Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels kinderopvang gemeente Waalwijk 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels kinderopvang gemeente Waalwijk 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | Nieuwe regeling. | 19-03-2013 Gemeenteblad, 28-03-2013 | 2013/024 |
HOOFDSTUK 2. GRONDEN VOOR TEGEMOETKOMING
Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming in aanvulling op de kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.13 van de wet, indien de ouder in dat jaar:
algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet, en gebruik maakt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, die de noodzaak tot kinderopvang met zich brengt,
HOOFDSTUK 4. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING
Het college weigert de tegemoetkoming indien:
De opvang niet noodzakelijk is in het kader van de bedoeling van de wet; een ouder als bedoeld in artikel 2 moet deelnemen aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (inclusief sociale activering gericht op arbeidsinschakeling) als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de WWB respectievelijk de IOAW en IOAZ, die de noodzaak tot kinderopvang met zich mee brengt ( zie artikel 2, eerste lid)
Toelichting op de Beleidsregels Wet kinderopvang
Op 1 januari 2005 trad de Wet Kinderopvang (Wk) in werking. De Wk wil het ouders of verzorgers gemakkelijker maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wk, maar ook niet-werkenden. De wet benoemde een aantal doelgroepen, die een beroep op de gemeente kunnen doen voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. Bij de wetswijziging van 1 januari 2013 wordt deze vergoeding voortaan volledig betaald door de Belastingdienst/Toeslagen.
De gemeente heeft de beleidsvrijheid ervoor te kiezen de eigen bijdrage die van de ouders wordt gevraagd te vergoeden. Deze bevoegdheid van het college wordt nader ingevuld met deze beleidsregels.
2. Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen
In deze beleidsregels zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd.
De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de beleidsregels is bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van zorg en activiteiten buitenshuis gericht op werk en/of scholing mogelijk te maken. De wens van de ouder is hier dus uitdrukkelijk niet bepalend.
Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar
Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar t/m 31 december. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag al duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat). Daarnaast kunnen natuurlijk ook twee besluiten genomen worden, een voor het lopende jaar en een voor het komende jaar. Dit zal het geval zijn als de behoefte aan kinderopvang bijvoorbeeld kort doorloopt in het komende jaar.
Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de betaling wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt, achteraf, vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het definitief vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
In de begripsbepalingen is aangesloten bij de begrippen die in de Wet Kinderopvang worden gehanteerd.
Artikel 2 Gronden van tegemoetkoming
In dit artikel worden de gronden waarop de gemeente voorziet in een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang uiteengezet. Hierbij worden twee gronden aangegeven op basis waarvan de gemeente de eigen bijdrage van ouders voor kinderopvang vergoed:
Onder de grond genoemd onder a wordt ook verstaan uitkeringsgerechtigden met inkomen uit een parttimebaan én een aanvullende uitkering.
Alleen de volgende doelgroepouders komen in aanmerking voor de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ter aanvulling op de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst:
ouders die een uitkering ontvangen in het kader van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet met gebruikmaking van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Argument is, dat zij financieel niet de dupe mogen worden van de extra kosten voor kinderopvang omdat hen een re-integratietraject is aanboden.
Inburgeringsplichtigen behoren volgens artikel 1.13 van de wet niet tot de doelgroepouders voor de aanvullende tegemoetkoming van de gemeente. Zij hebben dus geen aanspraak op deze tegemoetkoming (wel op de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst). Als zij naast het inburgeringstraject ook een re-integratietraject volgen en van de gemeente een uitkering ontvangen, dan vallen zij onder de doelgroepouders genoemd onder a. en krijgen zij de aanvullende tegemoetkoming.
Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd.
Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per kind, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college.
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.
In onderdeel e is bepaald dat de grond waarop de aanvraag wordt ingediend aangegeven moet worden.
Onderdeel f van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:
In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:
In het derde lid is vastgelegd dat de aanvraag uitsluitend kan geschieden door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier, waarop aangegeven staat welke gegevens overlegd moeten worden bij de aanvraag.
In het vierde lid wordt bepaald dat als de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent.
Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.
In de beleidsregels is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. Dit sluit aan bij de termijnen die bij de uitvoering van de WWB gehanteerd worden.
De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, worden cliënten in december verzocht de factuur van januari die zij al vooraf hebben ontvangen, toe te sturen.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld.
Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de tegemoetkoming in de vorm van een subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd als de aanvrager:
Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
De ingangsdatum is afgestemd op de aanvraag van de tegemoetkoming. Wanneer de opvang reeds eerder is gestart, kan betaling met terugwerkende kracht beargumenteerd plaatsvinden
Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), kan in sommige gevallen voorkomen worden dat de tegemoetkoming ten onrechte wordt verleend.
Artikel 8 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming
Om de kosten voor de gemeente te beheersen, is in de beleidsregels een bepaling over de noodzaak van het aantal uren kinderopvang per week opgenomen. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in elk individueel geval te beoordelen hoeveel kinderopvang per week een ouder redelijkerwijs nodig heeft om arbeid met zijn zorgtaken te kunnen combineren. Het begrip arbeid wordt ruim opgevat; het gaat bv. ook om de activiteiten in het kader van een re-integratietraject.
Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om zorg voor het gezin en activiteiten gericht op werk en scholing te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.
Het totaal van de kinderopvangtoeslag en de gemeentelijke tegemoetkoming (het koa-kopje) samen bedraagt samen niet meer dan de kosten van kinderopvang bedoeld in artikel 1.7 lid 1 Wko
Artikel 9 Inhoud van de beschikking
In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel e). Artikel 10 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorlopige tegemoetkomingen. Onderdeel f van artikel 9 schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De betalingen vinden plaats in de vorm van een voorlopige tegemoetkoming.
De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Deze zullen er op gericht zijn om een zo eenvoudig mogelijke administratie te verkrijgen. Daarbij wordt gestreefd naar rechtstreekse betalingen aan de kindercentra waardoor achteraf zo min mogelijk verrekeningen nodig zijn.
Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt en dat de ouders daarvoor geen aanvraag hoeven in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken.
Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, moet het overzicht van de kosten uiterlijk zes weken na 31 december bij het college worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens dertien weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft en de manier waarop dit berekend is.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de tegemoetkoming lager worden vastgesteld als:
Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 12 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Zoals in de toelichting op artikel 9 is aangegeven wordt er naar gestreefd om de uitbetaling en administratie zo te organiseren dat het ontstaan van verrekeningen voorkomen wordt. Overigens zijn de bepalingen over terugvordering uit de WWB van
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
In dit artikel is geregeld op welk moment de beleidsregels in werking treedt.