Organisatie | Hulst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening WWB 2013 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening WWB 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-03-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 21-03-2013 | Rb2013/19B |
De raad van de gemeente Hulst; gezien het advies van de commissie Samenleving d.d. 6 maart 2013;
gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wetvoortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van demaatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, hetbedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van
toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kadervan de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 en 41, lid 5, van de wet, of artikel 38, tweede lid, van het BBZ;
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheidontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Artikel 8 Samenloop van gedragingen
Als een belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de maatregel met het hoogste percentage is gesteld.
HOOFDSTUK 2. Niet of onvoldoende voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling, de verplichting tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en tegenprestatie of de verplichtingen bedoeld in artikel 44a van de wet
Artikel 9 Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingen van de wet niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangebodentraject/voorziening, zoals genoemd in de Re-integratieverordening WWB of de Verordening WI; c. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet;
niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden; f. het niet of onvoldoende voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a van de wet een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.
Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2 genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.
HOOFDSTUK 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 12 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete.
Indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt een maatregel opgelegd van:
Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijnambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 14 Houding en gedrag gedurende de 4 weken na melding van een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar
Indien het college op grond van artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet, blijkt dat belanghebbende onvoldoende aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om algemeen geaccepteerde arbeid te vinden of onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden voor regulier bekostigd onderwijs, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.
Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om een verlagingenbeleid in een verordening vastte leggen.
In het eerste lid van artikel 18 WWB wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en dedaaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van debelanghebbende. In deze bepalingen wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de
uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigde maatwerk is,waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden vanuitkeringsgerechtigden.
In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van de uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht om zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de toegepaste verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien zij daarvoor zeer dringende redenen aanwezig acht, ziet het college af van het opleggen van een maatregel.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Ook wordtaangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd
worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in derapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt toegepast, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit totvaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.
In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisenvloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name uit hetmotiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en
van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van debelanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter nietbij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel
4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een verlaging wordttoegepast in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staanook genoemd in artikel 4:11 Awb.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbendeschriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijnindien er sprake is van dringende redenen. Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om belanghebbende een waarschuwingsbrief te sturen.
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
Op grond van het tweede lid is het mogelijk om een opgelegde maatregel over een bepaalde maand ook in die maand daadwerkelijk uit te voeren (in afwijking van lid 1), als dit besluit aan belanghebbende kenbaar is gemaakt voordat de betaling over de betreffende maand heeft plaatsgevonden.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden,omdat belanghebbende in de maand waarin de maatregel opgelegd wordt tijdelijk meer inkomstenheeft of de uitkering inmiddels beëindigd is. Voor deze situaties biedt het derde lid de mogelijkheid om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. Een besluit tot verlaging met terugwerkende kracht kan alleen met een besluit tot herziening van bijstand worden genomen(artikel 54 lid 3 WWB). Recidive leidt, ondanks een eventueel eerder genomen en niet geëffectueerd maatregelbesluit, tot verhoging van de op te leggen maatregel.
Artikel 8 Samenloop van gedragingen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 9 Indeling in categorieën
Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk en bijstand, de tot op heden ontwikkelde jurisprudentie en de in de Re-integratieverordening WWB genoemde voorzieningen.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden methet geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeengeaccepteerde arbeid of een traject in het kader van de Verordening WI.
Op basis van het tweede lid kan de duur van een maatregel worden verdubbeld indien binnen twee jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging.
Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor hetbepalen van de aanvang van de termijn van 24 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluitwaarmee de verlaging is toegepast, bekend is gemaakt.
Op basis van het derde en vierde lid kan de maatregel bij herhaalde recidive verder worden verzwaard. De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.
Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in hetbestaan, geldt reeds voordat de bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneeriemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in dekosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, degemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het toepassen van
een verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoalsbijvoorbeeld:
het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering; - als de noodzaak om een juridische procedure te starten niet aangetoond kan worden. Dit kan belanghebbende aantonen door voorafgaand aan een procedure het Juridisch Loket te raadplegen. Het raadplegen kan worden aangetoond door het overleggen van een door het Juridisch Loket verstrekt diagnosedocument.
Artikel 12 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete.
De wettelijke aanscherping van de handhaving is niet alleen van toepassing op de WWB, IOAW, IOAZ en het Bbz, maar ook op alle werknemers- en volksverzekeringen en op de kinderopvangtoeslag. Als er sprake is van recidive van schending inlichtingenplicht, dan wordt de uitkering gedurende maximaal vijf jaar verrekend met de bestuurlijke boete. De termijn van drie maanden geldt uitsluitend voor de WWB, omdat dit het sluitstuk is van de sociale zekerheid.
Iemand die vanwege recidive wel recht heeft op een voorliggende voorziening die niet tot uitbetaling komt, kan vanaf dat moment aanspraak maken op bijstand. De voorliggende voorziening is namelijk niet meer passend en toereikend. Er bestaat wel formeel recht, maar het komt niet meer tot uitbetaling. De aanvraag op bijstand afwijzen op grond van een voorliggende voorziening is dan niet mogelijk, omdat er feitelijk geen gebruik gemaakt kan worden van de voorliggende voorziening.
Daarbij is het wel mogelijk (en wenselijk) om de uitkering te verlagen, omdat belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond voor de voorziening in het bestaan. Met de maatregel van 100% gedurende de eerste maand en 50% gedurende de twee daaropvolgende maanden wordt inhoudelijk een uniforme “strafmaat” gehanteerd als wordt gehanteerd en is vastgelegd in de Verordening Verrekening bestuurlijke boete bij recidive.
Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen
Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zijhet dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke
verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
De gemeente kan alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstigemisdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht opeen uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten
hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoeringvan de WWB.
In artikel 18, tweede lid WWB wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstigmisdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hunambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een verlaging. Er kan dus geen verlaging worden
toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andereorganisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging op te leggen wegens het niet of onvoldoende
gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid van dezeverordening).
Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeftmisdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Hetcollege legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kandoen bij de politie. Hierbij kan verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten.
Artikel 14 Houding en gedrag gedurende de 4 weken na melding van een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar
In de wet is verankerd dat de jongere die zich meldt bij het loket van het UWV WERKbedrijf voor een uitkering, eerst zelf vier weken zoekt naar werk. Van de jongere worden aantoonbare eigen initiatieven en acties verwacht. Daarbij is de jongere verplicht om de mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs te onderzoeken.
Is de aanvraag eerder gedaan door de jongere dan na afloop van de vier weken vanaf melding UWV WERKbedrijf, dan neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Is de aanvraag wel gedaan na de periode van vier weken vanaf melding UWV WERKbedrijf, dan toetst het college of belanghebbende in de voorgaande vier weken aantoonbare inspanningen heeft verricht om werk te vinden. Als de jongere onvoldoende aan zijn verplichting om werk te vinden heeft voldaan, verlaagt het college de uitkering conform artikel 13. Het college stelt bovendien vast, of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs. De jongere moet hiervoor zelf bij zijn aanvraag documenten overleggen. Als de jongere onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden voor regulier bekostigd onderwijs, verlaagt het college de uitkering conform artikel 13.
De wet vraagt aan de gemeenteraad om beleid in een verordening vast te leggen. De belangrijkste voorwaarden en uitgangspunten zijn in de voorgaande artikelen vastgelegd. Het college kan nadere beleidsregels en een beleidsplan opstellen waarin de algemene uitgangspunten uit de verordening nader worden uitgewerkt.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.