Organisatie | Amstelveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Participatie- en inspraakverordening gemeente Amstelveen 2013 |
Citeertitel | Participatie- en inspraakverordening gemeente Amstelveen 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Participatie- en inspraakverordening gemeente Amstelveen 2006.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-03-2013 | Nieuwe regeling | 13-03-2013 elektronisch gemeenteblad d.d. 22-03-2013 | 13-06 |
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING PARTICIPATIE- EN INSPRAAKVERORDENING GEMEENTE AMSTELVEEN 2013
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Er zijn veel omschrijvingen mogelijk voor de wijze waarop belanghebbenden betrokken kunnen worden bij de totstandkoming van beleid: informatie, communicatie, inspraak, interactieve beleidsvorming etc.. Omwille van eenduidigheid is gekozen voor de termen inspraak en participatie. Bij de in dit artikel opgenomen formulering van het begrip inspraak is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het beleid van de gemeente en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet “eenzijdig” gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen.
De formulering van het begrip participatie sluit aan bij de Nota participatie gemeente Amstelveen. Met de nota heeft de raad het participatiebeleid vastgesteld, dat beoogt een aanvulling te geven op de inspraak. De participant krijgt in een eerder stadium dan bij inspraak de gelegenheid invloed uit te oefenen op de beleidsontwikkeling van de gemeente.
De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afdeling 3.4 (zoals deze zal luiden na het in werking treden van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Staatsblad 2002, 54) van toepassing verklaard op de inspraak bij provincies en gemeenten. In artikel 7, eerste lid van deze verordening is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. Artikel 7, tweede, derde en vierde lid van deze verordening geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.
Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid van de Awb. Het omvat in elk geval raad, dagelijks bestuur en stadsdeelvoorzitter.
Dit begrip is bedoeld om de ruimte voor inspraak of participatie af te bakenen, om bijvoorbeeld te voorkomen dat deze zich richt op onderdelen waarover het bestuursorgaan geen beslissingsbevoegdheid heeft of waarover het bestuursorgaan reeds heeft besloten. De Nota Participatie geeft door middel van een schematische analyse van de randvoorwaarden binnen het te ontwikkelen beleid en de organisatie richting aan de mate van openheid en interactie in het beleidsproces.
Artikel 2 Onderwerp van participatie of inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of participatie of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van beleid van de gemeente. Het begrip bestuursorgaan omvat de raad, het college en de burgemeester. Elk bestuursorgaan kan zijn eigen beleidsvoornemens aan participatie of inspraak onderwerpen. In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 1999-2000, 27023, nummer 3, bladzijde 20) is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de raad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen, is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:
de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42);
Het derde lid geeft het bestuursorgaan een aanvullende bevoegdheid. Voor een aantal onderwerpen heeft de rijksoverheid inspraak wettelijk voorgeschreven. In de overige gevallen beslist het bestuursorgaan over het al dan niet toepassen van inspraak of participatie, al dan niet voorafgegaan door een verzoek daartoe door belanghebbenden. In ieder geval kan deze bevoegdheid gelden voor artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). In het vierde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.
Artikel 3 Participatie- of inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden “in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen” vervangen door “belanghebbenden”. Het begrip “belanghebbende” is in artikel 1:2 van de Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
Dit artikel legt de verantwoordelijkheid voor de keuze van bij participatie of inspraak te betrekken belanghebbenden neer bij het bestuursorgaan: raad, het college of de burgemeester, afhankelijk van de bevoegdheid over het betreffende onderwerp. Vanwege het open karakter van dit artikel vraagt dit in concrete gevallen om een bewuste afweging, rekening houdend met onder andere aard, schaal en reikwijdte van het onderwerp. De Nota Participatie geeft een aanzet daartoe.
Artikel 4 Participatieprocedure
Ondanks het open en flexibele karakter van participatie dient omwille van de duidelijkheid hiervoor ook een procedure te worden opgesteld. Deze dient in ieder geval object, belanghebbenden en bestuurlijke vraag aan te geven en voor zover in de fase van gedachtevorming al mogelijk is de overige elementen, zoals bedoeld in het derde lid. Naarmate er aan meer randvoorwaarden voor participatie is voldaan ontstaat er meer ruimte voor participatie van buitenaf.
In de Nota Participatie zijn drie niveaus voor participatie omschreven op basis waarvan het mogelijk is een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet:
In deze vorm bepaalt de gemeente zelf de inhoud van het beleid op basis van onderzoek en eventueel beperkte consultatie van professionele organisaties en het maatschappelijk middenveld. De voorlichting aan de burgers over de achtergronden van en motieven voor de keuzes is gericht op het overtuigen van de doelgroepen en op het verwerven van draagvlak. Het bestuursorgaan kan voor dit model kiezen als er te weinig tijd of beleidsruimte is, of als een discussie met de bevolking over de inhoud nauwelijks een toegevoegde waarde heeft.
Het college bepaalt zelf grotendeels de inhoud van concept-plannen, waarna deze breed worden getoetst en bediscussieerd. Ingezetenen en belanghebbenden kunnen commentaar geven. Op basis daarvan kunnen de plannen worden aangepast, of
De gemeente kan, binnen zeer ruime kaders, ingezetenen en belanghebbenden via een open vraagstelling uitnodigen om een probleem gezamenlijk aan te pakken. De gemeente probeert daarbij zo veel mogelijk ideeën en eventuele oplossingen los te krijgen. Ingezetenen en belanghebbenden kunnen vanaf het begin meedoen in het proces. Uitgangspunt is wel dat de gemeente zich zoveel mogelijk verbindt aan de resultaten van de participatie.
Op basis van (de analyse en de gegevens over) het beleidsprobleem wordt met ingezetenen en belanghebbenden samengewerkt. Deze samenwerking gebeurt soms op basis van gelijkwaardigheid en soms krijgen de deelnemers binnen vooraf gestelde kaders zelfs beslissingsbevoegdheid. In dit model is de gemeente niet per definitie de initiator. Het is mogelijk dat de probleemanalyse door de burgers zelf wordt gemaakt. Het uiteindelijke beleidsresultaat is in dit model een gezamenlijke productie.
Aan het eind van het participatieproces kan formele inspraak worden georganiseerd volgens de regeling van deze verordening. Het participatieniveau dat wordt ingezet is maatgevend voor de keuze van een communicatiestrategie en in te zetten communicatiemiddelen en -activiteiten. De keuze wordt voorts beïnvloed door de aard van het onderwerp, de kenmerken van de doelgroep, het aantal deelnemers, de structuur van de samenwerking en de politieke gevoeligheid van het onderwerp.
Uit het vierde lid volgt dat ook in geval van participatie het bestuursorgaan de procedure, indien noodzakelijk, kan wijzigen. Belanghebbenden worden hierover geïnformeerd.
Artikel 5 Voorbereiding participatie
In dit artikel zijn enkele richtlijnen ten aanzien van de voorbereiding opgenomen. In tegenstelling tot inspraak is voor participatie geen minimale voorbereidingstijd van vier weken opgenomen, teneinde de flexibiliteit van participatie niet te beperken. Afhankelijk van het onderwerp dient in concrete gevallen en bij voorkeur in overleg met belanghebbenden bepaald te worden wat voldoende voorbereidingstijd is.
Artikel 6 Verslaglegging van participatie
De verslaglegging van de resultaten van het participatieproces is uitermate belangrijk. Van de te houden bijeenkomsten zal altijd een verslag gemaakt moeten worden. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Het is aan te bevelen om tijdens het proces al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen. In het uiteindelijke voorstel aan de raad zal de inbreng van het participatieproces een duidelijke plek moeten krijgen.
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 van de Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb: vier weken) schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het derde lid de inspraakprocedure worden aangepast.
In het tweede lid van dit artikel wordt afgeweken van de termijn in de in afdeling 3.4 van de Awb vastgelegde termijn van zes weken. De inspraaktermijn voor ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, is vier weken. Deze termijn kan met twee weken verlengd worden.
Op grond van het derde lid kan het bestuursorgaan bij overige beleidsvoornemens, zoals bijvoorbeeld beleidsnotities, middels een inspraakformulier, een afwijkende inspraakprocedure vaststellen.
Artikel 8 Verslaglegging inspraak
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 van de Awb, waarin slechts wordt bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht. Onder het in het tweede lid, onderdeel a., genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 van de Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Onderdeel b. betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Voor de bestemmingsplannen wordt in de regel een inloopavond gehouden. De inspraakreacties die tijdens de inloopavond en de inspraaktermijn zowel mondeling als schriftelijk zijn ingediend, worden schriftelijk beantwoord en opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
Onder c. wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt of een brief stuurt aan de personen die zienswijzen hebben ingediend. De bekendmaking van de resultaten van de inspraak is uitermate belangrijk. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.
In het vierde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b. van de Gemeentewet. Het is niet de bedoeling om elk verslag op te nemen. Opgenomen worden de aard, omvang en aantal procedures en zijn bevindingen.