De raad van de gemeente Leerdam;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 1996;
gelet op artikel 225 van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de:
VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN PARKEERBELASTINGEN 1997
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten
staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is
voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in-of uitstappen van
personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op
binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande
terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet
ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
- b.
houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een
voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een
motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554) aangehouden register
van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens
naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het
parkeren in het register was ingeschreven;
- c.
parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van
verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting
overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen
geheven:
- a.
een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij,
dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen
door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats,
tijdstip en wijze;
- b.
een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning
voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning
aangegeven plaats en wijze.
Artikel 3 Belastingplicht
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van de
degene die het voertuig heeft geparkeerd.
- 2.
Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
- a.
degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of
heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
- b.
zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel
2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het
voertuig, met dien verstande dat:
- 1e.
indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane
huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie
ten tijde van het parkeren ingevolge deze
overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet
de houder maar de huurder wordt aangemerkt als
degene die het voertuig heeft geparkeerd;
- 2e.
indien blijkt dat een ander in het kentekenregister
had moeten staan ingeschreven, die ander wordt
aangemerkt als degene die het voertuig heeft
geparkeerd.
- 3.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven
van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als
degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aange¬merkt, indien
deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander
tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit
gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
- 4.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van
degene die de vergunning heeft aangevraagd.
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en
belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn
vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende
tarieventabel.
Artikel 5 Ontstaan van de belastingschuld
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij
de aanvang van het parkeren.
- 2.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op
het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.
Artikel 6 Wijze van heffing en termijnen van betaling
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij
wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de
aanvang van het parkeren.
- 2.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij
wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het
tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.
- 3.
Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.
Artikel 7 Vaststelling formulier aangiftebiljet
Het formulier van het aangiftebiljet wordt bij afzonderlijk raadsbesluit
vastgesteld.
Artikel 8
Machtiging tot overdracht van bevoegdheden
- 1.
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het
verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het
verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste een
jaar.
- 2.
Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer
gemeenteambtenaren aanwijzen, die in hun plaats treden met
betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling
betreffende de heffing en de invordering van de
parkeerbelastingen.
Artikel 9 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen
betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden
geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en
wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 10 Kosten naheffingsaanslag
De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in
artikel 2, onderdeel a, bedragen € 51,00.
Artikel 11 Kwijtschelding
Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding
verleend.
Artikel 13 Rente
- 1.
Het bepaalde in Hoofdstuk V van de invorderingswet 1990 inzake
invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van de
parkeerbelastingen.
- 2.
De ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de
Invorderingswet 1990 vindt daarbij overeenkomstige toepassing.
- 3.
In afwijking van de in het tweede lid genoemde regeling wordt geen
invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een
bedrag van f 50,00 niet te boven gaat.
Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De "Verordening perkeerbelastingen 1994", goedgekeurd bij besluit
van 25 mei 1994, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde
lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat
zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.
- 4.
Deze verordening kan warden aangehaald als "Verordening
parkeerbelastingen 1 997".
TARIEVENTABEL ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN DE VERORDENING
PARKEERBELASTINGEN 1997
Algemeen tarief
- 1.
Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in
artikel 2 onderdeel a Verordening parkeerbelastingen 1997 bedraagt bij
een toegestane parkeertijd van:
- a.
Maximaal 12 uur:
- •
Voor de eerste 40 minuten € 0,50
- •
Voor de volgende 10 minuten € 0,10
- •
Maximaal per etmaal € 2,50
- b.
Maximaal 4 uur:
- •
Voor de eerste 40 minuten € 0,50
- •
Voor de volgende 10 minuten € 0,10
- •
Maximaal per 4 uur € 1,30
- c.
Maximaal 2 uur:
- •
Voor de eerste 40 minuten € 0,50
- •
Voor de volgende 10 minuten € 0,10
- d.
Maximaal 30 minuten:
- •
Voor de eerste 20 minuten € 0,50
- •
Voor de volgende 5 minuten € 0,10
Bewoners c.q. ondernemersparkeren
- 2.
Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2 onderdeel
b Verordening parkeerbelastingen 1997 bedraagt voor het aangewezen
weggedeelte:
- a.
Per kalendermaand of gedeelte daarvan € 6,86
- b.
Per jaar of gedeelte daarvan € 82,36
Overigen
3. Het tarief voor een jaarparkeerkaart voor lang parkeren bedraagt €
250,00