Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Algemene regels behorend bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Rivierenland
Officiële naam regelingAlgemene regels behorend bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009
CiteertitelAlgemene regels behorend bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 50, 2009, a.o. in Kontakt Alblasserwaard, 10-12-2009. Een kopie van deze advertentie is als bijlage opgenomen bij deze regeling (zie onder "bijlagen")

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 27-11-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Kontakt Alblasserwaard, 10-12-2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, artt. 56 en 78
  2. Waterwet,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleid bij toetsen van projecten in uiterwaarden en dijkterugleggingen aan effecten op het binnendijkse watersysteem (kwel)

Beleidsregels baggerontvangstbijdrage en klasse 3-4 baggerspecie in B-watergangen

Vaststellen gewijzigde kaarten "vaarsloten" in verband met tweezijdige ontheffingsmogelijkheid voor emissieschermen in de fruitteelt

Bedieningstijden sluizen en bruggen Waterschap Rivierenland

Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200917-03-2011nieuwe regeling

27-11-2009

Kontakt Alblasserwaard, 10-12-2009

200928609

Tekst van de regeling

Algemene regels

Inleiding algemene regels

In principe zijn alle handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen die op de één of andere manier van invloed (kunnen) zijn op waterstaatwerken, volgens de Keur Waterschap Rivierenland 2009, verboden. Onder bepaalde voorwaarden, zoals opgenomen in de beleidsregels behorend bij de Keur, kunnen voor specifieke activiteiten vergunningen van die verboden worden verleend. Een vergunningaanvraag doorloopt een daartoe ingerichte procedure, welke doorgaans enkele weken in beslag neemt. Daarnaast zijn legeskosten verbonden aan het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag.

De ervaring leert dat bepaalde, regelmatig voorkomende activiteiten weinig invloed hebben op de staat van wateren en/of waterkeringen in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Om de administratieve lasten voor zowel het waterschap als voor burgers/bedrijven te verminderen, en om de regelgeving omtrent deze activiteiten in, op, onder en boven de kern- en beschermingszones van waterstaatswerken te vereenvoudigen, zijn voor deze veelvoorkomende, weinig risicovolle activiteiten algemene regels opgesteld.

Door het stellen van algemene regels zijn de betreffende activiteiten niet langer vergunningplichtig, maar dienen ze wel te worden gemeld. Aan het behandelen van een melding zijn geen legeskosten verbonden.

Indien bij een melding blijkt dat wordt afgeweken van de in de algemene regels gestelde voorwaarden, dienen de activiteiten alsnog conform de algemene regels te worden uitgevoerd, of dient er een vergunningaanvraag te worden ingediend.

Wanneer sprake is van een werk waarbij zowel vergunningplichtige als meldingsplichtige activiteiten, zoals bedoeld in deze algemene regels, worden uitgevoerd, dient voor alle activiteiten gezamenlijk een vergunningaanvraag te worden ingediend. De aanvraag wordt dan getoetst aan de beleidsregels behorend bij de Keur.

De algemene regels behorend bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009 hebben betrekking op de kern- en beschermingszones van A-, B- en C-wateren en waterkeringen. In Bijlage 1 is uiteengezet wat hier precies onder wordt verstaan.

Ten aanzien van de volgende verboden zijn algemene regels opgesteld:

1. Het graven van wateren (Het gaat hierbij om wateren met uitsluitend een waterbergende functie en die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen);

2. Het verbreden en/of verlengen van wateren (Het gaat hierbij om wateren die in de legger zijn aangeduid als C-wateren en die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen);

3. Het dempen van wateren (Het gaat hierbij om wateren die in de legger zijn aangeduid als C-wateren en waarbij de compensatie plaatsvindt in bestaande en/of nieuwe C-wateren, die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen);

4. Het aanbrengen van anti-worteldoek in A- en B-wateren (Het gaat hierbij om wateren  die zijn gelegen langs bedrijven in stedelijk gebied en langs particuliere tuinen);

5. Het kruisen van C-wateren met kabels en leidingen;

6. Het plaatsen van een permanent onttrekkingspunt in A- en B-wateren;

7. Het plaatsen van een dam met duiker in een B-water;

8. Het plaatsen van bruggen over B- en C-wateren;

9. Het plaatsen van een betuining in wateren die niet in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland;

10. Het plaatsen van frontmuren bij dammen met duikers;

11. Het planten van bomen langs A- en B-wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland;

12. Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit de kern- en beschermingszone zone van wateren;

13. Het lozen van bronneringswater op wateren;

14. Het plaatsen en hebben van een afrastering langs wateren;

15. Het plaatsen van een beschoeiing (Hieronder vallen niet beschoeiingen in natuurgebieden, ecologische verbindingszones,  kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland);

16. Het plaatsen van een damwand (Hieronder vallen niet damwanden in  natuurgebieden, ecologische verbindingszones,  kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland);

17. Het plaatsen van een dam met duiker in een C-water;

18. Het aanbrengen en hebben van gras en éénjarige gewassen in de beschermingszones van waterstaatswerken;

19. Het aanbrengen en hebben van steigers (Hieronder vallen niet steigers in vaarwegen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de keur, in de kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of ecologische verbindingszones);

20. Het plaatsen en hebben van een uitstroomvoorziening in wateren waarvan het onderhoud bij de legger aan het waterschap zelf is opgedragen;

21. Het plaatsen, hebben en onderhouden van een afrastering ten behoeve van veekering in de kern- en beschermingszone van een waterkering;

22. Het gebruik van percelen in de beschermingszone van de waterkering als tuin en bouwland;

23. Het aanbrengen van en klein onderhoud aan erfverharding in de beschermingszone van een waterkering;

24. Niet-dijkkruisende kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen bij percelen binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering;

25. Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en beschermingszone van een waterkering;

26. Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszones van waterkeringen;

27. Het plaatsen, hebben en onderhouden van tijdelijke/semi-permanente objecten in de beschermingszone van waterkeringen; 

1.  Het graven van wateren

(Het gaat hierbij om wateren met uitsluitend een waterbergende functie en die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen)

Kader

Op grond van artikel 3.2 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) aan te leggen of te graven met als oogmerk deze te verbinden met bestaande waterstaatswerken. Hieronder is ook begrepen het graven van wateren met uitsluitend een waterbergende functie.

Toelichting van de algemene regel

Het komt regelmatig voor dat wateren worden gegraven ten behoeve van een perceelscheiding of als landschappelijk element. Deze wateren worden niet gegraven om een demping of een uitbreiding van verhard oppervlak te compenseren.

Het waterschap heeft geen direct belang bij het graven van nieuwe wateren, wanneer dit niet noodzakelijk is ter compensatie van bergingsverlies ten gevolge van de demping van wateren. Het waterschap heeft wel een belang bij nieuwe wateren wanneer deze worden aangesloten op het watersysteem dat door het waterschap wordt beheerd.

Voor het dempen van en compenseren in C-wateren geldt een aparte algemene regel. Voor het graven van nieuw water ter compensatie van een uitbreiding van verhard oppervlak of de demping van een A- of B-water dient een vergunning te worden aangevraagd.

Bij het graven van nieuw water met uitsluitend een waterbergende functie kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het graven van wateren welke in verbinding komen te staan met het watersysteem, en voor zover deze wateren uitsluitend extra waterbergende functie zullen krijgen, is geen vergunning van het verbod van artikel 3.2 vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. door het graven van nieuw water mag geen directe verbindinding ontstaan tussen verschillende peilvakken;

  • 2. bij het graven van nieuw water dient een minimale taludverhouding van 1:1 te worden aangehouden;

  • 3. indien ter plaatse van een te graven water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze voorafgaand aan het graven van het water minimaal 1,0 meter uit het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het te graven water te liggen of te worden gelegd;

  • 4. het nieuwe water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem, in overleg met en ter goedkeuring van de toezichthouder;

  • 5. indien het nieuw te graven water zal aansluiten op een A-water en daarbij een doorgaande onderhoudsroute doorkruist, dient in het nieuw te graven water ter plaatse van de onderhoudsroute een dam met duiker te worden geplaatst met een minimale bovenbreedte van 5 meter en een minimale diameter van 500 millimeter. Dit dient te gebeuren in overleg met de toezichthouder van het waterschap;

  • 6. het graven van het water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 7. bij de melding als bedoeld onder 6 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te graven water staat afgebeeld, evenals de afmetingen van het te graven water. De locatie en de afmetingen dienen te worden afgebeeld overeenkomstig voorbeeldtekening 1;

  • 8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 2. Het verbreden en/of verlengen van wateren

(Het gaat hierbij om wateren die in de legger zijn aangeduid als C-wateren en die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen)

Kader

Op grond van artikel 3.2 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) aan te leggen of te graven met als oogmerk deze te verbinden met bestaande waterstaatswerken. Hieronder is ook begrepen het verbreden en/of verlengen van C-wateren.

Toelichting van de algemene regel

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt hebben C-wateren alleen een waterbergende functie. Wanneer deze wateren worden verbreed en/of verlengd wordt er meer waterberging gecreëerd. Het waterschap staat hier positief tegenover. De waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het verbreden en/of verlengen van bestaande C-wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.2 vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. door het verlengen van een bestaande C-water mogen geen directe verbindingen ontstaan tussen verschillende peilvakken;

  • 2. bij het verbreden van een bestaande C-water dient een minimale taludverhouding van 1:1 aangehouden te worden;

  • 3. bij het verlengen van een bestaand C-water dient het bestaande profiel te worden doorgetrokken;

  • 4. indien ter plaatse van een te verbreden en/of te verlengen water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, en voorafgaand aan het verbreden en/of verlengen van het water, minimaal 1,0 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water te liggen of te worden gelegd;

  • 5. het verbrede en/of verlengde water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem in overleg met en ter goedkeuring van de toezichthouder;

  • 6. indien door de verlenging van een C-water een doorgaande onderhoudsroute langs een A-water wordt doorsneden, dient in het C-water een dam met duiker te worden gelegd met een minimale bovenbreedte van 5 meter en een minimale diameter van 500 millimeter. Dit dient te gebeuren in overleg met en ter goedkeuring van de toezichthouder van het waterschap;

  • 7. het verbreden en/of verlengen van C-wateren dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding zoals bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verbreden en/of te verlengen C-water staat afgebeeld, evenals de afmetingen van het te verbreden en/of te verlengen water. De locatie en de afmetingen dienen te worden afgebeeld zoals is afgebeeld op voorbeeldtekening 1;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken

3. Het dempen van wateren

(Het gaat hierbij om wateren die in de legger zijn aangeduid als C-wateren en waarbij de compensatie plaatsvindt in bestaande en/of nieuwe C-wateren, die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten. Hieronder is ook begrepen het dempen van wateren.

Daarnaast is het op grond van artikel 3.2 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 verboden om zonder vergunning van het bestuur […] waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) aan te leggen of te graven met als oogmerk deze te verbinden met bestaande waterstaatswerken. Hieronder is ook begrepen het graven van nieuwe wateren ter compensatie van dempingen van wateren.

Toelichting van de algemene regel

Wanneer het gaat om de waterhuishouding hebben C-wateren in principe alleen een waterbergende functie. Het actief dempen van C-wateren is niet toegestaan, omdat dat gepaard gaat met een acuut verlies aan waterberging. Een demping van een C-water dient dan ook te allen tijde gecompenseerd te worden.

Bij dempingen van wateren dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Wanneer de demping wordt gemeld door een aannemer en de grond die wordt gebruikt voor de demping van een andere lokatie komt dan waar de demping plaatsvindt (dus niet de grond die vrijkomt bij het realiseren van de compensatie), dient ook een melding in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit te worden gedaan. Particulieren hoeven in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit geen melding te doen. Het waterschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Wanneer het waterbergingsverlies ten gevolge van een demping van een C-water wordt gecompenseerd in een reeds bestaand of een nieuw C-water, is geen vergunning op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a en artikel 3.2 vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het verlies aan waterberging dient evenredig, gemeten in vierkante meters wateroppervlak bij zomerpeil, volledig in hetzelfde peilvak te worden gecompenseerd door het graven van een nieuw C-water en/of het verbreden van een bestaand C-water;

  • 2. de compensatie dient voorafgaand of minimaal gelijktijdig aan de demping te worden uitgevoerd;

  • 3. bij compensatie door het verbreden van een bestaand C-water en/of het graven van een nieuw C-water dient een taludverhouding van minimaal 1:1 aangehouden te worden;

  • 4. indien ter plaatse van een te verbreden en/of te verlengen water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze voorafgaand aan het verbreden en/of verlengen van het water, en in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, minimaal 1,0 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water te liggen of te worden gelegd;

  • 5. het nieuwe water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem in overleg met en ter goedkeuring van de toezichthouder van het waterschap;

  • 6. de functie van eventueel aanwezige afvoeren van aanliggende percelen die (hemel)water lozen op het (de) te dempen water(en) dienen in stand te blijven, zonodig in overleg met de eigenaren/gebruikers van de afvoeren;

  • 7. eventueel wateroverlast voor derden als gevolg van de demping dient door de initiatiefnemer van de demping verholpen te worden, al dan niet op aanzeggen van  het Waterschap en in overleg met de toezichthouder van het Waterschap;

  • 8. het dempen en compenseren van C-wateren dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 9. bij de melding als bedoeld onder  8  dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van de te dempen en nieuw te graven water(en) staat afgebeeld overeenkomstig voorbeeldtekening 1.

  • 10. indien bij een demping meerdere eigenaren betrokken zijn dient bij de melding als bedoeld onder 8 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en) te worden gevoegd;

  • 11. indien de demping wordt uitgevoerd in de Provincie Zuid-Holland dient bij de melding als bedoeld onder 8 een ingevuld slootdempingsformulier van de provincie Zuid-Holland te worden gevoegd;

  • 12. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

4. Het aanbrengen van anti-worteldoek in A- en B-wateren

(Het gaat hierbij om wateren langs bedrijven in stedelijk gebied en langs particuliere tuinen)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het aanbrengen van anti-worteldoek binnen de kernzone van A- en B-wateren.

Toelichting van de algemene regel

Bij veel tuinen van particulieren wordt anti-worteldoek in de kernzones van wateren toegepast om de tuin ter plaatse een net afgewerkt karakter te geven en het onderhoud te vergemakkelijken. Op plaatsen waar anti-worteldoek wordt toegepast kan het bij onderhoud aan de betreffende wateren door het waterschap echter lastig zijn om maaisel ‘op de kant te zetten’. Daarnaast zijn grote stroken met anti-worteldoek bedekte taluds niet bevorderlijk voor de ecologie rondom en in de wateren. Stroken anti-worteldoek in wateren zijn in deze gevallen qua omvang echter relatief beperkt, waardoor de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoende kunnen worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Met betrekking tot (delen van) A-wateren die zich niet langs bedrijven in stedelijk gebied of langs particuliere tuinen bevinden, blijft het verbod op anti-worteldoek van kracht. In dit verband wordt onder ‘stedelijk gebied’ verstaan, dat gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom’ aangewezen gebied.

Het aanbrengen van anti-worteldoek in ecologisch aangewezen wateren is nooit toegestaan.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanbrengen van anti-worteldoek in A- en B-wateren langs bedrijven in stedelijk gebied en langs particuliere tuinen, is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. binnen 20 centimeter boven zomerpeil mag geen anti-worteldoek worden toegepast;

  • 2. om te voorkomen dat het anti-worteldoek in het oppervlaktewater terecht komt, dient het ant-worteldoek met een beschoeiing te worden vastgezet. De beschoeiing dient te worden geplaatst conform principetekening 1;

  • 3. de beschoeiing dient in het talud en op ten minste 0,20 meter boven zomerpeil te worden geplaatst;

  • 4. het anti-worteldoek dient zodanig te worden verankerd dat het niet kan opwaaien;

  • 5. de melder dient het anti-worteldoek en de beschoeiing in goede staat te onderhouden;

  • 6. eventuele begroeiing dient zo laag mogelijk gehouden te worden met een maximale hoogte van 30 centimer;

  • 7. de begroeiing dient zodanig bijgehouden te worden dat de beschoeiing te allen tijde duidelijk zichtbaar blijft;

  • 8. het aanbrengen van het anti-worteldoek dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 9. bij de melding als bedoeld onder 8 dient een situatietekening te worden gevoegd, waarop duidelijk de locatie van het anti-worteldoek en de daarbij behorende beschoeiing staan afgebeeld;

  • 10. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

5. Het kruisen van C-wateren met kabels en leidingen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het kruisen van wateren met kabels en leidingen.

Toelichting van de algemene regel

Het belang voor het waterschap bij het kruisen van wateren betreft voornamelijk de stabiliteit van de oever van het betreffende water. Kabels en leidingen worden veelal geplaatst door middel van een open ontgraving en/of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van het water worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oever. Daarnaast moet worden voorkomen dat kabels en leidingen worden beschadigd bij onderhoudswerkzaamheden aan wateren.

Bij C-wateren geldt echter geen onderhoudsplicht en is er geen sprake van een beschermingszone. Het leggen van kabels evenwijdig aan C-wateren is dan ook niet meldings- of vergunningplichtig. Gezien het feit dat Waterschap Rivierenland een beperkt belang heeft bij C-wateren kunnen de waterhuishoudkundige belangen met betrekking tot het kruisen van C-wateren met kabels en leidingen worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Op de aanvulling van de sleuf in de kernzone van het water is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Dat betekent dat de aanvulling van de sleuf met schone grond dient te worden uitgevoerd.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het kruisen van C-wateren met kabels en leidingen is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de aanvulling van de sleuf in de kernzone van het water dient te worden uitgevoerd met als niet-verontreinigd geclassificeerde grond, zoals is bedoeld in het Besluit Bodemkwaliteit;

  • 2. indien de kabel en/of leiding over een aanwezig kunstwerk wordt gelegd, dient men ervoor zorg te dragen dat het kunstwerk bij de werkzaamheden niet wordt beschadigd;

  • 3. het kruisen van C-wateren met kabels en leidingen dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 4. bij de melding als bedoeld onder 3 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie van de uit te voeren werkzaamheden duidelijk staat afgebeeld;

  • 5. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

6. Het plaatsen van een permanent onttrekkingspunt in A- en B-wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een onttrekkingspunt.

Toelichting van de algemene regel

Het onttrekken van oppervlaktewater aan het watersysteem gebeurt voornamelijk in de agrarische sector, enerzijds om te kunnen beregenen in tijden van droogte en anderzijds om schade aan gewassen ten gevolge van nachtvorst tegen te gaan. In artikel 3.17 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is aangegeven hoeveel water er maximaal aan het watersysteem onttrokken mag worden.

In veel gevallen wordt ten behoeve van de onttrekking van oppervlaktewater een permanent onttrekkingspunt in het talud van het water aangelegd. Het is daarbij van belang dat het doelmatig onderhoud aan het water niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van het onttrekkingspunt. De waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Wanneer onttrekkingen plaatsvinden zonder een aangelegd werk, maar bijvoorbeeld met een zuigslang die los in het water wordt geplaatst, hoeft de gebruikte onttrekkingsconstructie niet te worden gemeld. Wel is het van belang dat er niet meer water aan het watersysteem wordt onttrokken dan volgens artikel 3.17 van de Keur is toegestaan (een maximale peilverlaging van 5 centimeter per onttrekker).

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanbrengen van een onttrekkingspunt en het onttrekken van oppervlaktewater is geen vergunning van artikelen 3.1 eerste lid onder b vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het onttrekkingpunt dient te bestaan uit een deugdelijke, afdoende gefundeerde taludbak van niet uitlogend materiaal, die geheel verzonken in het talud van het water dient te worden aangebracht conform principetekening nummer 7 of 7a;

  • 2. de taludbak, de zuigleiding, het vuilrooster of andere constructies dienen buiten het natte profiel van het water te worden aangebracht;

  • 3. de taludbak mag maximaal 0,80 meter landinwaards in het talud van het water worden aangebracht, gerekend vanaf het talud op zomerpeilniveau; 

  • 4. de taludbak, pompinstallatie en lei¬dingen dienen zodanig te worden aangebracht, dat de in de Keur Waterschap Rivierenland 2009 bedoelde strook van 4 meter (5 meter in de gebieden in Alblasserwaard, Vijfherenlanden, Alm en Biesbosch) uit de insteek van een A-water en 1 meter uit de insteek van een B-water vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft ten behoeve van het onderhoud van het water;

  • 5. de onttrekker en diens rechtsopvolgers zijn verplicht het onttrekkingpunt in goede staat te onderhouden;

  • 6. indien naar het oordeel van het waterschap het onttrekkingspunt geen functie meer vervult ten behoeve van droogte- en/of nachtvorstbestrijding, dient het onttrekkingspunt met bijbehorende werken, op eerste aanmaning door of namens het college van dijkgraaf en heemraden, te worden verwijderd;

  • 7. het aanbrengen van een onttrekkingspunt dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het onttrekkingspunt / de onttrekkingspunten staa(n)(t) afgebeeld;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

7. Het plaatsen van een dam met duiker in een B-water

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een dam met duiker in een B-water.

Toelichting van de algemene regel

Het belang van het waterschap bij het plaatsen van een dam met duiker in een B-water betreft voornamelijk de doorstroming van het betreffende water. Door de plaatsing van een dam met duiker treedt er een plaatselijke versmalling van het water op, waardoor de doorstroming van het water wordt verminderd en opstuwing kan ontstaan. Het plaatsen van een dam met duiker in een B-water betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Het plaatsen van een dam met duiker in een A-water is vergunningplichtig. Voor het plaatsen van dammen met duikers in C-wateren geldt een aparte algemene regel.

Bij het plaatsen van een dam met duiker dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Het waterschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanbrengen van een dam met duiker in een B-water is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de te plaatsen dam met duiker dient ter onsluiting van een perceel;

  • 2. de plaatsing wordt overeenkomstig principetekening 6b uitgevoerd;

  • 3. indien het water watervoerend is dient het water voor het starten van de werkzaamheden te worden afgedamd met damwanden of schotten. Eventueel aanwezige kabels en leidingen mogen daarbij niet worden beschadigd;

  • 4. de minimale diameter van een duiker in een B-water in landelijk gebied (het gebied buiten de bebouwde kom) bedraagt 500 millimeter;

  • 5. de minimale diameter van een duiker in een B-water in stedelijk gebied (het gebied binnen de bebouwde kom) bedraagt 800 millimeter;

  • 6. de totale duikerlengte bedraagt maximaal 10 meter wanneer het een ontsluiting van een woonperceel betreft;

  • 7. de totale duikerlengte bedraagt maximaal 12 meter wanneer het een ontsluiting van een bedrijfsperceel betreft;

  • 8. bij een diameter tot 800 millimeter dient de duiker te worden gelegd op een verdicht zandbed van 300 millimeter;

  • 9. bij een diameter groter dan 800 millimeter dient de duiker te worden geplaatst op een verdicht zandbed van 600 millimeter;

  • 10. de vrije ruimte boven het waterpeil  dient één vijfde van de diameter van de duiker te bedragen, gemeten vanaf winterpeil (zomerpeil indien er geen sprake is van een vastgesteld winterpeil) en met een minimum van 200 millimeter;

  • 11. indien het winterpeil (of het zomerpeil wanneer er geen sprake is van een vastgesteld winterpeil) zich onder de vaste bodem van het water bevindt, dient de binnen onderkant van de duiker op gelijke hoogte met de vaste bodem van het water te worden gelegd;

  • 12. het toe te passen materiaal is beton, of een gelijkwaardig materiaal (ter beoordeling van het waterschap), behalve in veengebieden, waar kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal;

  • 13. de aanvulling van de dam dient vanaf het zandbed tot halverwege de buishoogte te worden gemaakt van zand, daarna van  gebiedseigen grond tot 0,20 meter boven de bovenkant van de duiker en vervolgens grond,  zand of verharding;

  • 14. de taluds aan de uiteinden van de duiker dienen te worden opgezet onder een helling van ten minste 1:1 en als volgt te worden afgewerkt:

    • bekleding met klei, welke dient te worden ingezaaid met bermgras óf

    • taludbescherming tot op de bodem van het water, zoals grasbetonstenen, welke wordt opgevangen door een betuining.

  • 15. de duikerbuizen dienen in een rechte lijn en in het hart van het water te worden gelegd en waterdicht op elkaar te worden aangesloten;

  • 16. de dam met duiker mag niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (dam met duiker, brug) worden geplaatst, gemeten in zowel boven- als benedenstroomse richting;

  • 17. de dam met duiker dient op een afstand van ten minste 20 meter van een eventuele stuw te worden geplaatst, gemeten in zowel boven- als benedenstroomse richting;

  • 18. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct dienen te worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 19. het plaatsen van een dam met duiker in een B-water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het waterschap. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 20. wanneer een dam met duiker wordt geplaatst ten behoeve van een ontsluiting naar de openbare weg dient toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

  • 21. bij de melding als bedoeld onder 19 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie van het uit te voeren werk duidelijk staat aangegeven,  inclusief de afmetingen van de dam met duiker (lengte, diameter en hoogte);

  • 22. wanneer het water waarin een dam met duiker wordt geplaatst (gedeeltelijk) in eigendom is van (een) belanghebbende(n) anders dan de aanvrager, dient bij de melding als bedoeld onder 19 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en)/belanghebbende(n) te worden gevoegd;

  • 23. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

8. Het plaatsen van bruggen over B- en C-wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder valt ook het plaatsen van bruggen over B- en C-wateren.

Toelichting van de algemene regel

Bruggen, mits geplaatst volgens de hieronder beschreven voorschriften, hebben vrijwel geen effect op de waterhuishouding, aangezien een brug de doorstroming van een water niet of nauwelijks beïnvloedt. Daarnaast worden B-wateren onderhouden door de eigena(a)r(en) van de aangrenzende percelen. Waterschap Rivierenland heeft met betrekking tot het onderhoud dan ook geen direct belang bij de plaatsing van bruggen over B- en C-wateren, behalve waar het de zogenaamde bermsloten in het voormalig Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch betreft, welke wel door het waterschap worden onderhouden. Er worden eisen gesteld aan de constructie van een brug om de stabiliteit van de oevers van het betreffende water te waarborgen.

Het plaatsen van bruggen over C-wateren hoeft, gezien het geringe waterhuishoudkundige belang, niet te worden gemeld.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het plaatsen van bruggen over B- en C-wateren en voor zover de betreffende wateren niet in beheer van Waterschap Rivierenland zijn is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. indien het water watervoerend is, dient het water voor het starten van de werkzaamheden te worden afgedamd met damwanden of schotten. Eventueel aanwezige kabels en leidingen mogen daarbij niet worden beschadigd;

  • 2. de minimale afstand tussen het zomerpeil en de onderkant van de brug bedraagt 0,30 meter;

  • 3. brughoofden mogen de stabiliteit van de oevers niet aantasten;

  • 4. voor wateren met een bovenbreedte tot 5 meter geldt dat in de wateren of taluds geen ondersteuningspunten mogen worden aangebracht;

  • 5. bruggen mogen niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (bijvoorbeeld een brug, dam met duiker of stuw) worden geplaatst, gemeten in zowel beneden- als bovenstroomse richting;

  • 6. wanneer bruggen dienen ter ontsluiting naar de openbare weg dient hiervoor toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder.

  • 7. het plaatsen van bruggen over B-wateren dient te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een duidelijke situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie en de afmetingen van de brug(gen) duidelijk staan afgebeeld;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

9. Het plaatsen van een betuining in wateren die niet in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een betuining.

Toelichting van de algemene regel

Een betuining is een constructie die, in tegenstelling tot een beschoeiing, onder het waterpeil en geheel verzonken in het talud van een water wordt geplaatst, ter versteviging van de oever. Een betuining heeft daardoor een puur waterhuishoudkundige functie. De voorschriften waaraan dient te worden voldaan bij het plaatsen van een betuining, hebben tot doel dat het doorstromingsprofiel van het water in stand blijft. Er wordt door het plaatsen van een betuining geen waterberging weggenomen. Omdat een betuining geen nadelig effect heeft op de waterhuishouding kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanbrengen van een betuining in wateren die niet in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de plaatsing van de betuining dient conform principetekening 2 te worden uitgevoerd;

  • 2. de betuining dient in zijn geheel in het talud te worden geplaatst en mag dus niet zichtbaar zijn;

  • 3. de betuining dient te bestaan uit niet-uitlogend materiaal (geen gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout);

  • 4. de constructie van de betuining dient dusdanig stevig te zijn dat deze niet kan vervormen;

  • 5. degene die de melding van het plaatsen van de betuining doet dient de werken in goede staat te onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de betuining met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de betuining direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 6. het aanbrengen van een betuining in een water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 7. bij de melding als bedoeld onder 6 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de te plaatsen betuining en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

  • 8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

10. Het plaatsen van frontmuren bij dammen met duikers

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid 1 onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van frontmuren bij dammen met duikers.

Toelichting van de algemene regel

Frontmuren worden aan de uiteinden van dammen met duikers geplaatst, waarna de ruimte tussen de frontmuren wordt opgevuld met grond, zodat de breedte van de dam met duiker optimaal kan worden benut bij de ontsluiting van een perceel. Het belang van het waterschap bestaat er voornamelijk uit dat er bij het aanbrengen van de frontmuren geen materialen in het water terecht (kunnen) komen en dat het gebruikte materiaal geen negatief effect heeft op de waterkwaliteit. Frontmuren zijn eenvoudige constructies die de waterhuishouding niet méér negatief beinvloeden dan de dammen met duikers waar ze worden geplaatst. De waterhuishoudkundige belangen kunnen daarom voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het plaatsen van frontmuren bij dammen met duikers is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de uiteinden van de duiker dienen te worden voorzien van frontmuren van rotvrij, niet-uitlogend materiaal, geplaatst op een deugdelijke fundatie;

  • 2. de frontmuren van de duiker dienen onderling veran¬kerd te worden;

  • 3. de aanvulling van de dam, tussen de frontmuren, dient te worden gemaakt van schone grond of zand;

  • 4. het plaatsen van de frontmuren dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 5. bij de melding als bedoeld onder 4 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de betreffende dam met duiker staat afgebeeld;

  • 6. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

11. Het planten van bomen langs A- en B-wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het planten van bomen langs A-wateren en B-wateren die in beheer en onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland.

Toelichting van de algemene regel

Het te dicht op elkaar plaatsen van bomen langs door het waterschap te onderhouden wateren kan het doelmatig onderhoud van die wateren belemmeren. Een te korte afstand tussen de bomen en de insteek van de wateren kunnen daarnaast op termijn leiden tot aantasting van het talud. Knotbomen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden vormen, vanwege de zwaarwegende landschappelijke waarde, een uitzondering ten opzichte van bomen in overige gebieden binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Knotbomen worden van oudsher op de insteek van wateren geplant en vormen als zodanig belangrijke cultuurhistorische, beeldbepalende elementen in het landschap. Voor het planten van knotbomen langs wateren welke zijn gelegen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden gelden dan ook de specieke voorschriften 2 en 3 van deze algemene regel.

Deze algemene regel heeft geen betrekking op productiegewassen in de laanbomen- of fruit(bomen)teelt. Deze bomen vallen onder de beleidsregel betreffende ‘objecten’.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het planten van bomen langs A- en B-wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. bomen mogen niet in het talud van een water worden geplant;

  • 2. de afstand van de te planten bomen tot de insteek van het water dient minimaal 1,5 meter te bedragen. Knotbomen in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden mogen op de insteek van wateren worden geplant;

  • 3. de minimale hart-op-hart afstand van de bomen onderling en ten opzichte van andere obstakels bedraagt 15 meter. Voor knotbomen in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden bedraagt de minimale hart-op-hart-afstand 6 meter;

  • 4. in de beschermingszone mogen binnen een straal van 10 meter van een kunstwerk (bijvoorbeeld een dam met duiker, brug of stuw) geen bomen worden geplaatst, gemeten in zowel beneden- als bovenstroomse richting;

  • 5. de bomen dienen zodanig te worden onderhouden en opge¬snoeid, dat van deze bomen geen takken afhangen binnen 5 meter boven het maaiveld;

  • 6. achter de bomen (aan de landzijde) dient, parallel aan het A-water, een strook van 4 meter (5 meter in het gebied van de Alblasserwaard, Vijfheerenlanden, Alm en Biesbosch) vrij te blijven van obstakels, in verband met onderhoudswerkzaamheden;

  • 7. het planten van bomen langs A- en B-wateren welke in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de lokatie van de te planten bomen staat afgebeeld;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

12. Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit de kern- en beschermingszone van wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen van objecten/kunstwerken uit de keurzone van wateren.

Toelichting van de algemene regel

Het verwijderen van een object/kunstwerk uit een water heeft een positief effect op de waterhuishouding, met name omdat daardoor de doorstroming van het water verbetert. Het belang van het waterschap bij het verwijderen van een object/kunstwerk is er in gelegen dat het water in goede staat wordt hersteld. De risico’s bij het verwijderen van een object/kunstwerk zijn echter zo gering dat kan worden volstaan met een algemene regel.

Peilscheidende kunstwerken mogen onder geen voorwaarde worden verwijderd!

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het verwijderen van objecten/kunstwerken uit wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het object/kunstwerk dient volledig te worden verwijderd uit de kern- en/of beschermingszone van het water, inclusief bijbehorende werken en eventuele landhoofden;

  • 2. nadat het object/kunstwerk is verwijderd, dient het plaatselijke profiel van het water te worden hersteld;

  • 3. eventueel aanwezige kabels en leidingen dienen, in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, minimaal 1 meter onder het leggerprofiel van het water gebracht te worden (bij het ontbreken van een leggerprofiel dienen de vaste bodem en taluds van het water als uitgangspunt te worden gehanteerd);

  • 4. het talud ter plaatse van het verwijderde object/kunstwerk dient te worden ingezaaid met bermgras;

  • 5. bij eventuele verzakkingen van het talud tijdens of na de werkzaamheden dient, op aanwijzing van de toezichthouder, een beschoeiing te worden geplaatst;

  • 6. het verwijderen van een object/ kunstwerk dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 7. bij de melding als bedoeld onder 6 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verwijderen object/kunstwerk staat afgebeeld;

  • 8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

13. Het lozen van bronneringswater op wateren

Kader

Op grond van artikel 3.7 onder a van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het zonder vergunning van het bestuur verboden om

1. meer dan 100 m3 water per uur te lozen in oppervlaktewaterlichamen die op de legger staan vermeld als A-wateren;

2. meer dan 30 m3 water per uur te lozen in oppervlaktewaterlichamen die op de legger staan vermeld als B-wateren;

3. meer dan 1 m3 water te lozen in oppervlaktewaterlichamen die op de legger staan vermeld als C-wateren.

Hieronder wordt ook verstaan het lozen van bronneringswater.

Toelichting van de algemene regel

Het lozen van bronneringswater op wateren komt voornamelijk voor bij bronneringswerkzaamheden ten behoeve van bijvoorbeeld bouwprojecten. Het belang voor het waterschap bij het lozen van bronneringswater op wateren betreft voornamelijk de bergingscapaciteit en doorstroming van de wateren waarop wordt geloosd. Om schadelijke gevolgen aan de waterhuishouding te voorkomen worden normen gesteld met betrekking tot de duur van de bronnering en de hoeveelheid te lozen water.

In de praktijk blijkt dat de duur van een ruime meerderheid van de aangevraagde bronneringen minder dan een half jaar bedraagt en dat de hoeveelheid te lozen water geen negatieve gevolgen heeft voor de bergingscapaciteit en de doorstroming van de wateren.Voor lozingen als gevolg van bronneringen kunnen de waterhuishoudkundige belangen dan ook voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het lozen van bronneringswater op wateren is geen vergunning vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden;

  • 1. de lozingsperiode is korter dan een half jaar;

  • 2. de lozing mag een debiet van 100 m3 /uur en 100.000 m3 /jaar niet overschreiden;

  • 3. het te lozen water is schoon (géén saneringswater);

  • 4. het gehalte onopgeloste bestanddelen bedraagt maximaal 50 milligram per liter;

  • 5. het zuurstofgehalte van het te lozen water bedraagt minimaal 5 milligram per liter;

  • 6. er mogen ten gevolge van de lozing geen visuele verontreinigingen in het water optreden;

  • 7. door de lozing mag geen overlast bij derden of Waterschap ontstaan;

  • 8. de lozing dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het aanvraagformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 9. bij de melding als bedoeld onder 8 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de uit te voeren werkzaamheden en het lozingspunt staan afgebeeld;

  • 10. de aanvrager blijft verantwoordelijk voor eventuele schade die door de onttrekking of lozing wordt

          veroorzaakt.

14. Het plaatsen en hebben van een afrastering langs wateren

Kader

Op grond van artikel 2.1 eerste lid van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 kunnen de eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die gelegen zijn nabij waterstaatswerken […] door het bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden. Op grond van artikel 2.1 tweede lid kan het bestuur algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing.

Het gebod van artikel 2.1 eerste lid van de keur geldt niet voor de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, gezien de aard en het karakter van het gebied.

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt onder andere begrepen het plaatsen, hebben en onderhouden van afrasteringen langs wateren.

Toelichting van de algemene regel

Afrasteringen kunnen enerzijds worden gezien als objecten die het doelmatig onderhoud aan waterstaatswerken kunnen belemmeren, terwijl ze anderzijds, in de vorm van een veekering, juist voorkomen dat het vee de gesteldheid van waterstaatswerken aantast. Wanneer aan de hieronder beschreven voorwaarden wordt voldaan komt het doelmatig onderhoud niet in gevaar. Bovendien kunnen afrasteringen, indien nodig, vrij eenvoudig worden verwijderd.

Het plaatsen van een afrastering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Een melding voor het plaatsen van een afrastering langs wateren is niet nodig, mits aan de hieronder beschreven voorwaarden wordt voldaan.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het plaatsen van een afrastering langs wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de afrastering wordt paralllel aan het water geplaatst;

  • 2. de afrastering bestaat uit palen met draad of gaas met een maximale hoogte van 1,0 meter boven het maaiveld;

  • 3. de afrastering wordt tussen 0,5 en 1,0 meter vanaf de insteek van het water geplaatst;

  • 4. de afrastering is van een zodanige constructie dat het onderhoud aan de wateren door of in opdracht van het waterschap niet wordt belemmerd; 

15. Het plaatsen van een beschoeiing

(Hieronder vallen niet beschoeiingen in natuurgebieden, ecologische verbindingszones,  kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een beschoeiing.

Toelichting van de algemene regel

Een beschoeiing is een oeververstevigende constructie die in voorkomende gevallen in het talud van een water kan worden geplaatst om afkalving en instorten van de oever te voorkomen. De voorwaarden waaraan dient te worden voldaan bij het plaatsen van een beschoeiing hebben tot doel dat er zo min mogelijk waterbergingsverlies optreedt en dat er een zo klein mogelijk effect op de doorstroming van het betreffende water ontstaat.

Voorkomen moet worden dat een beschoeiing in de kernzone van een water wordt geplaatst om het gebruiksareaal van een perceel te vergroten, ten koste van het profiel van dat water. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer de beschoeiing wordt doorgetrokken tot aan het maaiveld en de ruimte achter de beschoeiing wordt opgevuld met grond. Dergelijke constructies worden aangemerkt als damwanden. Voor damwanden geldt een aparte algemene regel.

Omdat het effect op de waterberging en de doorstroming doorgaans zeer gering is kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het plaatsen van een beschoeiing buiten natuurgebieden, ecologische verbindingszones, kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren welke niet in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

  • 1. het plaatsen van een beschoeiing bij een natuurvriendelijke oever met een taludverhouding van 1:2 of flauwer is niet toegestaan, omdat de stabiliteit van de oever reeds door de flauwe taludverhouding is gewaarborgd;

  • 2. de plaatsing van de beschoeiing dient conform principetekening 1 te worden uitgevoerd;

  • 3. de beschoeiing dient op ten minste 20 centimeter boven zomerpeil in het talud van het water te worden geplaatst;

  • 4. indien het hoogteverschil tussen het zomerpeil en het maaiveld ter plaatse meer bedraagt dan 0,60 meter, dan mag de beschoeiing, gemeten vanuit het talud, maximaal 0,20 meter hoog zijn;

  • 5. indien het hoogteverschil tussen het zomerpeil en het maaiveld ter plaatse 0,60 meter of minder bedraagt, dan mag de beschoeiing worden doorgetrokken tot aan het maaiveld;

  • 6. de beschoeiing mag niet boven het maaiveld uitsteken;

  • 7. de beschoeiing dient te bestaan uit deugdelijk en niet uitlogend materiaal  en aan de achterzijde te worden voorzien van anti-worteldoek. Gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout of een ander uitlogend materiaal is niet toegestaan;

  • 8. de beschoeiing dient op deugdelijke wijze te worden verankerd in het ach¬terliggende perceel, op een zodanige wijze dat geen vervorming kan plaatsvinden;

  • 9. de melder en diens rechtsopvolgers dienen de werken in goede staat te onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de beschoeiing met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de beschoeiing direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de toezichthouder van het waterschap. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 10. het aanbrengen van een beschoeiing in een water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 11. bij de melding als bedoeld onder 10 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de te plaatsen beschoeiing en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

  • 12. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

16. Het plaatsen van een damwand

(Hieronder vallen niet damwanden in natuurgebieden, ecologische verbindingszones,  kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een damwand.

Toelichting van de algemene regel

Een damwand is een grondkerende constructie die, in tegenstelling tot een beschoeiing, niet in het talud van een water, maar op de insteek van een water wordt geplaatst, om afkalving en instorten van de oever te voorkomen. De voorwaarden waaraan dient te worden voldaan bij het plaatsen van een damwand hebben tot doel dat er zo min mogelijk waterbergingsverlies optreedt en dat er een zo klein mogelijk effect op de doorstroming van het betreffende water ontstaat.

Omdat het effect op de waterberging en de doorstroming doorgaans zeer gering is kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het plaatsen van een damwand buiten natuurgebieden, ecologische verbindingszones, kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren welke niet in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

  • 1. de plaatsing van de damwand dient conform principetekening 1a te worden uitgevoerd;

  • 2. de damwand dient op de insteek van het water te worden geplaatst, zodanig dat het natte profiel van het water niet wordt verkleind;

  • 3. de damwand mag niet boven het maaiveld uitsteken;

  • 4. de damwand dient te bestaan uit deugdelijk en niet uitlogend materiaal en aan de achterzijde te worden voorzien van anti-worteldoek. Gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout of een ander uitlogend materiaal is niet toegestaan;

  • 5. de damwand dient op deugdelijke wijze te worden verankerd in het ach¬terliggende perceel, op een zodanige wijze dat geen vervorming kan plaatsvinden;

  • 6. de melder en diens rechtverkrijgenden dienen de werken in goede staat te onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de damwand met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de damwand direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 7. het aanbrengen van een damwand in een water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de lokatie van de te plaatsen damwand en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 17. Het plaatsen van een dam met duiker in een C-water

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een dam met duiker in een C-water.

Toelichting van de algemene regel

Wateren die in de legger zijn aangemerkt als C-wateren hebben in principe slechts een waterbergende functie. Het belang van het waterschap bij het plaatsen van een dam met duiker in een C-water betreft dan ook de waterberging van het betreffende water. Door de plaatsing van een dam met duiker wordt er waterberging weggenomen. Het plaatsen van een dam met duiker in een C-water betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Het plaatsen van een dam met duiker in een A-wateren is vergunningplichtig. Voor het plaatsen van dammen met duikers in B-wateren geldt een aparte algemene regel.

Bij het plaatsen van een dam met duiker dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Het waterschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanbrengen van een dam met duiker in een C-water is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de te plaatsen dam met duiker dient ter onsluiting van een perceel;

  • 2. de plaatsing wordt overeenkomstig principetekening 6a uitgevoerd;

  • 3. de minimale diameter van een duiker bedraagt 500 millimeter;

  • 4. de totale duikerlengte bedraagt maximaal 10 meter wanneer het een ontsluiting van een woonperceel betreft;

  • 5. de totale duikerlengte bedraagt maximaal 12 meter wanneer het een ontsluiting van een bedrijfsperceel betreft;

  • 6. de vrije ruimte boven het waterpeil  dient één vijfde van de diameter van de duiker te bedragen, gemeten vanaf winterpeil (zomerpeil indien er geen sprake is van een vastgesteld winterpeil) en met een minimum van 200 millimeter;

  • 7. indien het winterpeil (of het zomerpeil indien er geen sprake is van een vastgesteld winterpeil) zich onder de vaste bodem van het water bevindt, dient de binnen onderkant van de duiker op gelijke hoogte met de vaste bodem van het water te worden gelegd;

  • 8. het toe te passen materiaal is beton, of een gelijkwaardig materiaal (ter beoordeling van het waterschap), behalve in veengebieden, waar kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal;

  • 9. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct dienen te worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 10. het plaatsen van een dam met duiker in een C-water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het waterschap. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 11. wanneer een dam met duiker wordt geplaatst ten behoeve van een ontsluiting naar de openbare weg dient toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

  • 12. bij de melding als bedoeld onder 10 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie van het uit te voeren werk duidelijk staat aangegeven,  inclusief de afmetingen van de dam met duiker (lengte, diameter en hoogte);

  • 13. wanneer het water waarin een dam met duiker wordt geplaatst (gedeeltelijk) in eigendom is van (een) belanghebbende(n) anders dan de aanvrager, dient bij de melding als bedoeld onder 19 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en)/belanghebbende(n) te worden gevoegd;

  • 14. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken. 

18. Het aanbrengen en hebben van gras en éénjarige gewassen in de beschermingszones van waterstaatswerken

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het hebben en aanbrengen van gras en éénjarige gewassen in de beschermingszones van wateren en waterkeringen.

Toelichting van de algemene regel

Het hebben en aanbrengen van gras en éénjarige gewassen heeft een zeer gering effect op de waterhuishoudkundige en waterstaatkundige belangen van Waterschap Rivierenland. Binnen de kernzone van zowel waterkeringen als wateren is gras als taludbescherming zelfs gewenst.

Voor het hebben en aanbrengen van gras en éénjarige gewassen binnen de beschermingszones van A-en B-wateren en waterkeringen is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 vereist en hoeft ook geen melding te worden gedaan. 

19. Het aanbrengen en hebben van steigers

(Hieronder vallen niet steigers in vaarwegen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de keur, in de kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of in ecologische verbindingszones)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het aanbrengen en hebben van steigers.

Toelichting van de algemene regel

Onder een steiger wordt een constructie verstaan welke gedeeltelijk over een water is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel. In dit verband wordt onder ‘stedelijk gebied’ verstaan, dat gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom’ aangewezen gebied. Een steiger wordt (meestal) voor recreatieve doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld om vis- of vaarwater goed te kunnen bereiken. Om de waterkwaliteit en de functie van het water te waarborgen worden eisen gesteld met betrekking tot de maximale afmetingen en uitvoering van een steiger. Het één en ander is onder andere afhankelijk van de afmetingen van het betreffende water.

Steigers zijn niet bedoeld om het tuinareaal te vergroten ten koste van het watersysteem. Dergelijke steigers vallen buiten deze algemene regel.

In de praktijk blijkt dat er nogal eens verwarring bestaat over het onderscheid tussen een steiger en een vlonder. Een vlonder wordt door het waterschap gezien als een constructie die niet over een water is geplaatst. Vlonders worden echter wel regelmatig toegepast in de beschermingszones van A-wateren en kunnen het doelmatig onderhoud aan die wateren daardoor belemmeren. Vlonders vallen buiten deze algemene regel. Een vergunningaanvraag voor vlonders wordt getoetst aan de beleidsregel betreffende ‘objecten’.

Om te voorkomen dat de scheepvaart in vaarwegen wordt belemmerd door het aanbrengen van steigers, moeten aanvragen voor steigers in vaarwegen per geval worden getoetst. Voor het aanbrengen van steigers in vaarwegen dient dan ook een vergunning te worden aagevraagd.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanbrengen van een steiger in stedelijk gebied, langs particuliere tuinen buiten vaarwegen en buiten de kern- en beschermingszones van waterkeringen is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het water waarin de steiger wordt geplaatst dient een minimale bovenbreedte te hebben van 7 meter en dient aan te sluiten op het eigendom van de initiatiefnemer;

  • 2. de steiger dient conform principetekening 5a te worden geplaatst. De maximale lengte van de steiger bedraagt 3 meter, waarbij de steiger maximaal 1 meter in het water mag oversteken.

  • 3. De minimale afstand van de onderzijde van de steiger ten opzichte van zomerpeil bedraagt minimaal 30 centimeter;

  • 4. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen met de toezichthouder van Waterschap Rivierenland. Zijn aanwijzigingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 5. het aanbrengen van een steiger dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie en de afmetingen van de te plaatsen steiger duidelijk staan afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

20. Het plaatsen en hebben van een uitstroomvoorziening in wateren waarvan het onderhoud bij de legger aan het waterschap zelf is opgedragen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen en hebben van uitstroomvoorzieningen. Onder het maken en hebben van een uitstroomvoorzieningen wordt uitdrukkelijk niet begrepen het lozen van water zelf.

Toelichting van de algemene regel

Het lozen van hemelwater, vindt doorgaans plaats via een leiding in de kernzone van een water. Een uitstroomvoorziening betreft een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in wateren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Met betrekking tot het onderhoud van het water is het daarbij van belang dat de uitstroomvoorziening zodanig wordt aangebracht dat deze het onderhoud niet belemmert of ten gevolge van dit onderhoud kan worden beschadigd. Ook dient uitspoeling van het talud te worden voorkomen. Laatstgenoemde belangen spelen met name een rol bij wateren die door het waterschap worden onderhouden. Voor uitstroomvoorzieningen in C-wateren alsmede B-wateren, waarvan het onderhoud niet bij legger aan het waterschap is opgedragen, is geen vergunning nodig en behoeft ook niet aan deze algemene regel te worden voldaan.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanbrengen en hebben van uitstroomvoorzieningen in wateren waarvan het onderhoud bij de legger aan het waterschap zelf is opgedragen is geen vergunning op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de uitmonding van het lozingspunt voor de hemelwaterafvoer wordt in het talud van het water aangebracht door middel van een afdoende gefundeerde uitstroomvoorziening (bak) van niet uitlogend materiaal, welke zich verzonken in het talud en buiten het profiel van het water bevindt conform principetekening 11 of 12;

  • 2. de uitstroomvoorziening met bijbehorende werken wordt zodanig aangebracht, dat de eventueel ter plaatse door de legger aangewezen beschermingszone vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft ten behoeve van het onderhoud van het water;

  • 3. indien de uitstroomvoorziening naar het oordeel van het waterschap geen functie meer vervult, dient deze op eerste aanmaning door of namens het college van dijkgraaf en heemraden te worden verwijderd.

  • 4. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten woren hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 5. het aanbrengen van een uitstroomvoorziening dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de plaatsen uitstroomvoorziening staat afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 21. Het plaatsen, hebben en onderhouden van een afrastering ten behoeve van veekering in de kern- en beschermingszone van een waterkering

Kader

Op grond van artikel 2.1 eerste lid van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 kunnen de eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die gelegen zijn nabij waterstaatswerken […] door het bestuur verplicht worden langs hun percelen een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden.

Op grond van artikel 2.1 tweede lid van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 kan het bestuur […] algemene regels stellen omtrent afrasteringscontructies en wijze van plaatsing.

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen van afrasteringen.

Toelichting van de algemene regel

Afrasteringen kunnen aan één kant gezien worden als objecten die het doelmatig onderhoud aan waterstaatswerken kunnen belemmeren, terwijl ze, in de vorm van een veekering, aan de andere kant juist voorkomen dat vee de gesteldheid van waterstaatswerken aantasten. Wanneer aan de hieronder gestelde voorwaarden wordt voldaan, komt het doelmatig onderhoud niet in gevaar. Bovendien kunnen afrasteringen, indien nodig, vrij eenvoudig verwijderd worden.

Het plaatsen van een afrastering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een afrastering in de kern- en beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de afrastering is voldoende veekerend, met een maximale hoogte van 1,0 meter, waarbij de palen tot een diepte van maximaal 0,60 meter reiken;

  • 2. de afrastering wordt geplaatst op de perceels- en/of eigendomsgrens zoals vastgelegd in het Kadaster;

  • 3. de afrastering dient in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op het aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de dijkbeheerder. Zijn aanwijzigingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 4. de werkzaamheden mogen alleen in de periode van 1 april tot 15 oktober worden uitgevoerd;

  • 5. het plaatsen van de afrastering dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de te plaatsen afrastering staat afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 22. Het gebruik van percelen in de kern- en beschermingszone van de waterkering als tuin en bouwland

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a en artikel 3.1 derde lid van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten en in de kernzone van een waterkering bemesting toe te passen. Hieronder is ook begrepen het gebruik van percelen vlakke grond als tuin of bouwland.

Toelichting van de algemene regel

Bij werkzaamheden in de kern- en beschermingszone van een waterkering is het van groot belang dat het profiel, en dus ook de functie, van de waterkering tijdens en na de werkzaamheden is gewaarborgd. Wanneer werkzaamheden in de ondergrond nabij een waterkering worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de functie van de waterkering. Afhankelijk van de diepte waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, zou bijvoorbeeld kwelwerking kunnen optreden en wateroverlast kunnen ontstaan. Dit is voornamelijk van belang bij zogenaamde ‘pipingzones’, waar een kleilaag voorkomt dat water, dat onder de waterkering doorloopt, te dicht bij de teen van de waterkering naar boven komt, met als mogelijk gevolg dat er verzakkingen optreden.

Onder werkzaamheden die worden uitgevoerd bij het gebruik van percelen als tuin of bouwland kunnen de volgende activiteiten worden gerekend:

  • het spitten, ploegen, eggen en andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen (maximaal 0,30 meter diep);

  • het zaaien of poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen;

  • bemesten.

Bij de uitvoering van deze werkzaamheden worden er op relatief beperkte schaal werkzaamheden in de ondergrond van de beschermingszone van de waterkering uitgevoerd. Daarnaast gaat het hier om werkzaamheden op vlakke percelen, waardoor er een relatief klein risico bestaat met betrekking tot de waarborging van de functie van de waterkering. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval dan ook voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Voor het beweiden van een waterkering dient tot een afzonderlijke, schriftelijke overeenkomst te worden gekomen tussen het waterschap en de eigenaren van het vee.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het gebruik van percelen vlakke grond in de beschermingszone van een waterkering als tuin of bouwland is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder a en artikel 3.1 derde lid vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er is ter plaatse geen pipingzone aanwezig met een kleilaag met een dikte van minder dan 1 meter. Zonodig kan het waterschap daarover informatie verstrekken;

  • 2. de gewassen en lage (hout)beplantingen vormen geen belemmering voor het beheer en onderhoud van de waterkering;

  • 3. de werkzaamheden mogen alleen in de periode van 1 april tot 15 oktober worden uitgevoerd;

  • 4. het gebruik van percelen binnen de beschermingszone van een waterkering als tuin of bouwland dient twee weken voorafgaand aan de ingebruikname te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 5. bij de melding als bedoeld onder 4 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijke de locatie van het betreffende perceel/de betreffende percelen staat afgebeeld;

  • 6. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 23. Het aanbrengen van en klein onderhoud aan erfverharding in de beschermingszone van een waterkering

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het aanbrengen van erfverharding in de beschermingszone van een waterkering. Het klein onderhoud valt onder artikel 3.1 eerste lid onder a.

Toelichting van de algemene regel

Het aanbrengen van en klein onderhoud aan verharding komt veel voor op plaatsen waar percelen (gedeeltelijk) binnen de beschermingszone van een waterkering zijn gelegen. De aanleg van erfverharding dient zodanig te worden uitgevoerd dat de stablilteit en de functie van de waterkering worden gewaarborgd. Het aanbrengen van erfverharding betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt in veel gevallen echter een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Deze algemene regel staat los van de eventuele compensatieplicht voor de versnelde afvoer van hemelwater ten gevolge van een uitbreiding van het verhard oppervlak. Zolang de uitbreiding van het verhard oppervlak onder de 500m2 blijft, hoeft er geen compensatie te worden gerealiseerd.

Zodra de erfverharding zich zowel binnen de beschermingszone van een water, als binnen de beschermingszone van een waterkering bevindt is een vergunning vereist.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanbrengen van en klein onderhoud aan erfverharding in de beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder a en  b vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er is ter plaatse geen pipingzone aanwezig met een kleilaag met een dikte van minder dan 1 meter. Zonodig kan het waterschap daarover informatie verstrekken;

  • 2. in het geval van aanbrengen bedraagt de erfverharding minder dan 500m2;

  • 3. de constructie van de (half)verharding inclusief fundering reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld;

  • 4. het gewicht van de nieuwe constructie is niet minder dan dat van de verwijderde bovenlaag;

  • 5. de werkzaamheden mogen alleen in de periode van 1 april tot 15 oktober worden uitgevoerd;

  • 6. het aanbrengen van een erfverharding dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 7. bij de melding als bedoeld onder 6 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van de aan te brengen verharding staat afgebeeld, evenals het gebruikte materiaal;

  • 8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

24. Niet-dijkkruisende kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen bij percelen binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen en het realiseren van korte omleggingen van het hoofdnet.

Toelichting van de algemene regel

Ten behoeve van aansluitingen van huispercelen op het gas-, water-, elektriciteits-, riool-, of telecommunicatienetwerk, dienen kabels en/of leidingen aangebracht te worden. In de meeste gevallen hebben dergelijke werkzaamheden een zeer gering effect op de staat van een waterkering.

Het aanleggen en hebben van huisaansluitingen betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaardborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het aanleggen en hebben van niet-dijkkruisende kabels en leiding ten behoeve van het aansluiten van huispercelen is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de kabel en/of leiding wordt aangelegd wanneer geen fase 0 of hoger van het Calamiteitenbestrijdingsplan van kracht is;

  • 2. een kabel en/of leiding wordt rechtstreeks in een te graven sleuf gelegd, met een maximale afdekking boven de kabel en/of leiding van 1 meter die niet breder en dieper uitgegraven wordt dan strikt noodzakelijk is;

  • 3. vrijvervalleidingen worden samengesteld uit buizen en hulpstukken van hoogwaardig PVC (klasse 34 of SN8), PE40 SDR6 of PE80 SDR13,6, waarbij de leidingkoppelingen dienen te zijn voorzien van rubberen afdichtingsringen

  • 4. andere leidingen dan vrijvervalleidingen hebben een maximale diameter van 110 millimeter en/of een maximale druk van 3 bar en wordt uit één stuk uitgevoerd in HDPE (PE80/100).;

  • 5. de aanlegperiode beperkt zich tot maximaal twee dagen;

  • 6. de werkzaamheden mogen alleen in de periode van 1 april tot 15 oktober worden uitgevoerd;

  • 7. het aanleggen van een kabel en/of leiding ten behoeve van een huisaansluiting wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 dient dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de uit tevoeren werkzaamheden, alsook de ligging van de kabels en/of leidingen staan afgebeeld;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 25. Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het uitvoeren van inwendige verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering.

Toelichting van de algemene regel

Bij een interne verbouwing van een pand vindt geen uitbreiding van dat pand plaats. Er is dan ook geen risico dat het profiel van vrije ruimte wordt verkleind. Het risico met betrekking tot het functioneren van de waterkering blijft daarnaast ook op een gelijk niveau.

Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden of het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering betreft een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Wanneer iemand voornemens is een bestaand pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering uit te breiden of te vervangen door nieuwbouw, dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Aangeraden wordt om hierover vooroverleg te plegen met de afdeling Vergunningen van Waterschap Rivierenland.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het uitvoeren van interne verbouwingen in bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er vindt geen wijziging van een kelder, fundering of vloerpeil plaats, uitgezonderd aanvullingen van kruipruimtes en vervanging van (houten) vloeren door plaatvloeren;

  • 2. er vindt geen grondroering plaats;

  • 3. de stabiliteit van de waterkering wordt niet nadelig beïnvloed;

  • 4. de werkzaamheden mogen alleen in de periode van 1 april tot 15 oktober worden uitgevoerd;

  • 5. het uitvoeren van een interne verbouwing van een bestaand pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verbouwen pand staat afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

26. Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszones van waterkeringen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten. Hieronder is ook begrepen het plegen van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszones van waterkeringen.

Toelichting van de algemene regel

In de kern- en beschermingszones van veel waterkeringen zijn wegen aanwezig. Om de functie van de wegen te waarborgen zijn onderhoudswerkzaamheden aan de wegen noodzakelijk. Het is daarbij echter wel van belang dat, bij de uitvoering van die werkzaamheden, ook de functie van de betreffende waterkering is gewaarborgd.

Onder klein onderhoud aan een openbare weg kan bijvoorbeeld het vervangen van de toplaag van die weg worden verstaan, voor zover daarbij geen sprake is van een uitbreiding van de verharding. Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen en onderhouden van RVV-borden, het onderhouden van overig wegmeubilair en het roven en aanvullen van de berm. Van groot onderhoud is sprake wanneer de werkzaamheden in het profiel van de waterkering plaatsvinden, zoals bij het vervangen van de complete fundering van de weg. Voor dergelijke werkzaamheden dient een vergunning te worden aangevraagd.

Het plegen van klein onderhoud aan wegen betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomende werkzaamheid. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het uitvoeren van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszones van waterkeringen geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder a vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. bij het plaatsen van RVV-borden dienen deze te worden aangebracht op palen, zonder betonnen voet en dient te worden voldaan aan de richtlijnen ‘Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer’;

  • 2. bij het roven van de berm dient het vrijkomende materiaal te worden afgevoerd;

  • 3. bij het uitvullen van de berm dient gebruik te worden gemaakt van puingranulaat of grond;

  • 4. de werkzaamheden mogen alleen in de periode van 1 april tot 15 oktober worden uitgevoerd;

  • 5. het uitvoeren van de werkzaamheden dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het uit te voeren werk en de aard van de werkzaamheden staan afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

27. Het plaatsen, hebben en onderhouden van tijdelijke/semi-permanente objecten in de beschermingszone van waterkeringen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur […] gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen, hebben en onderhouden van tijdelijke/semi-permanente objecten, zoals speeltoestellen, demontabele zwembaden en brievenbussen.

Toelichting van de algemene regel

Onder tijdelijke/semi-permanente objecten worden objecten verstaan die voor onbepaalde tijd in de beschermingszone van een waterkering worden geplaatst, maar die, wanneer nodig, eenvoudig verwijderd kunnen worden. Semi-permanente objecten zijn niet voorzien van een in de grond aangebrachte, gestorte, geslagen of soortgelijke fundatie.

Gedacht kan worden aan objecten zoals speeltoestellen, prefab tuinhuisjes, demontabele zwembaden en brievenbussen. Dergelijke objecten hebben (meestal) geen effect op het functioneren van de waterkering, maar dienen wel verwijderd te kunnen worden wanneer dat noodzakelijk blijkt ten behoeve van bijvoorbeeld dijkverzwaringen.

Het plaatsen van tijdelijke/semi-permanente objecten in de beschermingszone van een waterkering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden
  • Voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een tijdelijk/semi-permanent object in de beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het te plaatsen object (met uitzondering van de stellaag) wordt niet ingegraven;

  • 2. de eventuele stellaag van het tijdelijke/semi-permanente object reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld;

  • 3. waar sprake is van een zogenaamde ‘pipingzone’ (een zone met een kleilaag die voorkomt dat water te dicht op de teen van de waterkering omhoog komt) dient te allen tijde een kleilaag met een minimale dikte van 1 meter in stand gehouden te worden. Zonodig kan het waterschap hierover informatie verstrekken;

  • 4. het gewicht van de eventuele stellaag is niet minder dan dat van de verwijderde bovenlaag;

  • 5. de werkzaamheden mogen alleen in de periode van 1 april tot 15 oktober worden uitgevoerd;

  • 6. het aanbrengen van het object dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 7. bij de melding als bedoeld onder 6 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van het te plaatsen object staan afgebeeld;

  • 8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt de melding;

  • 9. wanneer een object dient te worden verwijderd ten behoeve van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden, zoals dijkverzwaringen, dient dit te gebeuren op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden en op kosten van de melder.

BIJLAGE 1
Wateren

Alle wateren binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland, voor zover ze deel uitmaken van het watersysteem, hebben een functie. De wateren zijn van belang voor het dunctioneren van het watersysteem, maar sommige wateren zijn daarbij belangrijker dan andere. Er wordt onderscheid gemaakt in A-, B- en C-wateren:

  • A-wateren kunnen worden gezien als de ‘slagaders’ van het watersysteem. Ze hebben zowel een bergende als een aan- en afvoerende functie. Vanwege het waterhuishoudkundige belang van A-wateren worden ze door het waterschap zelf onderhouden. A-wateren hebben daarom een beschermingszone van 4 meter (5 meter in de gebieden Alblasserwaard, Vijfheerenlanden, Alm en Biesbosch);

  • B-wateren kunnen worden gezien als de ‘aders’ van het watersysteem. Ook B-wateren hebben een bergende en een aan- en afvoerende functie, maar zijn minder van belang voor het functioneren van het watersysteem in vergelijking met A-wateren. B-wateren worden onderhouden door de eigenaren van de aangrenzende percelen. Het waterschap voert jaarlijks controles uit (‘schouw’) om de instandhouding van de B-wateren te waarborgen. B-wateren hebben een beschermingszone van 1 meter;

  • C-wateren kunnen worden gezien als de ‘haarvaten’ van het watersysteem. Ze hebben alleen een waterbergende functie. C-wateren worden niet geschouwd, maar het waterschap en de eigenaren van de aangrenzende percelen hebben er wel een belang bij dat de wateren in stand worden gehouden. C-wateren hebben geen beschermingszone.

De kernzone van een water betreft de zone tussen de ‘insteken’ van het water. Onder de insteek wordt het punt verstaan waar het maaiveld overgaat in het talud. De bescherminsgzone wordt gemeten vanuit de insteek.

Waterkeringen

Het waterschap onderscheid twee typen waterkeringen, te weten: primaire waterkeringen en regionale waterkeringen. Primaire waterkeringen zijn waterkeringen welke vooral liggen langs de grote rivieren (Maas, Nederrijn/Lek en de Waal/Merwede) en door het Rijk zijn aangewezen op grond van de wet op de Waterkering. Regionale waterkering liggen vooral langs de boezemwateren en de kanalen en worden aangewezen op grond van een provinciale verordening. Daarnaast onderscheidt het waterschap regionale waterkeringen die niet door de provincie worden aangewezen, maar wel van belang worden geacht en daarmee in de Keur zijn aangewezen.

Alle waterkeringen hebben een kern- en een beschermingszone. Primaire waterkeringen hebben daarnaast ook nog een buitenbeschermingszone. De afmetingen van deze zones zijn per waterkering bepaald en als zodanig opgenomen in de Keur voor waterkeringen en wateren van Waterschap Rivierenland.

Informatie

De ligging en status van waterkeringen zijn opgenomen in de legger van Waterschap Rivierenland. De legger is te bezichtigen op de website www.wsrl.nl onder het kopje ‘digitaal loket’ > ‘legger wateren’.

Voor vragen over mogelijke meldingen of vergunningaanvragen kunt ook telefonisch contact opnemen met de Afdeling Vergunningen van Waterschap Rivierenland op telefoonnummer 0344-649494.