Organisatie | Krimpen aan den IJssel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening 2013 |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2013 | 01-01-2015 | Onbekend | 21-03-2013 Onbekend | Onbekend |
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen
De raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2013
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 eerste lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
HOOFDSTUK 2. doelgroep en financiën
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning
Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen drie maanden na inschrijving bij het UWV Werkbedrijf een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid. Deze termijn kan door het college categoriaal worden verlengd indien de omstandigheden van de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geven.
Het college kan besluiten om uitkeringsgerechtigden werk aan te bieden volgens de principes van Work First, door het aanbod van werken met behoud van uitkering, door het aanbod van onbetaalde of betaalde stages en door het aanbod van betaald werk. Het college stelt nadere regels via een sporenmodel, waaruit de mate van re-integratie en/of participatie blijkt.
Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die met toepassing van het vierde lid noodzakelijk zijn. Het college stelt nadere beleidsregels vast ten aanzien van de noodzakelijkheid, de duur en de maximale hoogte van de vergoedingen. Geen aanspraak op vergoeding bestaat indien een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien aard en doel passend wordt geacht te zijn.
HOOFDSTUK 3. Voorzieningen WWB, IOAW en IOAZ
Artikel 9. Participatieplaatsen
plaatsing geen verdringing plaatsvindt.
4.In een schriftelijke overeenkomst worden ten minste vastgelegd het doel van de participatieplaats, de duur van de participatieplaats, het aantal te werken uren per week en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.
Artikel 12. Scholing of opleiding
Voor zover de belanghebbende, werkzaam in een participatieplaats als bedoeld in artikel 9 van deze verordening en artikel 10a van de wet, niet beschikt over een startkwalificatie wordt 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling:
Indien de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder reeds beschikt over een startkwalificatie, biedt het college op verzoek een opleiding aan, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Volgens de WWB heeft het college de opdracht gekregen voor de re-integratie van de doelgroep (artikel 1) te zorgen. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid WWB.
Uit de wet vloeit voort dat – naast het re-integratiebeleid in algemene zin – in of via de verordening tenminste de volgende zaken moeten worden geregeld:
In deze verordening is, uit oogpunt van vermindering van administratieve lasten, gekozen voor een procedurele verordening. Slechts ten aanzien van loonkostenvergoeding en participatieplaatsen zijn algemene artikelen opgenomen; de aard van deze voorzieningen maakt regeling in de verordening noodzakelijk. Beleidsmatige aspecten worden zo nodig verwerkt in de jaarlijks door de gemeenteraad vast te stellen programmabegroting en de richtlijnen.
Relatie met de Afstemmingsverordening
De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. De Re-integratieverordening en de Afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB en de Awb. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen. Uiteraard kunnen in dit artikel ook andere subdoelgroepen omschreven worden.
Daarbij wordt ten opzichte van de vorige verordening de doelgroep van de re-integratieverordening wel uitgebreid tot de doelgroep van het participatiebudget. De doelgroep van het participatiebudget omvat iedereen die ouder is dan 18 jaar.
Artikel 2, 3 en 4. Opdracht college, Uitbreiding doelgroep en Aanspraak op ondersteuning
De WWB, IOAW, IOAZ en het participatiebudget geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien.
Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren. De wet verplicht tot een evenwichtige aanpak van de diverse doelgroepen. Ook de Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) hebben recht op een evenredig aandeel.
In het eerste lid van artikel 2 is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om uitgangspunten te formuleren voor het aanbieden van een participatieplaats, gesubsidieerde arbeid, Work First en scholingstrajecten. Tevens is er mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing van de arbeidsverplichting indien er sprake is van in de persoon gelegen belemmeringen, die inschakeling op de arbeidsmarkt tegen gaan.
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, in de programmabegroting een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening een budgetplafond instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat naar een ander instrument wordt uitgeweken. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.
Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de loonkostenvergoeding aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze Re-integratieverordening van toepassing is.
De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage (derde lid onder d) heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Het derde lid onder e geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij loonkostenvergoeding de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Artikel 9. Participatieplaatsen
Op 1 januari 2009 is de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) van kracht geworden. In deze wet zijn onder meer de participatieplaatsen geregeld. Bijstandsgerechtigden die heel moeilijk aan werk kunnen komen, kunnen gemeenten een participatieplaats aanbieden. Dat betekent dat zij twee jaar met behoud van hun uitkering bij de gemeente of in het bedrijfsleven kunnen werken aan hun terugkeer op de arbeidsmarkt. Deze termijn mag alleen onder strenge voorwaarden worden verlengd. Aan mensen die geen startkwalificatie hebben, moeten gemeenten na zes maanden werken op een participatieplaats scholing of een opleiding aanbieden, tenzij dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet bijdraagt aan hun kansen op de arbeidsmarkt. Na iedere periode van zes maanden werken op een participatieplaats moet de gemeente een premie toekennen als degene op de participatieplaats voldoende heeft gedaan om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.
Artikel 10. Loonkostenvergoedingen
Voor het verstrekken van loonkostenvergoeding is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen die deze basis biedt. De hoogte van de loonkostenvergoedingen wordt door het college vastgesteld in aanvullende richtlijnen (artikel 15).
Dit artikel maakt het mogelijk om door middel van een algemene richtlijn die door het college is vastgesteld premies te geven aan mensen die bijstand ontvangen en die arbeid in loondienst aanvaarden wat leidt of zal leiden tot volledige arbeidsinschakeling.
Daarnaast worden in dit artikel regels gesteld ten aanzien van het verstrekken van een halfjaarlijkse premie aan uitkeringsgerechtigden werkzaam in een participatieplaats. De participatieplaatsen hebben als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een instelling of bedrijf, waardoor uitstroom naar betaald werk (op termijn) mogelijk wordt gemaakt.
De Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) maakt het nodig om hierover regels te stellen. Het gaat hierbij om het stellen van regels met betrekking tot het verlenen van een premie en over het aanbieden van scholing of opleiding aan die belanghebbende die niet beschikt over een startkwalificatie. De hoogte van de premie wordt vastgesteld in richtlijnen en wordt op basis van dwingende wettelijke voorschriften iedere 6 maanden verstrekt. Aansluiting zal gezocht gaan worden bij de vergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk.
Artikel 12. Scholing of opleiding
Met dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om personen die behoren tot de doelgroep scholing of opleiding aan te bieden voor zover dit naar het oordeel van het college bij kan dragen aan de arbeidsinschakeling. Ook scholing of opleiding die gericht is op zelfstandig ondernemerschap kan als voorziening worden ingezet.
Alleenstaande ouders, die de zorg voor een kind hebben dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt worden op verzoek ontheven van de arbeidsplicht. Deze ontheffing ontslaat hen echter niet van de re-integratieplicht. Het college dient de ontheven ouder binnen 6 maanden een re-integratietraject aan te bieden. Voor de alleenstaande ouder die niet beschikt over een startkwalificatie (diploma MBO vanaf niveau 2, diploma HAVO, diploma VWO) voorziet
dit traject ten minste in scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert en voor de alleenstaande ouder die al beschikt over een startkwalificatie op diens verzoek een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2. lid 2 onderdeel a van de Wet educatie en beroepsonderwijs (MBO, beroepsopleidende leerweg). Het college biedt dit traject niet aan, of wijst een verzoek af, als de scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande
ouder naar het oordeel van het college te boven gaan. Hierbij moet dan gedacht worden aan een verstandelijke of lichamelijke beperking of een taalbarrière. In dat geval kunnen educatieopleidingen worden ingezet. Als belanghebbende cognitief niet in staat is een hoger opleidingsniveau te bereiken dan dient het college een ander re-integratietraject in te zetten, gericht op maatschappelijke participatie. Als de belanghebbende al een startkwalificatie bezit is scholing niet verplicht, maar kan het wel als instrument worden ingezet op het onderhouden van competenties en vaardigheden, bijvoorbeeld door stages of vrijwilligerswerk. Scholing kan voor deze alleenstaande ouders ook omscholing betekenen. Het niveau van de omscholing kan het college in samenspraak met de alleenstaande ouder zelf bepalen. Een hoger niveau dan de startkwalificatie behoort tot de mogelijkheden.
Artikel 13. Specifieke kosten in verband met scholing of opleiding
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van kostensoorten in verband met scholing of opleiding die in ieder geval voor vergoeding in aanmerking komen. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welke specifieke kosten in verband met de scholing of opleiding voor vergoeding in aanmerking komen.
De beschikbare richtlijnen worden op de gemeentelijke website gepubliceerd en worden tevens desgewenst op papier ter beschikking gesteld. De burger heeft recht op een persoonlijke toelichting door de betrokken klantmanager over de strekking en reikwijdte in zijn/haar geval.
De algemene opmerkingen inzake subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden bieden de basis voor het voorkomen van onrechtmatige staatssteun. De beleidsaanbevelingen worden opgevolgd bij de uitvoering van de verordening.