Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leerdam

Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 1997

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeerdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 1997
CiteertitelVerordening parkeerbelastingen 1997
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 225
  2. Gemeentewet, art. 234

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-01-201030-12-2010Nieuwe regeling

10-12-2009

Het Kontakt, 30-12-2009

Raad/09-00192

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 1997

De raad van de gemeente Leerdam;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 1996;

gelet op artikel 225 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN PARKEERBELASTINGEN 1997

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in-of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • c.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

      • 1e.

        indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

      • 2e.

        indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aange¬merkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 5 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 6 Wijze van heffing en termijnen van betaling

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 3.

    Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 7 Vaststelling formulier aangiftebiljet

Het formulier van het aangiftebiljet wordt bij afzonderlijk raadsbesluit vastgesteld.

Artikel 8

Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste een jaar.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer gemeenteambtenaren aanwijzen, die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

Artikel 9 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 10 Kosten naheffingsaanslag

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 51,00.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nakoming van verplichtingen

De verplichtingen genoemd in de artikelen 47, 50en 51 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 61 van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.

Artikel 13 Rente

  • 1.

    Het bepaalde in Hoofdstuk V van de invorderingswet 1990 inzake invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van de parkeerbelastingen.

  • 2.

    De ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 vindt daarbij overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwijking van de in het tweede lid genoemde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van f 50,00 niet te boven gaat.

Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De "Verordening perkeerbelastingen 1994", goedgekeurd bij besluit van 25 mei 1994, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.

  • 4.

    Deze verordening kan warden aangehaald als "Verordening parkeerbelastingen 1 997".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 1996

de secretaris, de voorzitter,

TARIEVENTABEL ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN DE VERORDENING PARKEERBELASTINGEN 1997

Algemeen tarief

  • 1.

    Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2 onderdeel a Verordening parkeerbelastingen 1997 bedraagt bij een toegestane parkeertijd van:

    • a.

      Maximaal 12 uur:

      • Voor de eerste 40 minuten € 0,50

      • Voor de volgende 10 minuten € 0,10

      • Maximaal per etmaal € 2,50

    • b.

      Maximaal 4 uur:

      • Voor de eerste 40 minuten € 0,50

      • Voor de volgende 10 minuten € 0,10

      • Maximaal per 4 uur € 1,30

    • c.

      Maximaal 2 uur:

      • Voor de eerste 40 minuten € 0,50

      • Voor de volgende 10 minuten € 0,10

    • d.

      Maximaal 30 minuten:

      • Voor de eerste 20 minuten € 0,50

      • Voor de volgende 5 minuten € 0,10

Bewoners c.q. ondernemersparkeren

  • 2.

    Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2 onderdeel b Verordening parkeerbelastingen 1997 bedraagt voor het aangewezen weggedeelte:

    • a.

      Per kalendermaand of gedeelte daarvan € 6,86

    • b.

      Per jaar of gedeelte daarvan € 82,36

Overigen

3. Het tarief voor een jaarparkeerkaart voor lang parkeren bedraagt € 250,00