Organisatie | Leerdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening gemeente Leerdam 2006 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening gemeente Leerdam 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-01-2006 | 30-09-2010 | nieuwe regeling | 08-12-2005 - | 1.784.12 |
De raad van de gemeente Leerdam;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 27 september 2005
dat het noodzakelijk is dat een nieuwe Brandbeveiligingsverordening wordt vastgesteld;
gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 en artikel 149 van de Gemeentewet;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.
Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Artikel 2.1.3 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Artikel 2.1.4 Intrekken vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:
het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Artikel 2.1.5 Verplicht aanwezige bescheiden
In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen
Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003, of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.4 Verbod open vuur en roken
Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).
Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief - de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) vergunning
Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordening gemeente Leerdam, vastgesteld door de raad d.d. 9 februari 1995 alsmede enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening.
Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de in het vorige lid genoemde brandbeveiligingsverordening geldt als vergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de bouwverordening.
Deze verordening is vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad d.d. 8 december 2005.
Toelichting op de Brandbeveiligingsverordening
De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven en luidt: ‘de brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet’.
Bouwwerken vallen dus niet onder deze verordening, omdat de brandveiligheid daarvan is geregeld in de bouwverordening (zie verder de toelichting bij artikel 1).
De vergunningsplicht is van toepassing, wanneer aan de criteria zoals vermeld in artikel 2.1.1 wordt voldaan.
Deze verordening bevat geen voorschriften over het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning. Die onderwerpen zijn namelijk geregeld in de Algemene wet bestuursrecht en wel in hoofdstuk 4.
De in artikel 1.1. vermelde ‘voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen’ is een ruime omschrijving. Zoals hiervoor al vermeld vallen bouwwerken daar niet onder.
Wat hier volgens de jurisprudentie wel onder kan vallen zijn ‘bouwwerken die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn’. Daarbij kan gedacht worden aan hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants.
Verder vallen onder dit begrip allerlei terreinen en (feest)tenten e.d.
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk
In het tweede lid is opgenomen dat burgemeester en wethouders voorschriften aan de vergunning kunnen verbinden. Dit kunnen o.a. voorschriften zijn die betrekking hebben op:
Verder is het ook mogelijk voorschriften van bouwkundige aard op te leggen, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.
Artikel 2.1.3 Weigeren vergunning
In dit artikel worden de weigeringsgronden niet expliciet genoemd. Toetsingsgronden voor een vergunning kunnen zijn:
Dit betreft alleen de brandveiligheid.
Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen
In dit artikel wordt de brandveiligheid van niet-vergunningplichtige inrichtingen geregeld.
In ieder geval worden medewerkers van de brandweer aangewezen voor het toezicht op de naleving van de bepalingen. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders ook nog andere ambtenaren hiervoor aanwijzen. Gedacht kan daarbij worden aan ambtenaren van bouw- en woningtoezicht.
De overige bepalingen spreken voor zich, zodat een nadere toelichting daarvan niet nodig wordt geacht.