Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijmegen

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Wet werk en bijstand 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijmegen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Wet werk en bijstand 2013
CiteertitelVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Wet werk en bijstand 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, lid1, onderdeel i

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-03-201321-12-2016Onbekend

20-03-2013

Gemeenteblad 2013/053

Raadsvoorstelnummer 26/2013

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Wet werk en bijstand 2013

De raad van de gemeente Nijmegen bijeen in zijn openbare vergadering van 20 maart.2013

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 februari 2013,

nr. 13.0000759, gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i, van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Wet werk en bijstand bij verordening te regelen;

 

besluit:

vast te stellen de: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Wet werk en bijstand 2013

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

-beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

- recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand;

- bezit: geldelijke middelen alsmede een auto waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid WWB. Voor het vaststellen van de geldelijke middelen blijven de vrijlatingbepalingen van paragraaf 3.4 van de wet en van de Beleidsregels Inkomen Wet werk en bijstand buiten toepassing

- verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Wet werk en bijstand

Artikel 2. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.

Artikel 3. Verzoek tot aanpassing verrekening

  • 1.

    Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, vanwege het ontbreken van bezit, de verrekening aan te passen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.

  • 2.

    Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekenen burgemeester en wethouders de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 3.

    Aansluitend op verrekening als bedoeld in het tweede lid, verrekenen burgemeester en wethouders de recidiveboete in de daaropvolgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    Tot het inkomen, bedoeld in het vorige lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 4. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 2, en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van publicatie.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Wet werk en bijstand 2013.

 

De voorzitter, De raadsgriffier,

 

Drs. H.M.F. Bruls mevr. drs. M.M.V. Mientjes

 

 

Algemene Toelichting

Per 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) in werking. Met de wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. De hoogte van de boete is daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen.

Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering.

In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. De Wet werk en bijstand verplicht de gemeenteraad in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid.

Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van bijstandsafhankelijken die te maken krijgen met een door het college zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college het bijstandsverstrekkende college verzoeken om conform de regels van het boete opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet alsnog te respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan gehouden.

Artikelgewijze toelichting

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begrippen

Om te kunnen beoordelen of een verrekening aangepast moet worden moet de belanghebbende aantonen geen bezit te hebben. Onder bezit wordt dan verstaan alle geldelijke middelen waarover hij beschikt of kan beschikken. Een auto valt ook onder het begrip bezit, De waarde van een auto is door verkoop op korte termijn te gelde te maken. Alle vrijlatingsbepalingen van de wet als het gaat om middelen zijn niet van toepassing voor het beoordelen van aanwezige geldelijke middelen. Ook de vrijlatingsbepalingen zoals opgenomen in de Beleidsregels Inkomen Wet werk en bijstand blijven buiten toepassing. Vermogen gebonden in de zelf bewoonde eigen woning wordt wel vrijgelaten en valt derhalve niet onder het begrip bezit.

Artikel 2 De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voor zover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Wet werk en bijstand het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen.

In eerste instantie was deze verrekening – gelijk nog steeds in de IOAW en IOAZ – als een verplichting opgenomen in de wet. De Kamer achtte echter - juist bij bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid.

In deze verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken.

Het spreekt voor zich dat het hier gaat om een maximum bedrag. Mocht belanghebbende zijn recht op bijstand beperkter zijn dan bedraagt de inhouding natuurlijk dit beperktere recht. Een bepaling zoals hier opgenomen in artikel 3 is in dit geval waarschijnlijk niet nodig.

Artikel 3 Verzoek tot aanpassing verrekening

Zoals in de toelichting op artikel 2 is aangegeven zijn in artikel 3 mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de verrekening aan te passen als hij onvoldoende bezit heeft.Heeft een belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden, nu de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.

Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat een dergelijk verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat verwachte inkomsten uitblijven.

Artikel 4 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 4 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 5 en 6

Behoeven geen nadere bespreking.