Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Re-integratieverordening wet werk en bijstand Gouda 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening wet werk en bijstand Gouda 2010
CiteertitelRe-integratieverordening wet werk en bijstand Gouda 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8 lid 1
  2. Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IAOW), art. 35
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IAOZ), art. 35

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2012Nieuwe regeling

09-12-2009

Goudse Post, 03-02-2010

11.1.7

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening wet werk en bijstand Gouda 2010

 

 

De raad van de gemeente Gouda

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Gouda van 13 oktober 2009;

 

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 35 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

besluit:

vast te stellen de volgende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010.

Hoofdstuk 1 - algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in deze verordening en toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet, artikel 34 IOAW, of artikel 34 IOAZ door het college ondersteuning kan worden geboden, alsmede personen die tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1 Wet participatiebudget behoren en die naar het oordeel van het college ondersteuning nodig hebben;

    • c.

      uitkeringsgerechtigden: personen die algemene bijstand op grond van de WWB ontvangen en personen die een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ ontvangen;

    • d.

      ANW-er: degene de een nabestaanden of halfwezen uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangt;

    • e.

      niet-uitkeringsgerechtigden: personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a van de wet;

    • f.

      belanghebbende: persoon behorend tot de doelgroep;

    • g.

      re-integratie: ondersteuning en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 2 Opdracht aan het college
  • 1.

    Het college biedt aan de belanghebbende ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan, en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college onderzoekt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling.

Artikel 3 Beleidsplan
  • 1.

    De raad stelt ter uitvoering van deze verordening, op voorstel van het college, tweejaarlijks een beleidsplan vast.

  • 2.

    Het beleidsplan als bedoeld in het eerste lid bevat het advies van de Cliëntenadviesraad.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen die betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder ondersteuning en voorzieningen worden aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van ondersteuning en voorzieningen;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • d.

      de weigeringsgronden bij de aanvraag van en de besluitvorming over subsidie en premies.

Hoofdstuk 2 - onderzoek en ontheffingen

Artikel 4 Onderzoek

Het college kan een belastbaarheidsonderzoek en/of een medisch onderzoek laten doen, voordat besloten wordt tot ondersteuning of inzet van voorzieningen of tijdens ondersteuning of inzet van voorzieningen.

Artikel 5 Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, WWB of artikel 37a van de IOAZ en de IOAW bepalen dat aan de uitkeringsgerechtigde tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 4 van deze verordening en artikel 9, eerste lid, van de wet genoemde verplichtingen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een activiteit zoals genoemd in artikel 7 tot en met 9 van deze verordening, niet mogelijk is voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar;

    • b.

      indien belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken;

    • c.

      indien belanghebbende mantelzorg verleent.

  • 2.

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Hoofdstuk 3 - ondersteuning en voorzieningen voor de doelgroep

Artikel 6 Loonvormende arbeid

De belanghebbende kan bij een reguliere werkgever werkervaring opdoen.

Artikel 7 Participatiebanen
  • 1.

    Het college kan een participatiebaan aan de belanghebbende aanbieden.

  • 2.

    De participatiebaan heeft als doel de belanghebbende, voor zover van toepassing met behoud van uitkering, door middel van een werkplek arbeidsritme, werkervaring en vaardigheden op te laten doen.

  • 3.

    Deze voorziening kan ingezet worden indien de belanghebbende een geringe kans heeft op inschakeling in het arbeidsproces en daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.

  • 4.

    Naast de participatiebaan worden er door het college bemiddelingsactiviteiten en aanvullende trainingen aangeboden om belanghebbende in loondienst te krijgen.

  • 5.

    Voorzover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie, beoordeelt het college binnen zes maanden na aanvang van de participatiebaan in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 8 Overige voorzieningen

Het college kan aan de belanghebbende scholing of maatschappelijke activiteiten gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

Hoofdstuk 4 – premies/subsidies/vrijlating inkomsten

Artikel 9 Activeringspremie

Het college kan aan de belanghebbende een activeringspremie toekennen.

Artikel 10 Premie participatiebaan

Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die een participatiebaan heeft als bedoeld in artikel 10a, van de wet of artikel 38a IOAW/Z, na iedere zes maanden een premie van telkens  300,--, indien belanghebbende naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 11 Werkgeverssubsidie
  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken die met belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    Het college kan een subsidieplafond vaststellen.

Artikel 12 Vrijlating van inkomsten

De belanghebbende die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm, ontvangt een vrijlating van inkomsten uit arbeid van maximaal zes maanden, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de wet.

Hoofdstuk 5 – slotbepalingen

Artikel 13 De inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 2.

    Op het onder 1 genoemde tijdstip komt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Gouda 2007 te vervallen.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010.

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 9 december 2009.

 

 

De raad van de gemeente voornoemd,

 

, voorzitter

 

, griffier

Toelichting  

Algemeen

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van

personen die behoren tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in

artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen,

waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 WWB.

Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordeningvoorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantalgevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk

aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

 

Ten opzichte van de vorige verordening is de doelgroep verruimd. Dit als gevolg van de Wet participatiebudget. Deze wet breidt de doelgroep uit tot iedere in Nederland woonachtige Nederlander (of met Nederlander gelijkgestelde). Ook personen die niet in Gouda wonen kunnen dus tot de doelgroep behoren.

Bovendien gelden voor de leeftijdsgrens van 18 jaar twee uitzonderingen, te weten:

  • ·

    16- en 17-jarigen die door de leerplichtambtenaar ontheven zijn van de kwalificatieplicht omdat zij om lichamelijke of psychische redenen geen startkwalificatie kunnen behalen;

  • ·

    jongeren die reeds aan de kwalificatieplicht hebben voldaan.

Artikel 2 Opdracht aan het college

De WWB, IOAW, IOAZ en de Wet participatiebudget geven het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Het doel van de ondersteuning van de doelgroep is het bieden van de meest effectieve weg bij het vinden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende die voor zichzelf wenst. Het college bepaalt de noodzakelijkheid van de ondersteuning en/of voorziening. Het is aan het college om te zorgen voor voldoende aanbod van voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het beleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad, op voorstel van het college, tweejaarlijks een beleidsplan opstelt. Het tweede lid bepaalt dat de Cliëntenadviesraad wordt betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Het derde lid bepaalt dat het college nadere regels kan stellen aan de duur en hoogte van de ondersteuning, voorzieningen, subsidies en premies en aan de verplichtingen die aan de ondersteuning, voorzieningen, subsidies en premies worden verbonden.

Artikel 4 Onderzoek

Uit het belastbaarheidsonderzoek en/of medisch onderzoek kan een gedeeltelijke of gehele ontheffing

van de arbeidsplicht volgen (zie artikel 5 van deze verordening).

Artikel 5 Criteria ontheffing arbeidsplicht

Wat betreft het verlenen van tijdelijke ontheffingen zal het zo zijn dat hier terughoudend mee om wordt gegaan en slechts in individuele gevallen tot ontheffing kan worden besloten. Een dergelijk besluit dient te voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Niet de keuringsarts maar het college bepaalt de periode van ontheffing. Dit neemt niet weg dat als een arts adviseert een belanghebbende voor een bepaalde periode vrij te stellen, het college dit advies veelal zal overnemen. Indien er geen medisch advies is waarin een bepaalde periode voor vrijstelling wordt genoemd, dan kan als richtlijn een vrijstelling van 2 jaar worden aangehouden. Van deze richtlijn kan gemotiveerd worden afgeweken.

Voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar kan individuele ontheffing van de arbeidsplicht worden verleend als de combinatie van zorg en arbeid of zorg en een re-integratieactiviteit niet mogelijk is. Het belangrijkste criterium voor het niet mogelijk zijn is het al dan niet kunnen aanbieden van kinderopvang door de gemeente. Als er kinderopvang beschikbaar is, dan kan in beginsel de arbeidsplicht worden opgelegd. Afwijken op grond van individuele (sociale en/of medische) omstandigheden blijft altijd mogelijk. De omstandigheden kunnen door derden getoetst worden (zie artikel 5 van deze verordening).

Bij het verlenen van mantelzorg voor minimaal 3 maanden en minimaal 8 uur per week kan onder bepaalde voorwaarden ontheffing van de arbeidsplicht worden verleend. In het tweejaarlijkse beleidsplan zal nader op de voorwaarden worden ingegaan.

Er bestaat een arbeidsplicht voor personen tot 65 jaar. Voor de groep personen tussen de 57 en 65 jaar zal echter gekeken worden naar de reële kansen op de arbeidsmarkt. Ontbreken deze kansen dan zal er een ontheffing van de arbeidsplicht plaats kunnen vinden gedurende de periode tot 65 jaar.

Artikel 6 Loonvormende arbeid

Van loonvormende arbeid is ook sprake als voor de belanghebbende die in dienst treedt bij een reguliere werkgever, een loonkostensubsidie wordt betaald door de gemeente. Het college kan op grond van artikel 3, derde lid van deze verordening nadere regels stellen aan de duur van de loonkostensubsidie, de hoogte en aan de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 7 Participatiebanen

De participatiebaan is onbetaald werk en heeft als belangrijkste doel het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. Er moet een groei van de werkzoekende plaatsvinden binnen de participatiebaan. Onder bemiddeling verstaan we alle activiteiten die leiden tot uitstroom uit de participatiebaan. Dit kan bestaan uit een sollicitatiecursus, jobsearch, het opstellen van sollicitatiebrieven, etc. Onder aanbodversterking worden overige voorzieningen verstaan (zie artikel 8 van deze verordening).

 

Met artikel 7, vijfde lid, van de verordening wordt uitvoering gegeven aan artikel 10a, vijfde lid, WWB en artikel 38a IOAW/Z.

Artikel 8 Overige voorzieningen

Onder overige voorzieningen kan het volgende worden verstaan: Nederlandse taal, motivatietraining,nazorg, vrijwilligerswerk, bewegingstrajecten, persoonlijke begeleiding, sociale reactivering,

schuldhulpverlening, budgetbegeleiding, loondienst.

Artikel 9 Activeringspremie

In de wet is geregeld in artikel 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een maximale activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Het college kan op grond van artikel 3, derde lid, van deze verordening nadere regels stellen aan de hoogte en aan de verplichtingen die aan de activeringspremie worden verbonden. Dit zal in het beleidsplan beschreven worden.

Artikel 10 Premie participatiebaan

Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 10a, zesde lid, WWB en artikel 36, zesde lid IOAW/Z, waarin wordt bepaald dat de belanghebbende die een participatiebaan vervult steeds na zes maanden een premie krijgt. De premie zal over het algemeen maximaal drie keer worden verstrekt, aangezien een participatiebaan niet langer dan twee jaar mag duren. Onder voorwaarden kan de participatieplaats tweemaal met een jaar worden verlengd (artikel 10, negende en tiende lid, WWB).

De raad dient de hoogte van de premie vast te stellen en wel zodanig dat de premie niet bijdraagt aan de armoedeval. Hieronder wordt verstaan het verschijnsel dat personen door het aanvaarden van betaald werk er in inkomen op achteruit gaan, omdat zij geen recht meer hebben op diverse inkomensafhankelijke voorzieningen, waaronder gemeentelijke premies.

De premie dient dus wel hoog genoeg te zijn om een stimulans te geven om een participatiebaan te aanvaarden en te behouden, maar dient ook niet zo hoog te zijn dat de uitstroom naar betaalde arbeid onaantrekkelijk wordt.

De premie voor een participatiebaan wordt fiscaal niet aangemerkt als periodieke uitkering en werkt daarom niet door in de inkomensafhankelijke uitkeringen.

Voor de hoogte van de premie van  300,-- per zes maanden is aangesloten bij hetgeen door de staatssecretaris in de Tweede Kamer hierover is opgemerkt, namelijk dat bij een dergelijke premie geen armoedevaleffecten zullen optreden.

Artikel 11 Werkgeverssubsidie

Het college kan aan een werkgever een subsidie verstrekken.

Het college kan op grond van artikel 3, derde lid van deze verordening nadere regels stellen aan de hoogte van de werkgeverssubsidie en aan de voorwaarden die aan de verstrekking worden verbonden. Dit zal in het beleidsplan beschreven worden.

Artikel 12 Vrijlating van inkomsten

De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, tot een maximum bedrag, voor zover geen activeringspremie verstrekt wordt.

Het feit dat in de wet een maximaal percentage en een maximumbedrag genoemd worden impliceert dat ook lagere bedragen gehanteerd mogen worden door het college. De gemeente Gouda hanteert het maximale percentage en het maximumbedrag conform de wet. Het uitgangspunt is dat vrijlating altijd bijdraagt aan arbeidsinschakeling behalve bij inkomsten die eerder niet door de uitkeringsgerechtigde zijn opgegeven (verzwegen inkomsten).