Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Nijkerk

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Nijkerk
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand , art. 8, lid 1 sub c

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  • 1.

    Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200601-01-2015art. 1, 3, 5-7, 9 en toelichting

15-12-2005

De Stad Nijkerk, 21-12-2005

rvs. 2005-015
06-09-200401-01-2006nieuwe regeling

15-04-2004

De Stad Nijkerk, 28-4-2004

rvs. 2004-019/3

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk

(geconsolideerde versie, geldig vanaf 1 januari 2006)

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 9 maart 2004;

gelet op artikel 8, lid 1 sub c van de Wet werk en bijstand;

gelet op de artikelen 8 en 22 van de Tijdelijke referendumwet;

overwegende dat op grond van artikel 30, lid 1 van de Wet Werk en Bijstand het gemeentebestuur onder meer bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

besluit vast te stellen de volgende Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet Werk en Bijstand (Hierna ook WWB – wet van 9 oktober 2003, Stb. 2003, 375);

    • b.

      norm: het bedrag als bedoeld in artikel 20, lid 1, onderdeel c en lid 2, onderdeel c, alsmede artikel 21 van de wet;

    • c.

      uitkering: de norm, op grond van deze verordening eventueel vermeerderd met een toeslag voor een alleenstaande (ouder) of verminderd met een verlaging voor gehuwden;

    • d.

      gehuwdennorm: de bijstandsnorm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onder c. van de wet;

    • e.

      schoolverlater: de persoon die bijstand aanvraagt, indien hij in de 6 maanden voorafgaand aan de toekenning van de algemene bijstand de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het aanmerken als schoolverlater eindigt 6 maanden na het beëindigen van voornoemd onderwijs of beroepsopleiding;

    • f.

      medebewoning: de situatie waarin naast belanghebbende(n) één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als de alleenstaande, de alleenstaande ouder of gehuwden;

    • g.

      beroepsmatige verzorging: verzorging of verpleging in een inrichting als bedoeld in de wet;

  • 2. Tenzij anders is bepaald wordt aan de in deze verordening gehanteerde begrippen de betekenis toegekend die in de wet is aangegeven.

Artikel 2 Categorieën

  • 1. Voor de belanghebbende aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      Alleenstaande;

    • b.

      Alleenstaande ouder; en

    • c.

      Gehuwde.

  • 3. De bepalingen in deze verordening hebben uitsluitend betrekking op belanghebbenden van 21 tot 65 jaar.

Hoofdstuk 2 Criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm indien in dezelfde woning geen anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 2. De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder bij wie een ander zijn hoofdverblijf heeft wordt eveneens verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm indien:

    • a.

      Als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    • b.

      Uitsluitend één of meer kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning; en / of

    • c.

      Uitsluitend één of meer kinderen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, die onderwijs of een beroepsopleiding volgen zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 3. De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wordt verhoogd met 10% van de gehuwdennorm indien er sprake is van medebewoning anders dan genoemd in het tweede lid.

  • 4. De norm wordt niet verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder is aan te merken als een schoolverlater.

Artikel 4 Ontbreken woonkosten

De norm wordt niet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten heeft, waardoor belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet.

Hoofdstuk 3 Criteria voor gehuwden

Artikel 5 Verlagingen

  • 1. De norm voor gehuwden wordt, indien sprake is van medebewoning, verlaagd met 10% van de gehuwdennorm, tenzij:

    • a.

      Als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    • b.

      Uitsluitend één of meer kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning; en / of

    • c.

      Uitsluitend één of meer kinderen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, die onderwijs of een beroepsopleiding volgen zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 2. De norm voor gehuwden wordt verlaagd met 10% van de gehuwdennorm indien een van de gehuwden als schoolverlater is aan te merken.

  • 3. De norm voor gehuwden wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien beide gehuwden als schoolverlaters aan te merken zijn.

Artikel 6 Ontbreken woonkosten

De norm voor gehuwden wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm bij het ontbreken van woonlasten, waardoor belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet.

Artikel 7 Cumulatie

De uitkering voor gehuwden bedraagt minimaal 80% van de gehuwdennorm, zijnde de norm als genoemd in artikel 21 onder c van de wet minus een verlaging van 20% van de gehuwdennorm, tenzij er sprake is van een verlaging op grond van de Afstemmingsverordening WWB.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 9 Uitvoering

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 10 Overgangsbepaling

  • 1. De belanghebbende, die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening een uitkering krachtens de wet ontvangt als alleenstaande of alleenstaande ouder, behoudt, indien door de inwerkingtreding van deze verordening een lagere toeslag wordt verstrekt, gedurende een periode van ten hoogste een jaar recht op de toeslag als bepaald op grond van de Verordening uitkeringsverstrekking Abw, Ioaw en Ioaz gemeente Nijkerk d.d. 25 september 2003, tenzij zijn omstandigheden wijzigen of de bijstandsverlening gedurende tenminste 30 dagen wordt onderbroken.

  • 2. De belanghebbenden die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening een uitkering krachtens de wet ontvangen als gehuwden, behouden, indien door de inwerkingtreding van deze verordening een (hogere) verlaging op de uitkering wordt toegepast, gedurende een periode van ten hoogste een jaar recht op de uitkering als bepaald op grond van de Verordening uitkeringsverstrekking Abw, Ioaw en Ioaz gemeente Nijkerk d.d. 25 september 2003, tenzij hun omstandigheden wijzigen of de bijstandsverlening gedurende tenminste 30 dagen wordt onderbroken.

  • 3. De belanghebbende, die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening een uitkering krachtens de wet ontvangt als alleenstaande of alleenstaande ouder en die door de inwerkingtreding van deze verordening een hogere toeslag moet worden verstrekt, ontvangt deze hogere toeslag ingaande 1 juni 2004.

  • 4. Voor de belanghebbenden die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening een uitkering krachtens de wet ontvangen als gehuwden en waar een verlaging op de uitkering wordt toegepast, die door de inwerkingtreding van deze verordening op een lager percentage dient te worden vastgesteld, wordt de nieuwe norm toegepast ingaande 1 juni 2004.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking 6 weken na de dag van publicatie, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening uitkeringsverstrekking Abw, Ioaw en Ioaz d.d. 25 september 2003.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als, “Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand Gemeente Nijkerk”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.

15 april 2004

de griffierF.Contant
de voorzitterB.Vries

TOELICHTING

Algemeen

Als gevolg van het van kracht worden van de Wet Werk en Bijstand (WWB), hierna genoemd als de wet, vanaf 1 januari 2004 heeft de gemeente Nijkerk het plaatselijke beleid voor het verstrekken van toeslagen en het toepassen van verlagingen op de landelijk genormeerde algemene bijstand in de Verordening toeslagen en verlagingen vastgelegd.

In de wet zijn eveneens bepalingen opgenomen met betrekking tot de verhoging of de verlaging van de norm “wegens het niet of niet geheel kunnen delen van de kosten met een ander”. De bepalingen in de wet komen inhoudelijk exact overeen met de bepalingen in de Abw. Ook is weer vastgelegd dat de regels voor het verhogen of verlagen van de norm bij verordening moeten worden vastgelegd (door de gemeenteraad).

Artikel 8, lid 1 van de wet draagt het gemeentebestuur op een verordening vast te stellen. Het onderwerp van de verordening is in onderdeel c van artikel 8, lid 1 van de wet beschreven.

De nieuwe verordening verschilt in zijn uitgangspunten niet wezenlijk van de oude.

De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar.

Voor bijstandsgerechtigden, die jonger dan 21 jaar of 65 jaar en ouder zijn, gelden aparte, wettelijke regels. Hier heeft de gemeente geen beleidsvrijheid.

In de artikelsgewijze toelichting op de verordening worden alle verwijzingen naar verlagingen of verhogingen van de uitkeringsnorm aangeduid met het betreffende percentage van de gehuwdennorm, ofwel 10% of 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

lid 1

De begrippen die in de verordening zijn gehanteerd hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet Werk en Bijstand.

  • b.

    norm

    In artikel 20 tot en met 24 van de wet is het bedrag van de norm per kalendermaand vastgesteld voor de wettelijke categorieën belanghebbenden. Omdat deze verordening niet van toepassing is op personen, die jonger dan 21 jaar of 65 jaar en ouder zijn, gaat het in de praktijk om de normen genoemd in artikel 21 van de wet.

  • f.

    medebewoning

    Indien volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of feitelijk één of meerdere perso(o)n(en), die niet beho(o)r(t)(en) tot het gezin van de belanghebbende, zijn hoofdverblijf in de woning van belanghebbende heeft, is er sprake van medebewoning. Onder gezin wordt verstaan de eventuele partner en/of het/de ten laste van de belanghebbende komend(e) kind(eren).

  • g.

    Beroepsmatige verzorging

Met beroepsmatige verzorging wordt gedoeld op verzorging of verpleging in een inrichting. Indicatiestelling vindt plaats door onderzoek van een medisch adviseur, tenzij een en ander genoegzaam uit de feitelijke omstandigheden afgeleid kan worden. In de oude verordening kwam dit begrip niet als zodanig voor.

Artikel 2 Categorieën

Artikel 30 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de wet. De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 1 van de verordening.

De alleenstaande en alleenstaande ouder kunnen in aanmerking komen voor een toeslag ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet. De norm voor gehuwden kan in bepaalde, hieronder beschreven omstandigheden, met eenzelfde bedrag verlaagd worden.

Artikel 3 Toeslagen

Lid 1

Bij de vaststelling van de landelijke norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de norm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene, die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Artikel 30, lid 2 van de wet schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag. De maximale toeslag komt neer op het bedrag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet. Dit bedrag komt overeen met 20% van het wettelijk minimumloon.

Lid 2

Dit lid geeft een aantal uitzonderingen op de regel van het eerste lid dat alleen recht op de maximale toeslag bestaat, indien alleen de belanghebbende zijn hoofdverblijf in zijn woning heeft.

  • a.

    De bedoeling van de eerste uitzondering is te voorkomen, dat men als gevolg van financiële consequenties zou afzien van het in huis nemen van een zorgbehoevende of dat de belanghebbende als zorgbehoevende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorgende. De belanghebbende of de ander zou dan op verzorging in een verzorgingstehuis, verpleeginrichting of andere inrichting zijn aangewezen. Dit komt niet overeen met het streven om zorgbehoeftigen zo lang en zoveel als mogelijk zelfstandig te laten functioneren en wonen. Dat de zorgbehoevende ondanks de medebewoning aangewezen blijft of wordt op professionele thuiszorg, die de zorgverlenende medebewoner ondersteunt, doet niet af aan het recht op een toeslag. Deze uitzondering is in de oude verordening niet als zodanig opgenomen, doch sluit thans aan bij hetgeen in veel gemeenten gebruikelijk is.

  • b.

    Indien één of meer kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben bij de ouder blijft de toeslag eveneens het bedrag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet. Veelal hebben deze jongeren een laag inkomen zoals studiefinanciering, een dienstbetrekking in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) of een bijstandsuitkering. Als gevolg daarvan gaat het delen van de bestaanskosten vaak moeizaam.

  • c.

    Wanneer kinderen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf op hetzelfde adres als hun ouder hebben en een opleiding volgen zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, wordt ook de maximale toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet toegekend. Deze kinderen ontvangen immers een tegemoetkoming voor studiekosten of studiefinanciering, waarvan de hoogte is afgestemd op de omstandigheid dat zij inwonend zijn bij hun ouder. Wanneer in dergelijke situaties een lagere toeslag zou worden verstrekt, treden er dubbele, ongewenste effecten op. Dat deze kinderen eventueel nog andere inkomsten hebben, heeft geen invloed op het recht op de maximale toeslag.

Lid 3

In deze verordening wordt uitgegaan van een minimum toeslag, wanneer één of meerdere perso(o)n(en), die niet tot het gezin van de belanghebbende beho(o)r(t)(en), zijn hoofdverblijf in de woning van belanghebbende heeft. Aangezien sprake is van schaalvoordelen voor deze categorie personen in vergelijking met personen, die hun woning niet delen met anderen, wordt de maximum toeslag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet verminderd met 50%. Op welke wijze de voordelen van het delen van de bestaanskosten exact doorwerken tussen de verschillende medebewoners onderling is voor de uitvoering van de wet niet van belang. Deze toeslag is dus ook van toepassing op zowel ouders als hun inwonende kinderen, die 21 jaar of ouder zijn en geen opleiding volgen zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Lid 4

Op grond van artikel 28 van de wet bestaat de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De bijstandsuitkering ligt - veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van studiefinanciering gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. De hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten tijdens de studie veranderen niet door een bijbaantje of stagevergoeding. Daarom spelen de inkomsten hieruit geen rol bij de bepaling van de uitkeringshoogte van de schoolverlater. De verlaging van de bijstandsuitkering kan slechts plaatsvinden in de periode van een half jaar na de beëindiging van de scholing of de beroepsopleiding.

Artikel 4 Ontbreken woonkosten

De bijstandsuitkering wordt geacht voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien de belanghebbende geen woonkosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie, heeft de gemeente op grond van artikel 27 WWB de bevoegdheid de norm of de toeslag lager vast te stellen. Hiervan is sprake als een woning wordt bewoond waar geen woonkosten aan verbonden zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan krakers, of wanneer een derde de woonlasten betaald. Indien er geen woonkosten zijn voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, wordt de norm niet verhoogd met een toeslag. De belanghebbende blijft als gevolg van dit artikel in ieder geval beschikken over de landelijke norm.

Artikel 5 Verlagingen

Terwijl in artikel 3 voor de alleenstaande en alleenstaande ouder sprake is van verhoging van de landelijke norm met een toeslag, is - gelet op de systematiek van de wet - bij gehuwden sprake van een verlaging van de norm. Dit is dezelfde systematiek als omschreven bij de alleenstaande en alleenstaande ouder. Dit geldt ook indien één van de gehuwden als schoolverlater is aan te merken.

Artikel 6 Ontbreken woonkosten

De bijstandsuitkering wordt geacht voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. Indien het echtpaar geen woonkosten heeft als gevolg van de woonsituatie, heeft de gemeente op grond van artikel 27 WWB de bevoegdheid de uitkering lager vast te stellen. Van het ontbreken van woonlasten kan sprake zijn in geval van krakers, of wanneer een derde de woonlasten betaald. Op grond van dit artikel wordt de uitkering van de echtgenoten verlaagd met 20%.

Artikel 7 Cumulatie

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals genoemd in de artikelen 5 en 6, dient rekening gehouden te worden met de effecten van een cumulatie van verlagingen. Door dit artikel wordt cumulatie voorkomen, waardoor de uitkering voldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbende op basis van deze verordening niet worden aangetast.

Artikel 9 Uitvoering

Artikel 7, lid 1 van de wet schrijft voor dat het college verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de wet en dat zij uiteraard ook de daarop gebaseerde verordeningen dient uit te voeren.

Artikel 10 Overgangsbepaling

Teneinde te voorkomen dat belanghebbenden, die op de ingangsdatum van deze verordening een bijstandsuitkering ontvangen, door de nieuwe verordening worden geconfronteerd met een inkomensachteruitgang is voor deze bijstandsgerechtigden een overgangsperiode van een jaar opgenomen. Alleen in dat geval worden eerst na verloop van een periode van een jaar de nieuwe regels toegepast.

Dit is slechts anders, wanneer de bijstandsverlening in die periode wordt afgestemd op een wijziging in de situatie of indien na een beëindiging van de uitkering gedurende tenminste 30 dagen opnieuw bijstand wordt toegekend. Op dat moment zijn de criteria van deze nieuwe verordening direct van toepassing.

Voor de belanghebbenden, die op de ingangsdatum van deze verordening een norm ontvangen en die door deze nieuwe verordening kunnen rekenen op een inkomensvooruitgang wordt bepaald dat het recht op het meerdere inkomen ontstaat met ingang van 1 juni 2004.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.