Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Arnhem

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Arnhem

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieArnhem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Arnhem
CiteertitelVerordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Arnhem
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpkinderopvang

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum van bekendmaking is onbekend.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet kinderopvang, art. 25
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200501-01-2013nieuwe regeling

05-10-2004

Arnhemse Koerier

MO/BEL/2004/1728

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Arnhem

 

 

Hoofdstuk 1  

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang.

Artikel 2 Verhouding Algemene subsidieverordening Arnhem 2002

De Algemene subsidieverordening Arnhem 2002 is niet van toepassing op subsidieaanvragen die onder de werking van deze verordening vallen.

HOOFDSTUK 2 AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN VAN KINDEROPVANG

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

  • a.

    naam, adres en sofinummer van de ouder;

  • b.

    indien van toepassing: naam en sofinummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

  • c.

    naam, geboortedatum en sofinummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

  • d.

    een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven:

    • -

      de datum waarop de opvang aanvangt;

    • -

      het aantal uren kinderopvang per week per kind;

    • -

      de kostprijs per uur of per dag(deel);

    • -

      naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang (gaat) plaatsvindt(en);

  • e.

    gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

  • f.

    overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 3 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN VAN KINDEROPVANG

Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens als bedoeld in artikel 3.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de

personen als bedoeld in artikel 22 van de wet of niet voldoet aan een of meer voorwaarden van de wet of deze verordening.

Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de volledige aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar of naar rato van het aantal maanden dat nog rest in het kalenderjaar vanaf de datum van de verlening van de tegemoetkoming.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een afwijkende periode verlenen.

Artikel 8 Omvang van de kinderopvang

  • 1.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per week waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend, dan wel het bedrag waarop de tegemoetkoming ten hoogste kan worden vastgesteld;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

HOOFDSTUK 4 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN VAN KINDEROPVANG

Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1.

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2.

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken na de vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 13 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De ouder doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens van hem en zijn partner die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 15 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

toelichting  

Algemene toelichting

INLEIDING

Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen

op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term tegemoetkoming kosten kinderopvang .

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Het gaat in dit geval om een vergoeding van voor door een ouder werkelijk gemaakte kosten van kinderopvang. De bestedingsrichtingen van de tegemoetkomingen staat derhalve vast. Dit brengt mee dat titel 4.2 van de Awb, handelend over subsidies, van toepassing is op de tegemoetkomingen.

Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door

gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

Verhouding Algemene subsidieverordening (ASV) Arnhem en de verordening

Deze verordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening Arnhem (ASV Arnhem). De overwegingen hiertoe zijn:

  • -

    de ASV Arnhem richt zich op subsidieverlening aan instellingen met rechtspersoonlijkheid. Krachtens de ASV Arnhem kan subsidie in beginsel slechts verleend worden aan een instelling met rechtspersoonlijkheid (artikel 3, lid 2 ASV). B en w kunnen hiervan afwijken. Hiervoor moeten nadere regels worden gesteld, waarin een en ander meer gedetailleerd moet worden geregeld (nadere omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend/ criteria/aanvraag van een subsidie en besluitvorming, verplichtingen subsidieontvanger);

  • -

    het proces van subsidiëring in de ASV Arnhem is gebonden aan data. Voor een bepaalde datum dient een aanvraag om subsidieverlening plaats te vinden. Voorts dient er voor een bepaalde datum een aanvraag te worden ingediend voor de subsidievaststelling. In bijzondere gevallen kunnen b en w hiervan afwijken.

De Wet kinderopvang richt zich nadrukkelijk op het verstrekken van subsidies aan natuurlijke personen, namelijk ouders. Indien zij tot een gemeentelijke doelgroep behoren, kunnen zij zich voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang richten tot de gemeente. Termijnen van aanvraag

en verstrekking van subsidie liggen in dit soort situaties anders dan bepaald in de ASV Arnhem. Gedurende een geheel jaar moet het voor een ouder mogelijk zijn om een aanvraag in de tegemoetkoming van de kosten voor kinderopvang in te dienen. Voorts vindt de subsidievaststelling door het college ambtshalve plaats.

Gelet hierop is besloten om een specifieke verordening betreffende de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in het leven te roepen.

HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN IN DE KOSTEN VAN KINDEROPVANG

Bij het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente, zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is

dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • -

    de omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken (artikel 8 lid 2 van de verordening);

  • -

    er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt.

Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen, dan wel vanaf het tijdstip dat de kinderopvang daadwerkelijk van start gaat (artikel 6 van de verordening);

  • -

    de tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt;

  • -

    de tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten.

Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming.

In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

AANWIJZEN VAN EIGEN DOELGROEPEN

De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang opgenomen.

Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid. De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of ouders die zich bezighouden met mantelzorg. De gemeente Arnhem heeft besloten geen andere doelgroepen te erkennen dan de wettelijk bepaalde doelgroepen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2Verhouding Algemene subsidieverordening Arnhem 2002

In het algemene deel van deze toelichting is reeds ingegaan op de verhouding van deze verordening met de ASV Arnhem 2002. Daar is reeds aangegeven waarom besloten is om een specifieke verordening betreffende de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in het leven te roepen. Voor alle duidelijkheid en om misverstanden te voorkomen is in dit artikel expliciet bepaald dat de ASV Arnhem 2002 niet van toepassing is.

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

De tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van een kalenderjaar (artikel 7 lid 1 van de verordening) en moet elk jaar opnieuw worden aangevraagd.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd.

Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid Wet kinderopvang en artikel 13, eerste lid van de verordening).

Onderdeel d bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerste lid Wet kinderopvang).

Onderdeel e bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

  • -

    de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ, of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (Wik);

  • -

    de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringprogramma volgt.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten

verstrekken:

  • -

    de ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen: bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut;

  • -

    de ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000: bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut;

  • -

    de ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling: trajectplan van het UWV;

  • -

    de ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling: trajectplan van het UWV.

Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct

af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 5 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid; of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verlening van de tegemoetkoming.

Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    de datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben;

  • 2.

    de datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • -

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • -

    moet zijn ondertekend;

  • -

    de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • -

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is

genomen.

De ingangsdatum van verlening van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verleend vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar.

Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 8 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd . Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de Wet kinderopvang.

Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a Awb kan het college een subsidie (tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. De ouders hoeven dan geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Dit overzicht kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen in te winnen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau.

In het besluit tot vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als uitgangspunt voor de vaststelling. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als een aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid van de Awb de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen.

Artikel 4:46, tweede lid Awb: de subsidie kan lager worden vastgesteld, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Voorts stelt het derde lid van artikel 4:46 Awb: “Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, worden de kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen”.

Artikel 12 Verrekening met voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het teveel betaalde deel terugvorderen (artikel 38 Wet kinderopvang).

Artikel 13 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan ook vermeld in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.

Er zijn twee vormen van schending van de inlichtingenplicht te onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming omdat hij niet tot de gemeentelijke doelgroep behoort.

Het college kan de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het teveel betaalde bedrag terugvorderen, als de ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag.

In aanvulling hierop kan het college een bestuurlijke boete opleggen (artikel 72 Wet kinderopvang).

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd.

Er zijn hierbij twee situaties te onderscheiden:

  • a.

    de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld;

  • b.

    de tegemoetkoming is vastgesteld.

Ad.a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb).

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste, c.q. Volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden 13 weken zijn verstreken.

Ad.b. de tegemoetkoming is vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb).

Dit is mogelijk in de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaar zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

De gemeente kan het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen, indien de beschikking tot verlening of vaststelling van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd.

Artikel 38 Wet kinderopvang verklaart de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB)

van overeenkomstige toepassing op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Verrekening kan bijvoorbeeld plaatsvinden. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop wordt teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, lid 1 WWB).

Het college kan naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang, een bestuurlijke boete opleggen.

Dit kan wanneer de ouder zijn inlichtingenplicht jegens het college niet nakomt. Het gaat dan om schending van de verplichtingen, genoemd in artikel 28 eerste tot en met derde lid van de Wet kinderopvang.

Artikel 14 Nadere regels

De uitvoering van de verordening ligt bij het college. Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere regels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 15 Inwerkingtreding.

De verordening treedt in werking op 1 januari 2005. Dit is het tijdstip waarop de Wet kinderopvang in werking treedt.

Artikel 16 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.