Organisatie | Maassluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | 2013-10 Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW gemeente Maassluis 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW gemeente Maassluis 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-03-2013 | Onbekend | 19-03-2013 De Schakel | ADV-13-01440 |
Het college van burgemeester en wethouders van Maassluis,
Gelet op de Wet werk en bijstand, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet kinderopvang, de Wet inburgering en hoofdstuk 4 van de Algemene wet Bestuursrecht;
Besluit vast te stellen de volgende
Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW gemeente Maassluis 2013
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet kinderopvang, de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek.
In deze regeling wordt verstaan onder:
vordering: de door het college teruggevorderde kosten van bijstand als bedoeld in de WWB, de teruggevorderde uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ, de teruggevorderde tegemoetkoming kinderopvang als bedoeld in de Wk, de eigen bijdrage inburgering als bedoeld in de WI en een opgelegde boete als bedoeld in de WI;
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, brutering, aflossing krediethypotheek en verhaal
Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 eerste lid onder a tot en met c vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden (zesmaandenjurisprudentie).
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 eerste lid onder a tot en met c beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 derde lid ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
Het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering kan worden ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Het college ziet af van nadere invordering nadat een terugvorderingsbesluit is genomen, indien er sprake is van een restantvordering onder de € 150,-- en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet doelmatig is en er geen andere vorderingen meer openstaan.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.
Artikel 11. Betalingsvoorstel en uitstel van betaling
waaronder tevens begrepen de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling van derden voor rekening van belanghebbende zijn;
Artikel 13. Continuering van de duur en hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom
De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde aflossingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van 12 maanden na beëindiging van de WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering.
Artikel 15. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.
2.Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op, tenzij er sprake is van dringende redenen.
Toelichting Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW 2013
Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verstrekt de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling opgenomen in de IOAW en IOAZ. Daarnaast vordert de gemeente terug op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen(Wk)en Wet inburgering (WI).
Terugvordering is een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.
Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) per 1 januari 2013 wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:
De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping. Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.
Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:
Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.
Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening wordt de wet aangepast, in die zin dat intrekking en herziening een verplichting worden als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen blijft het een bevoegdheid. Het moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes in dit kader (waarbij in meer algemene zin van intrekking/herziening over bepaalde periodes wordt afgezien) op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter – tot op dit moment – juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen (denk aan: beperking onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook de periode van intrekking/herziening, voor zover dit de slagkracht van de handhaving niet ten goede komt);
Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht (artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).
Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.
Van de verhaalsbevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt. De bijstandsgerechtigde wordt verplicht om zelf aanspraak te maken op alimentatie. Alimentatie is immers een voorliggende voorziening. Dit geldt zowel voor partneralimentatie als voor de kinderalimentatie. Indien nodig wordt de verplichting opgelegd aan een bijstandsgerechtigde om een alimentatieprocedure te starten dan wel om de invordering van de alimentatie uit handen te geven aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Voordeel van deze werkwijze is dat een bijstandsgerechtigde, zeker wanneer er parttime inkomsten zijn, sneller over een inkomen beschikt dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm.
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, bruteringen, aflossing krediethypotheek en verhaal
Het tweede artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering, brutering en verhaal.
Het vierde lid bevat de beleidsregel met betrekking tot de aflossing van krediethypotheken.
Het vijfde lid bevat de bepaling dat geen actief gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot verhaal. In plaats daarvan is belanghebbende in de gevallen waarin een onderhoudsplicht bestaat verplicht alimentatie te verzoeken bij de rechter. Deze verplichting kan op grond van artikel 55 WWB aan de bijstand worden verbonden. Hiervoor wordt verwezen naar de opgestelde Werkwijze alimentatie die in het Handboek Schulinck is opgenomen.
Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
Eerste en tweede lid: de zesmaandenjurisprudentie
Dit komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes maanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Derde lid: beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
Vierde lid: afzien van brutering
Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING
In hoofdstuk II wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.
In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013.
Artikel 5. Kwijtschelding bij schuldregeling
Een van de uitgangspunten van het invorderingsbeleid is de mogelijkheid om van de hoofdregel af te wijken als de belanghebbende in de knel komt. Daarom wordt meegewerkt met schuldregelingen tegen finale kwijting voor belanghebbenden die in een problematische schuldsituatie verkeren. Dit geldt niet voor terugvorderingen die het gevolg zijn van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht.
Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete.
Artikel 6. Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
In dit artikel zijn de voorwaarden voor kwijtschelding van een restant vordering vastgelegd. Daarbij is niet alleen van belang dat de afgesloten betalingsregeling is nagekomen, maar er moet ook een behoorlijk deel van de vordering zijn voldaan. In het geval van hoofdelijke aansprakelijkheid geldt de kwijtschelding (of afkoop) alleen voor de partner aan wie dit is toegekend.
Bij vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht kan bijvoorbeeld worden gedacht aan boetes.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij de kosten van het nemen van een terugvorderingsbeschikking of van verdere invordering niet opwegen tegen de opbrengsten. In het kader van efficiency en effectiviteit is het in die gevallen mogelijk om af te zien van terugvordering of (verdere) invordering. Dit dient telkens individueel bepaald te worden.
Artikel 9. Algemene bepaling met betrekking tot invordering
Het uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de gestelde betalingstermijn wordt voldaan.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om direct tot verrekening over te gaan.
Voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete geldt, zoals eerder aangegeven, een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.
Artikel 11. Betalingsvoorstel en uitstel van betaling
Uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de gestelde betalingstermijn wordt voldaan. Mocht de belanghebbende niet in staat zijn om binnen deze termijn de vordering te voldoen dan kan er een betalingsregeling worden gesloten. Het college kan ambtshalve uitstel van betaling verlenen. Wanneer de betalingsregeling niet wordt nagekomen, dan neemt het college weer het heft in handen. Het college is dan niet langer gebonden aan de betalingsregeling en de vordering is dan weer in zijn geheel opeisbaar.
Het besluit inzake de betalingsregeling moet de in lid twee genoemde informatie bevatten.
De betalingsregeling geldt tevens als uitstel van betaling (art. 4:94 awb)
Aan het uitstel van betaling kunnen een aantal verplichtingen worden verbonden. Wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen wordt de vordering ineens in zijn geheel opeisbaar.
Bij vaststelling of belanghebbende vermogen heeft wordt buiten beschouwing gelaten:
Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit
Uit het oogpunt van efficiency en effectiviteit is gekozen voor een vast percentage.
Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau geldt dat de vordering in principe binnen 30 dagen moet zijn betaald. Lukt dit niet dan wordt een betalingsregeling voor maximaal twaalf maanden met belanghebbende afgesproken. Is betaling binnen deze termijn niet mogelijk dan kan een betalingsregeling naar drachtkracht worden vastgesteld. De hoogte van het aflossingsbedrag is dan afhankelijk van de persoonlijke situatie van belanghebbende (maatwerk).
Artikel 13. Vaststelling van de duur en hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de WWB, IOAW of IOAZ
Bij beëindiging van de uitkering wordt de bestaande aflossing nog 12 maanden ongewijzigd voortgezet. Hiermee wordt voorkomen dat mensen die aan het werk gaan, gelijk meer moeten aflossen omdat ze een hoger inkomen hebben. Dit werkt niet motiverend. Ook wordt met dit beleid de armoedeval tegengegaan. Na afloop van deze 12 maanden wordt een nieuwe aflossing bepaald.
Artikel 14. Tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college
Het college kan een vastgesteld aflossingsverplichting altijd wijzigen. Wanneer uit een heronderzoek naar voren komt dat er meer aflosruimte is, dan kan er een hoger aflossingsbedrag worden vastgesteld. Een heronderzoek kan periodiek plaatsvinden of incidenteel wanneer er aanwijzingen zijn dat het inkomen en/of de persoonlijke situatie is gewijzigd.
Artikel 15. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende
De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting.
Artikel 16. Aanmaning, verrekening, beslag en rente bij niet tijdige betaling
Dit artikel beschrijft de procedure wanneer een belanghebbende niet tijdig betaald.
Voor het leggen van beslag is een titel nodig. Wanneer de vordering is ontstaan voor de invoering van de vierde tranche Awb (1 juli 2009) dan is het terugvorderingsbesluit de titel. Is de vordering ontstaan na de invoering van de vierde tranche Awb dan moet er eerst een dwangbevel worden uitgevaardigd voordat er beslag kan worden gelegd.
Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.
Artikel 17. Rente – en aanmaningskosten
Het in rekening brengen van aanmaningskosten is een bevoegdheid. De aanmaningskosten die in rekening mogen worden gebracht, zijn dermate gering dat vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt. Wanneer het college de vordering aan een deurwaarder overdraagt worden wel rente en invorderingskosten in rekening gebracht. De uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel zijn voor kosten van betrokkene.
HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN REGELING
Artikel 18. Inwerkingtreding en toepassingsbereik