Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Boekel

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Boekel
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, gemeente Boekel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 5
  2. Gemeentewet, artikel 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-04-2012Nieuwe regeling

17-12-2009

Weekblad Boekel & Venhorst, 06-04-2010

Z/8356 AB/003109
01-01-201001-04-2012Nieuwe regeling

17-12-2009

Weekblad Boekel & Venhorst, 06-04-2010

Z/8356 AB/003109

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, Gemeente Boekel

De raad van de gemeente Boekel;

Overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen aan personen met beperkingen bij verordening te regelen;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 oktober 2009;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

Besluit:

Tot het vaststellen van de

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatieplicht: de algemene verplichting aan het college van burgemeester en wethouders om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psycho-sociale problemen, door het treffen van voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat zijn tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel;

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van de wet;

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • j.

    Eigen bijdrage: een door het CAK vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden door de aanvrager en waarop de regels van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • k.

    Eigen aandeel in de kosten: een door de gemeente vast te stellen bijdrage, die bij een financiële tegemoetkoming betaald moet worden door de aanvrager en waarop de regels van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • l.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • m.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • o.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen behorend tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager;

  • p.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • q.

    Huisgenoot: iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, waarbij ‘duurzaam gemeenschappelijk omschreven wordt aan de hand van de volgende criteria:

    - Er dient een band te bestaan tussen de bewoners, die enkel de wil om gezamenlijk te wonen te boven gaat. Daarnaast dient de intentie te bestaan om langdurig samen te blijven wonen (geen van tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning);

    - Er moet sprake zijn van wederzijdse zorg;

    - De ruimtes in de woning moeten van dien aard zijn, dat ze niet zelfstandig bewoond worden. Alle ruimten zijn gemeenschappelijk (niet allemaal een eigen kooktoestel en koelkast ed. en in de woning dient een gezamenlijke woonkamer aanwezig te zijn);

    - De woning is aan te merken als een zelfstandige woonruimte in de zin van de Huisvestingswet.

  • r.

    Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde personen die al dan niet samen met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam gemeenschappelijk een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon die met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwde personen worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere meerderjarigen die met elkaar en/of met minderjarigen duurzaam een huishouden voeren. Ook bij het begrip leefeenheid wordt duurzaam gemeenschappelijk gedefinieerd aan de hand van de volgende criteria:

    - Er dient een band te bestaan tussen de bewoners, die enkel de wil om gezamenlijk te wonen te boven gaat. Daarnaast dient de intentie te bestaan om langdurig samen te blijven wonen (geen van tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning);

    - Er moet sprake zijn van wederzijdse zorg;

    - De ruimtes in de woning moeten van dien aard zijn, dat ze niet zelfstandig bewoond worden. Alle ruimten zijn gemeenschappelijk (niet allemaal een eigen kooktoestel en koelkast ed. en in de woning dient een gezamenlijke woonkamer aanwezig te zijn);

    - De woning is aan te merken als een zelfstandige woonruimte in de zin van de Huisvestingswet.

  • s.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • t.

    Norminkomen: de voor de aanvrager geldende norm genoemd in de paragraaf 3.2 van de Wet Werk en Bijstand (WWB), exclusief vakantietoeslag;

  • u.

    Verzamelinkomen: inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • v.

    Inkomen:

    1. het netto inkomen van de aanvrager;

    2. het gezamenlijk netto inkomen van ouders of pleegouders van de aanvrager indien deze persoon jonger is dan 18 jaar en alleenstaand is;

    3. het gezamenlijk netto inkomen van de aanvrager en zijn echtgenoot in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de wet.

  • w.

    Aanvrager: persoon met beperkingen zoals bedoeld onder e.

  • x.

    Hulp bij het huishouden: Voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt tot het voeren van het huishouden.

  • y.

    Woonvoorzieningen: Voorzieningen die de persoon met beperkingen in staat stelt tot normaal gebruik van de woning, een huishouden te voeren en zich in de woning te verplaatsen.

  • z.

    Vervoersvoorzieningen: Voorzieningen die de persoon met beperkingen in staat stelt zich lokaal te verplaatsen.

  • aa.

    Rolstoelvoorzieningen: Voorzieningen die de persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is.

Artikel 2 Voorwaarden en weigeringsgronden
  • 1. Het college kan een voorziening toekennen indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen. Uitzondering hierop is een voorziening voor de kortdurende hulp bij het huishouden;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Er bestaat geen recht op een voorziening, indien:

    • a.

      de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      een andere woonplaats dan Boekel wordt vastgesteld op grond van de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • d.

      een toereikende algemene voorziening beschikbaar is die adequaat is;

    • e.

      de ondervonden beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • h.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, waardoor het college niet meer in staat is te beoordelen of een voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is om de beperkingen te compenseren;

    • i.

      een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel een aan deze verordening voorafgaande Verordening maatschappelijke ondersteuning dan wel een aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • j.

      bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die de aanvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een aanvrager geschikte keuzes maakt, rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning neergelegde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst die wordt gesloten tussen de leverancier en/of gemeente met de aanvrager van toepassing.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de van toepassing zijnde voorwaarden in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget
  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 Wmo, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt vastgelegd in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden in de beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. 1. Na aanschaf van de voorziening, waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt, op verzoek, aan het college door de budgethouder, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

    volgens de voorschriften als opgenomen in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

  • 6. Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      het een voorziening betreft waarin een algemene of collectieve voorziening kan voorzien;

    • b.

      het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager niet in staat is om:

      1. de verantwoordelijkheid tot besteding van een persoonsgebonden budget aan de voorziening waarvoor deze wordt toegekend aan te kunnen, of

      2. te voldoen aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget, de aanvrager verwijtbaar het budget niet of niet geheel heeft besteed aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend, of zich niet heeft gehouden aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • d.

      op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een andere voorziening vervangen dient te worden, dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een andere voorziening vervangen dient te worden, dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. In het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt de omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel vastgesteld. Het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De te verstrekken voorziening ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, bij het voeren van een huishouden kan bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Gebruikelijke hulp

Een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder g. onderdeel 5 en 6 Wmo komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 10 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren.

Artikel 11 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag dat per uur in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, wordt jaarlijks geïndexeerd door het college en vastgelegd in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 12 Uitsluiting bijzondere woonvormen

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het inzetten van hulp bij het huishouden in hotels/pensions, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, woningen die onbewoonbaar zijn verklaard en woningen die bestemd zijn om gesloopt te worden, kamerverhuur en specifiek op personen met een beperking en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft hulp bij het huishouden in gemeenschappelijke ruimten.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning en het zich in de woning verplaatsen, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Soorten individuele woonvoorzieningen

De individuele voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving;

  • h.

    verwijderen van voorziening.

Artikel 15 Primaat van verhuizing en de uitraasruimte
  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder g. onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psycho-sociale problemen, het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder g. onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psycho-sociale problemen het normale gebruik van de woning belemmeren en de in het eerste lid van dit artikel genoemde voorziening niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder g. onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psycho-sociale problemen, aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust komt en wanneer de in het eerste lid van dit artikel genoemde voorziening niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 16 Primaat van de losse woonunit

Het college kan een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, indien:

  • a.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een verbouwing van een woning, en

  • b.

    deze woning niet het eigendom is van de aanvrager en de verhuurder niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijk woning.

  • c.

    deze woning eigendom is van de aanvrager.

Artikel 17 Uitsluitingen

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, woningen die onbewoonbaar zijn verklaard en woningen die bestemd zijn om gesloopt te worden, kamerverhuur en specifiek op personen met een beperkingen ouderen gerichte woongebouwen zoals AWBZ-instellingen, gezamenlijke ruimten van woningen en woongebouwen of voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 18 Hoofdverblijf
  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid en het gestelde in artikel 2, lid 2 onder b Wmo-verordening kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. Een voorziening als bedoeld in lid 2 wordt alleen verstrekt, indien de aan te passen woning in de gemeente Boekel staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

Artikel 19 Weigeringsgronden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

  • b.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische of psychosociale problemen, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • c.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • d.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan onder andere automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • e.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan onder andere automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;e. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van de beperkingen, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, of verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • g.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen en in aanmerking wil komen voor een voorziening zoals bedoeld in artikel 14, lid a.;

  • h.

    de beperkingen niet in de woning zelf (waartoe de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

Artikel 20 Terugbetaling bij verkoop
  • 1. De eigenaar, die krachtens deze verordening, aan deze verordening voorafgaande verordeningen of Wvg-verordeningen, een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, meldt bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college. De meerwaarde van de woning wordt volgens het in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vastgelegde afschrijvingsschema terugbetaald.

  • 2. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar en het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Terugbetaling is niet van toepassing, indien de woning wordt verkocht aan een ander persoon met beperkingen met een medische indicatie voor de in de woning aangebrachte voorzieningen.

Artikel 21 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
  • a.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verleend voor de kosten, die door de aanvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    - zijn huidige woonruimte

    - de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte

  • b.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. wordt uitsluitend verleend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • c.

    Een tegemoetkoming in de kosten bij tijdelijke huisvesting wordt alleen verleend als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

  • d.

    De maximale termijn dat een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld onder a. wordt verstrekt, bedraagt 6 maanden.

  • e.

    In de onder a. bedoelde gevallen kan alleen een tegemoetkoming in de kosten worden verleend als deze kosten gemaakt worden in verband met het:

    - tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte; of

    - het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte; of

    - het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

De te verstrekken voorziening, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, kan bestaan uit:

  • a.

    een collectieve vraagafhankelijke vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming voor vervoer per (rolstoel)taxi.

Artikel 23 Weigeringsgrond: het openbaar vervoer

Op het moment dat een persoon gebruik kan maken van het openbaar vervoer, komt deze niet in aanmerking voor de in artikel 22, lid a tot en met d genoemde voorzieningen.

Artikel 24 Het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder g. onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor de in artikel 22, onder b., c. en d. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psycho-sociale problemen, het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., onmogelijk maken dan wel;

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., niet aanwezig is.

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal het geldende norminkomen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een personenauto, de gebruikskosten van een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening (nader te noemen een gesloten buitenwagen, collectief vraagafhankelijk vervoer, autoaanpassingen, een financiële tegemoetkoming voor een (rolstoel)taxi) en de daarmee samenhangende onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers
  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en om de woning

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De te verstrekken voorziening ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, waarvan het rijden de primaire functie is, dan wel voor sportbeoefening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • c.

    een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel.

Artikel 28 Dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel
  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder g., onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor de in artikel 27, onder a. en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van enig andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In afwijking van artikel 28, lid 1, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking, indien hij geen recht heeft op een rolstoel op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 30 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier. Indien belanghebbende zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, is een schriftelijke machtiging vereist.

Artikel 31 Identificatieplicht

Bij het indienen van een aanvraag wordt belanghebbende verplicht een identiteitsbewijs te overleggen.

Artikel 32 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt ingediend bij het Loket Wonen, Zorg en Welzijn van de gemeente Boekel. Bestaat er ook een mogelijke aanspraak op een voorziening inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan worden beide aanvragen in samenhang tot elkaar beoordeeld.

Artikel 33 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking
  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt in voorkomende gevallen een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies.

  • 3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, ook indien het een heronderzoek betreft.

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid maakt de adviseur gebruik van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie.

Artikel 34 Samenhangende afstemming
  • 1. Om het verkrijgen van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager, waarbij bij het onderzoek, indien van toepassing, aandacht wordt besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit sluit het college aan bij deze bevindingen.

Artikel 35 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college onverwijld mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 36 Intrekking
  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 37 Terugvordering
  • 1. Ingeval een besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, wordt een op basis daarvan uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

  • 2. In geval het besluit op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuist of onvolledig verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 38 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 39 Beslissingen college in gevallen waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de Wmo betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex (CPI) berekend door het Centraal Planbureau over het gemiddelde van de afgelopen vijf jaar. De bedragen voor de persoonsgebonden budgetten worden jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentprijsindex (CPI) berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Artikel 41 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt om de twee jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt na elke evaluatie een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening naar de gemeenteraad.

Artikel 42 Inwerkingtreding en afbouwregeling
  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 2. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 wordt met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken.

Artikel 43 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, gemeente Boekel.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Boekel, gehouden op 17 december 2009.

Toelichting

Artikel 1

  • a.

    Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

  • c.

    Aangegeven wordt dat met ‘het college’ specifiek het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel wordt bedoeld.

  • d.

    De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek”toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

  • e.

    De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg”in de wet (artikel 1, lid 1 onder b. van de wet).

  • f.

    Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat de compensatieplicht aan de wet heeft toegevoegd.

  • h.

    Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

  • i.

    Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, genoemd in de vorm van een primaat, zijn in deze verordening opgenomen om te benadrukken dat zij, indien passend, voor gaan op de verstrekking van een individuele voorziening.

  • j.

    De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen.

  • k.

    De bevoegdheid voor het vragen van een eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 19, lid 1 Wmo. Artikel 19 lid 1 Wmo bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en diens echtgenoot. Uit de toelichting op artikel 19 Wmo volgt dat hierbij wordt gesproken van een eigen aandeel in de kosten van een voorziening en dat een eigen aandeel ook alleen mogelijk is indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, dus niet bij een natura verstrekking of een verstrekking van een persoonsgebonden budget.

  • l.

    Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening. Bij verstrekking in de vorm van dienstverlening moet gedacht worden aan de levering van hulp bij het huishouden door een daartoe gecontracteerde aanbieder.Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening. Bij verstrekking in de vorm van dienstverlening moet gedacht worden aan de levering van hulp bij het huishouden door een daartoe gecontracteerde aanbieder.

  • m.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • n.

    Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

  • o.

    Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:- die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;- die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;- die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder r.

  • p.

    Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. onderdeel 6 Wmo. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

  • q.

    Het begrip ‘duurzaam gemeenschappelijk’ dient omschreven te worden, omdat anders de vraag ontstaat of hetzelfde bedoeld wordt als ‘een gezamenlijke huishouding voeren’ (artikel 1, lid 4 Wmo). Dat is niet het geval, een gezamenlijke huishouding kan immers maar uit twee personen bestaan. Terwijl juist wel van inwonende meerjarige kinderen wordt verwacht dat zij gebruikelijke zorg leveren.

  • s.

    De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

  • t.

    Het norminkomen is gerelateerd aan de normen zoals opgenomen in de Wet werk en bijstand (WWB).

  • u.

    Voor de definitie van het begrip verzamelinkomen wordt aangesloten bij de definitie die is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • v.

    Onder inkomen wordt verstaan het inkomen van de persoon met beperkingen, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de persoon met beperkingen en zijn echtgenoot. Wat wordt verstaan onder “echtgenoot” is bepaald in artikel 1 lid 2 t/m 7 van de wet.

Artikel 2

Lid 1

  • a.

    Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbeteringen in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraagof er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, deze periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

  • b.

    Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat het college als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de beoordeling of een voorziening de beperkingen van de aanvrager in voldoende mate compenseert. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden,moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

  • c.

    Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individueleprobleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Lid 2

  • a.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder o. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de financiële situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan in bepaalde gevallen leiden tot het niet als algemeen gebruikelijk aanmerken van voorzieningen. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

  • b.

    Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is. Bij de begripsomschrijving is aangesloten bij artikel 40 lid 1 Wet werk en bijstand en de daarover bekende jurisprudentie van de CRvB. Voor de vraag wanneer iemand in een gemeente woont, is zowel de inschrijving in de GBA als het feitelijk verblijf van belang.

  • c.

    Met dit artikel wordt geregeld dat indien de aanvrager voor de gevraagde voorziening gebruik kan maken van een andere regeling (een zogenaamde ‘voorliggende voorziening’) er geen voorziening in het kader van de Wmo wordt verstrekt.

  • e.

    Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.Deze bepaling heeft alleen betrekking op woonvoorzieningen.

  • f.

    Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Deze bepaling heeft betrekking op woonvoorzieningen en hulp bij het huishouden en niet op vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen. In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder g. genoemde bepaling bedoeld.

  • h.

    Voorbeeld toegepast op de verhuiskostenvergoeding (de bepaling geldt ook voor andere voorzieningen): Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager voor vergoeding in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvragertot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvragerreeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen vantoestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

  • i.

    In dit artikel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

  • j.

    Hierbij wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening gehouden wordt met keuzes van de aanvrager gericht op de beperkingen van de aanvrager. Verwacht mag worden dat een aanvrager bij keuzes die gemaakt worden in het leven rekening houdt met zijn beperkingen. Er zullen geen voorzieningen verstrekt worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele omstandigheden waarin de aanvrager zich bevindt.Een voorbeeld is de volgende situatie: Een persoon met ernstige lichamelijke en mentale beperkingen, die in het bezit is van een indicatie voor Verblijf voor de AWBZ vraagt een aangepaste badkamer en een traplift aan. Deze persoon wil de indicatie voor Verblijf niet verzilveren, maar in de huidige woning blijven wonen. In dit voorbeeld kunnen deze voorzieningen niet verstrekt worden omdat verwacht mag worden dat de aanvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die behoren bij de individuele omstandigheden van de aanvrager.In enkele situaties zullen de beperkingen van de aanvrager niet geheel te compenseren zijn. Ook van mensen met beperkingen mag verwacht worden dat zij zich enige beperkingen getroosten als gevolg van hun handicap of de juiste keuze maken behorende bij de levensfase.

Artikel 3

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening uitgewerkt, maar in het Plan van aanpak met betrekking tot de aanbesteding van de hulp bij het huishouden.

Artikel 4

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling is van toepassing in de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van diensten.Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is een dergelijke overeenkomst uiteraard niet nodig.

Artikel 5

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een financiële tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening,biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 6

Lid 1

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt.

De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 Wmo. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening in natura. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Dit begrip is uitgewerkt in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening.

Lid 1, onder c. bepaalt de wijze waarop de omvang van een persoonsgebonden budget vastgesteld wordt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in de beleidsregels.

Lid 2

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

Lid 3

In lid 3 is neergelegd, de algemene eis dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4

Lid 4 geeft aan dat het college verantwoordelijk is voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of budgethouders hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om in de verordening en beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

Afhankelijk van de vraag waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld en de wijze waarop de noodzakelijke voorziening is verkregen, worden bewijsstukken opgevraagd bij de budgethouder. De onder a. bedoelde factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootermobiel. Onder b. is een betalingsbewijs genoemd, wat van belang kan zijn in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweedehands aankoop bij een particulier of uitbetaling aan een dienstverlener, bijvoorbeeld iemand die hulp bij het huishouden heeft verleend. Onder c. is genoemd een salarisadministratie; die kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verrichten van hulp bij het huishouden.

Door de toevoeging ‘op verzoek’, heeft de gemeente de vrijheid om in de beleidsregels te bepalen dat de gemeente steekproefsgewijs gaat controleren.

Lid 6

  • a.

    Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Dit blijkt uit een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys: De Tweede Kamer heeft op 29 maart 2006 uitgesproken dat de mogelijkheid om de klant te laten kiezen voor een persoonsgebonden budget niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een naturavoorziening wegvallen.

  • b.

    Niet in alle situaties wordt het verzoek tot het verstrekken van de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget gehonoreerd. Per individuele situatie zal, naar aanleiding van de aanvraag om een individuele voorziening, een onderzoek plaats vinden waarbij tevens wordt beoordeeld of de aanvrager om kan gaan met de verantwoordelijkheid van het besteden van het persoonsgebonden budget aan een voorziening waarvoor een indicatie is afgegeven. Tevens wordt beoordeeld of de aanvrager in staat is om verantwoording af te leggen over de besteding van het persoonsgebonden budget volgens de regels die hiervoor zijn vastgesteld. Een persoonsgebonden budget kan wel worden verstrekt indien de aanvrager beschikt over een goed netwerk dat zorg draagt voor het beheer.

  • c.

    In situaties waarbij aanvrager bij eerdere toekenning van een persoonsgebonden budget wist of in alle redelijkheid had kunnen weten dat hij het budget niet of slechts ten dele niet heeft besteed aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend, wordt niet meer opnieuw een persoonsgebonden budget toegekend. Ditzelfde geldt als hij zich niet heeft gehouden aan de regels ter verantwoording van een persoonsgebonden budget.

    In het geval dat een aanvrager in het verleden een persoonsgebonden budget heeft gehad voor een individuele voorziening op grond van de verordening Wmo of op grond van de AWBZ waarbij is gebleken dat hij zich niet heeft gehouden aan de regels van besteding van het persoonsgebonden budget of de verantwoording daarvan, wordt een persoonsgebonden budget geweigerd.

  • d.

    In situaties dat het ziektebeeld dat de aanvrager heeft dermate progressief is dat bij verstrekking van de voorziening al duidelijk is dat binnen korte tijd deze voorziening weer vervangen zal moeten worden door een (of meer) aangepaste voorziening kan ook besloten worden geen persoonsgebonden budget toe te passen, omdat snelle opvolging van voorzieningen een persoonsgebonden budget onwerkbaar maakt.

Artikel 7

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van de financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd. Dit alles binnen de grenzen van de Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit Maatschappelijke Ondersteuning).

Artikel 8

In artikel 4 lid 1 Wmo wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen”. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Hulp bij het huishouden kan in twee vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Onder b.is genoemd het persoonsgebonden budget (PGB) voor hulp bij het huishouden. Met dit PGB moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 9

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voorzover de ondervonden problemen door middel van gebruikelijke hulp kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In de beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke hulp bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.

Artikel 11

De woonvoorziening kan worden verstrekt in drie hoofdvormen:Ad a. Een woonvoorziening in natura, bijvoorbeeld de losse tillift of een complexe douchestoel.Ad b. Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte in het geval de aanvrager zelf eigenaar is van de woning.Ad c. De financiële tegemoetkoming, bijvoorbeeld voor verhuis- en inrichtingskosten of voor een bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening ten behoeve van huurders. Artikel 7 lid 2 Wmo bepaald dat deze financiële tegemoetkoming wordt betaald aan de eigenaar van de woning. De gemeente heeft ervoor gekozen niet alle kosten van verhuizen en inrichten te vergoeden.

Artikel 13

De woonvoorziening kan worden verstrekt in drie hoofdvormen:Ad a. Een woonvoorziening in natura, bijvoorbeeld de losse tillift of een complexe douchestoel.Ad b. Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte in het geval de aanvrager zelf eigenaar is van de woning.Ad c. De financiële tegemoetkoming, bijvoorbeeld voor verhuis- en inrichtingskosten of voor een bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening ten behoeve van huurders. Artikel 7 lid 2 Wmo bepaald dat deze financiële tegemoetkoming wordt betaald aan de eigenaar van de woning. De gemeente heeft ervoor gekozen niet alle kosten van verhuizen en inrichten te vergoeden.

Artikel 14

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden psychische klachten en/of ondervonden overlast in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etc. zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b.

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking.

Ad c.

Onder c. kan worden begrepen: hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften en de woningsanering.

Ad d.

Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad e, f, g, h.

Het betreft hier facultatieve woonvoorzieningen. Kosten voor onderhoud, keuring, reparatie (e), tijdelijke huisvesting (f), huurderving (g) en verwijderen van voorzieningen (h) zijn facultatief in de verordening opgenomen. Hier gaat de gemeente verder dan de wettelijke compensatieplicht. De punten f, g en h hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen.

Artikel 15

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woonvoorziening eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de Wmo gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het collegezicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van verhuizing in een concreet geval.

Artikel 16

Onder de Wet voorzieningen gehandicaptenkonden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruikvan een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Artikel 17

Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het een zelfstandige woonruimte betreft die in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt wordt.

Artikel 19

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd conform artikel 19.

Ad a.

Een woonvoorziening is volgens de jurisprudentie van de CRvB, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etc. zijn dus niet van belang.

Ad b.

Onder b. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad c.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Zie ook artikel 18, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad d.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de Wmo in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Er zijn uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is niet limitatief, dat wil zeggen dat er altijd gekeken moet worden of er in het kader van de compensatieplicht (artikel 4, lid 1 Wmo) een voorziening verstrekt moet worden.

Ad e.

Onder e. wordt met name gedoeld op tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Ad f.

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wmo valt.

Ad g.

Personen met een beperking die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, worden uitgesloten voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Omdat dit kosten zijn die elke persoon eens in zijn/haar leven moet maken. Op deze wijze kunnen deze personen wel voor andere woonvoorzieningen in aanmerking komen.

Ad h.

Uit jurisprudentie blijkt dat deze bepaling ook in de weigeringsgronden voor woonvoorzieningen opgenomen kan worden.

Artikel 20

Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg kan zijn van de aanpassing van de eigen woning op grond van de Wmo. Het verschil tussen de taxatie voor aanpassing van de woning en taxatie na gereedmelding van de aanpassing is daarbij bepalend, omdat hierna vast staat wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.Doel van de terugbetalingsverplichting is het tegengaan van kapitaalvernietiging van Wmo gelden en het tegengaan van speculatie met Wmo-gelden waarbij de meerwaarde van de woning, volledig ten goede komt aan de aanvrager. Het gaat hierbij enkel om onroerende zaken die de hoogte van de meerwaarde bepalen. Roerende zaken worden dus buiten beschouwing gelaten. Indien de woning wordt verkocht aan een andere persoon met beperkingen met een medische indicatie voor de in de woning aangebrachte voorzieningen, is kapitaalvernietiging van Wmo gelden niet aan de orde.

Artikel 21

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en daardoor tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. De maximale hoogte van vergoedingen welke in verband met tijdelijke huisvesting worden verstrekt is vastgelegd in het Financieel besluit.

Artikel 22

Ad a.

De collectieve vraagafhankelijke vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals in onze regio sinds 2002 het Collectief Vraagafhankelijk Vervoerssysteem Taxihopper.

Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoersmiddelen- en voorzieningen.

Ad c.

De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning uitgewerkt.

Ad d.

Bij de vervoersvoorzieningen is alleen een financiële tegemoetkoming voor vervoer per (rolstoel)taxi mogelijk. Bij andere vervoersvoorzieningen bestaat alleen de keuzemogelijkheid voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Artikel 24

Artikel 24 geeft het primaat van het collectief vervoer aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b. en c. van artikel 22. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

a. indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectievevervoersvoorziening of;

b. indien er geen algemene voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 25

Een aanvrager met een inkomen van 1,5 x het norminkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Middels dit artikel bepalen wij de hoogte van het inkomen waarbij een auto en de daarmee samenhangende kosten als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd.

Artikel 26

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1500-2000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden. In het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is de hoogte van de vervoersvergoedingen vastgelegd. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoedingen is er rekening mee gehouden dat alleen de meerkosten ten opzichte van de kosten van het openbaar vervoer in aanmerking komen voor vergoeding.

Artikel 27

In de Wet maatschappelijke ondersteuning is de rolstoel als enige voorziening opgenomen om beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet te compenseren. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt daarom niet op grond van de Wmo verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de Wmo.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de Wmo verstrekt. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. In de Wmo wordt een sportrolstoel als een bovenwettelijke voorziening beschouwd die alleen op basis van de verordening kan worden verstrekt.

Artikel 28

Een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget zal worden verstrekt als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Onder dagelijks wordt verstaan dat als de aanvrager zich voor maatschappelijke participatie zich dient te verplaatsen, een rolstoel noodzakelijk is. Hierdoor is het mogelijk eveneens een rolstoel te verstrekken voor een aanvrager die niet iedere dag van de week gebruik zal maken van de rolstoel. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een forfaitaire financiële tegemoetkoming, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

Artikel 29

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling” als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Artikel 30

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van de Wmo kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de Wmo die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 32

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld. Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden.

Artikel 33

Lid 1 onder a. en b. bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluit en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. Men kan meerdere adviseurs in verschillende, zelfs wisselende, situaties hebben.

Een afwijzing om medische redenen kan alleen maar op basis van een medisch advies, met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.

Lid 3 bepaalt dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie.Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”Mede omdatbij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wmo vergemakkelijken.

Artikel 34

In artikel 5, lid 2, onder b. Wmo is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 35

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 36

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. In dit verband betekent het niet verstrekken van inlichtingen óók het niet voldoen aan de voorwaarden. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 37

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 36 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

Artikel 38

Artikel 38 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 40

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning te indexeren.

Artikel 41

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Datbeleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in deverordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college isneergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdathet voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden totaanpassing van de verordening of van de beleidsregels.