Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Verordening Nadeelcompensatie Zaanstad 2013 |
Citeertitel | Algemene Verordening Nadeelcompensatie Zaanstad 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
artikel 8, lid 10 en artikel 9, lid 2 sub b treden in werking op de dag van inwerkingtreding van de Wet "Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten
artikel 149 Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-02-2013 | Onbekend | 24-01-2013 Gemeenteblad 2013, nummer 8 | 2012/246273, 2012/246473, 2013/14110 |
In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
nadeel: de financiële schade die wordt ondervonden als direct gevolg van een rechtmatig besluit of rechtmatige handeling, niet zijnde een planschadevergoeding ingevolge de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Hieronder valt geleden verlies, winst- of inkomensderving, of het derven van huurinkomsten dan wel een lagere opbrengst bij verkoop van een onroerende zaak of een bedrijf;
In verband met het normaal maatschappelijk risico dan wel normaal ondernemersrisico blijft in ieder geval voor rekening van de verzoeker het nadeel in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan 2% van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van het nadeel;
Indien binnen de referentieperiode eerdere schadejaren vallen, worden de cijfers van deze schadejaren waar nodig gecorrigeerd conform de inzake die schadejaren reeds genomen collegebesluiten, teneinde een uit deze schadejaren voortvloeiende negatieve invloed op de omzet- en winstverwachting voor het te beoordelen schadejaar te elimineren.
Indien sprake is van een naar het oordeel van het bestuursorgaan significante stijging van de omzet of winst in de laatste jaren van de referentieperiode voorafgaand aan het eerste schadejaar en de redelijke verwachting bestaat dat deze stijging zich in de daarop volgende jaren voortzet, kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat de gemiddelde omzet in een referentieperiode waarin de schadejaren vallen, bepalend is voor de te verwachten omzet in de schadeperiode.
Het aldus verkregen resultaat, wordt gecorrigeerd aan de hand van de ontwikkelingen in de branche waarin de verzoeker werkzaam is of, bij gebreke van bruikbare gegevens daaromtrent, aan de hand van de ontwikkelingen binnen het bedrijf van de verzoeker of binnen het concern waartoe het bedrijf van de verzoeker behoort.
Indien het nadeel bestaat uit gederfde huurinkomsten, wordt de omvang van het nadeel bepaald door het verschil tussen de huurprijs die zou kunnen worden gevraagd indien er geen sprake was van een schadeveroorzakende besluit of handeling en de huurprijs die redelijkerwijs kan worden gevraagd in de situatie van een schadeveroorzakende besluit of handeling.
Indien het nadeel bestaat uit een lagere verkoopprijs van een bedrijf of onroerende zaak, wordt de omvang van het nadeel bepaald door het verschil in de verkoopprijs wanneer er geen sprake zou zijn geweest van het schadeveroorzakende besluit of handeling en de verkoopprijs zonder het bovengenoemde besluit of handeling.
Indien een verzoeker meent dat hij schade heeft geleden als gevolg van een besluit of handeling kan hij zich voor het bepalen van het nadeel en voor de vergoeding daarvan met een schriftelijk verzoek tot het bestuursorgaan wenden. Het verzoek wordt ingediend zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, na het onherroepelijk worden van het schadeveroorzakende besluit of na het daadwerkelijk verrichten van de feitelijke handeling.
Indien het verzoek naar het oordeel van het bestuursorgaan onvolledig is, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen vier weken na verzending van de brief waarin op het verzuim wordt gewezen te herstellen. Desgewenst kan het bestuursorgaan verlangen dat de verzoeker binnen de gestelde termijn door het bestuursorgaan omschreven financiële en/of fiscale bescheiden overlegt, waaruit het nadeel kan worden afgeleid, voor zover het verzoek betrekking heeft op nadeel in de vorm van derving van winst of inkomen.
Een verzoek is in ieder geval kennelijk ongegrond indien:
de verzoeker overduidelijk actief of lijdelijk het door het besluit of handelen veroorzaakte nadeel heeft afgewacht, terwijl hij het ontstaan daarvan had kunnen voorzien en of kunnen voorkomen, dan wel kunnen beperken door het treffen van maatregelen welke redelijkerwijze van hem mochten worden verwacht;
Indien het bestuursorgaan, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur of commissie, van oordeel is dat er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, dan wijst het bestuursorgaan een tweede adviseur of commissie aan die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel- economische bedrijfsvoering.
De adviseur of commissie stelt verzoeker en het bestuursorgaan in de gelegenheid tijdens een hoorzitting een mondelinge toelichting te geven. De adviseur of commissie verzendt de uitnodiging voor het geven van de mondelinge toelichting tenminste twee weken voor de datum waarop de hoorzitting zal plaats vinden.
Van de in het eerste lid bedoelde hoorzitting en van de in het derde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of commissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het ingevolge artikel 13 uit te brengen advies. Het verslag wordt aan de verzoeker en aan het bestuursorgaan toegezonden.
Het besluit dient te worden gemotiveerd. Indien het bestuursorgaan het advies van de adviseur of commissie volgt, kan ter motivering van het besluit worden volstaan met een verwijzing naar dit advies. Indien de beslissing afwijkt van het advies dienen de redenen voor die afwijking in de motivering te worden vermeld.
Het bestuursorgaan kan het verzoek afwijzen indien vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.
Indien een strikte toepassing van deze regeling zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar en in ernstige mate als onredelijk moet worden aangemerkt, kan het bestuursorgaan in uitzonderlijke gevallen van de bepalingen van deze verordening afwijken.
Een zekere mate van overlast of financieel nadeel ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen dient te worden beschouwd als een normale maatschappelijke gebeurtenis, waarmee iedereen wordt
geconfronteerd. De nadelige gevolgen van dergelijk rechtmatig overheidshandelen behoren in beginsel voor rekening van betrokkenen te blijven. Daarbij mag van de betrokkenen én van de overheid worden verwacht dat zij proberen het eventuele nadeel waar mogelijk te beperken. Dit neemt niet weg dat zich feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een feitelijke handeling of besluit dermate zwaar wordt getroffen dat dit nadeel redelijkerwijs niet ten laste van de getroffene kan blijven. Het nadeel wordt beschouwd als nadeel dat uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico. In dat geval kan er sprake zijn van
Grondslag van de nadeelcompensatie
De grondslag van nadeelcompensatie wordt vooralsnog niet gevonden in een wettelijke norm, maar vloeit voort uit het in de literatuur veel besproken naar Frans voorbeeld geaccepteerde beginsel van de “egalite devant les charges publiques”. Oftewel het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten. Het recht op nadeelcompensatie berust aldus in het onevenredig zwaar getroffen zijn van een individuele burger of bedrijf in vergelijking met anderen die in een vergelijkbare positie verkeren.
Het “egalite” beginsel heeft zijn weerslag gekregen in jurisprudentie en wordt inmiddels ook algemeen erkend als grondslag voor het toekennen van rechtmatige schadevergoeding. Ondersteunend aan deze grondgedachte wordt ook verwezen naar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met name van belang zijn de belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel vastgelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer sprake is van onevenredige benadeling van burgers, kan dit tot gevolg hebben dat een op zich rechtmatige daad onrechtmatig wordt. Het bieden van nadeelcompensatie kan die onrechtmatigheid wegnemen. Alleen in gevallen waarin de benadeling afwijkt van hetgeen normaal is, bestaat er reden voor schadevergoeding.
Een algemeen gecodificeerde wettelijke norm voor vergoeding van schade wegens rechtmatig overheidshandelen is er dus nog niet. Wel kunnen er enkele specifieke wettelijke regelingen voor de vergoeding van schade worden gevonden, bijvoorbeeld de tegemoetkoming in verband met planschade op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Voor zover een specifieke regeling geldt, is deze nadeelcompensatieregeling niet van toepassing. Blijkens jurisprudentie van de bestuursrechter moet schade, veroorzaakt door rechtmatige uitvoeringshandelingen ter verwezenlijking van een bestemmingsplan, in beginsel niet meer worden gekwalificeerd als planschade, maar als schade die slechts kan worden vergoed in de vorm van nadeelcompensatie.
Bij normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico gaat het om algemene maatschappelijke of ondernemersontwikkelingen en nadeel waarmee rekening kan worden gehouden. Verkeersbesluiten en kortdurende ingrepen in de infrastructuur worden geacht te behoren tot het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico.
Of de schade valt buiten het maatschappelijke risico wordt onder andere bepaald door:
Om in aanmerking te komen voor schadevergoeding moet aan het vereiste worden voldaan dat de schade op een bepaalde groep burgers of instellingen drukt, schade waarmee iedereen mee te maken krijgt komt niet voor vergoeding in aanmerking. Er moet sprake zijn van een speciale last. Er is sprake
van een speciale last indien een ondernemer langdurig en ernstig nadeel ondervindt dat ver uitstijgt boven de ongemakken of hinder waarmee een ieder die in een gemeenschap leeft te maken kan krijgen zoals herprofilering van een weg, de tijdelijke afsluiting van een weg, de aanleg van een nieuwe riolering of bepaalde werkzaamheden.
Daarnaast moet er een causaal verband bestaan tussen het betreffende rechtmatig
overheidshandelen en de gestelde schade. Dit betekent dat de schade een rechtstreeks gevolg moet zijn van het rechtmatig overheidshandelen. Om te beoordelen of er sprake is van causaal verband tussen het nadeel en het overheidshandelen dient er een vergelijking te worden gemaakt tussen de
toestand zoals deze door het handelen is geworden en de toestand zoals deze zonder het handelen zou zijn geweest op hetzelfde moment.
Binnen het stelsel van nadeelcompensatie komen derhalve uitsluitend die nadelen voor vergoeding in aanmerking die in een voldoende hecht en oorzakelijk verband gebracht kunnen worden met de beweerdelijk schadeveroorzakende handelingen of het schadeveroorzakend besluit. Het causale verband dient in beginsel te worden aangetoond door de aanvrager zelf, meestal aan de hand van
financiële gegevens, zoals omzetoverzichten en jaarrekeningen. Als het causale verband niet of niet voldoende kan worden aangetoond door een benadeelde, kan een aanvraag om schadevergoeding worden afgewezen.
Voorzienbaarheid en risicoaanvaarding
De schade blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager voor zover hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard (actieve risicoaanvaarding). Hiervan is sprake als men een
ongunstige overheidsmaatregel ziet aankomen en toch investeringen doet of als men zich vestigt op een plek waar ten tijde van vestiging al bekend is, dat de overheid bijvoorbeeld een verkeersmaatregel gaat nemen.
Ook als de aanvrager om schadevergoeding heeft nagelaten redelijke maatregelen te treffen ter voorkoming of beperking van de schade (passieve risicoaanvaarding), kan de schadevergoeding worden geweigerd of wordt de plicht tot het vergoeden van de schade beperkt. De kosten gemaakt ter beperking van de schade komen voor vergoeding aanmerking.
Schade welke is gedekt door een verzekering komt niet in aanmerking voor nadeelcompensatie.
Er zijn twee manieren om de schade te berekenen;
Deze nadeelcompensatieregeling ziet uitsluitend op schade als gevolg van rechtmatige feitelijke uitvoeringshandelingen en rechtmatige besluiten door of in opdracht van de gemeente Zaanstad.
Deze regeling is niet van toepassing op schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad of wanprestatie, aangezien deze onderwerpen worden beheerst door het burgerlijke recht.
Met het vaststellen van deze verordening worden in ieder geval niet méér aansprakelijkheden in het leven geroepen dan op basis van het recht op buitenwettelijke nadeelcompensatie bestaan.
Het vastleggen van voorschriften met betrekking tot de inrichting, indiening en beoordeling van aanvragen om nadeelcompensatie.
In dit artikel worden enkele kernbegrippen van de regeling omschreven.
Artikel 2 Het recht op nadeelcompensatie
Het eerste lid van dit artikel bevat de maatstaf aan de hand waarvan wordt gekeken of nadeelcompensatie zal worden toegekend. Nadeelcompensatie in Nederland betreft een buitenwettelijke bestuursrechtelijke schadevergoedingsplicht. Op basis hiervan is een bestuursorgaan,
onder voorwaarden, verplicht tot het vergoeden van onevenredig geleden nadeel door belanghebbenden dat is veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak.
Ten eerste moet de schade het rechtstreekse gevolg zijn van een rechtmatig besluit of van een rechtmatige feitelijke handeling door of in opdracht van de gemeente Zaanstad. Er moet dus sprake zijn van een causaal verband.
Om te beoordelen of er sprake is van causaal verband tussen het nadeel en het besluit of handeling dient er een vergelijking te worden gemaakt tussen de toestand zoals deze door het handelen al dan niet tijdelijk is geworden en de toestand zoals deze zonder het handelen zou zijn geweest op hetzelfde
Ten tweede moet het gaan om een onevenredig nadeel dat het normaal maatschappelijke risico te buiten gaat. Deze onevenredigheid zal bij iedere aanvraag afzonderlijk worden beoordeeld aan de hand van de vraag in hoeverre de benadeelde onevenredig zwaar is getroffen in vergelijking met
anderen, die in een vergelijkbare positie verkeren. Alleen het meerdere, het onevenredige nadeel, komt op grond van de onderhavige verordening voor compensatie in aanmerking.
Als drempelpercentage zal 15% van de totale schade of omzetdaling worden gehanteerd (lid 3).
Schade en omzetdaling van 15% of minder wordt aangemerkt als behorend tot het normaal maatschappelijk (ondernemersrisico). Is er sprake van een totale schade of omzetdaling van meer dan 15% dan zal in zijn algemeenheid 20% van de totale schade of omzetdaling worden aangemerkt als behorend tot het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico, tenzij de
omstandigheden het vaststellen van een ander percentage rechtvaardigen.
In lid 4 is de drempelwaarde gesteld op 6% van de gemiddelde kosten op jaarbasis. In plaats van schade als gevolg van een daling van de omzet, kan de schade ook het gevolg zijn van een verhoging van de kosten, bijvoorbeeld indien bedrijven als gevolg van een verkeersmaatregel gedurende een lange tijd lang en ver moeten omrijden. Dit houdt in dat indien de extra kosten die zijn gemaakt niet boven de 6% uitkomen, deze schade voor rekening blijft van de burger/ ondernemer.
In lid 5 is de drempelwaarde gesteld op 2% van de waarde van het onroerend zaak onmiddellijk voor het ontstaan van het nadeel. Het is mogelijk dat een burger schade lijdt ten gevolge van bijvoorbeeld het omleggen van een weg, waardoor waardevermindering van zijn onroerende zaak optreedt. Deze
waardevermindering zal permanent van aard moeten zijn, nu tijdelijke waardevermindering in het algemeen, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet voor nadeelcompensatie in aanmerking komt. Wanneer deze vermindering optreedt onafhankelijk van de wijziging van een bestemmingsplan,
dan is een beroep op de verordening mogelijk. Indien de waardevermindering van een onroerende zaak ten gevolge van rechtmatig feitelijk handelen dan wel een rechtmatig besluit minder is dan 2% blijft deze schade voor rekening van de burger/ ondernemer.
Mocht de gestelde geleden schade meer zijn dan de drempelwaarden dan zal de aanvraag in behandeling worden genomen. Dit betekent echter niet automatische dat het verzoek om nadeelcompensatie wordt toegekend.
In het achtste lid wordt ingegaan op de vraag of er aan de zijde van de benadeelde sprake is geweest van zogenaamde actieve of passieve risicoaanvaarding en of de vergoeding van het nadeel ook al op
andere wijze verzekerd is, zodat het gelden nadeel niet voor compensatie in aanmerking komt.
Van actieve risicoaanvaarding is sprake wanneer de benadeelde de nadeeltoebrengende omstandigheden heeft of had kunnen voorzien. Wanneer de benadeelde zich desondanks in een bepaalde situatie begeeft, bijvoorbeeld bij het nemen van een beslissing over vestiging op een
bepaalde locatie of het doen van bepaalde investeringen, heeft deze het risico van mogelijk nadeel op de koop toe genomen. Van passieve risicoaanvaarding wordt gesproken wanneer de benadeelde is tekortgeschoten in de zorg voor diens eigen belang. Van dit zogenaamde “riskant stilzitten” kan sprake zijn wanneer de benadeelde heeft nagelaten binnen de grenzen van wat redelijk is, die
maatregelen te treffen die het nadeel had kunnen voorkomen of beperken.
Wanneer op een andere wijze in compensatie van het nadeel wordt voorzien is deze regeling niet van toepassing. Te denken valt aan een specifieke wettelijke schadevergoedingsregeling of een verkregen vergoeding in natura.
In het eerste lid wordt benadrukt dat het redelijk is om van de benadeelde te verwachten dat hij zijn schade zoveel mogelijk voorkomt en beperkt en dat het dan ook redelijk is dat hij de kosten die hij in
dat kader redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoedt krijgt.
Het tweede lid sub a bepaalt dat het bestuursorgaan tevens gehouden is om de redelijke kosten van deskundige bijstand bij de vaststelling van het nadeel dient te vergoeden. Onder kosten van deskundige bijstand vallen expertisekosten, zoals taxatiekosten. Hierbij geldt een dubbel redelijkheidscriterium: zowel het inschakelen van de schade deskundige als de gemaakte kosten zelf moet redelijk zijn.
Onder deskundigenkosten als bedoeld in het tweede lid sub a, vallen niet de kosten van rechtskundige bijstand zoals benodigd in bezwaar en beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bepaald dat deze kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen nadat de adviseur de schade heeft bepaald. Wanneer ingevolge artikel 11 van deze regeling een adviseur wordt ingeschakeld, en de aanvrager van de nadeelcompensatie zonder diens advies af te wachten, reeds een eigen deskundige inschakelt, komen de kosten van deze eigen deskundige niet voor vergoeding in aanmerking ABRvS 4 februari 2000, AB 2000, 427, m.nt JSt.
In dit artikel worden de weigeringsgronden benoemd. Onder sub a wordt het verzoek om nadeelcompensatie geweigerd indien de gestelde schade is veroorzaakt door onrechtmatig handelen dan wel onrechtmatige besluitvorming door de gemeente Zaanstad. Verder wordt onder sub c aangegeven dat het verzoek om nadeelcompensatie wordt geweigerd indien het nadeel voorzienbaar was de verzoeker. Dit artikel ziet toe op risicoaanvaarding. In het
nadeelcompensatie recht houdt deze risicoaanvaarding in dat degene die, wetende dat een nadelige overheidsmaatregel die schade met zich meebrengt, zal kunnen plaatsvinden en uiteindelijk ook plaatsvindt, toch handelingen verricht of juist nalaat die hebben bijgedragen aan het ontstaan en de hoogte van het nadeel, de nadelige gevolgen daarvan voor zijn rekening zal dienen te nemen. Daarbij
dient rekening te worden gehouden met voortekenen in de vorm van concrete beleidsuitingen van de gemeente omtrent aard, omvang en duur, welke beleidsuitingen openbaar kenbaar (gemaakt) moeten zijn, maar geen formele status behoeven te hebben.
Het verzoek wordt ook geweigerd indien reeds eerder voor het betreffende schadejaar een onherroepelijk besluit is genomen.
De gemeente Zaanstad hanteert bij de begroting van het nadeel in de vorm van winstderving een aantal uitgangspunten waarvan de belangrijkste hieronder als leidraad bij de toepassing van artikel 5 worden weergegeven.
Het uitgangspunt bij de omzetbenadering is de omzet die naar redelijke verwachting behaald zou zijn in de schadeperiode, de nadeelveroorzakende gebeurtenis weggedacht. Deze omzet wordt aangeduid
De normomzet wordt bepaald aan de hand van in het verleden gerealiseerde omzetten, en wordt berekend in 3 stappen. In de eerste plaats wordt een referentieperiode vastgesteld. Vervolgens worden de in de referentieperiode behaalde omzetten gecorrigeerd voor inflatie naar een peildatum
voorafgaand aan het eerste schadejaar (inflatiecorrectie).Tenslotte wordt van deze gecorrigeerde omzetten het gemiddelde genomen en wordt op dat gemiddelde een branchecorrectie toegepast die representatief wordt verondersteld voor de gemiddelde bedrijfsontwikkeling in de betreffende branche sedert de peildatum.
Voor de bepaling van de normomzet wordt een referentieperiode vastgesteld die bij voorkeur bestaat uit de vijf jaren voorafgaande aan de schadeperiode. Het kan voorkomen dat de omzetten uit de vijf jaren voorafgaande aan de schadeperiode niet beschikbaar zijn of niet voldoende representatief zijn.
Ook kan het voorkomen dat de omzet in de jaren voorafgaande aan de schadeperiode een dusdanig trendmatig verloop vertoont dat het gemiddelde van deze omzetten geen objectief beeld oplevert. In die gevallen zal worden nagegaan of de normomzet anderszins kan worden berekend.
Gelet op de lange aanlegperiode is het niet mogelijk om bij de schadeberekening steeds terug te vallen op een referentieperiode die voorafgaat aan de start van de aanlegwerkzaamheden. De jaren die daarbij als referentiejaren zouden moeten worden gebruikt geven een steeds minder realistisch beeld van de in een schadejaar te verwachten omzet, naarmate het tijdsverloop tussen de “oude” (aan
de start van de aanlegwerkzaamheden voorafgaande) omzetjaren en het schadejaar groter wordt. Dat kan leiden tot de noodzaak om (ook) eerdere schadejaren in de referentieperiode op te nemen, waarbij dan allerlei gegevens, zoals bijvoorbeeld de brancheontwikkelingen, wijzigingen in de bedrijfsspecifieke omstandigheden en concurrentieverhoudingen, worden geanalyseerd. Het zou niet
juist zijn om deze gegevens, wanneer deze aan de dag treden in de aan een schadejaar voorafgaande schadejaren, te negeren bij de beoordeling van een volgend schadejaar.
Het gemiddelde van de in het verleden gerealiseerde omzetten in de met de schadeperiode vergelijkbare perioden fungeert als maatstaf voor de tijdens de schadeperiode(n) gederfde omzet.
Deze in het verleden gerealiseerde omzetten dienen voor prijsinflatie te worden gecorrigeerd. Met behulp van inflatiecorrectie worden alle in het verleden gerealiseerde omzetten omgerekend naar een peildatum, gelegen 12 maanden voor het einde van het eerste schadejaar. In de opvolgende periode
na de peildatum, waarbinnen dus de schadeperiode valt, zijn de brancheontwikkelingen vervolgens bepalend voor de ontwikkeling van de omzet.
Het prijsindexcijfer dat voor de inflatiecorrectie wordt gebruikt, is de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
De berekende gemiddelde en voor inflatie gecorrigeerde omzet uit de referentieperiode, de referentieomzet, wordt vervolgens via een branchecorrectie omgerekend naar een omzetniveau dat kan worden beschouwd als de omzet die naar redelijke verwachting had kunnen worden behaald, indien de nadeelveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Dit omzetniveau geldt als
Indien geen branchegegevens aanwezig zijn of indien anderszins aanleiding bestaat geen branchecorrectie toe te passen, zal worden nagegaan of de berekende gemiddelde omzet op andere wijze kan worden aangepast, bijvoorbeeld op basis van omzettrends binnen de onderneming of op basis van de inflatie die heeft plaatsgevonden tussen de peildatum en het einde van de schadeperiode.
Het verschil tussen de normomzet en de behaalde omzet in de schadeperiode vormt de gederfde omzet. Indien een aanvrager beschikt over meerdere filialen, kan een eventuele omzetverplaatsing naar een ander filiaal hierbij worden verrekend.
De gederfde omzet wordt vervolgens vermenigvuldigd met een representatief brutowinstpercentage om tot de gederfde winst te komen. Het percentage wordt in de regel berekend als het gewogen gemiddelde van de behaalde brutowinst en de behaalde omzet in de referentieperiode. Indien een
specifieke situatie hiertoe aanleiding geeft, kan van deze berekeningswijze worden afgeweken.
Besparingen en schadebeperking
Op de berekende winstderving worden besparingen in mindering gebracht. Hierbij moet voorop worden gesteld dat op iedere verzoeker een verplichting tot schadebeperking rust. Voor verzoekers
die een onderneming exploiteren brengt deze verplichting met zich mee dat zij maatregelen dienen te nemen die zijn gericht op het realiseren, voor zover redelijkerwijs mogelijk, van een vermindering van de bedrijfskosten tijdens de schadeperiode. Deze verplichting wordt verzwaard naarmate de
schadeperiode langer doorloopt en er dus voor de verzoeker tijdsruimte ontstaat om de onderneming op de nieuwe situatie in te stellen en het kostenniveau daaraan aan te passen. Daarom wordt onderzocht welke kosten een verzoeker tijdens de schadeperiode heeft bespaard of in redelijkheid
had kunnen besparen. Leidt dit tot de conclusie dat geen of onvoldoende besparingen zijn gerealiseerd, dan wordt hetgeen de verzoeker in redelijkheid had kunnen en moeten besparen als fictieve besparing in mindering gebracht op de berekende winstderving. De omvang van deze fictieve besparing wordt daarbij in redelijkheid ingeschat, mede op basis van een analyse van de vaste en
variabele kosten en de beïnvloeding van de hoogte daarvan binnen een bepaalde periode.
Schadebeperking filiaalbedrijven
Voor bedrijven die, gelet op hun aard of hun aantal nevenvestigingen of filialen, als een ‘filiaalbedrijf’ worden gekwalificeerd, geldt een verzwaarde schadebeperkingsplicht. Deze verzwaarde schadebeperkingsplicht zorgt voor het toepassen van een korting op de nadeelcompensatie die in het eerste schadejaar wordt gesteld op 10 % van het berekende schadebedrag en in de daarop volgende
schadejaren met 10 % per jaar stijgt tot maximaal 50 % in het vijfde schadejaar. Dit houdt verband met het feit dat een filiaalbedrijf veelal beschikt over meer (financiële) mogelijkheden om de omzet te beïnvloeden dan een bedrijf met slechts één vestiging (solobedrijf). De berekening van de te vergoeden winstderving, die, voor zover mogelijk, wordt gebaseerd op concrete cijfers van de onderneming, levert bij solobedrijven doorgaans geen probleem op, omdat de jaarrekening van deze bedrijven doorgaans voldoende zicht geeft op de inkomensontwikkeling als uitkomst van gederfde omzet en bespaarde vaste en variabele kosten. Bij filiaalbedrijven kan echter doorgaans wel de gederfde omzet op filiaalniveau cijfermatig in beeld worden gebracht, maar is de invloed van de aanlegwerkzaamheden op het inkomen van de onderneming als geheel veelal niet eenduidig te traceren en in beeld te brengen. Ook de cijfermatige gevolgen van eventuele schadebeperkende maatregelen op centraal bedrijfs- of productieniveau kunnen veelal niet exact worden opgespoord en berekend, hoezeer het ook in concrete gevallen aannemelijk kan zijn dat dergelijke maatregelen wel zijn getroffen of hadden kunnen worden getroffen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het verleggen van klantenstromen naar andere filialen, het openen van nieuwe filialen, het verleggen van omzetstromen, het alternatief benutten van vrijkomende productiecapaciteit, het overplaatsen van personeel uit een filiaal met omzetderving naar opengevallen posities in andere filialen of het treffen van andere kostenbesparende maatregelen op centraal niveau die de terugval van de omzet op filiaalniveau compenseren of mitigeren. Aangezien bij filiaalbedrijven het treffen van deze en dergelijke maatregelen en de cijfermatige consequenties daarvan veelal niet uit de jaarrekening of andere financiële documenten kunnen worden afgeleid, moet worden volstaan met een forfaitaire benadering via de jaarlijkse kortingen.
Inkomensbenadering De winstderving kan ook, in plaats van een berekening via de omzetbenadering, worden begroot via een inkomensbenadering. Het uitgangspunt van de inkomensbenadering wordt gevormd door het ‘norminkomen’, dat wordt bepaald aan de hand van het in het verleden gerealiseerde inkomen. Als norminkomen wordt beschouwd het inkomen dat naar redelijke verwachting had kunnen worden verdiend in de schadeperiode, de nadeelveroorzakende gebeurtenis weggedacht. De bepaling van het norminkomen geschiedt, evenals de bepaling van de normomzet bij de omzetbenadering, in 3 stappen. Het verschil tussen het norminkomen en het behaalde inkomen in de schadeperiode vormt het gederfde inkomen. Indien een aanvrager beschikt over meerdere filialen, kan een eventuele
inkomensverplaatsing naar een ander filiaal hierbij worden verrekend.
De inkomensbenadering vergelijkt het norminkomen met het behaalde inkomen in de schadeperiode. Daarbij vindt impliciet een vergelijking plaats tussen het omzet- en kostenniveau in het verleden en het omzet- en kostenniveau in de schadeperiode. Indien moet worden aangenomen dat de kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt in de schadeperiode niet representatief of aanvaardbaar zijn, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van schadebeperking, kan een aanvullende correctie worden toegepast op basis van een redelijke inschatting van een fictieve besparing zoals bedoeld in het voorgaande onderdeel
‘Besparingen en schadebeperking’.
De meest gangbare berekening is de omzetbenadering, maar in een aantal gevallen ligt de inkomensbenadering meer voor de hand. Een keuze tussen deze twee benaderingen wordt in eerste instantie gemaakt en gemotiveerd door de adviseur of commissie. De reden hiervoor is dat in zijn algemeenheid niet is aan te geven in welke gevallen voor de inkomensbenadering wordt gekozen in plaats van de gebruikelijke omzetbenadering. Dit is afhankelijk van specifiek aangeleverde gegevens door de aanvrager. Naar aanleiding van het stuk maatwerk dat aldus wordt geleverd, wordt door de adviescommissie de keuze voor inkomensbenadering gemotiveerd.
Deze bepaling is opgenomen in verband met de schade, geleden door eigenaren van verhuurde onroerende beleggingsobjecten. De inkomensschade bestaat dan uit het veroorzaakte verschil tussen het huurinkomen dat feitelijk wordt ontvangen of bij voldoende verhuurinspanning ontvangen had kunnen worden en het huurinkomen dat ontvangen had kunnen worden
Artikel 7 Lagere opbrengst bij verkoop pand of bedrijf
Deze bepaling is opgenomen als speciale voorziening voor de eigenaren van bedrijven onroerende zaken aan of nabij werkzaamheden al dan niet naar aanleiding van genomen besluiten.
In dit artikel worden regels gegeven voor de indiening van een verzoek om nadeelcompensatie.
In het eerste lid is bepaald dat het verzoek om nadeelcompensatie zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is na het optreden van de schade of na het onherroepelijk worden van het schadeveroorzakende besluit schriftelijk bij het bestuursorgaan moet worden ingediend, in ieder geval binnen twaalf maanden na afloop van het jaar waarop het verzoek betrekking heeft. Deze termijn biedt de verzoeker voldoende mogelijkheid om het verzoek met financiële gegevens te onderbouwen, met name met de omzet- en/of jaarcijfers.
Het tweede lid bepaalt aan welke vereisten een verzoek moet voldoen.
In het zevende lid is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een verzoeker in de gelegenheid moet stellen een onvolledige aanvraag binnen de daarvoor gestelde termijn, de zogenaamde hersteltermijn van 4 weken, alsnog compleet te maken. De hersteltermijn stopt de behandelingstermijn. De behandelingstermijn gaat weer lopen zodra de hersteltermijn is afgelopen dan wel vanaf het moment voordat de termijn is verstreken de verzoeker de gevraagde gegevens alsnog heeft overgelegd. In het negende lid is het uitgangspunt neergelegd dat per twaalf maanden slechts eenmaal een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend, ten einde een opeenstapeling van verzoeken te voorkomen. De nadelige gevolgen van besluiten of handelingen kunnen zich over meerdere jaren uitstrekken. Wanneer blijkt dat de nadelige gevolgen niet tot een jaar beperkt blijven, dan kan een volgend jaar opnieuw een verzoek om nadeelcompensatie worden ingediend. Het is uiteraard niet de bedoeling dat een reeds afgehandeld verzoek in een volgend kalenderjaar opnieuw in procedure wordt gebracht.
Bij de hoogte van het recht is aansluiting gezocht bij de hoogte van het recht voor het in behandeling nemen van een verzoek om planschade. Dit is op grond van artikel 6.3 van de Wro vastgesteld op €300,-. De raad heeft er voor gekozen om dit bedrag aan te houden ondanks de mogelijkheid om bij verordening een hoger bedrag vast te stellen.
Artikel 9 Vereenvoudigde behandeling
Dit artikel geeft expliciet aan de termijn waarbinnen het bestuursorgaan op een verzoek tot nadeelcompensatie dient te beslissen bij een vereenvoudigde procedure en de mogelijkheid om de termijn 1 maal te verlengen wanneer de beslistermijn onvoldoende gelegenheid biedt om tot een beslissing te komen.
Het is niet nodig om in alle gevallen een beroep te doen op de inzet van een adviseur of commissie. Het bestuursorgaan beoordeelt dan ook als eerste of het verzoek zonder inschakeling van een
adviseur of commissie kan worden behandeld. Het behandelen van het verzoek zonder inschakeling van een adviseur of commissie betekent niet alleen dat minder kosten worden gemaakt, maar ook dat de verzoeken sneller worden afgehandeld.
Indien een verzoek naar het oordeel van het bestuursorgaan kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond is, wordt het verzoek zonder behandeling door de adviseur of de adviescommissie toe- of afgewezen.
In het tweede lid is bepaald in welke gevallen een verzoek niet-ontvankelijk is. Dit is het geval wanneer de verzoeker op een andere manier een vergoeding kan ontvangen en wanneer de leges niet zijn betaald.
Het derde lid omschrijft in welke gevallen een verzoek kennelijk ongegrond is. Dit is het geval wanneer er geen causaal verband bestaat tussen het project en het nadeel, wanneer sprake is van actieve of passieve risicoaanvaarding en wanneer sprake is van schade die kennelijk valt binnen het
maatschappelijk aanvaardbaar risico en/of het normale ondernemersrisico.
In het vierde lid wordt aan het bestuursorgaan de mogelijkheid geboden om te besluiten niet een adviseur of commissie te raadplegen wanneer de adviseur of commissie in gelijksoortige gevallen reeds uitvoerig heeft geadviseerd en gerapporteerd.
Artikel 10 Behandeling van het verzoek
Dit artikel beschrijft de procedure tot aanwijzing van de adviseur of commissie.
In lid één wordt beschreven dat wanneer de aanvraag niet via de vereenvoudigde procedure kan worden afgedaan, er advies moet worden ingewonnen bij een onafhankelijk adviseur.
In lid twee wordt opgemerkt dat het bestuursorgaan een contactpersoon aanwijst binnen de ambtelijke organisatie die de processuele en praktische contacten zal onderhouden met de adviseur. Deze contactpersoon staat onafhankelijk van de ambtelijke vertegenwoordiger(s) die het bestuursorgaan tijdens de hoorzitting zullen vertegenwoordigen en heeft geen inhoudelijke bemoeienis met het
voorhanden zijnde nadeelcompensatie verzoek.
In lid drie is weergegeven de verplichting van het bestuursorgaan om verzoeker van de opdrachtverstrekking aan de adviseur of commissie, dan wel meerdere adviseurs, op de hoogte te stellen.
Een adviseur of commissie kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan het bestuursorgaan overgelaten. Een adviesbureau gespecialiseerd in schadebeoordeling kan dus worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs, als bedoeld in het tweede en derde lid.
Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen en dus te kiezen voor een vaste adviseur / vaste adviescommissie.
In het eerste lid van dit artikel is bepaald aan welke vereisten de adviseur moet voldoen. Door het stellen van eisen aan de deskundigheid wordt de inbreng van specifieke kennis en kundigheid bij de beoordeling van het verzoek om nadeelcompensatie verzekerd.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan in bijzondere gevallen in plaats van een, twee adviseurs kan aanwijzen. In zijn algemeenheid zal dit zich alleen voordoen in uitzonderlijk complexe gevallen, waarbij het ondervonden nadeel moeilijk is vast te stellen of in geld is uit te drukken. De tweede adviseur dient om die reden bijzondere deskundigheid op het gebied van accountancy of financieel-economische bedrijfsvoering te bezitten.
Het vijfde lid bepaalt dat het bestuursorgaan de adviseur of commissie de gegevens verschaft die nodig zijn voor het onderzoek naar de gegrondheid van het verzoek. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende bescheiden, maar alle informatie die voor de beoordeling
van het verzoek noodzakelijk of dienstig kan worden geacht.
Het zesde lid stelt de adviseur in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Inlichtingen die deze derden verschaffen moeten in het advies worden vermeld.
Het eerste lid biedt de gelegenheid tot het horen van de verzoeker en het bestuursorgaan. Wanneer de verzoeker aangeeft geen behoefte te hebben aan het geven van een mondelinge toelichting, ziet de adviseur eveneens af van het horen van het bestuursorgaan. Op grond van het tweede lid staat het de verzoeker en het bestuursorgaan vrij om ter zake het hangende verzoek tot nadeelcompensatie zich te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, zijnde een onafhankelijke materie deskundigen.
Het vierde lid maakt het mogelijk dat de adviseur de situatie ter plaatse in ogenschouw gaat nemen. De adviseur heeft echter niet de bevoegdheid plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.
De in het vierde lid bedoelde verslaglegging kan worden overgelaten aan de aangewezen ambtelijke contactpersoon. Vanzelfsprekend is de adviseur of commissie verantwoordelijk voor de inhoud van de verslagen die naar aanleiding van de hoorzitting dan wel bezichtiging ter plaatse worden opgesteld.
Dit artikel beschrijft de procedure tot het uitbrengen van het advies door de adviseur of commissie.
In lid vier is benadrukt dat de adviseur of commissie ongeacht of verzoeker, dan wel het bestuursorgaan, hun zienswijzen tijdig -dat wil zeggen binnen vier weken na toezending van het concept advies- hebben ingediend, over zal gaan tot het uitbrengen van zijn advies. In lid vijf is nog eens extra benoemd dat de adviseur of commissie in zijn (concept) advies moet aangeven in geval er sprake dient te zijn van nadeelcompensatie of hij van mening is dat vergoeding als hoofdregel in geld dient plaats te vinden of dat het wegnemen van het nadeel beter op andere wijze kan geschieden.
Dit artikel behoeft geen toelichting
Er is aansluiting gezocht bij het Wetsvoorstel Nadeelcompensatie en Schadevergoeding onrechtmatige besluiten.
In uitzonderlijke gevallen kan een strikte toepassing van de regels van de regeling leiden tot een voor de verzoeker onbillijk besluit. In die incidentele gevallen kan het college toepassing geven aan de hardheidsclausule en ten gunste van de verzoeker afwijken van het bepaalde in de verordening.