingediend.

  • 3.

    Behoudens het geval dat zwaarwegende feiten of omstandigheden zich daartegen verzetten, blijft de vergunning in dat geval van kracht totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

Artikel 2A.13 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 2A.3 geldt gedurende een periode van vier weken na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk niet voor een speelgelegenheid die al bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

  • 2.

    Indien de exploitant binnen de in het eerste lid genoemde periode een aanvraag om een vergunning heeft ingediend, geldt het verbod niet totdat op de aanvraag is beslist.

  • 3.

    Gedurende de periode dat nog niet op de aanvraag is beslist kan het bevoegde bestuursorgaan de sluiting bevelen van een speelgelegenheid indien daar naar zijn oordeel de Wet op de kansspelen wordt overtreden of het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde wordt bemoeilijkt of belemmerd.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostitué(e);

    • 4.

      het personeel dat in de inrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders als bedoeld in artikel 6.1a

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publieke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkel en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden geëxploiteerd;

    • b.

      door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden beheerd;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      en heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417 of 429 quater van het Wetboek van strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid alsmede artikel 6 j° artikel 8 of j° artikelen 163 van de Wegenverkeersweg 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning gerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 (reserve)

 

Artikel 4.3.2 (reserve)

 

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2

    De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostitué(e) de aandacht van passanten op zich te vestigen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels e.d.

  • 1.

    Het is verboden seksartikelen openlijk ten toon te stellen of openlijk aan te bieden:

    • a.

      wanneer men weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dit door de wijze van ten toon stellen of aanbieden de openbare orde of rust in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of rust gestelde nadere regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing met betrekking tot opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen, welke dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringronden: nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant - in een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      een overeenkomstig artikel 3.3.3, tweede lid vastgesteld maximum aantal vergunningen is verleend.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde:

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e).

Artikel 3.3.3 Nadere regels

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk, nadere regels vaststellen.

  • 2.

    Tot deze regels kan behoren de vaststelling van een maximum aantal toelaatbare seksinrichtingen van de onderscheiden categoriën waarbij de vaststelling betrekking kan hebben op de gehele gemeente of een onderdeel van de gemeente.

Afdeling 4

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant als bedoel in artikel 3.2.1, tweede lid, onder a, de exploitatie van de seksinrichting feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 3.

    De rechtsopvolger van de exploitant die binnen een week nadat overeenkomstig het tweede lid kennisgeving is gedaan een aanvraag om vergunning heeft ingediend als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, mag de exploitatie van de inrichting voortzetten met inachtneming van de aan de vervallen vergunning verbonden voorschriften en beperkingen, totdat over de aanvraag om vergunning is besloten.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve activiteiten

  • 1.

    De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer dorpen of buurtschappen.

  • 4.

    (reserve)

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is in een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is in een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Een kennisgeving moet schriftelijk worden gedaan.

  • 4.

    (reserve)

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaan.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 (reserve)

 

Artikel 4.1.6 (reserve)

 

Artikel 4.1.7 Overige geluidshinder

  • 1.

    Het is verboden toestellen, machines of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 4.1.7a Geluidshinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder veroorzaakt.

Artikel 4.1.7b Geluidshinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder ontstaat.

Artikel 4.1.7c Geluidshinder door vrachtauto's

  • 1.

    Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder ao, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 4.1.7d Toepassingsbereik

Het in deze afdeling bepaalde geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Afdeling 2 (ingetrokken)

 

Afdeling 3 (reserve)

 

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.4.1 (ingetrokken)

 

Artikel 4.4.2 (ingetrokken)

 

Artikel 4.4.3 (ingetrokken)

 

Artikel 4.4.4 (ingetrokken)

 

Artikel 4.4.5 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.4.7 (ingetrokken)

 

Artikel 4.4.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 5 (reserve)

 

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4.6.2 (reserve)

 

Artikel 4.6.3 (reserve)

 

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht buiten een weg, als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, zichtbaar vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, een of meer van de navolgende goederen of stoffen op te slaan of aanwezig te houden of toe te laten dat deze goederen of stoffen opgeslagen of aanwezig worden gehouden:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan alsmede caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het opslaan of aanwezig houden geschiedt voor verkoop of verhuur, bij wijze van (winter)stalling of voor een anderszins commercieel doel.

  • 2.

    Het is verboden binnen een afstand van 25 meter tot een woning van een derde een mestopslag, gierkelder of een verzamelplaats van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten te hebben.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid en tweede lid bepaalde.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde verbod geldt niet voor zover voorschriften bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming of de Wet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing zijn.

Artikel 4.7.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b.

      emissie-arm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: 'tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt';

    • c.

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondagen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissie-arm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van handelsreclame:

    • a.

      in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak;

    • b.

      op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door burgemeester en wethouders;

    • c.

      betrekking hebbend op:

      • -

        een openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis heeft;

      • -

        het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

        mits de handelsreclame gezamenlijk geen grotere oppervlakte heeft dan 0,50 m2, geen grotere afmeting in een richting heeft dan 1,00 meter en mits de handelsreclame is aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    • d.

      betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde (bouw)werken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het (bouw)werk betrokken zijn, mits aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde (bouw)werken zelf, mits niet verlicht en slechts voor zolang zij feitelijke betekenis heeft;

    • e.

      aangebracht aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • f.

      van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis heeft, mits van het aanbrengen ervan tenminste twee weken tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk melding is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die melding van enig bezwaar heeft doen blijken; zodanige handelsreclame wordt geacht haar tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig is.

  • 3.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening 1994, het Provinciaal Wegenreglement Overijssel of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

    • d.

      indien een opschrift mede bestemd is om een richting aan te geven, indien het opschrift groter is dan 0,30 m2 en langer is dan 1,25 m dan wel indien er naar het oordeel van burgemeester en wethouders op andere, minder storende wijze in een doelmatige bewegwijzering kan worden voorzien.

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.7.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Afdeling 7a Destructiemateriaal

Artikel 4.7a.1 Definities

Deze afdeling verstaat onder:

  • a.

    wet: de Destructiewet;

  • b.

    aangifteplichtige: degene die als houder of eigenaar van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

  • c.

    destructiemateriaal: dode honden, dode katten en het krachtens artikel 2, tweede lid, van de wet aangewezen dierlijke afval.

Artikel 4.7a.2 Aanwijzing verzamelplaats

  • 1.

    Als verzamelplaats als bedoeld in artikel 4.7a.3 wordt de gemeentewerf aangewezen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast nog een of meer verzamelplaatsen aanwijzen, waar destructiemateriaal kan worden afgegeven of afgestaan.

Artikel 4.7a.3 Afvoerplicht

De aangifteplichtige is gehouden uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop het destructiemateriaal is ontstaan, het materiaal te vervoeren naar een verzamelplaats en het daar af te geven of af te staan.

Artikel 4.7a.4 Gescheiden bewaring destructiemateriaal

Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het destructiemateriaal zodanig te bewaren dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

Artikel 4.7a.5 Toepassingsbereik

De artikelen 4.7a.3 en 4.7a.4 vinden geen toepassing voorzover artikel 6 van het Destructiebesluit van toepassing is.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken dan wel

    • c.

      op de weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te parkeren op een door burgemeester en wethouder aangewezen weg of door burgemeester en wethouders aangewezen wegen, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats op de weg te parkeren, waar dit naar hun oordeel

      • -

        schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

      • -

        uitzichtbelemmerend of anderszins hinderlijk is voor bewoners of gebruikers van een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats of op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg of door burgemeester en wethouders aangewezen wegen, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet

    • -

      op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt;

    • -

      voor het innemen van een standplaats of het uitstallen of uitgestald hebben van goederen voorzover dit onderdeel uitmaakt van een evenement waarvoor vergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1.4.1;

    • -

      voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5.

    Het eerste lid in samenhang met het zesde lid geldt niet voor zover voorschriften bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciaal wegenreglement Overijssel van toepassing zijn.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      voor het innemen van een standplaats of het uitstallen of uitgestald hebben van goederen op of nabij de plaats waar een evenement als bedoeld in artikel 2.1.4.1 of een snuffelmarkt als bedoeld in artikel 5.2.4 plaats vindt;

    • g.

      vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 7.

    (reserve)

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten

  • 1.

    1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester. op of aan de weg een markt, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld, te organiseren of toe te laten.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van een krachtens artikel 151 van de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 (reserve)

 

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod en aan de ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2.

    Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

    • a.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel

    • b.

      zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens provinciale verordening aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna;

    • d.

      ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

    • b.

      voor zover de provinciale milieuverordening van toepassing is;

    • c.

      voor zover artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is;

    • d.

      voor verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke en voor vuur ten behoeve van koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving;

    • e.

      voor het verbranden van niet van derden afkomstig takkenhout en snoei- of oogstafval mits

      • -

        van dat verbranden tenminste 3 dagen en ten hoogste 2 weken tevoren melding is gedaan aan burgemeester en wethouders; burgemeester en wethouders kunnen een afwijkende termijn toestaan;

      • -

        het verbranden niet plaats vindt binnen of nabij een bebouwde kom;

      • -

        het verbranden niet plaats vindt binnen een afstand van 50 meter van bos, heide- of natuurterreinen, hoogspanningskabels, lantaarnpalen, opstallen e.d.;

      • -

        het verbranden niet plaatsvindt in de onmiddellijke nabijheid van bomen, houtwallen of andere houtopstanden;

      • -

        het verbranden niet plaatsvindt tussen zonsondergang en zonsopgang, behoudens na zonsondergang op Eerste Paasdag;

      • -

        op de brandstapel zich geen andere stoffen bevinden dan takkenhout en snoei- of oogstafval;

      • -

        bij het ontsteken uitsluitend van niet-verontreinigende stoffen gebruik wordt gemaakt, die onmiddellijk voorafgaand aan het ontsteken op de brandstapel zijn aangebracht;

      • -

        het vuur onder voortdurend toezicht staat van een meerderjarig persoon;

      • -

        het vuur geen zodanige omvang heeft of kan krijgen dat het buiten controle zou kunnen geraken;

      • -

        het verkeer of omwonenden niet worden gehinderd door rookontwikkeling;

      • -

        de verbrandingsresten binnen een week op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden opgeruimd;

      • -

        het verbranden ook overigens geen gevaar of hinder oplevert voor de omwonenden, de omgeving of het milieu;

    • f.

      voor het hebben van een recreatief kampvuur van beperkte omvang dat geen gevaar oplevert voor de omgeving, mits daarvan ten hoogste een week tevoren schriftelijk dan wel mondeling melding is gedaan aan burgemeester en wethouders.

Afdeling 6. (ingetrokken bij raadbesluit van 11 oktober 2004)

 

Afdeling 7 (reserve)

 

Afdeling 8 Verstrooiing van as

Artikel 5.8.1. Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.8.2 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op verharde delen van de weg.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzonder omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

Artikel 5.8.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 8a Overnachten in de open lucht

Artikel 5.8a.1 Overnachten in de open lucht

  • 1.

    Het is verboden op de weg in de open lucht te overnachten al dan niet in een voertuig of een tent.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet

    • -

      voor recreatief nachtverblijf dan wel

    • -

      voor nachtverblijf door of met toestemming van de rechthebbende op het terrein waarop wordt overnacht.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde geldt niet ten aanzien van

    • a.

      de in de afdeling 'bepalingen ter bestrijding van heling van goederen' opgenomen artikelen met uitzondering van artikel 2.5.6;

    • b.

      het in de afdeling 'orde en veiligheid op de weg' opgenomen artikel 2.1.2.3;

    • c.

      het in afdeling 4.7a Destructiemateriaal opgenomen artikel 4.7a.3 en 4.7a.4.

Artikel 6.1a Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.2 (reserve)

 

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.3a Binnentreding woningen ter uitvoering van voorschriften ex artikel 176 Gemeentewet

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    Op dat tijdstip vervallen de Algemene politieverordening voor de gemeente Tubbergen en de Verordening Landschapsschoon Tubbergen 1989.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht.

  • 3.

    (reserve)

  • 4.

    (reserve)

  • 5.

    (reserve)

  • 6.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende zes weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat de beschikking op die aanvraag van kracht is geworden.

  • 6a.

    Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing bij de inwerkingtreding van wijzigingen van deze verordening.

  • 7.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Algemene plaatselijke verordening" dan wel als "APV", al dan niet met toevoeging van het jaartal 1995.