Organisatie | Echt-Susteren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening persoonlijk participatiebudget 2013 |
Citeertitel | Verordening persoonlijk participatiebudget 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
De verordening langdurigheidstoeslag Echt-Susteren 2009 wordt ingetrokken per 1 januari 2013.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 01-01-2014 | intrekking | 12-12-2013 't Waekblaad, 18-12-2013 | 286491 | |
01-01-2013 | 01-01-2014 | nieuwe regeling | 12-12-2012 't Waekblaad, 19-12-2012 | 200555 |
De raad van de gemeente Echt-Susteren,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 30-10-2012 en BBV nummer 200441;
gelet op het bepaalde in artikel 147, eerste lid van de gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand;
De verordening: "Persoonlijk Participatiebudget 2013" als volgt vast te stellen:
Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor het persoonlijk participatiebudget de belanghebbende(n) die:
Geen recht op een persoonlijk participatiebudget heeft de belanghebbende die gedurende de referteperiode:
Artikel 5 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet of waarbij de toepassing tot onrechtvaardige gevolgen zou leiden, beslist het college.
Deze verordening is opgesteld aan de hand van de notitie “De cirkel doorbroken”. In deze notitie is er voor gekozen om vanuit het minimabeleid enerzijds de burgers te stimuleren om aan het werk te gaan en anderzijds burgers, die dat niet kunnen of niet meer hoeven, extra financieel te ondersteunen.
Om optimaal te kunnen bijdragen aan deze doelstelling wordt de langdurigheidstoeslag, een bijzondere vorm van categoriale bijzonder bijstand, hiermee in overeenstemming gebracht. De langdurigheidstoeslag heeft daarom ook een in dit kader meer passende benaming gekregen: persoonlijk participatiebudget (PPB).
In artikel 8 Wwb is bepaald dat in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag (in deze verordening PPB), vastgelegd moeten worden.
De gedachte achter de toeslag is dat personen die (langdurig) een inkomen op het niveau van het sociaal minimum ontvangen, onvoldoende mogelijkheden hebben om te participeren in de maatschappij. Dit geldt zowel voor personen die werken, als voor personen waarvan niet verwacht wordt dat zij binnen afzienbare tijd kunnen gaan werken. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.
Bij het bepalen van het recht op bijstand, waar het PPB een bijzondere vorm van is, kan geen onderscheid gemaakt worden naar de bron van het inkomen. Dit betekent dat ook werkenden met een laag inkomen voor het PPB in aanmerking komen.
De toepassing van deze verordening kan voor bestaande cliënten tot gevolg hebben dat zij in vergelijking met de voorafgaande periode een lager totaalbedrag aan minimaregelingen ontvangen. Indien dit verschil meer bedraagt dan € 150,- per jaar heeft het college op basis van artikel 5 van de verordening de bevoegdheid om het jaar 2013 als overgangsperiode aan te merken. Bestaande cliënten ontvangen in die situatie bij wijze van overbrugging een compensatie die de helft bedraagt van de inkomensachteruitgang.
Begrippen die in de Wwb voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Wwb. Voor een aantal; begrippen, die als zodanig niet in de Wwb zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.
Voor het begrip inkomen is een van de Wwb afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven voor het begrip langdurig , laag inkomen, is de bevoegdheid ontstaan om dit begrip voor de toeppassing van artikel 36 lid 1 Wwb nader te omschrijven. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 Wwb.
Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.
Het begrip laag inkomen wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 110 % van de bijstandsnorm. Door het inkomen 10 % boven het bijstandsniveau te stellen worden werkenden met een laag inkomen in staat gesteld om een beroep te doen op het PPB. Met het stellen van de inkomensnorm op 110 % van de bijstandsnorm, wordt daarnaast de aanpassing van de Wwb gevolgd dat bijzondere bijstandsverlening aan burgers met een inkomen boven 110 % van de bijstandsnorm niet meer mogelijk is.
In principe behoren 65-plussers niet tot de doelgroep van het persoonlijk participatiebudget omdat de bijstandsnorm voor 65-plussers hoger is dan de bijstandsnorm voor 65-minners. Door het verhogen van de inkomensgrens naar 110 % (ten opzichte van de verordening langdurigheidstoeslag 2009) gaan de 65-plussers qua inkomen tot de doelgroep van het persoonlijk participatiebudget behoren. Als 65-plussers dan toch zouden worden uitgesloten van het recht op persoonlijk participatiebudget is er wel sprake van een verboden onderscheid, als bedoeld in artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 IVBPR. In dit geval is er namelijk geen rechtvaardigingsgrond aanwezig en zal er snel geconcludeerd worden dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie. Om dit voor te zijn komen 65-plussers ook in aanmerking voor de het persoonlijk particpatiebudget. Zij het dat het bedrag van het persoonlijk particpatiebudget voor 65-plussers lager is dan voor 65-minners in verband met verschil in hoogte van de uitkeringsnorm.
Naast de voorwaarde voor het recht op PPB zoals gesteld in artikel 2 van deze verordening, zijn in artikel 3 de uitsluitingsgronden voor het recht op PPB benoemd. Aan de hand van deze uitsluitingsgronden wordt de doelgroep voor het recht op PPB bepaald. Hierbij is met name aandacht geschonken aan het uitgangspunt dat het minimabeleid werken moet stimuleren. Daarom is er geen recht op PPB voor hen die inkomen uit een uitkering ontvangen en die niet volledig zijn vrijgesteld van de actieve arbeidsverplichting zoals die, voor de WWB, is opgenomen in artikel 9 lid 1 sub a. Daar waar de aanvrager een andere soort uitkering ontvangt dan de WWB, is het aan de aanvrager om aan te tonen dat er geen sprake is van een actieve arbeidsverplichting. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij een ontvanger van een WAO-uitkering die volledig arbeidsongeschikt is.
De hoogte van het PPB is afhankelijk van de gezinssituatie, namelijk: er is sprake van een alleenstaande, alleenstaande ouder of is er sprake van gehuwden.
Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen, is er voor gekozen om de PPB jaarlijks te indexeren op basis van de “consumentenindex alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek”, met als basisjaar het jaar 2013.