Organisatie | Wormerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening onderwijshuisvesting Wormerland 2010 |
Citeertitel | Verordening onderwijshuisvesting Wormerland 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | onderwijshuisvesting |
Geen
Wet op het Primair Onderwijs, art 102
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-05-2010 | Onbekend | 27-10-2009 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Artikel 4 Vaststelling vergoedingen
Artikel 5 Informatieverstrekking aan gemeente
Hoofdstuk 2 Programma en overzicht
Paragraaf 2.1. Aanvragen voor programma
Artikel 7 Inhoud aanvraag; aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
Artikel 8 opgave aan schoolbesturen van ingediende aanvragen
Paragraaf 2.2. Overleg voorafgaand aan vaststelling van programma en overzicht
Artikel 9 Toelichting op aanvraag; overleg over ingediende begroting
Artikel 10 Overleg over programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Artikel 10a Overleg over wijziging van deze verordening
Paragraaf 2.3.Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
Artikel 11 Tijdstip vaststelling
Artikel 14 Bekendmaking besluiten bekostigingsplafond, programma en overzicht
Paragraaf 2.4Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg over uitvoering
Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting;tijdstip ingaan bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes.
Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging
Artikel 21 Tijdstip beslissing
Artikel 23 Uitvoering beslissing
Artikel 24 Vervallen aanspraak op bekostiging
Hoofdstuk 4 bekostiging bouwvoorbereiding
Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
Artikel 27 Beschikking op aanvraag
Artikel 28 Vervallen aanspraak op bekostiging
Hoofdstuk 5 Vordering voor medegebruik en verhuur
Paragraaf 5.1. Vordering voor medegebruik voor onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden
Artikel 30 Omschrijving leegstand
Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen
Artikel 32 Overleg en mededeling
Paragraaf 5.2Vorderen voor medegebruik voor maatschappelijke doeleinden
Artikel 34 Aanduiding omstandigheden
Artikel 35 Overleg en mededeling
Artikel 36 Toestemming college
Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
Hoofdstuk 7 gebruik en vergoeding gymnastiekruimte
Artikel 38 Omvang en bekostiging gebruik
Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
Artikel 39a Vereenvoudigde vaststelling rooster
Artikel 40 Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen
Artikel 42 Citeerartikel; intrekking voorgaande verordening en inwerkingtreding Verordening onderwijshuisvesting Wormerland.
Artikel 2 omschrijving van voorzieningen in de huisvesting
Deze verordening onderscheidt de volgende voorzieningen in de huisvesting:
de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen, die bestaan uit:
1° nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest;
2° uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;
3° gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw voor de huisvesting van een school;
4° verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen voor de huisvesting van een school;
5° terrein voor zover nodig voor het realiseren van een onder 1° tot en met 4° omschreven voorziening;
6° inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;
7° inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging door rijk of gemeente in aanmerking is gebracht;
8° medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;
Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1° (nieuwbouw), a2° (uitbreiding), voor zover betrekking hebbend op een uitbreiding van minimaal 2 groepen en het daartoe benodigde terrein als bedoeld onder a 5°, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.
Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, maakt deze verordening bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid tussen a)vooraf genormeerde bedragen en b)bedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke voorziene kosten per geval.
3. Bijlage IV, deel A (normbedragen) is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1° (nieuwbouw), 2° (uitbreiding), 6° (onderwijsleerpakket), 7°(meubilair) en 8°(medegebruik) en in artikel 3 (bouwvoorbereiding).
Bijlage IV, deel B (feitelijke kosten) is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2 onder a, sub 3° (ingebruikneming bestaand gebouw), 4°(verplaatsing noodlokalen) en 5°(terrein), en onder b (aanpassingen),c (onderhoud), d (constructiefouten) en e (schades).
Artikel 5 Informatieverstrekking aan gemeente
1° gegevens over het bevoegd gezag, te weten naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, en een opgave van een contactpersoon inzake de huisvestingsaangelegenheden;
2° gegevens over de scholen die onder het beheer van het bevoegd gezag staan die geheel of gedeeltelijk zijn gehuisvest in een gebouw in de gemeente, te weten het Brinnummer, naam, adres, onderwijssoort en (voor zover van toepassing) de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;
3° gegevens per gebouw over de gebouwen die bij de school of nevenvestiging in gebruik zijn, te weten:
de genormeerde en de feitelijke capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor en school voor basisonderwijs, te bepalen aan de hand van bijlage III, deel A en deel B;
4° gegevens over de omvang van het medegebruik, uitgedrukt in het aantal groepen, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;
5° gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien het bevoegd gezag eigenaar is van een gymnastiekruimte.
De periodieke gegevens omvatten:
1° een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school of scholen in de gemeente;
2° een afschrift van tussentijdse opgaven aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de scholen in verband met groei van het aantal leerlingen.
3° als de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente: een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.
Het bevoegd gezag verstrekt de periodieke gegevens aan het college tegelijkertijd met de opgave aan de minister.
Een bevoegd gezag verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaand aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:
1° de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;
2° de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin het gebruik gewenst is;
Hoofdstuk 2 Programma en overzicht
Paragraaf 2.1 Aanvragen voor het programma
Artikel 7 Inhoud aanvraag; aanvullen aanvraag; niet behandelen van onvolledige aanvraag
In aanvulling op het eerste lid gaat de aanvraag vergezeld van:
een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, als de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.
De aanvrager gebruikt bij het rapport als bedoeld onder c. zo nodig een door het college vastgesteld formulier “Bouwkundige Opname”.
Als een of meer gegevens als bedoeld in het eerste en tweede lid ontbreken, deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij krijgt de aanvrager de gelegenheid (hersteltermijn) om voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet voor 15 maart heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het college maakt dit besluit aan de aanvrager bekend binnen vier weken na het verstrijken van de hersteltermijn.
Als een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van het voorbereidingsjaar, dan zendt de aanvrager binnen een week na de wettelijke teldatum aan het college een afschrift van de opgave van het aantal leerlingen op die teldatum. Als dat afschrift niet tijdig is ontvangen, maakt het college de aanvrager daarvan schriftelijk melding en stelt het college de aanvrager in de gelegenheid dat afschrift alsnog binnen een week na de datum van die melding in te zenden (hersteltermijn). Als het afschrift niet binnen de termijn van de vorige volzin is ontvangen, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het college maakt dit besluit aan de aanvrager bekend binnen vier weken na het verstrijken van de hersteltermijn.
Artikel 8 Opgave aan schoolbesturen van ingediende aanvragen
Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de aanvragen die zijn ingediend op grond van artikel 6 (huisvestingsvoorzieningen) en artikel 25 (bouwvoorbereiding) en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.
Paragraaf 2.2. Overleg voorafgaand aan vaststelling van programma en overzicht
Artikel 9 oelichting op aanvraag; overleg over ingediende begroting
Als de aanvraag een voorziening betreft waarvan de vergoeding wordt gebaseerd op de feitelijke kosten, treedt het college voor 1 mei in overleg met de aanvrager indien het college meent dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten moet worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat -- onder vermelding van de redenen -- aan in het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3
Het college geeft in het programma tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.
Artikel 10 Overleg over programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Het college maakt een verslag van de in het overleg ingediende zienswijzen, en van de tijdig ingediende schriftelijke zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het college geeft in het besluit tot vaststelling van het programma en het overzicht haar reactie op de zienswijzen.
Als een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan maakt het bevoegd gezag of het college dat kenbaar in het overleg. Dat gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt ook het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.
De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.
Het college stuurt zo spoedig mogelijk een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.
Paragraaf 2.3. Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
Artikel 11 Tijdstip vaststelling
1. Het college stelt jaarlijks het bedrag vast dat ten hoogste beschikbaar is (bekostigingsplafond) voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Het college kan voor onderdelen een apart plafond vaststellen. Het college stelt tegelijkertijd de inhoud van het programma en het overzicht vast.
Het college stelt het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht vast nadat de gemeentebegroting is vastgesteld dan wel in voorkomende gevallen is goedgekeurd.
De aangevraagde voorzieningen waarmee in het programmajaar kan worden begonnen, komen in aanmerking voor plaatsing op het programma voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs opgenomen weigeringgronden van toepassing is.
Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:
de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.
Van voorzieningen die in aanmerking komen voor plaatsing op het programma neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voorzover het bedrag of deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.
1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen. Het overzicht geeft per voorziening aan waarom die niet in het programma is opgenomen.
Artikel 14 Bekendmaking vaststelling bekostigingsplafond, programma en
1. Het college maakt de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht binnen twee weken na de datum van vaststelling bekend door toezending van de besluiten aan de aanvragers en aan de overige bevoegde gezagsorganen.
Paragraaf 2.4. Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg over wijze van uitvoering
Het college treedt binnen vier weken na de vaststelling van het programma in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de voorziening die op het programma is geplaatst. In dat overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over het volgende:
Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin (feitelijke kosten), dan geeft de aanvrager aan hoe de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij gelden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B (financiële normering, feitelijke kosten).
Het college legt de inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, schriftelijk vast in een verslag van het overleg en brengt dat verslag binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager. Als de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt -- afhankelijk van de inhoud van het vastgelegde verslag -- geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.
Als het college toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip ingaan bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes.
Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van de bouwopdracht, dient de aanvrager -- met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken -- de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging moet beginnen, ter instemming in bij het college.
Binnen zes weken na ontvangst beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging kan beginnen. Het college kan deze termijn -- onder mededeling daarvan aan de aanvrager -- verlengen met drie weken. Als niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en begint de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de begroting en het tijdstip van ingaan van de bekostiging, deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.
Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Als het college van oordeel is dat er sprake is van ingrijpend gewijzigde feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.
De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van ingrijpend gewijzigde feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.
Nadat het college heeft ingestemd met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin (feitelijke kosten), overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging kan ingaan. Het college stelt de aanvrager binnen twee welken na de datum van de beslissing hiervan in kennis. Voor de vaststelling van het bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.
Artikel 17 Ingaan bekostiging en uitbetaling bedragen
Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of zesde lid over het tijdstip waarop de bekostiging kan ingaan, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.
Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging
De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet voor 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college heeft gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd.
De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur- of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst vermeldt die de datum van aankoop.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt veroorzaakt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.
Een aanvraag om bekostiging van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. De aanvrager gebruikt hierbij zo nodig een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Als naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, deelt het college dit binnen twee weken na datum van indienen van de aanvraag schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt deze daarbij in de gelegenheid om de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Als de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen die twee weken heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.
Het college wijst de aangevraagde voorziening toe als het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:
Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel het geraamde bedrag als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin (feitelijke kosten). Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een huur-, koop- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. De datum waarop een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een huur-, koop- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, ligt niet eerder dan zes maanden na de datum van de beschikking van het college.
Artikel 23 Uitvoering beslissing
Na de bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in artikel 16, lid 2 genoemde termijn van zes weken, waarvoor moet worden gelezen: drie weken.
Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging
Als niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is afgesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het daarover gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, als de overschrijding van de datum is veroorzaakt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.
Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist. Als het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.
Hoofdstuk 4 Bekostiging van bouwvoorbereiding
Het bevoegd gezag dat van plan is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor bekostiging van de kosten van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.
Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dat voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Als de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet voor 15 maart heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het college maakt dit besluit aan de aanvrager bekend binnen vier weken na het verstrijken van de hersteltermijn.
Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
Voordat het college besluit over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg over programma en overzicht als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27 Beschikking op de aanvraag
Als het college de aanvraag toewijst, vermeldt ze in de beschikking tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding.
Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging
De aanspraak bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie heeft verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.
Hoofdstuk 5 Vordering voor medegebruik en verhuur
Paragraaf 5.1. Vordering voor medegebruik voor onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden
Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:
Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:
a. wanneer het betreft een gebouw voor een school voor basisonderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III deel C onder § 1.1. genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen.
Artikel 32 Overleg en mededeling
Als het college van plan is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand wordt gevorderd en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.
Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan het college vordert. Het college kan van deze mededeling afzien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
Als het college van plan is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19 (spoedprocedure), voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand wordt gevorderd en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.
Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Het college kan van deze mededeling afzien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
Paragraaf 5.2 Vordering voor medegebruik voor maatschappelijke doeleinden (ex artikel 107 WPO)
Artikel 34 Aanduiding omstandigheden
Het college kan overgaan tot vordering van leegstand voor gebruik voor culturele, recreatieve of andere maatschappelijke doeleinden indien er sprake is van leegstand van een lesgebouw zoals bedoeld in artikel 30.
Artikel 35 Overleg en mededeling
Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Als het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan het college afzien van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld.
Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
Nadat een gebouw of terrein niet meer voor het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of het terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of op de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.
Het college en het bevoegd gezag overleggen over de staat van onderhoud. In het overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag het bevoegd gezag in de plaats daarvan aan het college betaalt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze wordt gevolgd.
Hoofdstuk 7 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte
Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel19 (spoedeisend karakter), met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.
Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door basisscholen van de op het grondgebied van Wormerland gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per gymnastiekruimte.
Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs de volgende gegevens:
Voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.
Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.
Het college stuurt het voorstel tot inroostering binnen twee weken na vaststelling toe aan de bevoegde gezagsorganen van de basisscholen. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.
Het college stelt voor 15 juni en met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimten voor het volgende schooljaar. Als het college daarbij afwijkt van de reacties van de bevoegde gezagsorganen, dan motiveert het college dat.
Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de basisscholen die onder hun gezag staan. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.
Het college stelt jaarlijks de normbedragen vast die in het kader van deze verordening worden gehanteerd voor de vergoeding van de voorzieningen, en wel op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.
Bijlage 1 Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen 2
1 School voor basisonderwijs 2
1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw 3
1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen 3
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair 4
1.11 Herstel van constructiefouten 6
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 6
3 School voor voortgezet onderwijs 6
DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening 7
1.4 ingebruikgeving van een gymnastiekgebouw 8
1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket
1.7 Eerste inrichting meubilair
1.11 Herstel van constructiefouten
Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen
Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:
– deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.
De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2 en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
b1 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
b2 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
a het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);
b1 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
b2 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;
b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;
c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen
De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:
a het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en ;
b1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en
c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.
1.3.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal
1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl
b1 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
b2 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
c er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;
d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en
e de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl
b er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en
c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2009 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.
De voorziening aanpassing bestaat uit:
a wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor een school voor basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;
b een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;
c creëren speellokaal binnen het gebouw van een school voor speciaal basisonderwijs;
d voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving;
e vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en
f het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse gebouwen;
g.aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.
De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat speciale school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Daarnaast is de noodzaak afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van, het college op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
Deze aanpassing komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking in het kader van permanente uitbreiding of renovatie van het permanente gebouw van de school.
De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat:
de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en
bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en
het een permanent gebouw betreft, en
het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat.
De voorziening onderhoud bestaat uit:
a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het onderstaande overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;
Overzicht ‘Onderhoud primair onderwijs’
Activiteiten die behoren tot het onderhoud:
Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten
Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.
Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.
Vervangen/herstellen riolering schoolplein en bestrating schoolplein.
Vervangen binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk (renovatie activiteit).
Vervangen buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie activiteit).
Vervangen radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming (renovatie activiteit).
Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.
Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor bekostiging van onderhoud.
Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.
Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking indien:
a het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, nog ten minste vier jaar voor de school nodig is; en
b voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.
1.11 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
3 School voor voortgezet onderwijs
DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:
1.7 Eerste inrichting meubilair
De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:
De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.
De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
De voorziening onderhoud bestaat uit:
a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het onderstaande overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;
Overzicht ‘Onderhoud primair onderwijs’
Activiteiten die behoren tot het onderhoud:
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.
Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor bekostiging van onderhoud.
Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.
1.11 Herstel constructiefouten
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs (n.v.t.)
3 School voor voortgezet onderwijs (n.v.t.)
Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses
De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.
In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.
De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:
a het voedingsgebied of de voedingsgebieden;
b de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;
c de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;
d de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;
e de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;
f de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en
g het onderwijs dat wordt gegeven.
De prognose is niet meer dan twee jaar oud.
De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau.
Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt. Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.
Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Wormerland.
In veel gevallen dient ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag voor een huisvestingsvoorziening een prognose van leerlingenaantallen te worden opgelegd. Prognoses gelden als één van de criteria voor bepaling van de noodzaak van een aangevraagde voorziening. Tot voor kort werd een aantal prognosemodellen voorgeschreven (Probo II voor basisscholen, Lasso voor speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en het prognosemodel huisvesting voor het voortgezet onderwijs). Nu geeft de verordening het college de bevoegdheid nadere regels vast te stellen. Als model is hiertoe in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs een uitgewerkt Programma van eisen voor leerlingprognoses opgesteld. In dit Programma van eisen is tot op het niveau van de vereiste rekenregels uitgeschreven waaraan nieuwe prognoseprogrammatuur moet voldoen. In het Programma van eisen is een beschrijving gegeven van definities, begrippen en formules die per onderwijssoort leiden tot het hanteren van de juiste basisgeneraties en daarmee tot een geprognosticeerd aantal leerlingen van de school.
Het Programma van eisen voor leerlingprognoses dat in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs is opgesteld, is aan gemeenten verzonden als bijlage bij ledenbrief 99/136. Door het vaststellen van dit Programma van eisen geeft het college invulling aan de bepaling dat zij nadere regels kunnen stellen.
Met de verwijzing naar artikel 2, tweede lid onder b van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid wordt bewerkstellig dat de nadere regels (het Programma van eisen voor leerlingprognoses) onderwerp van overleg worden in het op overeenstemming gericht overleg.
Door geen prognoseprogrammatuur maar rekenregels vast te stellen, wordt aan de markt overgelaten welke programmatuur in de praktijk voor het prognosticeren van leerlingenaantallen wordt gebruikt. Om te vermijden dat op lokaal niveau technisch gecompliceerde discussie ontstaan over het al of niet voldoen aan de rekenregels, is ter ondersteuning van de gemeenten een "testgroep prognoses" ingesteld. In de testgroep hebben ter zake kundige gemeenteambtenaren zitting. De testgroep kan desgevraagd toetsen of een prognoseprogramma voldoet aan het Programma van eisen voor leerlingprognoses.
Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling 2
DEEL A De bepaling van de capaciteit 2
1. School voor basisonderwijs 2
1.1 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties) met een permanente of tijdelijke bouwaard 2
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard 2
1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties 3
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 3
3 School voor voortgezet onderwijs 3
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte 4
1 School voor basisonderwijs 4
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 5
3 School voor voortgezet onderwijs 5
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning 6
1 School voor basisonderwijs 6
1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen 6
1.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen 6
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 7
3 School voor voortgezet onderwijs 7
DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen 8
1 School voor basisonderwijs 8
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 8
3 School voor voortgezet onderwijs 8
III-1 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’ 8
Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling
De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
– deel A: de bepaling van de capaciteit;
– deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;
– deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;
– deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.
DEEL A De bepaling van de capaciteit
De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden.
1.1 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties) met een permanente of tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.
De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw . De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke van het gebouw met een tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Als sprake is van een schoolgebouw meteen bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een bverzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto vloeroppervlak als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1.
1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.
Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2010 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 2010 wordt geacht voldoende te zijn.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
3 School voor voortgezet onderwijs
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte
Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als en afzonderlijke school.
De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:
B = de basisruimtebehoefte in m² bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele m²,
L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognosebetrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
De toeslag wordt berekend met de formule: T = 1,40 * G, waarbij
T – toeslag in m² bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele m²,
G = gecorrigeerde gewichtensom
De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald:
_ bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen)
_ verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6% van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
_ Als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80% van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80% van het aantal ingeschreven leerlingen.
Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose als bedoeld in bijlage II betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.
Speciale school voor basisonderwijsNvt
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
3 School voor voortgezet onderwijs
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning
De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.
1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde
wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal m² bruto vloeroppervlakte wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’,
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan.
Er is sprake van en voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening:
_ uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel
wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage.
Het verschil (drempelwaarde) moet tenminste zijn:
_ 55 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor basisonderwijs;
_ 40 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor basisonderwijs;
_ 50 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor speciaal basisonderwijs.
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan.
Er is sprake van en voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.
1.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, en meubilair bepaald door de omvang in m² bruto vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, aan onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en aan meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, aan onderwijsleerpakket en aan meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
3 School voor voortgezet onderwijs
DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen
– minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;
– minimumoppervlakte leslokaal: 8 m² netto.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
3 School voor voortgezet onderwijs
– De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.
– De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.
– Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was- /douchegelegenheid.
III-1 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’
De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:
_ de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.
_ de oppervlakte van de verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen worden toegerekend aan het lesgebouw.
_ bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
Bijlage IV Financiële normering onderwijshuisvesting Wormerland 2009
Deel A Vergoeding op basis van normbedragen
1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) pag. 2
1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard) pag. 4
1.3 Tijdelijke voorziening pag. 5
1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair pag. 6
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs: n.v.t.
3. School voor voortgezet onderwijs: n.v.t.
Deel B vergoeding op basis van feitelijke kosten pag. 9
Deel C bepaling medegebruikstarieven pag. 10
De financiële normering valt uiteen in drie delen:
Deel A Vergoeding op basis van normbedragen
In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding opgenomen voor bouwvoorbereiding. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.
Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.
Voor 2009 zijn de volgende prijsbijstellingsfactoren toegepast:
De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in paragraaf 4 van deze bijlage.
§ 1. School voor basisonderwijs
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen als volgt opgenomen:
§ 1.4 eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair
§ 1.1. Nieuwbouw (permanente bouwaard)
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten:
In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein (eventueel na aankoop) om niet beschikbaar stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Als een terrein moet worden aangekocht, moeten de kosten zichtbaar worden gemaakt voor het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het -- voor de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten -- wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein kan dan worden aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. De minimaal benodigde oppervlakte van het terrein ziet u in bijlage III, deel D.
In het geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit startbedrag, waarin inbegrepen een aantal m², en een bedrag per m² voor de overige m² bvo.. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats
Als vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het betreffende terrein daarna worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.
De genormeerde vergoeding vor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per m² bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt moet worden.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen per m² :
§ 1.2. Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.035 m2 bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven.
Bij grotere uitbreiding moet worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (§ 1.1.)
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek als bij nieuwbouw (§ 1.1) gevolgd.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.
De vergoeding bestaat uit startbedrag, waarin inbegrepen een aantal m², en een bedrag per m² voor de overige m² bvo.. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats
Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard). Zie § 1.1.
De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen
Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.
Wat betreft grondkosten wordt er van uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Kan dat niet, dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (§ 1.1).
Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen
De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. Er zijn twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B; vergoeding op basis van werkelijke kosten).
§ 1.4. Eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair
De bedragen voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket (OLP) en voor meubilair tezamen bestaan uit een basisbedrag en een bedrag per m² . De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m². Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Alle aanpassingen met uitzondering van de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastieklokaal voor een basisschool met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 774.035,26 op een schoolterrein en
€ 789.690,57 op een afzonderlijk terrein. Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.
Als paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bij uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastieklokaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2.
Bij kleine gymnastieklokalen, waarvan de oefenvloer een vloeroppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zijn de bedragen voor een basisschool als volgt:
Als bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Onderwijsleerpakket en meubilair
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor een basisschool € 45.966,89.
§ 2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs:nvt
§ 3. School voor voortgezet onderwijs:nvt
De normbedragen in deze bijlage zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juni 1996. Jaarlijks wordt door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt. De gemeente volgt hierbij de gegevens van de VNG (zie onderstaand kader).
Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke priojsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekend gemaakt.
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclusief BTW)”, gepubliceerd in de “Maandstatistiek bouwnijverheid” van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en dat van het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.
Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding voor gymnastiekonderwijs wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer “Consumentenindex van alle huishoudens” (NR-reeks), gepubliceerd in de “Maandstatistiek prijzen” van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en dat van de maand juli van het daaraan voorafgaand jaar.
Als de CBS-indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 over het tweede kwartaal van het lopende jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, wordt het CBS-cijfer het eerste kwartaal van het lopende jaar en dat van het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.
Verwachte prijsontwikkeling t.b.v. het programma
Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijke prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) “”Bruto investeringen dor bedrijven in woningen” zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding voor gymnastiekonderwijs geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer “Prijsmutatie van de netto materiële overheidsconsumptie”, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
Deel B Vergoeding op basis van feitelijke kosten
In artikel 4 van de verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normvergoedingen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Als goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, derde lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, moet worden voldaan aan de aanbestedingsregels van dit deel B van deze bijlage 4.
Vergoeding op basis van feitelijke kosten betreft dus:
De vergoeding wordt gebaseerd op de feitelijke kosten. Voor alle scholen is een meerjarenonderhoudsplanning (MOP) opgesteld die periodiek (als regel eens in de drie jaren) wordt geactualiseerd. De MOP wordt als leidraad gehanteerd voor het toekennen van vergoedingen, waarbij de actuele noodzaak van de gevraagde voorziening wordt beoordeeld.
Als de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (BOA) de richtlijnen van de Europese Unie (Richtlijn 2004/18/EG d.d. 31-3-2004, ook wel genoemd de Algemene Richtlijn) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen (per 1 januari 2008):
Deze bepalingen zijn van toepassing voor Aanbestedende Diensten, waaronder te verstaan overheidsorganen en publiekrechtelijke instellingen, waaronder onderwijs.
Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie “werken”.
Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder “leveringen”.
Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.
Opdrachten onder het Europees drempelbedrag
Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen zoals vastgesteld in het Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (Boa) van toepassing.
Ingevolge artikel 15, tweede lid van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt geldt hierbij dat op basis van het gemeentelijk beleid bepaald wordt hoe een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.
Deel C Bepaling van medegebruikstarieven
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs en een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding.
Deze vergoeding is in principe gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen 2
1 Volgorde van hoofdprioriteiten 2
2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten 3
2.1 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: 3
2.2 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: 3
2.3 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: 4
2.4 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: 4
Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen
1 Volgorde van hoofdprioriteiten
Huisvestingsvoorzieningendie zijn aangevraagd voor hetzelfde jaar en die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.
Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:
1 voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;
2 voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs;
3 voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;
4 voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.
Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.
Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing 'vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie' in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.
Aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.
Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.
2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten
Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.
Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.
Onder niet lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.
Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.
2.1 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:
a als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;
b vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en
c vervolgens die voorziening die noodzakelijk is als gevolg van de groepsgrootteverkleining en die als eerste een ruimtetekort opheft en vervolgens die relatief gezien een zo groot mogelijk geprognosticeerd kwantitatief tekort opheft en
d vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.
2.2 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:
a als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;
b vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;
c vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;
d vervolgens die voorziening aan een niet lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;
e vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.
2.3 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:
a als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;
b vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;
c vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;
d vervolgens de voorziening aan een niet lesruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en
e vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.
2.4 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:
a als eerste de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;
b vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;
c vervolgens de voorziening aan niet lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;
d vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en
e vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet aangepaste gebouw het hoogste is.