Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leerdam

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leerdam
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning 2010
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Geen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-20132e wijziging

11-12-2012

Het Kontakt, 12-12-2012

Z.12-01049//BW12-00196
01-01-201001-01-2013nieuwe regeling

10-02-2010

Het Kontakt, 23-12-2009

Raad/09-00192

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

  • a.

    Een financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.

  • b.

    Een forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • c.

    Een gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • d.

    Een normbedrag: een geforfaiteerde of een gemaximeerde vergoeding.

  • e.

    Een voorziening in natura is een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in huur wordt verstrekt.

  • f.

    Een eigen auto: deel II van het kenteken staat op uw naam of op naam van uw echtgeno(o)t(e) of uw samenwonende partner, of in het geval bij thuisinwonende kinderen op naam van één van de ouders.

  • g.

    besparingsbedrag: vervallen

  • h.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn.

  • i.

    Persoongebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven.

  • j.

    GQ: Nederlands keurmerk.

  • k.

    CE: Europese normen

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (artikel 3,5 en 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010)

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording.

1.1.

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

1.2

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    een individuele toekenning als primaat met een algemene voorziening wordt ingevuld.

  • b.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • c.

    op grond van progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

Pgb wonen, vervoer en rolstoel

1.3:

Het op aanvraag toe te kennen persoonsgebonden budget is in principe altijd gelijk aan de kosten van de goedkoopste adequate voorziening zoals deze in natura door de gemeente zou zijn verstrekt of, indien het een vervoersvoorziening en/of hulpmiddel betreft, gelijk aan de bruto adviesprijs minus een korting van 15%. Dit bedrag is inclusief het aanpassen van de voorziening (het programma van eisen) en tevens aangevuld met de kosten voor de instandhouding, zoals onderhoud, reparatie en verzekering.

1.4:

Een Pgb voor voorzieningen voor kinderen wordt maandelijks verstrekt en is gelijk aan het bedrag van de maandelijkse door de gemeente te betalen bijdrage aan de leverancier indien de verstrekking in natura zou hebben plaatsgevonden.

1.5:

Een Pgb moet gebruikt worden voor de aanschaf/realisering van de voorziening die is geïndiceerd.

De voorziening moet voldoen aan het bij de indicatie opgestelde programma van eisen en – als het een vervoersvoorziening betreft – voorzien van een GQ en/of CE markering.

Voor trapliften geldt eveneens een CE normering. Voor nadere specificatie hiervan zie toelichting.

1.6:

  • a.

    Een met een Pgb aangeschafte woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoelvoorziening wordt – bij ongewijzigde omstandigheden - geacht minimaal 5 jaar te voorzien in de opheffing van de beperking , tenzij de leverancier van de gemeentelijke voorziening in natura een andere afschrijvingstermijn aangeeft.

  • b.

    Er kan alleen opnieuw een Pgb worden verstrekt als een afkeuringsrapport van de voorziening wordt overgelegd en de 5 jaar is verstreken, tenzij de leverancier van de gemeentelijke voorziening in natura een andere afschrijvingstermijn af heeft gegeven.

  • c.

    Er kan alleen opnieuw een Pgb worden verstrekt indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden.

  • d.

    Er kan alleen opnieuw een Pgb worden verstrekt indien er sprake is van niet aan cliënt verwijtbare calamiteiten.

1.7:

Bij een Pgb voor een (dure) voorziening wordt de volgende verdeling aan gehouden:

  • een Pgb van meer dan € 10.000,00 wordt in termijnen verstrekt waarbij in overleg met de aanvrager een schema wordt opgesteld. De termijnen worden in ieder geval beschikbaar gesteld in samenhang met de voortgang van de werkzaamheden.

1.8:

Lid 1: Bij de verantwoording van het Pgb voor een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoelvoorziening wordt in ieder geval overgelegd;

  • een op naam gestelde gespecificeerde nota voor de gerealiseerde dan wel aangeschafte voorziening met toebehoren;

  • Indien het een elektrisch voortbewogen vervoermiddel betreft: een bewijs van een daarvoor afgesloten WA verzekering;

  • een bewijs van een voldoende dekkende opstal- en/of inboedelverzekering.

Lid 2: De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

  • indien een Pgb is verstrekt voor een vervoersvoorziening of voor een middel voor verplaatsing in en rond de woning: binnen 3 maanden nadat het Pgb bedrag is bijgeschreven op de bank- of girorekening van aanvrager;

  • indien een Pgb is verstrekt voor een woonvoorziening binnen 3 of 6 maanden nadat de beschikking is afgegeven.

Lid 3: Indien uit de af te leggen verantwoording blijkt dat de uitgaven lager zijn dan het daarvoor verstrekte Pgb dan mag het overschot worden aangewend voor andere Wmo-doeleinden.

1.9:

  • 1)

    Als een hulpmiddel binnen de gestelde periode waarvoor het Pgb is verstrekt niet langer wordt gebruikt dient dit uiterlijk binnen 30 dagen aan de gemeente te worden gemeld. Het bedrag van het Pgb moet vervolgens naar rato worden terugbetaald.

  • 2)

    Bij verhuizing naar een andere gemeente dient het bedrag naar rato te worden terugbetaald.

  • 3)

    In geval van overlijden van de aanvrager dienen de erven het bedrag naar rato terug te betalen.

  • 4)

    Een overschot van een Pgb als bedoeld in artikel 1.9 lid 3 dient bij overlijden of verhuizing eveneens voor het nog niet bestede bedrag te worden terugbetaald aan de gemeente.

  • 5)

    Terugbetaling als bedoeld in de leden 1,2 en 3 is gebaseerd op de afschrijvingstermijn.

Pgb hulp bij het huishouden

1.10:

Bij de verstrekking van een Pgb voor hulp bij het huishouden kan een korting worden toegepast.

1.11:

Bij een Pgb voor hulp bij het huishouden vindt de uitbetaling plaats in maandelijkse termijnen. De eerste uitbetaling gaat in na ontvangst van een kopie van de overeenkomst van de SVB (Sociale Verzekeringsbank).

1.12:

  • a.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

    • indien een Pgb is verstrekt voor hulp bij het huishouden: na afloop van elk kalenderjaar en wel binnen 3 maanden na het verstrijken van dit kalenderjaar;

    • indien een Pgb voor hulp bij het huishouden voor een kortere periode dan een jaar wordt verleend: binnen 3 maanden na afloop van die periode;

    • indien een Pgb voor hulp bij het huishouden is verstrekt en de indicatie verloopt na wijziging van omstandigheden (bijvoorbeeld overlijden of verhuizing), binnen 3 maanden na afloop van de nieuw gesteld einddatum.

  • b.

    bij de verantwoording van het Pgb voor hulp bij het huishouden wordt in ieder geval overgelegd:

    • een arbeidsovereenkomst van de SVB (Sociale Verzekeringsbank) die is afgesloten met de hulpverleners;

    • overzichten van het door hulpverleners per maand gewerkte aantal uren (datum + tijd) of uren van loondoorbetaling bij ziekte en kwitanties van de uitbetaalde uren. Hiervoor dient het formulier te worden gebruikt welke is vastgesteld door de gemeente en wordt meegestuurd met de toekenningsbeschikking;

    • wijzigingsformulieren van de SVB indien de arbeidsovereenkomst tussentijds wordt gewijzigd;

    • indien een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is afgesloten, hoeft deze niet bij iedere verantwoording te worden meegestuurd. Bij wijzigingen in de arbeidsovereenkomst dient een wijzigingsformulier van de SVB te worden gebruikt;

    • een wijzigingsformulier bij de desbetreffende arbeidsovereenkomst mag niet worden ingediend na het verstrijken van de einddatum dat de verantwoording voor die periode dient te zijn ingeleverd.

  • c.

    Indien uit de af te leggen verantwoording blijkt dat de uitgaven lager zijn dan het daarvoor verstrekte Pgb dan mag het overschot worden aangewend voor andere Wmo-doeleinden.

1.13:

In geval van overlijden van de aanvrager dienen de erven het teveel uitgekeerde bedrag naar rato terug te terug te betalen.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel (artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leerdam 2010)

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel voor hulp bij het huishouden.

Bij de verstrekking van hulp bij het huishouden (in natura of als Pgb) wordt een eigen bijdrage vastgesteld en geïnd door het CAK en niet afgetrokken van het bruto Pgb.

2.1.

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.222,00 dat boven dit bedrag per vier weken moet worden betaald 15 % per kalenderjaar bedraagt.

2.2.

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 15.256,00 dat boven dit bedrag per vier weken moet worden betaald 15 % per kalenderjaar bedraagt.

2.3.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 27.222,00 dat boven dit bedrag per vier weken moet worden betaald 15 % per kalenderjaar bedraagt.

2.4.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 21.058,00 dat boven dit bedrag per vier weken moet worden betaald 15 % per kalenderjaar bedraagt.

Artikel 3. Omvang van de eigen bijdrage en eigen aandeel overige voorzieningen

3.1

De in artikel 2 vermelde eigen bijdrage wordt geheven bij het toekennen van hulp bij het huishouden. Ook bij een individuele vervoersvoorziening wordt een eigen bijdrage geheven, overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.

3.2

Bij de verstrekking van individuele vervoersvoorzieningen (in natura of als persoonsgebonden budget) als een aangepaste fiets, een scootmobiel, een handbike of een gesloten buitenwagen wordt voor personen van 18 jaar of ouder een eigen bijdrage vastgesteld conform het bepaalde in dit artikellid. Een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Deze eigen bijdrage wordt in een tijdvak van 7 jaar opgelegd, gedurende maximaal 39 periodes van vier weken, bij de eerste aanvraag van een individuele vervoersvoorzieningen en bij vervanging van een bestaande individuele vervoersvoorziening.

De eigen bijdrage gaat in op de eerste dag van de volledige periode, die volgt op de dag waarop de vervoersvoorziening is afgeleverd.

Indien binnen 3 jaar na het opleggen van de eigen bijdrage de vervoersvoorziening wordt beëindigd, dan stopt ook de eigen bijdrage voor de vervoersvoorziening.

Cliënten dienen voor een aangepaste fiets, een scootmobiel of een handbike een eigen bijdrage per periode van vier weken te betalen van €7,50.

Cliënten dienen voor een gesloten buitenwagen een eigen bijdrage per periode van vier weken te betalen van €12,80.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden. (artikel 10, 11 en 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leerdam 2010).

4. Regels over gebruikelijke zorg, omvang van de hulp bij het huishouden en de omvang van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden (HH).

4.1 Gebruikelijke zorg en indicatiestelling

Voor de toepassing van artikel 10 en 11 van de verordening worden het Protocol "Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging" en het Protocol "Gebruikelijke zorg", uitgave Centrum Indicatiestelling Zorg, april 2005 gehanteerd, waarbij de term "leefeenheid", zoals genoemd onder 2.2. als volgt dient te worden gelezen:

"leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde personen (verzekerden=AWBZ-term) die al dan niet tezamen met één of meer ongehuwde meerderjarige en/of minderjarige verzekerden duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon (verzekerde=AWBZ-term) die met één of meer ongehuwde meerderjarige en/of minderjarige personen (verzekerden=AWBZ-term) duurzaam een huishouden voert".

Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten. Ook hier is dus geen sprake van een leefeenheid.

4.2 Niveaus hulp bij het huishouden.

De hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 2 niveaus, te weten HH1 en HH2.

Onder HH 1 wordt verstaan: huishoudelijke werkzaamheden.

De te verrichten werkzaamheden in dit niveau zijn:

  • -

    licht en zwaar huishoudelijk werk

  • -

    de was doen

  • -

    huishoudelijke spullen in orde houden

  • -

    boodschappen doen voor het dagelijkse leven

  • -

    broodmaaltijden bereiden

  • -

    warme maaltijden

Onder HH 2 wordt verstaan: huishoudelijke werkzaamheden met ondersteuning in de huishouding.

De te verrichten werkzaamheden in dit niveau zijn:

  • -

    de functies genoemd bij categorie 1 in combinatie met één of meerdere van onderstaande ondersteuningen:

  • -

    anderen helpen in huis met zelfverzorging

  • -

    anderen helpen in huis bij bereiden van de maaltijd

  • -

    dagelijks organisatie van het huishouden (bijv. lichte administratieve werkzaamheden)

  • -

    psychologische ondersteuning

  • -

    instructie

  • -

    advies

  • -

    voorlichting

4.3 Bedrag van het persoonsgebonden budget

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats:

Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld op basis van het aantal geïndiceerde uren.

Prijspeil 2010

Er wordt een uurbedrag van € 15,96 voor HH1 en € 19,24 voor HH 2 gehanteerd.

Overgangsrecht

Huidige klanten waarvoor reeds een indicatie is gesteld op uren kunnen op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur niet zonder meer onder de nieuwe werkwijze vallen als deze werkwijze in hun “nadeel” werkt. Tot nu toe werd gewerkt met uitbetaling van het pgb naar het gemiddelde aantal uren in de klasse. Dit wordt met dit besluit gewijzigd naar het werkelijke aantal geïndiceerde uren.

Er worden twee situaties onderscheiden:

  • -

    Situatie 1: Aantal geïndiceerde uren zijn hoger dan het gemiddelde aantal uren waarover het Pgb is berekend.

  • Deze groep klanten wordt met het huidige beleid benadeeld. Zij zullen een nieuwe toekenning ontvangen waarin het werkelijke aantal geïndiceerde uren wordt toegekend.

  • -

    Situatie 2: Aantal geïndiceerde uren zijn lager dan het gemiddelde aantal uren waarover het Pgb is berekend.

  • Deze groep klanten heeft met het huidige beleid een ‘voordeel’. Zij hebben een lagere indicatie dan het gemiddelde aantal uren dat zij toegekend krijgen. Wij kunnen hun recht niet zonder meer verlagen.

Wij zullen de klant informeren over de nieuwe werkwijze. De klant blijft dan gedurende een half jaar het oude recht houden: dit half jaar zal lopen met ingang van de uitbetaling van januari 2010 tot en met 30 juni 2010. Vanaf 01 juli 2010 zal deze groep klanten vallen onder de nieuwe situatie.

Verder zullen klanten, waarvan nog niet geïndiceerd is op uren, maar alleen nog maar op de klasse, in het eerste kwartaal van 2010, worden geherindiceerd. Als daar veranderingen in optreden die voor hen ongunstig uitpakken zullen zij, als in situatie 2, vanaf 1 juli 2010 vallen onder de nieuwe situatie.

4.4 Toekennen en berekenen Pgb.

Het Pgb wordt toegekend en berekend op basis van het aantal dagen tot het eind van het kalenderjaar.

4.5 Omvang zorg in natura (ZIN)

De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klassen waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

Klasse uren gemiddeld aantal uren per week

Klasse 1 0 t/m 1,9 uur 1

Klasse 2 2 t/m 3,9 uur 3

Klasse 3 4 t/m 6,9 uur 5,5

Klasse 4 7 t/m 9,9 uur 8,5

Klasse 5 10 t/m 12,9 uur 11,5

Klasse 6 13 t/m 15,9 uur 14,5

Er kunnen additionele uren boven klasse 6 worden toegekend op basis van een onafhankelijke externe indicatiestelling.

5.6 Overlijden geïndiceerde

In geval van overlijden van de geïndiceerde ontvangt de leefeenheid gedurende een periode van maximaal 6 weken de toegekende zorguren.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen. (artikelen 13, 15 en 21 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010)

Artikel 5.
5.1. Financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget
  • a.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • b.

    Aan de huurder kan op grond van artikel 7.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning geen Pgb of financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte worden verstrekt.

5.2. Anti speculatiebeding

Het in artikel 21 van de van de gemeente verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leerdam genoemde afschrijvingsschema geldt alleen voor woningaanpassingen groter dan € 20.000,00 en luidt als volgt:

De afschrijvingstermijn bedraagt 10 jaar.

Bij verkoop in het:

1e jaar na de datum van gereedmelding: 100% van de meerwaarde

2e jaar na de datum van gereedmelding: 90% van de meerwaarde

3e jaar na de datum van gereedmelding: 80% van de meerwaarde

4e jaar na de datum van gereedmelding: 70% van de meerwaarde

5e jaar na de datum van gereedmelding: 60% van de meerwaarde

6e jaar na de datum van gereedmelding: 50% van de meerwaarde

7e jaar na de datum van gereedmelding: 40% van de meerwaarde

8e jaar na de datum van gereedmelding: 30% van de meerwaarde

9e jaar na de datum van gereedmelding: 20% van de meerwaarde

10e jaar na de datum van gereedmelding: 10% van de meerwaarde

Voor aanvang van de werkzaamheden dient de woning getaxeerd te worden.

Nadat de woningaanpassing gereed is gemeld vindt er opnieuw een taxatie plaats.

Beide taxaties zijn op kosten van de gemeente en worden uitgevoerd door een onafhankelijke taxateur.

Aan de hand van beide taxaties wordt de meerwaarde van de woning bepaald. Dit bedrag is bepalend voor de toepassing van bovenstaand afschrijvingsschema en wordt aan de aanvrager meegedeeld.

De meerkosten zijn gelijk aan het toegekende bedrag als er naast de noodzakelijke werkzaamheden door de cliënt zelf extra (bouwkundige) werkzaamheden worden uitgevoerd. In zo’n geval hoeft er geen taxatie plaats te vinden.

5.3. Verhuis- en inrichtingskosten
  • 1.

    Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010 bedraagt:

    • a.

      € 2.600,00 indien de gehandicapte verhuist van een inadequate naar een adequate (reeds aangepaste) woning of een niet aangepaste maar wel eenvoudiger aan te passen woning binnen de gemeente;

    • b.€ 3.600,00

      indien de gehandicapte verhuist van een inadequate naar een aangepaste woning buiten de gemeente;

  • 2.

    Ook kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend indien een woning waarin minder dan 10 jaar geleden voor € 20.000 of meer gesubsidieerde voorzieningen zijn uitgevoerd wordt vrijgemaakt op verzoek van de gemeente. De vergoeding bedraagt € 3.600,-.

5.4 Woonvoorziening/-sanering

Het bedrag bij urgente noodzaak voor vervanging vloerbedekking i.v.m. cara of continue rolstoelgebruik op grond van artikel 15 onder c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leerdam 2010 bedraagt:

  • a.

    Indien een urgente noodzaak van vervanging van vloerbedekking is vastgesteld i.v.m. eerder niet aanwezige cara wordt uitsluitend een tegemoetkoming in de kosten gegeven van vervanging van de vloerbedekking in de slaapkamer. Bij een kind beneden 4 jaar kan ook een vergoeding voor vervanging van de vloerbedekking in de woonkamer worden gegeven

  • b.

    Indien een urgente noodzaak van vervanging van vloerbedekking is vastgesteld i.v.m. eerder niet aanwezig rolstoelgebruik wordt uitsluitend een tegemoetkoming in de kosten gegeven van vervanging van de vloerbedekking in die ruimten die door de gehandicapte dagelijks moeten worden gebruikt.

De leeftijd van de huidige vloerbedekking is van belang bij het vaststellen van de hoogte van de vergoedingen onder a. en b.

  • 1.

    De hoogte van de tegemoetkoming in de vervanging van de vloerbedekking door een minder stofgevoelig materiaal bedraagt 100% uitgaande van de volgende maximumbedragen:

    • in de woonkamer/keuken: € 19,00 per m²

    • (of € 76,01 per strekkende meter bij 4 meter breed);

    • in de slaapkamer: € 14,25 per m²

    • (of € 56,99 per strekkende meter bij 4 meter breed).

  • De legkosten worden 100% vergoed.

  • 2.

    Er wordt alleen een tegemoetkoming toegekend indien de vloerbedekking niet ouder is dan 8 jaar. Vaststelling afschrijvingspercentage:

  • Leeftijd vloerbedekking Vergoeding op basis van normbedrag

  • 0 - 2 jaar oud 100%

  • 2 - 4 jaar oud 75%

  • 4 - 6 jaar oud 50%

  • 6 - 8 jaar oud 25%

  • De vergoeding wordt pas uitbetaald als bewijsstukken van de gemaakte kosten worden ingediend.

5.5 Tijdelijke huisvesting

Het bedrag voor tijdelijke huisvesting als genoemd in artikel 15 onder e. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leerdam 2010 bedraagt

  • a.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 600,00 gedurende maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en/of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

  • b.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 300,00 gedurende maximaal zes maanden ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

5.6 Kosten t.b.v. onderhoud, keuring en reparatie

De werkelijke kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden vergoed van een door de gemeente verstrekte Wmo-voorziening, tenzij in de beschikking anders is bepaald.

5.7 Huurderving en bijkomende kosten

De vergoeding voor huurderving als genoemd in artikel 15 lid 2 van de van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leerdam 2010, voor het beschikbaar houden van een aangepaste woning, bedraagt het bedrag van de kale huur van de woonruimte en aan de woning gerelateerde kosten.

5.8. Bezoekbaar maken

De werkelijke kosten van de goedkoopste adequate voorziening(en) ten behoeve van het bezoekbaar maken van één woonruimte (als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leerdam 2010 worden vergoed.

5.9. Tegemoetkoming woonboot of woonwagen

Een financiële tegemoetkoming ingevolge artikel 13 lid 1 sub c en d van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010 bij aanpassing van een woonboot of woonwagen vindt plaats als de vergunning voor stand- of ligplaats langer dan 5 jaar geldig is. Is de geldigheidsduur korter dan 5 jaar dan is de financiële tegemoetkoming maximaal € 1.273,08.

5.10. Primaat van de verhuizing

Het primaat van de verhuizing wordt in beginsel niet toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woonvoorziening, als bedoeld in de verordening artikel 16 lid 4, lager zijn dan € 7.370,20.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel ( artikel 22 en 24 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010).

Artikel 6 Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde, dit is de bruto adviesprijs, van de goedkoopst -adequate voorziening verminderd met 15% korting. Het bedrag wordt vermeerderd met de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekeringen (voor maximaal door leverancier opgegeven afschrijvingstermijn), gebaseerd op het gemiddelde jaarlijks bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekeringen zoals dat door de leverancier wordt aangegeven.

Artikel 7
7.1. Collectief Vervoer
  • 1.

    Met de vervoerspas kan per enkele reis maximaal 5 openbaar vervoerszones worden gereisd tegen gereduceerd tarief (€ 0,50 per zone, prijspeil januari 2010).

  • 2.

    Met de vervoerspas kan per kalenderjaar maximaal 450 zones (circa 2.000 km) worden gereisd tegen gereduceerd tarief (€ 0,50 per zone, prijspeil januari 2009).

  • 3.

    Bij een grotere vervoersbehoefte dan 450 zones kan een gemotiveerde aanvraag worden ingediend voor uitbreiding van het aantal zones.

  • 4.

    Een medisch begeleider (op indicatie) reist gratis op kosten van de gemeente met de gehandicapte mee.

7.2. Financiële tegemoetkoming – individueel vervoer

Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor (bruikleen) auto- en (rolstoel)taxikosten wordt uitgegaan van een gemeentelijke compensatieplicht van 2.000 km op jaarbasis:

  • 1.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of bruikleenauto geldt een maximumbedrag van € 640,00 (2.000 km à € 0,32 prijspeil 2010);

  • 2.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een maximumbedrag van € 3.900,00 (2.000 km à € 1,95, prijspeil 2010);

  • 3.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een maximumbedrag van € 5.000,00 (2.000 km à € 2,50, prijspeil 2010);

  • 4.

    Bij een grotere vervoersbehoefte dan 2.000 km kan een gemotiveerde aanvraag worden ingediend voor uitbreiding van het aantal kilometers.

  • 5.

    aan het eind van elk kwartaal kan een declaratieformulier worden ingediend, waarbij maximaal 22 km per enkele reis in aanmerking komt voor vergoeding.

  • 6.

    voor zover de behoeften van echtgenoten/partners niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding toegekend.

  • 7.

    voor zover de behoeften van meerdere gezinsleden niet samenvallen, wordt niet meer dan een vergoeding van 250% toegekend (voor 2 personen 150%, 3 personen 200% en 4 personen 250%).

7.3. Beëindiging vervoersvoorziening:

De vervoersvoorziening wordt gewijzigd dan wel beëindigd met ingang van de eerste van de maand, volgend op de maand waarin de omstandigheid zich heeft voorgedaan om de vergoeding te wijzigen dan wel te beëindigen.

7.4. Gewenningsrijlessen
  • 1.

    Gewenningsrijlessen als gevolg van een autoaanpassing of verstrekking van scootmobiel of elektrische rolstoel worden voor 100% vergoed. Hierbij dient te worden uitgegaan van de indicatie van de adviesinstantie of de leverancier.

  • 2.

    Autorijlessen met als doel het rijbewijs te behalen worden niet vergoed.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning. (artikel 27 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010)

Artikel 8. Persoonsgebonden budget rolstoel

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde. Dit is de bruto adviesprijs, van de goedkoopst -adequate voorziening, verminderd met 15% korting. Het bedrag wordt vermeerderd met de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekeringen (voor maximaal de door leverancier opgegeven afschrijvingstermijn), gebaseerd op het gemiddelde jaarlijks bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekeringen zoals dat door de leverancier wordt aangegeven.

Artikel 9. Sportvoorziening
  • 1.

    Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag van deze tegemoetkoming bedraagt maximaal € 2.620,00, (prijspeil 2010), welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van de voorziening.

  • 2.

    Voor een sportrolstoel geldt een periode van 3 jaar.

  • 3.

    De hoogte van deze financiële tegemoetkoming wordt niet afgestemd op het inkomen, maar wel worden kosten van een vergelijkbare sportvoorziening, voor een persoon zonder beperkingen, hierop in mindering gebracht.

  • 4.

    voor de sportvoorziening is de door de leverancier opgegeven afschrijvingstermijn bepalend.

Hoofdstuk 8. Relatie tot de AWBZ, advisering, samenhangende afstemming en indexering.

Artikel 10. Relatie met de AWBZ (artikel 31 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010)
  • a.

    De eerste aanvraag om een voorziening op grond van de verordening Wmo moet altijd op een door het college vastgesteld formulier bij de gemeente worden ingediend. Dit formulier moet volledig ingevuld en door aanvrager of diens gemachtigde ondertekend zijn. Het formulier moet worden ingeleverd of worden toegezonden aan de gemeente Leerdam, t.a.v. het Wmo-loket, Postbus 15, 4140AA Leerdam. Bedoeld formulier is ook geschikt voor het indienen van AWBZ aanvragen.

  • b.

    Vervolgaanvragen kunnen in overleg met en toestemming van de gemeente op een andere wijze worden ingediend.

Artikel 11. Verplicht advies (artikel 32 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010)

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.000,00.

Artikel 12. Reiskostenvergoeding keuring/selectie
  • 1.

    Voor de noodzakelijke keuring en/of selectie bij de adviesinstantie of showroom van een leverancier kan betrokkene in aanmerking komen voor een vergoeding:

    • a.

      voor de (rolstoel)taxikosten na overlegging van het betalingsbewijs;

    • b.

      voor de kosten van het collectief vervoer na overlegging van het betalingsbewijs;

    • c.

      voor de verreden kilometers met de auto à € 0,19 (prijspeil 2010);

  • 2.

    Een vergoeding voor (rolstoel-)taxikosten wordt alleen verstrekt wanneer dit de enige vervoersmogelijkheid is voor betrokkene.

Artikel 13. Doorberekening “no-show-tarief” aan cliënt
  • 1.

    De kosten (“no-show-tarief”) die door de adviesinstantie of leverancier in rekening worden gebracht, voor het zonder bericht wegblijven van een cliënt op een afspraak, worden in rekening gebracht bij de desbetreffende cliënt.

  • 2.

    Indien de cliënt een geldige reden heeft voor het wegblijven op een afspraak wordt alsnog besloten het “no-show-tarief” te vergoeden op grond van de Wmo.

Artikel 14. Samenhangende afstemming. (artikel 33 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010)

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Het college betrekt deze bevindingen in de besluitvorming van het besluit.

Artikel 15. Indexering (artikel 38 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010)
  • 1.

    De in dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door de burgemeester en wethouders worden aangepast conform het percentage uit de mei of septembercirculaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2.

    Uitzonderingen op het eerste lid vormen de bedragen voor de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen zoals genoemd in de Algemene Maatregel van Bestuur, behorende bij de Wmo. Deze bedragen worden jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie (CBS).

  • 3.

    Vergoedingen voor taxivervoer en de bedragen voor het Pgb hulp bij het huishouden kunnen jaarlijks worden aangepast conform de afspraken die gemaakt zijn met de leveranciers.

Artikel 16. Slotbepalingen
  • 1.

    Dit besluit, dat kan worden aangehaald als "Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010” en treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 2.

    Op het moment van inwerkingtreding van dit besluit wordt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering

van burgemeester en wethouders van Leerdam,

Burgemeester en wethouders van Leerdam,

de secretaris, de burgemeester,

Toelichting op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2010

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (artikel 3, 5 en 6 van de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning).

Algemeen.

De systematiek van de verordening is dat steeds algemene voorzieningen, mits die er zijn, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoongebonden budget (hierna Pgb) mogelijk. Hier staat tegenover dat de voorziening snel een oplossing biedt en via een eenvoudige en lichte toets wordt toegekend.

1.1.

Behoeft geen toelichting. Eventueel kan een gemachtigde als aanvrager optreden.

1.2.

a. Hier wordt dus het primaat van een algemene voorziening nogmaals vastgelegd. In alle acht samenwerkende gemeenten binnen de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is in ieder geval één algemene voorziening aanwezig, het CVV (Collectief Vraagafhankelijk Vervoersysteem).

b. Het aanwezig zijn van een problematische schuldenlast of (psychische) problematiek kan een reden zijn om geen Pgb te verstrekken. Een Pgb is door de schuldeisers opeisbaar en zou dan wellicht niet benut worden voor het doel/de voorziening waarvoor het wordt gegeven. De cliënt moet het Pgb terugbetalen als de voorziening niet wordt (kan worden) gekocht.

c. Het kan zijn dat op grond van een progressief ziektebeeld objectief kan worden vastgesteld dat de voorziening vrij snel niet meer zal voldoen of ingrijpend moet worden aangepast.

Dergelijke voorzieningen lenen zich niet voor de verstrekking van een Pgb omdat een met Pgb aangeschafte voorziening in principe 5 jaar moet kunnen voldoen.

Op voorhand is dus duidelijk dat dit niet lukt.

1.3.

De kosten van de gemeente voor een verstrekking in natura vormen in principe altijd de basis voor een Pgb. Voor dat bedrag is een adequate voorziening immers te koop.

Voor een vervoersvoorziening en/of een hulpmiddels wordt hierop een efficiency korting toegepast van 15%.

De prijs van een voorziening die in natura wordt verstrekt wordt bepaald door een kwantumkorting die de gemeente de leveranciers krijgt aangeboden. Deze kwantumkorting zal een individuele Pgb houder naar alle waarschijnlijkheid niet kunnen bedingen bij een externe leverancier.

De efficiency korting is op 15% bepaald omdat er van uit wordt gegaan dat er bij iedere leverancier korting kan worden bedongen.

Uiteraard moeten het Pgb voorzien in extra kosten voor individuele aanpassingen en een gemiddeld bedrag voor de kosten van instandhouding gedurende de geadviseerde levensduur van het middel.

1.4.

Voorzieningen voor kinderen gaan veelal korter mee dan de vastgestelde levensduur. Dit heeft meestal te maken met de groei waarin de kinderen nog zitten en/of de progressieve karakter van de ziekte/beperking.

Het verstrekken van deze voorziening in de vorm van een éénmalig Pgb zou de ouders in problemen kunnen brengen omdat de voorzieningen wellicht voordat de afschrijvingstermijn is verstreken al niet meer adequaat is en er dan nog geen nieuw Pgb kan worden verstrekt.

Toch is de wens van ouders om zelf een voorziening te kunnen kiezen begrijpelijk en legitiem.

Een oplossing wordt gevonden in het verstrekken van een Pgb per maand. De ouders kunnen binnen dit bedrag een voorziening leasen bij een leverancier naar keuze tot het bedrag dat de gemeente per maand kwijt zou zijn voor een noodzakelijke voorziening. Dit is niet helemaal waar, omdat de gemeente een korting ontvangt van de leverancier. Het Pgb is gebaseerd op het bedrag zonder de korting! Door de leaseconstructie kan het middel vervangen worden indien dit nodig is.

1.5.

Het Pgb moet uiteraard worden gebruikt voor de aanschaf van de geïndiceerde voorziening

Het programma van eisen moet daarbij in acht worden genomen, maar ook moeten voorzieningen aan kwaliteits- en veiligheidseisen voldoen.

Teneinde daar enige garantie voor te hebben wordt aangeschaft wordt een GQ en/of CE markering geëist. Dit voorkomt het aanschaffen van goedkope, maar kwalitatief slechte en daardoor veelal ongeschikte middelen.

Op de door ons te leveren liften is een CE-normering van toepassing. Onze stoellift met Flexirail is in overeenstemming met de NEN 3583, EN 292, EN 414, 89/392 EEG en de 89/336/EEG. NEN 3583: Veiligheidseisen trapliften EN 292 : Veiligheid van machines, basisbegrippen EN 414 : Veiligheid van machines, regels voor het opstellen en de presentatie van veiligheidsnormen

89/392/EEG: Machinerichtlijn

89/336/EEG: EMC-richtlijn.

Bij normaal gebruik kan een lift (voorzien van jaarlijks onderhoud) tussen de 15 en 20 jaar mee.

1.6

a. de afschrijvingstermijn die de leverancier van de gemeentelijke voorziening in natura opgeeft wordt aangehouden als de termijn waarvoor de PGB geldt. Dit zal in veel gevallen 5 jaar zijn.

b. bij het aanvragen van een nieuw Pgb na afloop van deze termijn zal een afkeuringsrapport worden vereist. Als het middel niet wordt afgekeurd kan een aanvullend Pgb voor de instandhoudingskosten worden afgesproken omdat er nog geen nieuw Pgb wordt verstrekt.

c. Er kunnen zich in de loop van 5 jaar toch onvoorziene wijzingen in de omstandigheden voor doen die het noodzakelijk maken dat er een andere voorziening wordt verstrekt.

Indien dit objectief wordt vastgesteld is verstrekking van Pgb voor een nieuwe voorziening mogelijk.

d. Als een voorziening eerder vervangen moet worden dan de afschrijvingstermijn als gevolg een calamiteit zal er wel sprake moeten zijn van niet verwijtbaar gedrag van de cliënt.

De cliënte heeft m.a.w. niet kunnen voorzien dan als gevolg van zijn handelen enig risico op het in onbruik of buiten gebruik raken van de voorziening aanwezig zou zijn.

1.7

De meeste Pgb ’s zullen ineens ter beschikking worden gesteld omdat de rekening ook ineens moet worden betaald.

Bij dure woningaanpassingen wordt hierop een uitzondering gemaakt en wordt het totale Pgb in termijnen beschikbaar gesteld.

1.8

Lid 1, 2: De besteding van een Pgb moet verantwoord worden. Het gaat tenslotte om gemeenschapsgeld dat wordt verstrekt met een duidelijk doel. Nagegaan moet worden of dat doel ook wordt bereikt.

Dit vraagt om controlevoorschriften en hiervoor zijn dan ook termijnen opgenomen en minimaal te overleggen stukken.

Lid 3: Het Pgb geeft keuze- en bestedingsvrijheid. Teneinde dit ook daadwerkelijk tot uitdrukking te brengen is geregeld dat het overschot van een Pgb (dus dat wat overblijft nadat de geïndiceerde voorziening is aangeschaft) mag worden aangewend voor andere Wmo doeleinden. Het gaat om een bredere maatschappelijke participatie waarbij de cliënt dus in feite bepaalt welke (vorm) van participatie wenselijk is.

Steekproefsgewijs zal controle worden uitgeoefend op de besteding van het overschot.

1.9

Het is redelijk dat een met een Pgb aangeschafte voorziening dat er naar rato (rekening houdend met de afschrijvingstermijn van de voorziening) een bedrag wordt terugbetaald aan de gemeente.

Bij verhuizing naar een andere gemeente of bij overlijden geldt dit eveneens.

Pgb hulp bij het huishouden

1.10

Er kan een korting worden toegepast op het Pgb voor hulp bij het huishouden, omdat het Pgb is gebaseerd op de tarieven van de hulp bij het huishouden voor zorg in natura. De achterliggende gedachte van het verstrekken van een Pgb is echter dat er particuliere hulp wordt ingekocht. Deze korting is verwerkt in de bedragen die zijn genoemd in artikel 5.3.

Deze bedragen worden vervolgens jaarlijks geïndiceerd.

1.11

De meeste Pgb ’s zullen ineens ter beschikking worden gesteld omdat de rekening ook ineens moet worden betaald.

Bij hulp in het huishouden (en bij dure woningaanpassingen, zie artikel 1.7) wordt hierop een uitzondering gemaakt en wordt het totale Pgb in maandelijkse termijnen beschikbaar gesteld.

De uitbetaling van de eerste termijn vindt pas plaats nadat een kopie is ontvangen van de overeenkomst naar het model van de SVB.

1.12

Het Pgb geeft keuze- en bestedingsvrijheid. Teneinde dit ook daadwerkelijk tot uitdrukking te brengen is geregeld dat het overschot van een Pgb (dus dat wat overblijft nadat de geïndiceerde voorziening is aangeschaft) mag worden aangewend voor andere Wmo doeleinden. De keuze is aan de cliënt en kan de brede maatschappelijke participatie betreffen.

1.13

Het overlijden van een aanvrager wordt nog wel eens laat doorgegeven aan de gemeente.

Het Pgb voor hulp bij het huishouden wordt nu maandelijks uitbetaald maar het is redelijk dat de erven teveel uitgekeerde maandelijkse bedragen naar rato terug betalen.

Hoofdstuk 3. Omvang van de eigen bijdragen en de eigen aandeel (artikel 7 van de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning)

2.1 t/m 2.4.

Er is aansluiting gezocht bij de Algemene maatregel van Bestuur en van de daarin gehanteerde bedragen en percentages wordt niet afgeweken. De hoogte van de inkomensgrenzen komen overeen met 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum.

Het percentage wordt gehandhaafd op 15% en niet naar beneden bijgesteld.

Bij de bepaling van de aan de gemeente beschikbare gestelde middelen voor hulp bij het huishouden is rekening gehouden met de inning van eigen bijdragen conform deze regeling. Daarom wordt deze regeling ongewijzigd overgenomen.

3.

De eigen bijdrageregeling onder 2.1 tot en met 2.4 geldt voor hulp bij het huishouden.

In dit artikel is verder opgenomen dat voor bepaalde individuele vervoersvoorzieningen een eigen bijdrage wordt geheven. Hiermee wordt beoogd dat de aanvragers kostenbewust zijn.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden (artikel 10,11 en 12 van de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning)

4.1

Bij de indicering van huishoudelijk verzorging in de AWBZ wordt rekening gehouden met hetgeen is vermeld in het protocol gebruikelijke zorg en het protocol indicatiestelling huishoudelijke verzorging.

Gebruikelijke zorg is daarin per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de AWBZ. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat zij als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Onder de Wmo wordt de gebruikelijke zorg overgenomen en het protocol van toepassing verklaard.

De indicatiestellers dienen derhalve rekening houden met de in het protocol vermelde uitgangspunten.

Alleen het begrip “leefeenheid”is aangepast omdat meerderjarige inwonenden niet in deze definitie waren opgenomen en met hen op grond van rechtelijke uitspraken geen rekening mocht worden gehouden bij de vaststelling van gebruikelijke zorg. Dit is uiteraard niet de bedoeling.

Vooruitlopend op een wijziging van het protocol is door ons al een wijziging doorgevoerd.

4.2

De verordening bepaalt dat de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in niveaus.

Er is aansluiting gezocht bij het geformuleerde in het aanbestedingsbestek en zodoende vindt er een uitwerking plaats in 2 niveaus, te weten HH 1 en HH 2.

Een omschrijving van de inhoud van deze niveaus is in het artikel opgenomen.

4.3.

De bedragen zijn oorspronkelijk gebaseerd op de tarieven voor zorg in natura zoals deze in het aanbestedingsbestek waren vermeld. In 2009 is ervoor gekozen deze koppeling los te laten en te kiezen voor een marktconforme kostprijs die jaarlijks wordt geïndexeerd. Verder zal het bedrag beschikbaar gesteld worden op basis van geïndiceerde uren. Deze bedragen zijn gebaseerd op de tarieven voor zorg in natura.

4.4

Het toegekende Pgb wordt per kalenderjaar berekend op basis van het aantal kalenderdagen.

4.6

Het gaat hier om een tijdelijke voortzetting van de toegekende voorziening. Voor langdurende moet er (binnen deze periode) een nieuwe aanvraag worden ingediend.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen (artikel 13,15 en 21 van de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning)

5.1.

a. In de geaccepteerde offertes mogen ook een aantal bij de bouwbehorende kosten worden opgenomen. Te denken valt daarbij aan kosten architect, kosten vergunningen en kosten toezicht. Verder uitwerking van de kosten die tot de offerte kunnen behoren vindt plaats in de beleidsregels.

b. op dit voorschrift wordt een uitzondering gemaakt voor aard- en nagelvast aan te brengen beugels en douchezitjes. De tegemoetkoming wordt om praktische redenen aan de aanvrager verstrekt.

5.2.

Bij de aanpassing van een woning met een bedrag groter dan € 20.000,00 ontstaat er veelal een meerwaarde van de woning.

Het is reëel dat een gedeelte van deze meerwaarde wordt terugbetaald als men binnen een bepaald tijdsbestek uit de met gemeenschapsgeld aangepaste woning verhuist.

Hiervoor is een afschrijvingstermijn gedurende 10 jaar opgesteld en in het besluit opgenomen.

De meerwaarde moet objectief en tijdig worden vastgesteld.

Daarom is er een taxatie vooraf en achteraf opgenomen, verricht door een onafhankelijk taxateur.

De meerwaarde wordt medegedeeld aan de aanvrager van de voorziening.

5.3

Lid 2: Dit is een nieuw lid dat is toegevoegd om bewoners van een voor € 20.000,00 of meer aangepaste woning te stimuleren deze woning te verlaten als de woning voor een andere cliënt nodig zou zijn en een adequate oplossing voor diens belemmeringen zou kunnen betekenen.

5.4 t/m 5.8

Behoeft geen nadere toelichting

5.9

Dit artikel is opgenomen in het kader van streven naar regionale uniformiteit. In enkele gemeenten kan deze situatie zich voor doen.

5.10

Om niet in alle gevallen het (ingrijpende) primaat van verhuizing te hoeven toepassen is besloten een grens op te nemen waar beneden dit in principe niet aan de orde is.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (artikel 22 en 24 van de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning)

6.

Op een berekend Pgb voor een vervoermiddel wordt een korting toegepast van 15%. Een vervoermiddel kan door aanvrager zelf met behulp van een Pgb worden aangeschaft.

7.1

1 t/m 4. Behoeft geen toelichting.

7.2

Deze vergoeding wordt verstrekt aan degenen die niet van het reguliere openbaar vervoer gebruik kunnen maken en ook medisch gezien niet met het CVV kunnen reizen.

Een vergoeding voor een eigen (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi is dan aan de orde.

Het aantal te vergoeden kilometers is bepaald op 2.000 km. Dit aantal wordt in de jurisprudentie als uitgangspunt geaccepteerd. In individuele situaties kan van dit aantal naar boven toe worden afgeweken

Van iedere rit wordt slechts voor zowel de heen- als de terugreis maximaal 22 kilometer vergoed.

Meer gereden kilometers zijn in principe niet voor rekening van de gemeenten.

7.3 en 7.4. Behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning. (artikel 27 van de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning)

8.

Zie de toelichting onder 6, die m.m. ook voor pgb’s voor een rolstoel geldt.

9.

Deze bovenwettelijke voorzienig (sportrolstoel) uit de Wvg is uitgebreid met een sportvoorziening en blijft ook in de Wmo gehandhaafd met als bedoeling om de bredere doelgroep van de Wmo te stimuleren om een sport uit te oefenen. Een sportvoorziening wordt alleen verstrekt als men lid is van een bij die sport behorende vereniging. De hoogte van de tegemoetkoming is aan een maximum gebonden.

Het bedrag kan jaarlijks worden aangepast.

Hoofdstuk 8. Relatie tot de AWBZ, advisering, samenhangende afstemming en indexering (artikel 31,32,33 en 38 van de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning)

10.

De uitwerking van artikel 31 van de verordening houdt in dat een (eerste) aanvraag moet worden ingediend op een door het college uitgereikt formulier. Dit formulier moet volledig worden ingediend en worden ondertekend. Het formulier moet ook worden ingeleverd bij het daartoe aangewezen uitvoeringsorgaan. Vervolgaanvragen kunnen met toestemming ook op een andere (telefonisch, mondeling en op termijn ook digitaal) wijze worden ingediend.

11.

De grens waarbij voor een eerste aanvraag absoluut een advies bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) moet worden aangevraagd is gelijk gesteld aan het bedrag voor een woningaanpassing waarbij het ontstaan van een meerwaarde wordt verondersteld (zie toelichting op artikel 5.2.).

Veelal zal het daarbij gaan om duurdere woningaanpassingen.

Het genoemde grensbedrag geeft de gemeenten de mogelijkheid om bij aanvragen die onder deze grens blijven te beslissen zonder advies van het CIZ. Dit kan op basis van de deskundigheid in het lokale loket of op grond van het feit dat het om één of meer eenvoudige en/of enkelvoudige voorzieningen gaat.

12.

Behoeft geen nadere toelichting.

13.

Behoeft geen nadere toelichting.

14.

Op grond van artikel 33 van de verordening is de samenhangende afstemming hier nader uitgewerkt.

Er is bij deze eisen aansluiting gezocht bij de eisen die het zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

15.

De indexering is overgenomen uit de ‘Mei of Septembercirculaire gemeentefonds’ van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit gebeurt jaarlijks. De uitzonderingen behoeven geen nadere toelichting.

16.

Behoeft geen nadere toelichting.