Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Hollandse Delta

Algemene regels voor het watersysteem en de wegen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Hollandse Delta
Officiële naam regelingAlgemene regels voor het watersysteem en de wegen
CiteertitelAlgemene regels voor het watersysteem en de wegen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 15-12-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Internet

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81 en art. 1:3, lid 4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201008-01-2015nieuwe regeling

15-12-2009

Internet

B1002733

Tekst van de regeling

1. Inleiding

1.1 Algemeen

De nota Algemene regels voor het watersysteem en de wegen van waterschap Hollandse Delta geeft algemene regels voor grondwater en het gebruik van waterkeringen, oppervlaktewater­lichamen en wegen die zijn gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Hollandse Delta (WSHD). De nota bevat algemeen verbindende voorschriften en kan worden gezien als een aanvulling op de Keur van waterschap Hollandse Delta (2010).

1.2 Algemene juridische aspecten

In de Waterschapswet is bepaald dat het waterschapsbestuur bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die aan het waterschap bij Reglement zijn opgedragen. Om zijn taak, de waterstaatkundige verzorging van zijn beheersgebied, te kunnen uitoefenen heeft het waterschapsbestuur een autonome bevoegdheid tot het stellen van regels. De Keur van waterschap Hollandse Delta (hierna keur) is een verordening die regels (algemeen verbindende voorschriften) bevat met betrekking tot het bij WSHD in beheer zijnde watersysteem en de bij WSHD in beheer zijnde wegen. In de Keur zijn onder andere ge­en verbodsbepalingen opgenomen ten behoeve van de aan WSHD opgedragen ‘natte' en ‘droge' waterstaatkundige taken. Deze bepalingen hebben als doel de bescherming van de watersysteembelangen en wegenbelangen en richten zich tot derden. Wanneer een bepaalde handeling of gedraging niet is toegestaan, is er sprake van een verbod. Wanneer een bepaalde handeling of gedraging juist verplicht is gesteld of moet worden geduld, dan is er sprake van een gebod.

1.3 Vergunningverlening en beleidsregels

De meeste van de in de Keur opgenomen geboden en verboden zijn niet absoluut. Het dagelijks bestuur heeft op grond van de Keur de bevoegdheid om vergunning te verlenen van de verbodsbepalingen die zijn opgenomen in de Keur. Ten aanzien van de oppervlaktewater­lichamen en waterkeringen in beheer bij WSHD heeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om watervergunningen te verlenen. Ten aanzien van de wegen in beheer bij WSHD heeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om een wegenvergunning te verlenen. In de beleidsnota's, Oppervlaktewaterlichamen, Waterkeringen, Grondwater en Wegen is een duidelijk toetsingskader opgenomen dat wordt gehanteerd bij de vergunningverlening.

1.4 Algemene regels

In de Keur wordt aan het dagelijks bestuur tevens de bevoegdheid gegeven algemene regels te stellen waardoor keurbepalingen een ruimere strekking krijgen (vrijstelling van de vergunningplicht), dan wel juist geen toepassing vinden (algeheel /absoluut verbod).

WSHD heeft in de nota Algemene regels voor het watersysteem en de wegen voor een aantal handelingen/activiteiten algemene regels opgesteld. Deze algemene regels geven duidelijk aan onder welke voorwaarden deze handelingen/activiteiten zijn toegestaan (vrijgesteld zijn van de vergunningplicht) zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding. In de algemene regels staat de reikwijdte, het juridische kader, de belangenafweging en de voorschriften genoemd die in dit kader van belang zijn.

Doelstelling

Het doel van deze algemene regels is het eenvoudiger reguleren van handelingen/activiteiten die een gering risico zijn voor de watersysteembelangen en /of wegenbelangen die door de Keur worden beschermd. Tevens is het doelmatig om de vergunningverlening te vereenvoudigen door de inzet van algemene regels. Door gebruik te maken van algemene regels wordt de proceduretijd aanzienlijk verkort. Voordelen zijn: tijdsbesparing (zowel voor de burger als voor WSHD) en administratieve lastenverlichting.

1.5 Rechtsbescherming

Bij vrijstellingen is er geen sprake van rechtsbescherming voor belanghebbenden volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er kan door belanghebbenden dus geen bezwaar en/of beroep worden ingesteld tegen een vrijstelling.

1.6 Uitgangspunten

De uitgangspunten waarop de in deze nota opgenomen algemene regels zijn gebaseerd, vallen binnen de kaders van hoger (strategisch) beleid op het gebied van watersysteembeheer en wegen. Dit (strategisch) beleid is vastgelegd in onder andere:

  • De Rijksnota Mobiliteit

De Rijksnota Mobiliteit is een nationaal verkeers­en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer. In de Nota wordt het ruimtelijk beleid verder uitgewerkt en wordt het nationaal verkeers­en vervoersbeleid beschreven. De doelstelling van de Nota Mobiliteit is een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers­en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Deze doelstelling wordt vertaald in doelen voor bereikbaarheid, veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving. De doelen van de Rijksnota Mobiliteit zijn thematisch geconcretiseerd in de zogenoemde Essentiële Onderdelen van Beleid (EOvB). Voor deze onderdelen geldt dat ze moeten worden uitgewerkt in beleid en plannen van de rijksoverheid en de decentrale overheden.

  • Waterbeheersplan 2010­2015 (WBP)

Het Waterbeheersplan 2010­2015 (WBP) van WSHD:

- bevat het voorgenomen operationele beheer van het regionale watersysteem;

- kent functies toe aan het regionale watersysteem;

- bevat het programma van maatregelen en voorzieningen zoals dat verplicht is op grond van de Kader Richtlijn Water (KRW);

- geeft aan hoe het waterbeheer wordt uitgevoerd onder normale omstandigheden en bij calamiteiten;

- de doelstellingen van het WBP zijn:

1 het op orde brengen en houden van het watersysteem, met het oog op het voorkomen van wateroverlast (kwantitatief) dan wel een watertekort (kwantitatief en kwalitatief).

2 een goede ecologische en chemische toestand van het water (kwalitatief); het WBP stelt dat de ecologische en chemische toestand van water niet mag verslechteren als gevolg van het belemmeren van de doorstroming of het aanbrengen van (verontreinigd) materiaal.

  • Beleidsplan Waterkeringen ‘Kijk op Dijk en Duin' (BPW)

Het Beleidsplan Waterkeringen ‘Kijk op Dijk en Duin' van WSHD (BPW) bevat een visie over het beheer van de waterkeringen door WSHD met een beschrijving van de wijze waarop WSHD invulling wil geven aan het beheer van de waterkeringen als functionele verdedigingswerken.

  • Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV)

  • Normering voor Boezemkaden

  • Normering voor compartimenteringswaterkeringen

  • Diverse landelijke richtlijnen:

- Leidraad Zandige Kust, TCW 1995; 

- De landelijke ‘Leidraad Kunstwerken Waterkeringen';

- De NEN¬normen voor de waterstaatskundige veiligheid bij gas¬en vloeistofleidingen, zoals de NEN 3650¬serie en NPR 3659, voor zover geaccordeerd in de Studiegroep Pijpleidingen;

- Het Basisrapport Waterkerende Kunstwerken en Bijzondere Constructies, Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1997;

- De Handreiking Constructief Ontwerpen, TAW, 1994;

- De Leidraad Rivieren, Expertise netwerk Waterkeren (ENW), mei 2007;

- De Leidraad Kunstwerken, TAW, 2003;

- De Leidraad voor ontwerp, beheer en onderhoud constructies en vreemde objecten, in op en nabij waterkeringen, TAW, 1976 (geactualiseerd in 1997);

- Het Compendium ¬Geo¬Tubomechanica, Provinciale waterstaat Zuid¬Holland, 1977;

- De Pijpleidingcode, Provincie Zuid¬Holland, 1972;

- Het Technisch Rapport Waterkerende Grondconstructies, TAW, 2001;

- Het CUR¬rapport nummer 166, Damwandconstructies, Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (CUR), 1993.

  • Rapport 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'

De commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft onderzocht welke maatregelen kunnen worden genomen ter voorkoming van wateroverlast en verbetering van het watersysteem. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'. Uitgangpunt is een drietrapsstrategie die uitgaat van het principe dat water meer ruimte dient te worden geboden en een overvloed aan water dient te worden opgevangen waar deze ontstaat. Bij het oplossen van knelpunten wordt uitgegaan van het principe ‘niet afwentelen'. Dit is uitgewerkt in drietrapsstrategieën:

- voor wateroverlast: vasthouden, bergen, afvoeren;

- voor watertekort: vasthouden, bergen, inlaten;

- voor waterkwaliteit: schoon houden, vuil en schoon scheiden, zuiveren of verdunnen/doorspoelen.

  • De watersysteemanalyse Hollandse Delta 

Deze analyse bevat normen en criteria die worden gebruikt voor de toetsing van handelingen In en nabij.

  • De waterverordening Zuid­Holland

Deze verordening geeft regels voor het provinciale waterplan, de waterbeheersplannen en voor alle waterschapstaken.

  • Het Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

Bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid. De belangrijkste doelstellingen voor het kwantitatieve grondwaterbeheer zijn:

1 de strategische voorraad zoet grondwater te behouden, kwantitatief en kwalitatief (conform het Standstill beginsel);

2 indien grondgebruikfuncties worden gewijzigd zijn deze nieuwe grondgebruikfuncties voor 100% afgestemd op de geofysische karakteristieken van het lokale grondwatersysteem (principe ‘lagenbenadering').

  • Het Beleidskader grondwater "we gaan ondergronds": visie en strategie taakvervulling

Deze nota geeft aan wat WSHD ziet als zijn taak voor grondwaterbeheer.

- het beleidskader vormt de basis voor het implementatietraject van de voorbereiding op het grondwaterbeheer en de invulling van de Keur;

- het beleidskader is het vertrekpunt voor bestuurlijke afspraken met de provincie Zuid¬Holland , de andere Zuid¬Hollandse waterschappen en de gemeenten gelegen in het beheersgebied van WSHD over ieders taken en verantwoordelijkheden in het grondwaterbeheer en de wijze van onderlinge samenwerking.

  • Het Wegenbeleidsplan, ‘wegen naar de toekomst'

Het Wegenbeleidsplan is een strategisch sturingsinstrument en bevat een visie over het beheer van wegen door WSHD. Het Wegenbeleidsplan:

- geeft input voor beleidsregels, het beleidsprogramma van het Meerjarenbeleidsplan, de Voorjaarsnota, de Beleidsbegroting, het Jaarplan Wegen, Operationele plannen en Uitvoeringsregels.

- geeft inzicht in de wijze waarop WSHD:

  • invulling geeft aan het functioneel beheer van de wegen;

  • de staat en functie van de wegen nu en in de toekomst wil waarborgen;

  • het wegenbelang afweegt tegen andere belangen;

- op basis van dit beleid komt tot een afgewogen programma aan onderhouds¬en verbeteringsmaatregelen.

  • Het Handboek ‘Wegontwerp voor de gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen'

  • Het Handboek ‘Veilige inrichting van bermen; Niet¬autosnelwegen buiten de bebouwde kom', publicatie 202

1.7 Inhoud nota

Door WSHD zijn algemene regels opgesteld voor de volgende activiteiten:

Ten aanzien van waterkeringen: ­

- Huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen;

- ­Huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen;

- ­Boringen, sonderingen en peilbuizen.

Ten aanzien van oppervlaktewaterlichamen:

- ­Kabels en/of leidingen in wegen; ­

- Steigers en vlonders;

- ­Grondkerende constructies;

- ­Bruggen.

Ten aanzien van grondwater:

- Het onttrekken van grondwater.

Ten aanzien van wegen:

- ­Evenementen op wegen.

2. Algemene regels voor waterkeringen

2.1.      Algemeen

In hoofdstuk 4 van de Keur zijn verschillende verbodsbepalingen met een vergunningplicht opgenomen met betrekking tot het gebruik van waterstaatswerken en (buiten)beschermingszones. De bepalingen over waterkeringen zoals opgenomen in de Keur zijn gefundeerd op de Waterwet, het Waterbesluit en de provinciale waterverordening.

Waarom verboden?

Het gebruik van waterkeringen - het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden in of nabij waterkeringen en (buiten)beschermingszones¬is in de keur verboden omdat dit een negatieve invloed kan hebben op de functies die aan de waterkeringen of de onderdelen daarvan zijn toegekend en daarmee op het functioneren van het watersysteem. Doel van de regelgeving voor het gebruik van waterkeringen is om het waterkerend vermogen, de stabiliteit en veiligheid van waterkeringen (de watersysteembelangen) zoveel mogelijk te garanderen.

Vrijstelling

Aangezien het gebruik van waterkeringen en (buiten)beschermingszones op grond van maatschappelijke en/of economische belangen noodzakelijk kan zijn, geeft de Keur aan dat door het dagelijks bestuur vrijstelling kan worden verleend van de vergunningplicht, waarbij het gebruik van waterkeringen en (buiten)beschermingszones wordt toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Afweging

De reikwijdte zoals geformuleerd in de Algemene regels voor waterkeringen, waarborgt het waterkerend vermogen, de stabiliteit en veiligheid van waterkeringen (de watersysteem¬belangen) en daarmee het functioneren van het watersysteem. Indien een activiteit past binnen de reikwijdte van een algemene regel, dan is de activiteit toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding. Past de activiteit niet binnen de reikwijdte van de algemene regel, dan is het volgen van een vergunningsprocedure noodzakelijk.

Inhoud hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2 bevat algemene regels voor het gebruik van waterkeringen en de daarbij behorende (buiten)beschermingszones in beheer en gelegen in het beheersgebied van WSHD. Deze algemene regels hebben betrekking op de volgende soorten van gebruik van waterkeringen: ¬Huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen; ¬Huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen; ¬Boringen, sonderingen en peilbuizen.

2.2.      Huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen

Algemeen

De algemene regel huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen heeft betrekking op de aanleg, het hebben en onderhouden van huisaansluitingen van kabels (ten behoeve van nutsvoorzieningen) in en nabij waterkeringen.

WSHD wil met deze algemene regel de aanleg van huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen eenvoudig reguleren. Huisaansluitingen zijn werken die een geringe inbreuk maken op de veiligheid van waterkeringen en vormen in die zin een laag/gering risico voor de watersysteembelangen.

De algemene regel beoogt duidelijk aan te geven onder welke voorwaarden het aanleggen, hebben en onderhouden van huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Belangenafweging

De watersysteembelangen kunnen in het geval van het leggen, hebben en onderhouden van huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen, gelet op het uniforme karakter van de werken en de geringe risico's die deze werken vormen voor de veiligheid van waterkeringen, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Betrokken keurartikelen

Voor het leggen, hebben en onderhouden van huisaansluitingen van kabels in waterkeringen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1          In artikel 4.1.1, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2          In artikel 5.4, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van wegen in beheer bij WSHD.

3          Artikel 4.4.3, van de Keur en artikel 5.9, van de Keur geven het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toepassingsgebied

De algemene regel huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen geldt voor alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn opgenomen in de legger van WSHD.

Algemene regels voor huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen

Reikwijdte

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op:

  • 1. het leggen, hebben, herstellen, vernieuwen, wijzigen of opruimen van huisaansluitingen betreffende elektrakabels (laagspanning), cai¬kabels, glasvezelkabels of telecomkabels binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen in het beheersgebied van WSHD waarbij:

    • de kabels overeenkomstig de in de bijlage opgenomen tekeningen, een maximale tracélengte hebben van 50 m vanaf het aan te sluiten object binnen de kernzone en beschermingszones van de waterkering;

    • glasvezelkabels inclusief bijbehorende doorgaande mantelbuizen een maximale diameter hebben van ø 40 mm. ¬de mantelbuizen van kabels een maximale diameter hebben van ø 125 mm.

  • 2. het spitten, graven en het verrichten van grondroeringen binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen in verband met de in het eerste lid genoemde activiteiten.

  • 3. het uitvoeren van de in het eerste en tweede lid genoemde activiteiten ten behoeve van de aanleg buiten het gesloten seizoen voor primaire waterkeringen.

  • 4. het uitvoeren van de in het eerste en tweede lid genoemde activiteiten, in de binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen gelegen oppervlaktewaterlichamen en/of wegen in beheer bij WSHD.

  • Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel moet een schriftelijke melding worden ingediend bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene die verantwoordelijk is voor het leggen, beheren en onderhouden van de kabels;

    • b.

      de naam van de aannemer die het werk namens de opdrachtgever uitvoert;

    • c.

      de naam van een contactpersoon die tijdens de werkzaamheden verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      de locatie van de werkzaamheden (straatnaam, huisnummer, plaatsnaam, gemeente) op grond van kadastrale vermelding of GBKN;

    • e.

      de aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • f.

      de aard en omschrijving van de werkzaamheden;

    • g.

      één overzichtstekening op gangbare, goed leesbare schaal waarin de ligging van de kabels, de kabelgegevens en bijkomende werken duidelijk valt af te lezen;

    • h.

      één detailtekening van kruisingen met andere waterstaatswerken (wegen en oppervlaktewaterlichamen) inclusief kabelgegevens;

    • i.

      het aantal m2 op te breken wegverharding in het geval van het opbreken van een weg;

    • j.

      het type wegverharding.

Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het verrichten van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1, dient minimaal vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien:

    • a.

      de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

      de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding.

    Algemene voorschriften

Artikel 4. Voorschriften voor uitvoering en revisie

  • 1 Het verrichten van de vrijgestelde activiteiten en werkzaamheden dient 48 uur voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch of digitaal te worden gemeld bij WSHD.

  • 2 Aanwijzingen die door of namens WSHD bij de uitvoering van de werkzaamheden worden gegeven ter bescherming van de watersysteembelangen, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 3 Tijdens de uitvoering van het werk moet een exemplaar van het meldingformulier en de akkoordverklaring van WSHD op het werk aanwezig zijn.

  • 4 Na het gereedkomen van de werken moeten binnen 2 maanden de revisietekeningen conform het Rijksdriehoeksstelsel bij voorkeur digitaal of anders in drievoud aan WSHD worden toegezonden.

  • 5 De werkzaamheden als bedoeld in artikel 2 dienen binnen één werkdag te worden uitgevoerd en afgerond.

  • Voorschriften ten aanzien van waterkeringen

Artikel 5. Voorschriften ten aanzien van de kabels

  • 1. De kabels moeten in open ontgraving worden aangelegd.

  • 2. Kabels in waterkeringen moeten haaks of parallel aan de hartlijn van de waterkering worden aangelegd.

  • 3. De kabels moeten binnen de begrenzing van de waterkering een gronddekking hebben van 1,00 m ten opzichte van het maaiveld. In de beschermingszones kan worden volstaan met een dekking van 0,60 m tot 0,80 m.

  • 4. Bij vervanging van huisaansluitingen dienen de niet meer in gebruik zijnde kabels te worden verwijderd uit de begrenzing van de waterkering en beschermingszones.

  • 5. Bij vervanging en/of verwijdering van huisaansluitingen dienen de vrijkomende doorvoeren door de fundering met een visco¬elastische corrosiewerende dichtingmassa blijvend waterdicht te worden afgedicht.

  • 6. Mantelbuizen van glasvezelkabels moeten van buiten de beschermingszone tot in het aan te sluiten object uit een geheel bestaan zonder lassen.

Artikel 6. Voorschriften voor grondroeringen

  • 1 Al het uit ontgravingen komend puin of andere voorwerpen moet worden afgevoerd.

  • 2 De sleuven moeten laagsgewijs in lagen van 20 cm goed worden verdicht, waarbij eventueel ontstane lagen tot het oorspronkelijke maaiveld moeten worden aangevuld.

  • 3 Direct na de voltooiing van de werkzaamheden dient het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving worden afgewerkt en bekleed en moet direct worden voorzien van de oorspronkelijke steenbekleding/verharding of worden bezood of ingezaaid met een rassenlijstmengsel wat afgestemd is op het type waterkering.

  • 4 Voor primaire waterkeringen geldt dat wanneer op 1 oktober geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van WSHD in slechte staat bevindt, op het werkterrein een weefseldoek Geolon Nicolon PP 40 of gelijkwaardig moet worden aangebracht. Het weefseldoek moet met torstaal krammen worden aangebracht met een doorsnede van 15 mm en een lengte van 800 mm. De krammen moeten worden aangebracht in vakken van 2 x 1 m en kruislings worden afgelijnd met staaldraad. Tussen de aangebrachte krammen moet per vak een zandzak worden aangebracht die ook met twee krammen wordt vastgezet.

Artikel 7. Voorschriften voor open ontgravingen

  • 1 Voordat met het graven van de sleuf wordt begonnen moet het grasgewas kort worden afgemaaid en de bezoding worden afgenomen.

  • 2 De sleuf voor het aanleggen van de kabels moet tenminste 1,00 m uit de teen van de waterkering worden gegraven.

  • 3 De sleuf voor het aanleggen van de kabels bij lintbebouwing moet tenminste 1,00 m uit de rand van de weg worden gegraven.

Artikel 8. Voorschriften ten aanzien van las,¬of aansluitgaten of handholes

  • 1 Las,¬of aansluitgaten of handholes mogen niet groter zijn dan strikt noodzakelijk met een maximum van 1,00 m bij 2,00 m.

  • 2 Daar waar las¬of aansluitgaten of handholes vanwege plaatselijke omstandigheden, minder dan 1,00 m uit de wegverharding worden gelegd, kan hier met toestemming van WSHD vanaf worden geweken. Hierbij moet de afstand tot de wegverharding zo groot mogelijk worden gehouden. In dit geval moet de sleuf worden gevuld met laagsgewijs goed verdicht zand, afgedekt met 0,10 m grond, doch mag de afstand tot de wegkant niet kleiner worden dan de diepte waarop deze wordt gelegd.

  • Voorschriften ten aanzien van oppervlaktewaterlichamen

  • Indien in het kader van de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden zoals vermeld in artikel 1 van deze algemene regel, huisaansluitingen van kabels worden gelegd in en langs oppervlaktewaterlichamen dan gelden de volgende voorschriften:

Artikel 9. Voorschriften voor kabels bij oppervlaktewaterlichamen in de waterkeringzone

  • 1 Las¬of aansluitgaten of handholes voor het aansluiten van de kabels moeten tenminste 0,50 m uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam worden gegraven.

  • 2 De kabel moet door middel van een open ontgraving of in het geval er sprake is van een hoofdwatergang door middel van persing (boogzinker), haaks onder het oppervlaktewaterlichaam worden aangebracht.

  • 3 Kruising van het oppervlaktewaterlichaam via een dam met duiker moet zodanig worden uitgevoerd, dat de afstand tussen de kabel en de bovenkant van de duiker circa 0,30 m bedraagt.

  • 4 In de beschermingszone zijn geen boringen toegestaan met uitzondering van het in of uittreden van de boring ten behoeve van de kruising van de waterkering.

  • 5 Bij het uitvoeren van de activiteiten en werkzaamheden moet van de maten van de betreffende oppervlaktewaterlichamen volgens de legger worden uitgegaan, met dien verstande dat wanneer het oppervlaktewaterlichaam ruimere afmetingen heeft, van deze ruimere afmetingen moet worden uitgegaan.

  • 6 Kabels moeten onder de taluds en de slootbodem een dekking hebben van minimaal 1,50 m bij hoofdwatergangen en minimaal 1,00 m bij alle andere oppervlaktewater¬lichamen, ten opzichte van het profiel overeenkomstig artikel 9, vijfde lid.

Artikel 10. Voorschriften ten aanzien van zinkers / boogzinkers in oppervlaktewaterlichamen

  • 1 De waterhuishouding mag tijdens de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden niet worden gestremd. Hiertoe moeten afdoende maatregelen getroffen worden.

  • 2 Geen grond, bagger of vuil mag in het water geraken of achterblijven. Direct na gereedkomen van de werkzaamheden moet ter plaatse het oppervlaktewaterlichaam worden opgeschoond tot het vereiste profiel volgens de legger.

Artikel 11. Voorschriften ten aanzien van persingen

  • 1. Tijdens de werkzaamheden mag geen bentoniet of mud in de oppervlaktewaterlichamen terecht komen. De houder van de vrijstelling dient in overleg met en op aanwijzing van Hollandse Delta alle mogelijke maatregelen te nemen om verspreiding van bentoniet in het oppervlaktewater als gevolg van calamiteiten en/of blow¬outs te voorkomen.

Artikel 12. Voorschriften ten aanzien van duikerkruisingen

  • 1. Kruising van het oppervlaktewaterlichaam via een dam met duiker moet zodanig worden uitgevoerd, dat de afstand tussen de kabels en de bovenkant van de duiker 0,30 m bedraagt.

  • 2. Indien de gronddekking niet voldoende is om de kabels boven de duiker te leggen moeten deze onder de duiker worden gelegd.

  • 3. De kabels moeten onder de duiker een dekking hebben van minimaal 1,50 m bij hoofdwatergangen minimaal 1,00 m bij alle overige oppervlaktewaterlichamen, ten opzichte van het profiel overeenkomstig artikel 9, vijfde lid.

  • Voorschriften ten aanzien van wegen

  • Indien in het kader van de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden zoals vermeld in artikel 1 van deze algemene regel, huisaansluitingen van kabels worden gelegd in en langs wegen in beheer bij WSHD, dan gelden de volgende voorschriften:

Artikel 13. Voorschriften ten aanzien van kabels in wegen

  • 1 In het geval er sprake is van kabelkruisingen met wegen gelegen in de kernzone van de waterkering, moeten de kabels in de weg worden gelegd met behulp van een open ontgraving.

  • 2 In het geval er sprake is van kabelkruisingen met wegen gelegen in de beschermingszones van de waterkering, moeten de kabels en mantelbuizen (ten behoeve van de doorvoering van de kabels) in de weg worden gelegd door middel van een persing of boring op een diepte van tenminste 1,25 m onder de bovenzijde van de wegverharding, zodat de verharding onaangeroerd blijft.

  • 3 De kabels moeten wegverhardingen haaks kruisen.

  • 4 Het start¬en ontvangstgat ten behoeve van het maken van de persing of boring moet tenminste 1,00 m uit de aanliggende kant van de wegverharding worden gegraven.

  • 5 Pers¬of boorgaten mogen geen grotere doorsnede verkrijgen dan de uitwendige doorsnede van de door te persen buizen.

  • 6 Het definitieve herstel van de wegopbreking als gevolg van graafwerkzaamheden in de wegverharding, geschiedt door WSHD op kosten van de houder van de vrijstelling, met toepassing van de beleidsregel Opbreken wegverhardingen.

Artikel 14. Voorschriften voor het graven van sleuven of gaten langs wegen

  • 1 De sleuf voor het aanleggen van de kabels moet tenminste 1,00 m uit de aanliggende kant van de wegverharding worden gegraven.

  • 2 Langs wegen mag de uit te graven grond niet op de wegverharding of de bermen binnen 1,00 m uit de kant van de wegverharding worden opgeslagen.

  • 3 Voordat met het graven van de sleuf wordt begonnen, bepaalt de aannemer de indringingsweerstand van de te ontgraven grond door middel van sonderen.

  • 4 De indringingsweerstand moet worden gemeten met behulp van een continu registrerend sondeerapparaat. Het meetbereik moet tenminste 5 MPa bedragen en het dieptebereik tenminste 1,00 m.

  • 5 De sonderingen moeten zodanig worden uitgevoerd dat een redelijk beeld van de indringingsweerstand over de diepte van de te ontgraven sleuf wordt verkregen.

  • 6 De meetgegevens moeten worden gedateerd en voorzien van een eenduidige plaatsaanduiding. Deze gegevens moeten desgevraagd aan WSHD worden verstrekt.

Artikel 15. Voorschriften ten aanzien van werkzaamheden langs wegen

  • 1 Het werkterrein moet duidelijk zichtbaar zijn aangegeven zodat deze geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid.

  • 2 De aannemer of uitvoerder die werkzaamheden uitvoert in of langs een weg in beheer en onderhoud bij WSHD dient, indien dit voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, gedurende de werkzaamheden tijdelijk verwijsborden en markeringen conform de CROW 96b richtlijn te plaatsen. Gelijktijdig met de indiening van het meldingformulier dient de uitvoerder een plan over de te nemen verkeersmaatregelen (plaats en soort van de borden, omleidingroutes, verlichting en dergelijke) ter goedkeuring in te dienen bij WSHD.

  • Aandachtspunten

  • A.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, ontslaat de aannemer of diens uitvoerder van de werkzaamheden niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het gebruik van de grond aan de perceeleigenaar.

  • B.         Een vrijstelling voor de uitvoering van activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • C.         Het informeren over de aard en uitvoering van de werkzaamheden richting derde belanghebbenden berust bij de houder van de vrijstelling.

  • D.         Het intrekken of wijzigen van een vrijstelling voor de toepassing van de 'Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen waterschap Hollandse Delta' wordt beschouwd als ware het betreft het intrekken of wijzigen van een vergunning.

2.3.      Huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen

Algemeen

De algemene regel huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen heeft betrekking op de aanleg, het hebben en onderhouden van huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen.

WSHD wil met deze algemene regel de aanleg van huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen eenvoudig reguleren. Huisaansluitingen zijn werken die een geringe inbreuk maken op de veiligheid van waterkeringen en vormen in die zin een laag/gering risico voor de watersysteembelangen.

De algemene regel beoogt duidelijk aan te geven onder welke voorwaarden het aanleggen, hebben en onderhouden van huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Belangenafweging

De watersysteembelangen kunnen in het geval van het leggen, hebben en onderhouden van huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen, gelet op het uniforme karakter van de werken en de geringe risico's die deze werken vormen voor de veiligheid van waterkeringen, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Betrokken keurartikelen

Voor het leggen, hebben en onderhouden van huisaansluitingen van leidingen in waterkeringen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1          In artikel 4.1.1, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2          In artikel 5.4, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van wegen in beheer bij WSHD.

3          Artikel 4.4.3, van de Keur en artikel 5.9, van de Keur geven het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toepassingsgebied

De algemene regel huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen geldt voor alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn opgenomen in de legger van WSHD.

Algemene regels voor huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen

Reikwijdte

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op:

  • 1. het leggen, hebben, herstellen, vernieuwen, wijzigen of opruimen van huisaansluitingen van leidingen binnen de kernzone en (buiten)beschermingszones van waterkeringen in het beheersgebied van WSHD waarbij:

    • -

      de leidingen in overeenstemming met de in de bijlage opgenomen tekeningen een maximale tracélengte hebben van 50 m binnen de begrenzing en (buiten¬) beschermingszones van de waterkering;

    • -

      gasleidingen een maximale ontwerpdruk hebben van 1 bar;

    • -

      waterleidingen en leidingen ten behoeve van het transport van vloeistoffen, een maximale ontwerpdruk hebben van 5 bar;

    • -

      de leidingen zijn gefabriceerd van staal of PE 100 SDR11;

    • -

      de leidingen en mantelbuizen een maximale diameter hebben van ø 125 mm.

  • 2. het spitten, graven en het verrichten van grondroeringen binnen de kernzone en (buiten)beschermingszones van waterkeringen in verband met de in het eerste lid genoemde activiteiten.

  • 3. het uitvoeren van de in het eerste en tweede lid genoemde activiteiten ten behoeve van de aanleg buiten het gesloten seizoen voor primaire waterkeringen.

  • 4. het uitvoeren van de in het eerste en tweede lid genoemde activiteiten, in de binnen de kernzone en (buiten)beschermingszones van waterkeringen gelegen oppervlaktewaterlichamen en/of wegen in beheer bij WSHD.

  • Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel moet een schriftelijke melding worden ingediend bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene die verantwoordelijk is voor het leggen, beheren en onderhouden van de leidingen;

    • b.

      de naam van de aannemer die het werk namens de opdrachtgever uitvoert;

    • c.

      de naam van een contactpersoon die tijdens de werkzaamheden verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      de locatie van de werkzaamheden (straatnaam, huisnummer, plaatsnaam, gemeente) op grond van kadastrale vermelding of GBKN;

    • e.

      de aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • f.

      de aard en omschrijving van de werkzaamheden;

    • g.

      één overzichtstekening op gangbare, goed leesbare schaal waarin de ligging van de leidingen, de leidinggegevens en bijkomende werken duidelijk valt af te lezen;

    • h.

      één detailtekening van kruisingen met andere waterstaatswerken (wegen en oppervlaktewaterlichamen) inclusief leidinggegevens;

    • i.

      het aantal m2 op te breken wegverharding in het geval van het opbreken van een weg;

    • j.

      het type wegverharding.

Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het verrichten van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1, dient minimaal vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien:

    • a.

      de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

      de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding.

    Algemene voorschriften

Artikel 4. Voorschriften voor uitvoering en revisie

1          Het verrichten van de vrijgestelde activiteiten en werkzaamheden dient 48 uur voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch of digitaal te worden gemeld bij WSHD.

2          Aanwijzingen die door of namens WSHD bij de uitvoering van de werkzaamheden worden gegeven ter bescherming van de watersysteembelangen, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

3          Tijdens de uitvoering van het werk moet een exemplaar van het meldingformulier en de akkoordverklaring van WSHD op het werk aanwezig zijn.

4          Na het gereedkomen van de werken moeten binnen 2 maanden de revisietekeningen conform het Rijksdriehoeksstelsel bij voorkeur digitaal of anders in drievoud aan WSHD worden toegezonden.

5          De werkzaamheden als bedoeld in artikel 2 dienen binnen één werkdag te worden uitgevoerd en afgerond.

Voorschriften ten aanzien van waterkeringen

Artikel 5. Voorschriften ten aanzien van de leidingen

  • 1. De leidingen moeten in open ontgraving worden aangelegd.

  • 2. Leidingen in waterkeringen moeten haaks of parallel aan de hartlijn van de waterkering worden aangelegd.

  • 3. De leidingen moeten een gronddekking krijgen van 1,00 m ten opzichte van het maaiveld. In de (buiten)beschermingszones kan worden volstaan met een dekking van 0,60 m tot 0,80 m.

  • 4. Leidingkruisingen dienen geheel te bestaan uit aaneengesloten leidingdelen zonder overgangslassen.

  • 5. Ter plaatse van huisaansluitingen moeten de leidingen door middel van een waterdichte afdichting door de aanwezige fundering worden doorgevoerd, indien deze fundering een waterkerende functie heeft.

  • 6. Bij vervanging van huisaansluitingen dienen de niet meer in gebruik zijnde leidingen te worden verwijderd uit de begrenzing van de waterkering en (buiten) beschermingszones.

  • 7. Bij vervanging en/of verwijdering van huisaansluitingen dienen de doorvoeren door de fundering met een visco¬elastische corrosiewerende dichtingmassa blijvend waterdicht te worden afgedicht.

  • 8. Afsluiters in leidingen moeten geplaatst worden buiten de bij de leiding behorende veiligheidszone van de waterkering.

Artikel 6. Voorschriften voor grondroeringen

  • 1 Al het uit ontgravingen komend puin of andere voorwerpen moet worden afgevoerd.

  • 2 De sleuven moeten laagsgewijs in lagen van 20 cm goed worden verdicht, waarbij eventueel ontstane lagen tot het oorspronkelijke maaiveld moeten worden aangevuld.

  • 3 Direct na de voltooiing van de werkzaamheden dient het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving worden afgewerkt en bekleed en moet direct worden voorzien van de oorspronkelijke steenbekleding/verharding of worden bezood of ingezaaid met een rassenlijstmengsel wat afgestemd is op het type waterkering.

  • 4 Voor primaire waterkeringen geldt dat wanneer op 1 oktober geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van WSHD in slechte staat bevindt, op het werkterrein een weefseldoek Geolon Nicolon PP 40 of gelijkwaardig moet worden aangebracht. Het weefseldoek moet met torstaal krammen worden aangebracht met een doorsnede van 15 mm en een lengte van 800 mm. De krammen moeten worden aangebracht in vakken van 2 x 1 meter en kruislings worden afgelijnd met staaldraad. Tussen de aangebrachte krammen moet per vak een zandzak worden aangebracht die ook met twee krammen wordt vastgezet.

Artikel 7. Voorschriften voor open ontgravingen

  • 1 Voordat met het graven van de sleuf wordt begonnen moet het grasgewas kort worden afgemaaid en de bezoding worden afgenomen.

  • 2 De sleuf voor het aanleggen van de leidingen moet tenminste 1,00 m uit de teen van de waterkering worden gegraven.

  • 3 De sleuf voor de leidingen moet evenwijdig aan de waterkering worden gelegd, buiten de veiligheidszone indien de distributieleiding ook buiten de veiligheidszone ligt.

Artikel 8. Voorschriften ten aanzien van las¬, aansluitgaten of handholes

  • 1 Las¬of aansluitgaten of handholes mogen niet groter zijn dan strikt noodzakelijk met een maximum van 1,00 m bij 2,00 m.

  • 2 Daar waar las¬of aansluitgaten of handholes vanwege plaatselijke omstandigheden, minder dan 1, 00 m uit de wegverharding worden gelegd, kan hier met toestemming van WSHD vanaf worden geweken. Hierbij moet de afstand tot de wegverharding zo groot mogelijk worden gehouden. In dit geval moet de sleuf worden gevuld met laagsgewijs goed verdicht zand, afgedekt met 0,10 m grond, doch mag de afstand tot de wegkant niet kleiner worden dan de diepte waarop deze wordt gelegd.

  • Voorschriften ten aanzien van oppervlaktewaterlichamen

  • Indien in het kader van de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden zoals vermeld in artikel 1 van deze algemene regel, huisaansluitingen van leidingen worden gelegd in en langs oppervlaktewaterlichamen, dan gelden de volgende voorschriften:

Artikel 9.  Voorschriften voor leidingen bij oppervlaktewaterlichamen in de waterkeringzone

  • 1 Las¬of aansluitgaten of handholes voor het aansluiten van de leidingen moeten tenminste 0,50 m uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam worden gegraven.

  • 2 De leiding moet door middel van een open ontgraving of in het geval er sprake is van een hoofdwatergang door middel van een persing (boogzinker) haaks onder het oppervlaktewaterlichaam worden aangebracht.

  • 3 Kruising van het oppervlaktewaterlichaam via een dam met duiker moet zodanig worden uitgevoerd, dat de afstand tussen de leiding en de bovenkant van de duiker circa 0,30 m bedraagt.

  • 4 In de (buiten)beschermingszone zijn geen boringen toegestaan met uitzondering van het in of uittreden van de boring ten behoeve van de kruising van de waterkering.

  • 5 Bij het uitvoeren van de activiteiten en werkzaamheden moet van de maten van de betreffende oppervlaktewaterlichamen volgens de legger worden uitgegaan, met dien verstande dat wanneer het oppervlaktewaterlichaam ruimere afmetingen heeft, van deze ruimere afmetingen moet worden uitgegaan.

  • 6 Leidingen moeten onder de taluds en de slootbodem een dekking hebben van minimaal 1,50 m bij hoofdwatergangen en minimaal 1,00 m bij alle andere oppervlaktewaterlichamen, ten opzichte van het profiel overeenkomstig artikel 9, vijfde lid.

Artikel 10.  Voorschriften ten aanzien van zinkers / boogzinkers in oppervlaktewaterlichamen

  • 1 De waterhuishouding mag tijdens de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden niet ontoelaatbaar worden gestremd. Hiertoe moeten afdoende maatregelen getroffen worden.

  • 2 Geen grond, bagger of vuil mag in het water geraken of achterblijven. Direct na gereedkomen van de werkzaamheden moet ter plaatse het oppervlaktewaterlichaam worden opgeschoond tot het vereiste profiel volgens de legger.

Artikel 11. Voorschriften ten aanzien van persingen

  • 1. Tijdens de werkzaamheden mag geen bentoniet of mud in de oppervlaktewaterlichamen terecht komen. De houder van de vrijstelling dient in overleg met en op aanwijzing van WSHD alle mogelijke maatregelen te nemen om verspreiding van bentoniet in het oppervlaktewater als gevolg van calamiteiten en/of blow¬outs te voorkomen.

Artikel 12. Voorschriften ten aanzien van duikerkruisingen

  • 1. Kruising van het oppervlaktewaterlichaam via een dam met duiker moet zodanig worden uitgevoerd, dat de afstand tussen de leidingen en de bovenkant van de duiker 0,30 m bedraagt.

  • 2. Indien de gronddekking niet voldoende is om de leidingen boven de duiker te leggen moeten deze onder de duiker worden gelegd.

  • 3. De leidingen moeten onder de duiker een dekking hebben van minimaal 1,50 m bij hoofdwatergangen en minimaal 1,00 m bij alle overige oppervlaktewaterlichamen, ten opzichte van het profiel overeenkomstig artikel 9, vijfde lid.

  • Voorschriften ten aanzien van wegen

  • Indien in het kader van de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden zoals vermeld in artikel 1 van deze algemene regel, huisaansluitingen van leidingen worden gelegd in en langs wegen in beheer bij WSHD, dan gelden de volgende voorschriften:

Artikel 13. Voorschriften ten aanzien van leidingen in wegen

  • 1 In het geval er sprake is van leidingkruisingen met wegen gelegen binnen de kernzone van de waterkering, moeten de leidingen in de weg worden gelegd met behulp van een open ontgraving.

  • 2 In het geval er sprake is van leidingkruisingen met wegen gelegen in de beschermingszones van waterkeringen, moeten de leidingen en mantelbuizen (ten behoeve van de doorvoering van de leidingen) in de weg worden gelegd door middel van een persing of boring op een diepte van tenminste 1,25 m onder de bovenzijde van de wegverharding, zodat de verharding onaangeroerd blijft.

  • 3 De leidingen moeten wegverhardingen haaks kruisen.

  • 4 Het start¬en ontvangstgat ten behoeve van het maken van de persing of boring moet tenminste 1,00 m uit de aanliggende kant van de wegverharding worden gegraven.

  • 5 Pers¬of boorgaten mogen geen grotere doorsnede verkrijgen dan de uitwendige doorsnede van de door te persen buizen.

  • 6 Het definitieve herstel van de wegopbreking als gevolg van graafwerkzaamheden in de wegverharding, geschiedt door WSHD op kosten van de houder van de vrijstelling, met toepassing van de beleidsregel Opbreken wegverhardingen.

Artikel 14. Voorschriften voor het graven van sleuven of gaten langs wegen

  • 1 De sleuf voor het aanleggen van de leidingen moet tenminste 1,00 m uit de aanliggende kant van de wegverharding worden gegraven.

  • 2 Langs wegen mag de uit te graven grond niet op de wegverharding of de bermen binnen 1,00 m uit de kant van de wegverharding worden opgeslagen.

  • 3 Voordat met het graven van de sleuf wordt begonnen, bepaalt de aannemer de indringingsweerstand van de te ontgraven grond door middel van sonderen.

  • 4 De sonderingen moeten zodanig worden uitgevoerd dat een redelijk beeld van de indringingsweerstand over de diepte van de te ontgraven sleuf wordt verkregen.

  • 5 De indringingsweerstand moet worden gemeten met behulp van een continu registrerend sondeerapparaat. Het meetbereik moet tenminste 5 MPa bedragen en het dieptebereik tenminste 1,00 m.

  • 6 De meetgegevens moeten worden gedateerd en voorzien van een eenduidige plaatsaanduiding. Deze gegevens moeten desgevraagd aan WSHD worden verstrekt.

Artikel 15. Voorschriften ten aanzien van werkzaamheden langs wegen

  • 1 Het werkterrein moet duidelijk zichtbaar zijn aangegeven zodat deze geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid.

  • 2 De aannemer of uitvoerder die werkzaamheden uitvoert in of langs een weg in beheer en onderhoud bij WSHD dient, indien dit voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, gedurende de werkzaamheden tijdelijk verwijsborden en markeringen conform de CROW 96b richtlijn te plaatsen. Gelijktijdig met de indiening van het meldingformulier dient de uitvoerder een plan over de te nemen verkeersmaatregelen (plaats en soort van de borden, omleidingroutes, verlichting en dergelijke) ter goedkeuring in te dienen bij WSHD.

  • Aandachtspunten

  • A.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, ontslaat de aannemer of diens uitvoerder van de werkzaamheden niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het gebruik van de grond aan de perceeleigenaar.

  • B.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • C.         Het informeren over de aard en uitvoering van de werkzaamheden richting derde belanghebbenden berust bij de houder van de vrijstelling.

  • D.         Het intrekken of wijzigen van een vrijstelling voor de toepassing van de 'Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen waterschap Hollandse Delta' wordt beschouwd als ware het betreft het intrekken of wijzigen van een vergunning.

2.4.      Grondboringen, sonderingen en peilbuizen

Algemeen

De algemene regel grondboringen, sonderingen en peilbuizen heeft betrekking op het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in en nabij waterkeringen.

WSHD wil met deze algemene regel het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in en nabij waterkeringen eenvoudiger reguleren. Grondboringen, sonderingen en peilbuizen zijn werken die een geringe inbreuk maken op de veiligheid van waterkeringen en vormen in die zin een laag/gering risico voor de watersysteembelangen.

De algemene regel beoogt duidelijk aan te geven onder welke voorwaarden het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in en nabij waterkeringen is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Belangenafweging

De watersysteembelangen kunnen, in het geval van het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in en nabij waterkeringen, gelet op het uniforme karakter van de werken en de geringe risico's die deze werken vormen voor de veiligheid van waterkeringen, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Betrokken keurartikelen

Voor het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in en nabij waterkeringen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1          In artikel 4.1.1, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2          Artikel 4.4.3, van de Keur geeft het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toepassingsgebied

De algemene regel grondboringen, sonderingen en peilbuizen geldt voor alle waterkeringen en de daarbij behorende (buiten)beschermingszones die zijn opgenomen in de legger van WSHD.

Algemene regels voor grondboringen, sonderingen en peilbuizen

Reikwijdte

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op:

  • 1. het uitvoeren van grondboringen ten behoeve van het aanbrengen of verwijderen van peilbuizen binnen de kernzone en (buiten)beschermingszones van waterkeringen in het beheersgebied van WSHD waarbij:

    • a.

      grondboringen een maximale diameter hebben van Ø 15 cm.

    • b.

      grondboringen niet plaatsvinden in wegen.

  • 2. het uitvoeren van grondboringen en sonderingen ten behoeve van grondonderzoek binnen de kernzone en (buiten)beschermingszones van waterkeringen in het beheersgebied van WSHD waarbij:

    • a.

      sonderingen niet seismisch worden uitgevoerd;

    • b.

      grondboringen en sonderingen niet plaatsvinden in wegen.

    • c.

      mechanische grondboringen en sonderingen niet plaatsvinden in het gesloten seizoen.

  • 3. het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen binnen de kernzone en (buiten)beschermingszones van waterkeringen in het beheersgebied van WSHD waarbij:

    • a.

      de peilbuizen niet in het dijklichaam worden aangebracht.

    • b.

      de peilbuizen niet in wegen worden aangebracht.

  • 4. het spitten, graven en het verrichten van grondroeringen binnen de kernzone en (buiten)beschermingszones van waterkeringen in verband met de in dit artikel genoemde activiteiten.

  • Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel moet een schriftelijke melding worden ingediend bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de werkzaamheden;

    • b.

      de naam van de aannemer die de werkzaamheden namens de opdrachtgever uitvoert;

    • c.

      de naam van een contactpersoon die tijdens de werkzaamheden verantwoordelijk is voor het werk;

    • d.

      de locatie van de werkzaamheden (straatnaam, huisnummer, plaatsnaam, gemeente) op grond van kadastrale vermelding of GBKN;

    • e.

      de aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • f.

      de aard en omschrijving van de werkzaamheden;

    • g.

      één overzichtstekening op gangbare, goed leesbare schaal waarop de ligging van de werken en bijkomende werken duidelijk valt af te lezen.

Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het verrichten van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1, dient minimaal vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien: 

    • a.

      de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

      de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding.

    Voorschriften

    Bij de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden dient te worden voldaan aan de voorschriften zoals opgenomen in deze algemene regel.

Artikel 4. Voorschriften voor uitvoering en revisie

  • 1 Het verrichten van de vrijgestelde activiteiten en werkzaamheden dient 48 uur voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch of digitaal te worden gemeld bij WSHD.

  • 2 Aanwijzingen die door of namens WSHD bij de uitvoering van de werkzaamheden worden gegeven ter bescherming van de watersysteembelangen, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 3 Tijdens de uitvoering van het werk moet een exemplaar van het meldingformulier en de akkoordverklaring van WSHD op het werk aanwezig zijn.

Artikel 5. Voorschriften ten aanzien van grondboringen ten behoeve van het aanbrengen of verwijderen van peilbuizen

  • 1 De grondboring voor de peilbuizen moet tenminste 0,50 m uit de insteek van de watergang worden geplaatst.

  • 2 De grondboring mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het plaatsen van de peilbuis.

  • 3 Niet meer in gebruik zijnde peilbuizen moeten worden verwijderd uit de (buiten)beschermingszones van waterkeringen.

  • 4 De boorgaten die zijn ontstaan door het verwijderen van peilbuizen moeten aan het einde van de werkdag volledig worden gevuld met zwelklei ten behoeve van een blijvend waterdichte afdichting.

Artikel 6. Voorschriften ten aanzien van grondboringen en sonderingen ten behoeve van grondonderzoek

  • 1 De grondboringen en sonderingen moeten tenminste 0,50 m uit de insteek van de watergang worden uitgevoerd.

  • 2 Bij verwijdering van de grondboring en de sondering dient het boorgat/sondeergat volledig te worden gevuld met zwelklei, ten behoeve van een blijvend waterdichte afdichting.

Artikel 7. Voorschriften voor grondroeringen

  • 1 Direct na de voltooiing van het werk moet het werkterrein in een nette staat en in gelijke gesteldheid worden teruggebracht.

  • 2 Wanneer op 1 oktober geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van WSHD in slechte staat bevindt, moet op het werkterrein een weefseldoek Geolon Nicolon PP 40 of gelijkwaardig worden aangebracht. Het weefseldoek moet met torstaal krammen worden aangebracht met een doorsnede van 15 mm en een lengte van 800 mm. De krammen moeten worden aangebracht in vakken van 2 x 1 meter en kruislings worden afgelijnd met staaldraad. Tussen de aangebrachte krammen moet per vak een zandzak worden aangebracht die ook met twee krammen wordt vastgezet.

  • 3 Al het uit grondboringen komend puin of andere voorwerpen moet worden afgevoerd.

  • Aandachtspunten

  • A.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, ontslaat de uitvoerder van de werkzaamheden niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het gebruik van de grond aan de perceeleigenaar.

  • B.         Een vrijstelling voor de uitvoering van activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • C.         De aannemer of uitvoerder die werkzaamheden uitvoert in of langs een weg in beheer en onderhoud bij WSHD dient, indien dit voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, gedurende de werkzaamheden tijdelijk verwijsborden en markeringen conform de CROW 96b richtlijn te plaatsen.

  • Gelijktijdig met de indiening van het meldingformulier dient de uitvoerder een plan over de te nemen verkeersmaatregelen (plaats en soort van de borden, verlichting en dergelijke) ter goedkeuring in te dienen bij WSHD.

  • D.         Het informeren over de aard en uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden richting derde belanghebbenden berust bij de houder van de vrijstelling.

3. Algemene regels voor oppervlaktewaterlichamen

3.1.      Algemeen

In hoofdstuk 4 van de Keur zijn verschillende verbodsbepalingen met een vergunningplicht opgenomen met betrekking tot het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones. De bepalingen over oppervlaktewaterlichamen zoals opgenomen in de Keur zijn gefundeerd op de Waterwet, het Waterbesluit en de provinciale Waterverordening.

Waarom verboden?

Het gebruik van oppervlaktewaterlichamen - het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden in of nabij oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones¬is in de keur verboden omdat dit een negatieve invloed kan hebben op de functies die aan de oppervlaktewaterlichamen of de onderdelen daarvan zijn toegekend en daarmee op het functioneren van het watersysteem. Doel van de regelgeving voor het gebruik van oppervlaktewaterlichamen is om de functie, het aanzicht, de (natte) natuurwaarden, de openbare toegankelijkheid en het algemeen gebruik van oppervlaktewaterlichamen (de watersysteembelangen) zoveel mogelijk te garanderen.

Vrijstelling

Aangezien het gebruik van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones op grond van maatschappelijke en/of economische belangen noodzakelijk kan zijn, geeft de Keur aan dat door het dagelijks bestuur vrijstelling kan worden verleend van de vergunningplicht, waarbij het gebruik van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones wordt toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Afweging

De reikwijdte zoals geformuleerd in de Algemene regels voor oppervlaktewaterlichamen, waarborgt de functie, het aanzicht, de (natte) natuurwaarden, de openbare toegankelijkheid en het algemeen gebruik van oppervlaktewaterlichamen (de watersysteembelangen) en daarmee het functioneren van het watersysteem. Indien een activiteit past binnen de reikwijdte van een algemene regel, dan is de activiteit toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding. Past de activiteit niet binnen de reikwijdte van de algemene regel, dan is het volgen van een vergunningsprocedure noodzakelijk.

Inhoud hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3 bevat algemene regels voor het gebruik van oppervlaktewaterlichamen en de daarbij behorende (buiten)beschermingszones in beheer en gelegen in het beheersgebied van WSHD. Deze algemene regels hebben betrekking op de volgende soorten van gebruik van oppervlaktewaterlichamen:

  • Kabels en/of leidingen in oppervlaktewaterlichamen en wegen;

  • Steigers en vlonders;

  • Grondkerende constructies;

  • Bruggen.

3.2.      Kabels en/of leidingen in oppervlaktewaterlichamen en wegen

Algemeen

De algemene regel kabels en/of leidingen in oppervlaktewaterlichamen en wegen heeft betrekking op de aanleg en aanwezigheid van kabels en/of leidingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen en in wegen.

WSHD wil met deze algemene regel de aanleg van kabels en/of leidingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen en in wegen eenvoudig reguleren. Kabels en leidingen in of nabij oppervlaktewaterlichamen en in wegen zijn werken die een geringe inbreuk maken op de waterhuishouding van oppervlaktewaterlichamen en de veiligheid van wegen en vormen in die zin een laag/gering risico voor de watersysteembelangen en de wegenbelangen.

De algemene regel beoogt duidelijk aan te geven onder welke voorwaarden het leggen, hebben en onderhouden van kabels en/of leidingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen en in wegen is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Belangenafweging

De watersysteembelangen en de wegenbelangen kunnen in het geval van het leggen, hebben en onderhouden van kabels en/of leidingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen en in wegen, gelet op het uniforme karakter van de werken en de geringe risico's die deze werken vormen voor de waterhuishouding van oppervlaktewaterlichamen en de functie en het beheer van wegen, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Betrokken keurartikelen

Voor het leggen kabels en/of leidingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen en in wegen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1          In artikel 4.1.1, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2          In artikel 5.4, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van wegen in beheer bij WSHD.

3          Artikel 4.4.3, van de Keur en artikel 5.9, van de Keur geven het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toepassingsgebied

De algemene regel kabels en /of leidingen in oppervlaktewaterlichamen en wegen geldt voor: ¬alle oppervlaktewaterlichamen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn opgenomen in de legger van WSHD ¬alle wegen in beheer van WSHD.

Algemene regels voor kabels en/of leidingen in oppervlaktewaterlichamen en wegen

Reikwijdte

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op:

  • 1. het leggen, hebben, vernieuwen, wijzigen of opruimen van kabels en leidingen binnen de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones in het beheersgebied van WSHD en/of in wegen in beheer bij WSHD waarbij:

  • - de kabels en leidingen niet worden aangebracht binnen enige begrenzing, of (buiten)beschermingszone van een waterkering; 

  • - leidingen ten behoeve van het transport van gassen, vloeistoffen of vaste stoffen in suspensie een maximale bedrijfsdruk hebben van 1 N/mm² (10 bar);

  • - de kabels en leidingen in een weg niet in open ontgraving worden aangelegd.

  • 2. het spitten, graven en het verrichten van grondroeringen binnen de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones in het beheersgebied van WSHD en/of in wegen in beheer bij WSHD in verband met de in het eerste lid genoemde activiteiten.

  • Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel moet een schriftelijke melding worden ingediend bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene die verantwoordelijk is voor het leggen, beheren en onderhouden van de kabels en leidingen;

    • b.

      de naam van de aannemer die het werk namens de opdrachtgever uitvoert;

    • c.

      de naam van een contactpersoon die tijdens de werkzaamheden verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      de locatie van de werkzaamheden (straatnaam, huisnummer, plaatsnaam, gemeente) op grond van kadastrale vermelding of GBKN;

    • e.

      de aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • f.

      de aard en omschrijving van de werkzaamheden;

    • g.

      één overzichtstekening op gangbare, goed leesbare schaal waarin de ligging van de kabels en/of leidingen, de kabelgegevens en bijkomende werken duidelijk valt af te lezen;

    • h.

      één detailtekening van kruisingen met andere oppervlaktewaterlichamen en wegen inclusief kabel¬en of leidinggegevens;

    • i.

      een muddrukberekening indien het werk een boring betreft.

Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het verrichten van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1, dient minimaal vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien:

    • a.

      de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

      de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding.

    Algemene voorschriften

Artikel 4. Voorschriften voor uitvoering en revisie

  • 1 Het verrichten van de vrijgestelde activiteiten en werkzaamheden dient 48 uur voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch of digitaal te worden gemeld bij WSHD.

  • 2 Aanwijzingen die door of namens WSHD bij de uitvoering van de werkzaamheden worden gegeven ter bescherming van de watersysteembelangen, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 3 Tijdens de uitvoering van het werk moet een exemplaar van het meldingformulier en de akkoordverklaring van WSHD op het werk aanwezig zijn.

  • 4 Na het gereedkomen van de werken moeten binnen 2 maanden de revisietekeningen conform het Rijksdriehoeksstelsel bij voorkeur digitaal of anders in drievoud aan WSHD worden toegezonden.

Artikel 5. Voorschriften ten aanzien van kabels en leidingen

  • 1 Kabels en/of leidingen mogen geen nadelige interferentie voor kabels of leidingen in hun directe omgeving veroorzaken.

  • 2 Bij vervanging van kabels en/of leidingen dienen de niet meer in gebruik zijnde kabels en/ of leidingen te worden verwijderd uit het oppervlaktewaterlichaam en beschermingszones en/of wegen.

Artikel 6. Voorschriften voor grondroeringen

  • 1 Al het uit ontgravingen komend puin of andere voorwerpen moet worden afgevoerd.

  • 2 De kabels en/ of leidingen moeten een gronddekking krijgen van tenminste 0,70 m voor kabels, leidingen en handholes, ten opzichte van het maaiveld.

  • 3 Ingravingen mogen in geen geval dieper plaatsvinden dan tot 0,10 m beneden de onderkant van de kabels en of leidingen.

  • 4 Direct na de voltooiing van de werkzaamheden dient het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving worden afgewerkt en bekleed waarbij eventueel ontstane lagen aangevuld moeten worden. De lagen moeten goed worden verdicht en maximaal 20 cm. dik zijn.

  • 5 De conusweerstand van goed verdichte grond moet tenminste gelijk zijn aan 0,20 MPa per 10 mm of tenminste 4 MPa.

  • 6 Grondroeringen behoren tot het strikt noodzakelijke te worden beperkt. Eventuele nazakkingen, voor zover die het gevolg zijn van de werkzaamheden, moeten door en op kosten van de houder van de vrijstelling worden hersteld.

  • Voorschriften ten aanzien van wegen

Artikel 7. Voorschriften ten aanzien van werkzaamheden langs wegen

  • 1 Het graven van sleuven in de nabijheid van bomen moet buiten de kroonprojectie gebeuren doch tenminste 2,00 m uit de stam.

  • 2 De sleuf voor het aanleggen van de kabels en of leidingen moet tenminste 1,00 m uit de aanliggende kant van de wegverharding worden gegraven doch mag de afstand tot de wegkant niet kleiner worden dan de diepte waarop deze wordt gelegd.

  • 3 Indien vanwege de plaatselijke omstandigheden niet aan artikel 7, tweede lid, kan worden voldaan, dan kan hier, met goedkeuring van WSHD vanaf worden geweken. Waar de kabels en of leidingen minder dan 1,00 m uit de wegverharding worden gelegd moet de sleuf worden gevuld met laagsgewijs goed verdicht zand, afgedekt met 0,10 m grond, doch mag de afstand tot de kant van de wegverharding niet kleiner worden dan de diepte waarop deze wordt gelegd.

  • 4 De aannemer of uitvoerder die werkzaamheden uitvoert in of langs een weg in beheer en onderhoud bij WSHD dient, indien dit voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, gedurende de werkzaamheden tijdelijk verwijsborden en markeringen conform de CROW 96b richtlijn te plaatsen. Gelijktijdig met de indiening van het meldingformulier dient de uitvoerder een plan over de te nemen verkeersmaatregelen (plaats en soort van de borden, verlichting en dergelijke) ter goedkeuring in te dienen bij WSHD.

  • 5 Langs wegen mag de uit te graven grond niet op de wegverharding of in de bermen binnen 1,00 m uit de kant van de wegverharding worden opgeslagen.

Artikel 8. Voorschriften ten aanzien van kabels en leidingen in wegverhardingen

  • 1 De kabels en leidingen moeten wegverhardingen haaks kruisen.

  • 2 Kabel¬en/of leidingkruisingen met wegen moeten worden uitgevoerd door middel van een persing of boring.

  • 3 Mantelbuizen ten behoeve van de doorvoering van kabels en of leidingen moeten onder wegen en uitpaden worden geperst of geboord, zodat de verharding onaangeroerd blijft.

  • 4 De kabels en of leidingen moeten op kruisingen van waterschapswegen en/of ¬uitritten ¬uitkomende op een bij WSHD in beheer en/of onderhoud zijnde weg ¬middels een persing of boring worden aangelegd op een diepte van ten minste 1,00 m onder de bovenzijde van de wegverharding en moeten wegverhardingen haaks kruisen.

  • 5 Het start¬en ontvangstgat ten behoeve van het maken van de persing of boring moet tenminste 1,00 m uit de aanliggende kant van de wegverharding worden gegraven.

  • 6 Pers¬of boorgaten mogen geen grotere doorsnede verkrijgen dan de uitwendige doorsnede van de door te persen buizen.

  • Voorschriften ten aanzien van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 9. Voorschriften ten aanzien van werkzaamheden bij oppervlaktewater¬lichamen

  • 1 De kabels en leidingen moeten oppervlaktewaterlichamen haaks kruisen.

  • 2 Bij het uitvoeren van de activiteiten en werkzaamheden moet van de maten van het betreffende oppervlaktewaterlichaam volgens de legger worden uitgegaan, met dien verstande dat wanneer het oppervlaktewaterlichaam ruimere afmetingen heeft, van deze ruimere afmetingen moet worden uitgegaan.

  • 3 De kabels en/of leidingen moeten onder de taluds en de slootbodem een dekking hebben van minimaal 1,50 meter bij hoofdwatergangen en minimaal 1,00 m bij alle andere oppervlaktewaterlichamen, ten opzichte van het profiel overeenkomstig artikel 9, tweede lid.

  • 4 De kabels en/of leidingen moeten onder de taluds en de bodem van boezemwateren een dekking hebben zoals beschreven in de NEN 3650¬serie.

  • 5 De sleuf voor het aanleggen van de kabels en/of leidingen moet tenminste 0,50 m uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam worden gegraven.

  • 6 Indien vanwege de plaatselijke omstandigheden artikelen een conflicterende situatie opleveren met artikel 7, tweede lid, prevaleert het wegbelang boven het belang van het talud van het oppervlaktewaterlichaam, waarmee artikel 7, tweede lid, dus maatgevend is. In dit geval kan, na overleg met WSHD, afgeweken worden van de conflicterende artikelen en kan de kabel of leiding op minder dan 0,50 meter vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam worden gelegd.

  • 7 Ingravingen moeten op een zodanige wijze worden gemaakt dat de taluds van de gemaakte sleuf niet mogen afschuiven.

  • 8 De uitvoering en constructie van de in dit besluit bedoelde werken moeten van een zodanige aard zijn, dat de beschermingszone langs watergangen berijdbaar is en blijft voor onderhoudsmaterieel.

Artikel 10. Voorschriften ten aanzien van zinkers / boogzinkers in oppervlaktewaterlichamen

  • 1 De waterhuishouding mag tijdens de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden niet ontoelaatbaar worden gestremd. Hiertoe moeten afdoende maatregelen getroffen worden.

  • 2 Geen grond, bagger of vuil mag in het water geraken of achterblijven. Direct na gereedkomen van de werkzaamheden moet ter plaatse het oppervlaktewaterlichaam worden opgeschoond tot het vereiste profiel zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid.

Artikel 11. Voorschriften ten aanzien van persingen of (gestuurde) boringen

  • 1. Tijdens de werkzaamheden mag geen bentoniet of mud in het oppervlaktewaterlichaam terecht komen. De houder van de vrijstelling dient in overleg met en op aanwijzing van WSHD alle mogelijke maatregelen te nemen om verspreiding van bentoniet in het oppervlaktewater als gevolg van calamiteiten en/of blow¬outs te voorkomen.

Artikel 12. Voorschriften ten aanzien van duikerkruisingen

  • 1 Kruising van het oppervlaktewaterlichaam via een dam met duiker moet zodanig worden uitgevoerd, dat de afstand tussen de kabels en/of leidingen en de bovenkant van de duiker 0,30 m bedraagt.

  • 2 Indien de gronddekking niet voldoende is om de kabels en/of leidingen boven de duiker te leggen moeten deze onder de duiker worden gelegd.

  • 3 De kabels en/of leidingen moeten onder de duiker een dekking van minimaal 1,50 m bij hoofdwatergangen en minimaal 1,00 m bij alle overige oppervlaktewaterlichamen, ten opzichte van de leggermaat van het betreffende oppervlaktewaterlichaam hebben.

Artikel 13. Voorschriften ten aanzien van las¬, aansluitgaten of handholes

  • 1 Las¬of aansluitgaten of handholes mogen niet groter zijn dan strikt noodzakelijk met een maximum van 1,00 m bij 2,00 m.

  • 2 Las¬of aansluitgaten of handholes voor het aansluiten van de kabels en of leidingen moeten tenminste 1,00 m uit de aanliggende kant van de wegverharding worden gegraven doch mag de afstand tot de wegkant niet kleiner worden dan de diepte waarop deze wordt gelegd.

  • 3 Las¬of aansluitgaten of handholes voor het aansluiten van de kabels en of leidingen moeten tenminste 0,50 m uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam worden gegraven.

  • 4 Daar waar las¬of aansluitgaten of handholes vanwege plaatselijke omstandigheden, minder dan 1,00 m uit de wegverharding worden gelegd, kan hier na overleg met en toestemming van WSHD vanaf worden geweken. Hierbij moet de afstand tot de wegverharding zo groot mogelijk worden gehouden. In dit geval moet de sleuf worden gevuld met laagsgewijs goed verdicht zand, afgedekt met 0,10 m grond, doch mag de afstand tot de wegkant niet kleiner worden dan de diepte waarop deze wordt gelegd.

  • Overgangsbepalingen

Artikel 14. Overgangsbepaling

  • 1. Voor alle activiteiten en werkzaamheden die ten tijde van inwerkingtreding van deze algemene regel rechtmatig ingevolge de AGV 'Kabels en leidingen in wegen en oppervlaktewaterlichamen' tot stand zijn gebracht, wordt geacht vrijstelling te zijn verleend ingevolge deze algemene regel.

  • Aandachtspunten

  • A.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, ontslaat de aannemer of diens uitvoerder van de werkzaamheden niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het gebruik van de grond aan de perceeleigenaar.

  • B.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • C.         Het informeren over de aard en uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden richting derde belanghebbenden berust bij de houder van de vrijstelling.

  • D.         Het intrekken of wijzigen van een vrijstelling voor de toepassing van de 'Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen waterschap Hollandse Delta' wordt beschouwd als ware het betreft het intrekken of wijzigen van een vergunning.

3.3.      Steigers en vlonders

Algemeen

De algemene regel steigers en vlonders heeft betrekking op het plaatsen, vernieuwen en wijzigen van steigers en vlonders binnen de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones gelegen in het beheersgebied van WSHD.

WSHD wil met deze algemene regel het plaatsen van steigers en vlonders in en nabij oppervlaktewaterlichamen eenvoudig reguleren. Steigers en vlonders zijn werken die een geringe inbreuk maken op de waterhuishouding van oppervlaktewaterlichamen en vormen in die zin een laag/gering risico voor de watersysteembelangen.

De algemene regel beoogt duidelijk aan te geven onder welke voorwaarden het plaatsen, vernieuwen en wijzigen van steigers en vlonders in en nabij oppervlaktewaterlichamen is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Belangenafweging

De watersysteembelangen kunnen in het geval van het plaatsen, vernieuwen en wijzigen van steigers of vlonders in en nabij oppervlaktewaterlichamen, gelet op de geringe risico's die deze werken vormen voor de waterhuishouding van oppervlaktewaterlichamen, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Betrokken keurartikelen

Voor het plaatsen, vernieuwen en wijzigen van steigers en vlonders in en nabij oppervlaktewaterlichamen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1          In artikel 4.1.1, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2          Artikel 4.4.3, van de Keur geeft het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toepassingsgebied

De algemene regel steigers en vlonders geldt voor alle oppervlaktewaterlichamen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn opgenomen in de legger van WSHD.

Algemene regels voor steigers en vlonders

Reikwijdte

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op:

  • 1. het plaatsen, vernieuwen, of wijzigen van steigers en vlonders binnen de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones gelegen in het beheersgebied van WSHD met uitzondering van:

    • a.

      steigers en vlonders die worden aangebracht binnen enige kernzone en beschermingszone van een waterkering;

    • b.

      steigers en vlonders die worden aangebracht binnen:

      - een natuurvriendelijke oever;

      - een watergang in een ecologische verbindingszone;

      - ter plaatse van een rietkraag;

      - de Waal (gelegen tussen Hendrik¬Ido¬Ambacht en Heerjansdam);

    • c.

      steigers en vlonders die worden aangebracht binnen hoofdwatergangen;

    • d.

      steigers in oppervlaktewaterlichamen met een waterbreedte van minder dan 3 m gemeten ten opzichte van het hoogst vigerende peil.

  • 2. het spitten, graven en het verrichten van grondroeringen binnen de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones in verband met de in het eerste lid genoemde activiteiten.

  • Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel moet een schriftelijke melding worden ingediend bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene die verantwoordelijk is voor het plaatsen, vernieuwen, wijzigen of verwijderen van de grondkerende constructies;

    • b.

      de naam van de aannemer die het werk namens de opdrachtgever uitvoert;

    • c.

      de naam van een contactpersoon die tijdens de werkzaamheden verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      de locatie van de werkzaamheden (straatnaam, huisnummer, plaatsnaam, gemeente);

    • e.

      de aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • f.

      de aard en omschrijving van de werkzaamheden;

    • g.

      een overzichtstekening van de locatie waar de werkzaamheden plaatsvinden met straatnaam, huisnummer, plaatsnaam en gemeente).

Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het verrichten van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1, dient minimaal vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien:

    • a.

      de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

      de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding.

    Algemene voorschriften

    Bij de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden dient te worden voldaan aan de voorschriften zoals opgenomen in deze algemene regel.

Artikel 4. Voorschriften voor uitvoering en revisie

  • 1 Het verrichten van de vrijgestelde activiteiten en werkzaamheden dient 48 uur voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch of digitaal te worden gemeld bij WSHD.

  • 2 Aanwijzingen die door of namens WSHD bij de uitvoering van de werkzaamheden worden gegeven ter bescherming van de watersysteembelangen, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 3 Tijdens de uitvoering van het werk moet een exemplaar van het meldingformulier en de akkoordverklaring van WSHD op het werk aanwezig zijn.

  • 4 De werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 dienen binnen één jaar te worden uitgevoerd en afgerond.

  • Voorschriften steigers en vlonders

Artikel 5. Algemene voorschriften voor steigers en vlonders

  • 1 Voor percelen met een oeverlengte < 25 m geldt dat per aaneengesloten perceel maximaal één steiger of vlonder mag worden aangebracht.

  • 2 Voor aaneengesloten percelen met een oeverlengte van > 25 m kunnen meerdere steigers en/of vlonders worden toegestaan. Hierbij geldt dat maximaal 1 extra steiger en/of vlonder mag worden geplaatst voor de volgende 25 m oeverlengte.

  • 3 De onderkant van de steiger of vlonder (onderkant gording) moet minimaal 0,30 m boven het hoogst vigerende peil worden aangebracht en gehouden.

  • 4 Steigers en vlonders mogen niet binnen een afstand van 10 m vanaf een peilregulerend kunstwerk of duiker worden geplaatst.

Artikel 6. Bijzondere voorschriften voor steigers

  • 1. Per steiger gelden onderstaande afmetingen, gemeten ten opzichte van het hoogst vigerende peil.

  • 2. De steiger moet worden gefundeerd op palen. Deze palen moeten minimaal aan de volgende eisen voldoen:

    • a.

      verhouding lengte: 1/3 boven en 2/3 onder de vaste bodem van de watergang;

    • b.

      onderlinge afstand tussen de palen 1,00 m (hart op hart);

    • c.

      dikte minimaal 60 mm x 60 mm of een diameter van minimaal 80 mm.

    Tabel bijzondere voorschriften voor steigers
    < 3 mniet toegestaanniet toegestaan
    > = 3 m en < 10 m1/10 van de breedte van het oppervlaktewatermaximaal de helft van de lengte van het perceel met een maximum van 5 m
    > = 10 m < 20 m1/10 van de breedte van het oppervlaktewater met een maximum van 1,50 m5 m
    > = 20 m1,50 m5 m

Artikel 7. Voorschriften voor vlonders

  • 1. De vlonder moet worden gefundeerd op palen. Deze palen moeten minimaal aan de volgende eisen voldoen:

    • a.

      verhouding lengte: 1/3 boven de grond en 2/3 onder de grond, gerekend vanaf laagst vigerende peil;

    • b.

      onderlinge afstand tussen de palen: 0,60 meter (hart op hart);

    • c.

      dikte minimaal 60 mm. x 60 mm. of een diameter van minimaal 80 mm.

Artikel 8. Voorschriften voor nazorg en afwerking

  • 1 Bij het uitvoeren van de werken moet van de maten van het oppervlaktewaterlichaam volgens de legger worden uitgegaan met dien verstande dat wanneer het oppervlaktewaterlichaam ruimere afmetingen heeft, van deze ruimere afmetingen moet worden uitgegaan.

  • 2 De waterhuishouding mag tijdens de uitvoering van de werkzaamheden niet worden verstoord. Hiertoe moeten afdoende maatregelen getroffen worden.

  • 3 Geen grond, bagger of vuil mag, als gevolg van de werkzaamheden, in het water geraken of achterblijven. Direct na gereedkomen van de werkzaamheden, moet ter plaatse het oppervlaktewaterlichaam worden opgeschoond.

  • Overgangsbepalingen

Artikel 9. Overgangsbepaling

  • 1. Voor alle activiteiten en werkzaamheden die ten tijde van inwerkingtreding van deze algemene regel rechtmatig ingevolge de AGV 'Steigers en Vlonders' tot stand zijn gebracht, wordt geacht vrijstelling te zijn verleend ingevolge deze algemene regel.

  • Aandachtspunten

  • A.        Voordat de werkzaamheden worden gestart, moet de houder van de vrijstelling er zich van op de hoogte stellen of er kabels, leidingen, zinkers, duikers, (peilregulerende) kunstwerken of andere werken aanwezig zijn.

  • B.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, ontslaat de uitvoerder van de werkzaamheden niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het gebruik van de grond aan de perceeleigenaar.

  • C.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • D.         Gelet op de Waterwet en de op dit gebied geldende jurisprudentie wordt het toepassen van verduurzaamde materialen, zoals gecreosoteerd of gewolmaniseerd hout, in of nabij oppervlaktewaterlichamen niet toegestaan.

  • E.         Bij het toepassen van bouwstoffen en grond in oppervlaktewaterlichamen kan op grond van het Besluit bodemkwaliteit toestemming nodig zijn van WSHD. Voordat de werkzaamheden worden gestart moet de kwaliteit van de toe te passen bouwstoffen worden gemeld. Steenachtige materialen zoals puin, glas en hout zijn geen bouwstoffen.

  • F.         Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de bepalingen van de Flora¬en Faunawet. Deze wet verbiedt het verstoren van bij de wet aangewezen planten en dieren. Voor zogenaamde ruimtelijke ingrepen kan ontheffing nodig zijn. Deze dient te worden aangevraagd bij bureau LASER (ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit).

  • G.         De aannemer of uitvoerder die werkzaamheden uitvoert in of langs een weg in beheer en onderhoud bij WSHD moet, indien dit voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, gedurende de werkzaamheden tijdelijk verwijsborden en markeringen conform de CROW 96b richtlijn plaatsen.

  • Tenminste vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden moet de uitvoerder bij WSHD een plan over de te nemen verkeersmaatregelen (plaats en soort van de borden, verlichting en dergelijke) indienen.

  • H.         Het informeren over de aard en uitvoering van de werkzaamheden richting derde belanghebbenden berust bij de houder van de vrijstelling.

3.4.      Grondkerende constructies

  • Algemeen

  • De algemene regel grondkerende constructies heeft betrekking op het plaatsen, vernieuwen, wijzigen en hebben van grondkerende constructies binnen de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones gelegen in het beheersgebied van WSHD.

  • WSHD wil met deze algemene regel het plaatsen van grondkerende constructies in en nabij oppervlaktewaterlichamen eenvoudig reguleren. Grondkerende constructies zijn werken die een geringe inbreuk maken op de waterhuishouding van oppervlaktewaterlichamen en vormen in die zin een laag/gering risico voor de watersysteembelangen.

  • De algemene regel beoogt duidelijk aan te geven onder welke voorwaarden het plaatsen, vernieuwen, wijzigen en hebben van grondkerende constructies in en nabij oppervlaktewaterlichamen is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

  • Belangenafweging

  • De watersysteembelangen kunnen in het geval van het plaatsen, vernieuwen, wijzigen en hebben van grondkerende constructies in en nabij oppervlaktewaterlichamen, gelet op de geringe risico's die deze werken vormen voor de waterhuishouding van oppervlaktewaterlichamen, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

  • Betrokken keurartikelen

  • Voor het plaatsen, vernieuwen, wijzigen en hebben van grondkerende constructies in en nabij oppervlaktewaterlichamen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

  • 1 In artikel 4.1.1, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

  • 2 Artikel 4.4.3, van de Keur geeft het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

  • Toepassingsgebied

  • De algemene regel grondkerende constructies geldt voor alle oppervlaktewaterlichamen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn opgenomen in de legger van WSHD.

  • Algemene regels voor grondkerende constructies

  • Reikwijdte

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op:

  • 1. het plaatsen, vernieuwen, wijzigen en hebben van grondkerende constructies binnen de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones gelegen in het beheersgebied van WSHD met uitzondering van:

  • -  grondkerende constructies die worden aangebracht:  

  • - binnen een hoofdwatergang;

  • - binnen een natuurvriendelijke oever;

  • - ter plaatse van een rietkraag;

  • - binnen het Binnenwater De Waal;

  • - binnen enige begrenzing of (buiten)beschermingszone van een primaire waterkering;

  • - grondkerende constructies met een totale lengte van meer dan 200 m.

  • 2. het spitten, graven en het verrichten van grondroeringen binnen de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones in verband met de in het eerste lid genoemde activiteiten.

  • 3 het spitten, graven en het verrichten van grondroeringen binnen de begrenzing van regionale waterkeringen en (buiten)beschermingszones in verband met de in het eerste lid genoemde activiteiten.

  • Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel moet een schriftelijke melding worden ingediend bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene die verantwoordelijk is voor het plaatsen, vernieuwen, wijzigen of verwijderen van de grondkerende constructies;

    • b.

      de naam van de aannemer die het werk namens de opdrachtgever uitvoert;

    • c.

      de naam van een contactpersoon die tijdens de werkzaamheden verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      de locatie van de werkzaamheden (straatnaam, huisnummer, plaatsnaam, gemeente);

    • e.

      de aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • f.

      de aard en omschrijving van de werkzaamheden;

    • g.

      een overzichtstekening van de locatie waar de werkzaamheden plaatsvinden met straatnaam, huisnummer, plaatsnaam en gemeente).

Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het verrichten van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1, dient minimaal vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien:

    • a.

      de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

      de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding.

    Algemene voorschriften

    Bij de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden dient te worden voldaan aan de voorschriften zoals opgenomen in deze algemene regel.

Artikel 4. Voorschriften voor uitvoering en revisie

  • 1 Het verrichten van de vrijgestelde activiteiten en werkzaamheden dient 48 uur voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch of digitaal te worden gemeld bij WSHD.

  • 2 Aanwijzingen die door of namens WSHD bij de uitvoering van de werkzaamheden worden gegeven ter bescherming van de watersysteembelangen, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 3 Tijdens de uitvoering van het werk moet een exemplaar van het meldingformulier en de akkoordverklaring van WSHD op het werk aanwezig zijn.

  • 4 De werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 dienen binnen één jaar te worden uitgevoerd en afgerond.

Artikel 5. Voorschriften grondkerende constructies

  • 1 De grondkerende constructie moet zodanig worden geplaatst dat het natte profiel van het oppervlakewaterlichaam niet wordt verkleind (zie bijlage).

  • 2 De grondkerende constructie moet vloeiend aansluiten op eventuele al bestaande grondkerende constructies.

  • 3 De bovenkant van de grondkerende constructie mag niet hoger liggen dan 0,30 m boven het hoogst vigerende peil (zie bijlage 3).

  • 4 De uitvoering en constructie van de in deze regeling genoemde werken moet van een zodanige aard zijn, dat de beschermingszone langs watergangen en/of wegen berijdbaar is en blijft voor onderhoudsmaterieel.

  • 5 De constructie en uitvoering van de in deze regeling genoemde werken moet van een zodanige aard zijn, dat zij de waterhuishouding of wegbeheer op geen enkele wijze belemmeren.

  • 6 De constructie moet door de houder van de vrijstelling in goede staat worden onderhouden en mag niet door¬of overgroeid raken. Dit betekent in ieder geval dat verzakkingen, vervormingen of andere schade aan de constructie direct moet worden hersteld.

  • 7 De grondkerende constructie mag geen onder¬en achterloopsheid aan de waterkering veroorzaken of gaan veroorzaken.

Artikel 6. Voorschriften voor grondroeringen

  • 1 Voordat bestaande werken worden vernieuwd, moeten zij geheel uit het oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd. Als de nieuwe werken niet geheel of gedeeltelijk op dezelfde plaats worden gezet als de bestaande werken, moet het talud weer worden aangevuld en afgewerkt zoals het naastliggende profiel.

  • 2 Losse materialen, grond, planken e.d. welke geen deel uitmaken van de werken, moeten worden verwijderd.

  • 3 Direct na de voltooiing van de werkzaamheden in of nabij regionale waterkeringen dient het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving worden afgewerkt en bekleed en moet direct worden voorzien van de oorspronkelijke steenbekleding/verharding of worden bezood of ingezaaid met een rassenlijstmengsel wat afgestemd is op het type waterkering. Dit moet laagsgewijs in lagen van 0,20 m en moet goed worden verdicht, waarbij eventueel ontstane lagen moeten worden aangevuld.

Artikel 7. Voorschriften voor nazorg en afwerking

  • 1 Bij het uitvoeren van de werken moet van de maten van de oppervlaktewaterlichamen volgens de legger worden uitgegaan met dien verstande dat wanneer het oppervlaktewaterlichaam ruimere afmetingen heeft, van deze ruimere afmetingen moet worden uitgegaan.

  • 2 De waterhuishouding mag tijdens de uitvoering van de werkzaamheden niet worden verstoord. Hiertoe moeten afdoende maatregelen getroffen worden.

  • 3 Geen grond, bagger of vuil mag, als gevolg van de werkzaamheden, in het water geraken of achterblijven. Direct na gereedkomen van de werkzaamheden, moet ter plaatse de watergang worden opgeschoond.

  • Overgangsbepalingen

Artikel 8. Overgangsbepaling

  • 1. Voor alle activiteiten en werkzaamheden die ten tijde van inwerkingtreding van deze algemene regel rechtmatig ingevolge de algemene regel 'Beschoeiingen en betuiningen' tot stand zijn gebracht, wordt geacht vrijstelling te zijn verleend ingevolge deze algemene regel.

  • Aandachtspunten

  • A.         Voordat de werkzaamheden worden gestart, moet de houder van de vrijstelling er zich van op de hoogte stellen of er kabels, leidingen, zinkers, duikers, (peilregulerende) kunstwerken of andere werken aanwezig zijn.

  • B.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, ontslaat de uitvoerder van de werkzaamheden niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het gebruik van de grond aan de perceeleigenaar.

  • C.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • D.         Gelet op de Waterwet en de op dit gebied geldende jurisprudentie wordt het toepassen van verduurzaamde materialen, zoals gecreosoteerd of gewolmaniseerd hout, in of nabij oppervlaktewaterlichamen niet toegestaan.

  • E.         Bij het toepassen van bouwstoffen en grond in oppervlaktewaterlichamen kan op grond van het Besluit bodemkwaliteit toestemming nodig zijn van WSHD. Voordat de werkzaamheden worden gestart moet de kwaliteit van de toe te passen bouwstoffen worden gemeld. Steenachtige materialen zoals puin, glas en hout zijn geen bouwstoffen.

  • F.         Bij grondkerende constructies wordt het toepassen van zogenaamde FUP's (Fauna Uittreed Plaats) aanbevolen. FUP's hebben als doel om watervogels en andere waterdieren toegang te verlenen tot de oever en weer terug naar de watergang. WSHD kan hierover meer informatie verstrekken.

  • G.         Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de bepalingen van de Flora¬en Faunawet. Deze wet verbiedt het verstoren van bij de wet aangewezen planten en dieren. Voor zogenaamde ruimtelijke ingrepen kan ontheffing nodig zijn. Deze dient te worden aangevraagd bij bureau LASER (ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit).

  • H.         De aannemer of uitvoerder die werkzaamheden uitvoert in of langs een weg in beheer en onderhoud bij WSHD moet, indien dit voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, gedurende de werkzaamheden tijdelijk verwijsborden en markeringen conform de CROW 96b richtlijn plaatsen.

  • Tenminste vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden moet de uitvoerder bij WSHD een plan over de te nemen verkeersmaatregelen (plaats en soort van de borden, verlichting en dergelijke) indienen.

  • I.          Het informeren over de aard en uitvoering van de werkzaamheden richting derde belanghebbenden berust bij de houder van de vrijstelling.

3.5.      Bruggen

Algemeen

De algemene regel bruggen heeft betrekking op het aanleggen van bruggen over oppervlaktewaterlichamen gelegen in het beheersgebied van WSHD.

WSHD wil met deze algemene regel het aanleggen van bruggen over oppervlaktewateren eenvoudig reguleren. Bruggen zijn werken die een geringe invloed hebben op de functie en het beheer van oppervlaktewaterlichamen en vormen in die zin een laag/gering risico voor de watersysteembelangen.

De algemene regel beoogt duidelijk aan te geven onder welke voorwaarden het aanleggen van bruggen over oppervlaktewaterlichamen is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Belangenafweging

De watersysteembelangen kunnen in het geval van het aanleggen van bruggen over oppervlaktewaterlichamen, gelet op de geringe risico's die deze werken vormen voor de waterhuishouding van oppervlaktewaterlichamen, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Betrokken keurartikelen

Voor het aanleggen van bruggen over oppervlaktewaterlichamen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1  In artikel 4.1.1, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2  Artikel 4.4.3, van de Keur geeft het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toepassingsgebied

De algemene regel bruggen geldt voor alle oppervlaktewaterlichamen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn opgenomen in de legger van WSHD.

Algemene regels voor bruggen

Reikwijdte

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op:

  • 1. het aanleggen van bruggen over oppervlaktewaterlichamen in het beheersgebied van WSHD, met uitzondering van bruggen:

    • a.

      die het oppervlaktewaterlichaam niet geheel vrij overspannen;

    • b.

      die op het hoogst vigerende peil het oppervlaktewaterlichaam versmallen;

    • c.

      die worden aangebracht binnen een afstand van 10 meter ten opzichte van andere kunstwerken;

    • d.

      over de hier genoemde oppervlaktewaterlichamen:

      - het Brielse Meer;

      - het Voedingskanaal;

      - het Kanaal door Voorne (voor zover dat in open verbinding staat met het Voedingskanaal);

      - de Bernisse;

      - de Binnenbedijkte Maas;

      - de Strijense haven;

      - de Koedoodseplas;

      - de Gaatkensplas;

      - de Waal op het eiland IJsselmonde;

    • e.

      die boven het oppervlaktewaterlichaam breder zijn of lager liggen dan de hieronder per categorie aangegeven breedtes:

    Tabel toepassingsbereik
    1. Primaire watergangen breder dan of gelijk aan 3,5 m op de waterlijn en met tenminste 1,0 m waterdiepte op hoogst vigerend peil 1,1 m over tenminste 2,5 m breedte4 m
    2. Oppervlaktewaterlichamen breder dan 14 m op de waterlijn en met tenminste 1,0 m waterdiepte op hoogst vigerend peil 1,1 m over tenminste 2,5 m breedte10 m
    3. Primaire watergangen smaller dan 3,5 m op de waterlijn en met minder dan 1,0 m waterdiepte op hoogst vigerend peil 0,6 m4 m
    4. Alle buiten de categorieën 1, 2 en 3 vallende oppervlaktewaterlichamen 0,6 m4 m
  • 2. het spitten, graven en het verrichten van grondroeringen in en nabij wateren in verband met de in het eerste lid genoemde activiteiten.

  • Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor de uitvoering van de werken en de werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel moet een schriftelijke melding worden ingediend bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier (te downloaden via internet of via post verkrijgbaar) en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene die verantwoordelijk is voor het plaatsen, hebben en onderhouden van de brug;

    • b.

      de naam van de aannemer die het werk namens de opdrachtgever uitvoert;

    • c.

      de naam van een contactpersoon die tijdens de werkzaamheden verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      een overzichtstekening met de locatie en de breedte van de brug, voorzien van de naam van de weg, de plaatsnaam en de naam van de gemeente;

    • e.

      een dwarsprofiel van de watergang met daarin de brug opgenomen, voorzien van maatvoering.

Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het verrichten van de werkzaamheden die vallen onder artikel 1, dient minimaal vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien:

    • a.

      de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

      de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding. 

    Algemene voorschriften

Artikel 4. Voorschriften voor uitvoering en revisie

  • 1 Het verrichten van de vrijgestelde activiteiten en werkzaamheden dient 48 uur voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch of digitaal te worden gemeld bij WSHD.

  • 2 Aanwijzingen die door of namens WSHD bij de uitvoering van de werkzaamheden worden gegeven ter bescherming van de watersysteembelangen, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 3 Tijdens de uitvoering van het werk moet een exemplaar van het meldingformulier en de akkoordverklaring van WSHD op het werk aanwezig zijn.

Artikel 5. Voorschriften ten aanzien van bruggen

  • 1 De oevers, onder en over een lengte van twee meter ter weerszijden van de brug, moeten, door het plaatsen van een beschoeiing en taludbekleding, tegen uitspoeling en uitzakken worden beschermd.

  • 2 De brug moet van een deugdelijke constructie zijn en zodanig zijn gefundeerd dat wordt voorkomen dat deze meer zakt dan de natuurlijke maaivelddaling.

  • 3 Na het aanbrengen van de brug moeten de beschermingszone en de naast de brug gelegen delen van de watergang worden hersteld en worden afgewerkt zoals het naastliggende profiel.

  • Aandachtspunten

  • A.         Een vrijstelling voor de uitvoering van activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, ontslaat de aannemer of diens uitvoerder van de werkzaamheden niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het gebruik van de grond aan de perceeleigenaar.

  • B.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • C.         De aannemer of uitvoerder die werkzaamheden uitvoert in of langs een weg in beheer en onderhoud bij WSHD dient, indien dit voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, gedurende de werkzaamheden tijdelijk verwijsborden en markeringen conform de CROW 96b richtlijn te plaatsen.

  • Tenminste vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden dient de uitvoerder bij WSHD een plan over de te nemen verkeersmaatregelen (plaats en soort van de borden, verlichting en dergelijke) in te dienen.

  • D.         Het informeren omtrent de aard en uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden richting derde belanghebbenden berust bij de houder van de vrijstelling.

4. Algemene regels voor grondwater

4.1 Algemeen

In hoofdstuk 4 van de Keur zijn verbodsbepalingen opgenomen voor het grondwaterbeheer - het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water in de bodem - dat op grond van de Waterwet onder de bevoegdheid van WSHD valt. De bepalingen over grondwater zoals opgenomen in de Keur zijn gefundeerd op de Waterwet, het Waterbesluit en de provinciale waterverordening.

Waarom verboden?

Het onttrekken van grondwater en/of infiltreren van water in de bodem is in de keur verboden omdat dit een negatieve invloed kan hebben op de functies die aan de watersystemen of de onderdelen daarvan zijn toegekend en daarmee op het functioneren van het watersysteem. Doel van de regelgeving voor het grondwaterbeheer is om de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater, de duurzaamheid van het grondwater en het evenwicht van het grondwatersysteem (de watersysteembelangen) zoveel mogelijk te garanderen.

Vrijstelling

Aangezien het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water in de bodem op grond van maatschappelijke en/of economische belangen noodzakelijk kan zijn, geeft de Keur aan dat door het dagelijks bestuur vrijstelling kan worden verleend van de vergunningplicht, waarbij het onttrekken van grondwater en/of infiltreren van water in de bodem wordt toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Afweging

De reikwijdte zoals geformuleerd in de Algemene regels voor grondwater waarborgt de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater, de duurzaamheid van het grondwater en het evenwicht van het grondwatersysteem (de watersysteembelangen) en daarmee het functioneren van het watersysteem. Indien een activiteit past binnen de reikwijdte van de algemene regel, dan is de activiteit toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding. Past de activiteit niet binnen de reikwijdte van de algemene regel, dan is het volgen van een vergunningsprocedure noodzakelijk.

Inhoud hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4 bevat algemene regels voor het grondwaterbeheer dat op grond van de Waterwet onder de bevoegdheid van WSHD valt. Ten aanzien van het grondwaterbeheer zijn algemene regels opgesteld voor de volgende activiteiten: - het onttrekken van grondwater.

4.2 Het onttrekken van grondwater

  • Algemeen

  • WSHD wil met de algemene regel voor het onttrekken van grondwater kleine grondwater¬onttrekkingen die plaatsvinden in zijn beheersgebied en die op grond van de Waterwet onder zijn bevoegdheid vallen, eenvoudig reguleren. Kleine grondwateronttrekkingen hebben een geringe invloed op de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater, de duurzaamheid van het grondwater en het evenwicht van het grondwatersysteem en vormen in die zin een laag/gering risico voor de watersysteembelangen.

  • De algemene regel beoogt duidelijk aan te geven onder welke voorwaarden het onttrekken van grondwater is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

  • Belangenafweging

  • De watersysteembelangen kunnen in het geval van kleine grondwateronttrekkingen, gelet op de geringe risico's die deze handelingen vormen voor het grondwatersysteem, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

  • Betrokken keurartikelen

  • Voor het onttrekken van grondwater de volgende keurbepalingen van belang:

  • 1 Op grond van artikel 4.3.2, van de Keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken en water in de bodem te infiltreren.

  • 2 In artikel 4.3.4, van de Keur zijn meld,¬meet¬en registratieplichten opgenomen voor degene die grondwater ontrekt aan of infiltreert in een grondwaterlichaam of water infiltreert in de bodem.

  • 3 Artikel 4.4.3, van de Keur geeft het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

  • Algemene regels voor het onttrekken van grondwater

  • Reikwijdte

  • Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij de onttrokken hoeveelheid minder dan 150. 000 m3 per jaar bedraagt en waarbij sprake is van:

  • 1. Grondwateronttrekkingen buiten een milieubeschermingsgebied voor grondwater waarbij sprake is van een inrichting waarmee:

  • a. ongeacht het doel van de onttrekking, niet meer dan 1 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;

  • b.  voor een ander doel dan gietwatervoorzieningen in de glastuinbouw en ten behoeve van het polderprincipe méér dan 1 m3 grondwater per uur wordt onttrokken echter:

  •      - niet meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken en 

  •      - niet meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

  • 2. Grondwateronttrekkingen waarbij sprake is van een inrichting voor noodvoorzieningen.

  • 3. Grondwateronttrekkingen waarbij sprake is van:

  • A.         Inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en waarvan de onttrekking plaatsvindt binnen een periode van zes maanden:

  • a.         in kwetsbare gebieden en milieubeschermingsgebieden voor grondwater waarbij gedurende die periode:

  • 1. niet meer dan 60 m3 per uur wordt onttrokken, en

  • 2. niet meer dan 20.000 m3 per maand wordt onttrokken, en

  • 3. niet meer dan 50.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

  • b.         in andere dan de onder A, lid a, genoemde gebieden waarbij gedurende die periode:

  • 1. niet meer dan 150 m3 per uur wordt onttrokken, en

  • 2. niet meer dan 50.000 m3 per maand wordt onttrokken, en

  • 3. niet meer dan 200.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

  • B.         Inrichtingen die uitsluitend bij wijze van proef grondwater onttrekken en waarvan de onttrekking plaatsvindt binnen een periode van een maand:

  • a.         in kwetsbare gebieden en milieubeschermingsgebieden voor grondwater waarbij gedurende die periode:

  • 1.  niet meer dan 60 m3 per uur wordt onttrokken, en 

  • 2. niet meer dan 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

  • b.         in andere dan de onder B, lid a, genoemde gebieden waarbij gedurende die periode:

  • 1. niet meer dan 150 m3 per uur wordt onttrokken, en

  • 2. niet meer dan 50.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

  • C.         Inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor een bodemsanering, die kan bestaan uit grondsanering, grondwatersanering of een combinatie daarvan:

  • a.         waarbij voor (de) grondsanering in kwetsbare gebieden en milieubeschermingsgebieden voor grondwater geldt dat deze plaatsvindt binnen een periode van zes maanden, waarbij gedurende die periode:

  • 1. niet meer dan 60 m3 per uur wordt onttrokken, en

  • 2. niet meer dan 20.000 m3 per maand wordt onttrokken, en

  • 3. niet meer dan 50.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

  • b.         waarbij voor (de) grondsanering in de onder C, lid a, genoemde gebieden geldt dat deze plaatsvindt binnen een periode van zes maanden, waarbij gedurende die periode:

  • 1. niet meer dan 150 m3 per uur wordt onttrokken, en

  • 2. niet meer dan 50.000 m3 per maand wordt onttrokken, en

  • 3. niet meer dan 200.000 m in totaal wordt onttrokken;

  • c.         waarbij voor grondwatersanering geldt dat deze plaatsvindt binnen een periode van maximaal vier jaar, en waarbij gedurende die periode:

  • 1. niet meer dan 15m3 per uur wordt onttrokken, en

  • 2. niet meer dan 4.200 m3 per maand wordt onttrokken;

  • Voor inrichtingen als bedoeld in C geldt dat deze onafhankelijk van elkaar dienen te worden beoordeeld aan de hand van de in C gestelde debieten en tijdsgrenzen; Indien hetzij de grondsanering, hetzij de grondwatersanering daaraan niet voldoet met als gevolg dat daarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 4.3.2 van de Keur is vereist, dan is voor de gehele bodemsanering een vergunning vereist.

  • D.         Inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor beregening en niet langer dan een aaneengesloten periode van vijf maanden per jaar in gebruik zijn, waarmee gedurende die periode:

  • 1.  niet meer dan 60 m3 per uur wordt onttrokken, en

  • 2.  niet meer dan 50.000 m3 in wordt onttrokken.

  • 5.         Een inrichting, niet genoemd in de voorgaande leden en niet zijnde een inrichting in een milieubeschermingsgebied voor grondwater en voor zover voor een ander doel dan koeling en het droog houden van kelders en ondergrondse ruimten en het polderprincipe wordt ontrokken, waarmee:

  • 1. niet meer dan 10m3 grondwater per uur wordt onttrokken, en

  • 2. niet meer dan 50.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • Meldingsplicht

  • Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel moet een schriftelijke melding worden ingediend bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene die verantwoordelijk is voor het onttrekken van het grondwater;

    • b.

      de naam van de aannemer die het werk namens de opdrachtgever uitvoert;

    • c.

      de naam van een contactpersoon die tijdens de werkzaamheden verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      de locatie van de inrichting en de werkzaamheden (straatnaam, huisnummer, plaatsnaam, gemeente);

    • e.

      de aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • f.

      het doel, de aard en omschrijving van de werkzaamheden;

    • g.

      een kadastraal uitreksel inclusief kadastrale kaarten van de locatie waar de inrichting is gelegen en de werkzaamheden plaatsvinden;

    • h.

      een opgave van de pompcapaciteit en een raming van de maximale hoeveelheid te onttrekken grondwater in kubieke meters per uur, per etmaal, per maand en per jaar: ingeval van een tijdelijke onttrekking wordt bovendien de totale hoeveelheid aangegeven;

    • i.

      de diepte waarop de onttrekking plaatsvindt ten opzichte van het maaiveld en het NAP;

    • j.

      plattegrond(en) op zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de situatie van de bestaande en/of geprojecteerde inrichting waarop de melding betrekking heeft, met daarop tenminste aangegeven de plaats van de onttrekkings¬en retourneringsputten, drains, peilbuizen, eventuele damwanden alsmede het te ontgraven gebied.

    Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het verrichten van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1, dient minimaal vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien:

    • a.

      de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

      de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding.

    Algemene voorschriften

    Bij de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden dient te worden voldaan aan de voorschriften zoals opgenomen in deze algemene regel.

    Artikel 4. Voorschriften voor uitvoering en revisie

  • 1 Het verrichten van de vrijgestelde activiteiten en werkzaamheden dient 48 uur voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch of digitaal te worden gemeld bij WSHD.

  • 2 Aanwijzingen die door of namens WSHD bij de uitvoering van de werkzaamheden worden gegeven ter bescherming van de watersysteembelangen, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 3 Tijdens de uitvoering van het werk moet een exemplaar van het meldingformulier en de akkoordverklaring van WSHD op het werk aanwezig zijn.

  • 4 De onttrekker dient binnen zes weken na de beëindiging van de onttrekking de definitieve einddatum van de onttrekking schriftelijk aan WSHD te melden.

  • 5 De werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 dienen binnen één jaar te worden aangevangen.

  • Artikel 5. Voorschriften ten aanzien van metingen en registratie

  • 1 De in artikel 4.3.4, eerste lid, van de Keur genoemde verplichtingen gelden niet voor inrichtingen, zoals genoemd in artikel 2, onder a.

  • 2 De in artikel 4.3.4, eerste lid, onder b en c van de Keur genoemde verplichtingen gelden niet voor inrichtingen, zoals genoemd in artikel 2, onder b en artikel 3.

  • 3 Bij twijfel of de grenzen genoemd in artikel 1, tweede lid worden overschreden, kan WSHD aan de opdrachtgever van de onttrekking de verplichting opleggen om blijvend of gedurende een door hen te bepalen periode, de hoeveelheid water die wordt onttrokken regelmatig te meten. Indien deze verplichting wordt opgelegd, dient de opdrachtgever van deze metingen op een vanwege WSHD aangegeven wijze aantekening te houden en draagt hij er zorg voor dat deze gegevens maandelijks aan WSHD worden toegezonden.

  • 4 De opgepompte hoeveelheden grondwater dienen met een goed en betrouwbaar werkende watermeter te worden gemeten en geregistreerd. De meterstanden dienen tenminste te worden geregistreerd voor de aanvang van de onttrekking, aan het eind van ieder kwartaal en na beëindiging van de onttrekking. De bedoelde gegevens dienen telkenmale in de maand januari, of bij beëindiging van de onttrekking uiterlijk binnen vier weken na de onttrekking, aan Dijkgraaf en Heemraden te worden gezonden onder vermelding van het type, het nominaal meetvermogen en het registratienummer van de watermeter.

  • 5 Een niet of niet goed of niet betrouwbaar werkende watermeter dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 48 uur, te worden vervangen. Bij vervanging van een watermeter dient zowel de meterstand als het type, het nominaal meetvermogen en registratienummer van de oude en nieuwe watermeter genoteerd te worden en dient dit schriftelijk of telefonisch, binnen een dag na plaatsing van de vervangende watermeter aan WSHD te worden gemeld.

  • 6 De grondwaterstand en de stijghoogte van het grondwater in het watervoerende pakket waaruit wordt onttrokken, dienen te worden gemeten en geregistreerd en de desbetreffende gegevens dienen binnen zes weken na beëindiging van de onttrekking schriftelijk aan WSHD te worden gemeld.

  • Artikel 6. Voorschriften ten aanzien van grondwateronttrekkingen

  • 1. Indien ten gevolge van het onttrekken schade voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen dreigt te ontstaan of is ontstaan, dient dit door of vanwege de opdrachtgever van de betreffende onttrekking onmiddellijk schriftelijk of telefonisch aan WSHD te worden gemeld.

  • 2. De putten dienen na beëindiging van de inrichting te worden verwijderd en afgedicht. Afdichting van de tot de inrichting behorende put(ten) wordt, tenminste één maand van tevoren aan WSHD gemeld: de tot die inrichting behorende put(ten) met een diameter van vijf centimeter of meer, moet(en) ¬zoveel mogelijk in overeenstemming met de oorspronkelijke bodemopbouw ¬worden gedicht met schoon opvulmateriaal, welke afdichting binnen drie maanden na beëindiging van de inrichting geschiedt, tenzij anders wordt overeengekomen.

  • 3. Indien een wijziging optreedt in de in artikel 2 genoemde gegevens, dient dit, tenminste twee weken voordat deze wijziging wordt doorgevoerd, schriftelijk ter goedkeuring aan WSHD te worden meegedeeld.

  • Artikel 7. Voorschriften ten aanzien van infiltraties in de bodem

  • 1. Indien water wordt geretourneerd, dient het te worden teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaruit het is onttrokken en dient het tenminste dezelfde kwaliteit te hebben als het grondwater waarnaar het wordt teruggevoerd: bij twijfel daaraan, dient daarnaar door of vanwege de onttrekker onderzoek te worden gedaan.

  • Aandachtspunten

  • A.         Een vrijstelling voor de uitvoering van activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, ontslaat de aannemer of diens uitvoerder van de werkzaamheden niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het gebruik van de grond aan de perceeleigenaar.

  • B.         Een vrijstelling voor de uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden die vallen onder artikel 1 van deze algemene regel, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • C.         De aannemer of uitvoerder die werkzaamheden uitvoert in of langs een weg in beheer en onderhoud bij WSHD dient, indien dit voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, gedurende de werkzaamheden tijdelijk verwijsborden en markeringen conform de CROW 96b richtlijn te plaatsen.

  • Tenminste vier weken vóór aanvang van de werkzaamheden dient de uitvoerder bij WSHD een plan over de te nemen verkeersmaatregelen (plaats en soort van de borden, verlichting en dergelijke) in te dienen.

  • D.         Het informeren omtrent de aard en uitvoering van de activiteiten en werkzaamheden richting derde belanghebbenden berust bij de houder van de vrijstelling.

  • E.         Indien ten gevolge van de onttrekking schade voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaat of dreigt te ontstaan, is WSHD bevoegd de onttrekking te verbieden: een beschikking hiertoe wordt niet genomen dan nadat de onttrekker en eventuele belanghebbenden zijn gehoord, en wordt bij aangetekende brief aan de onttrekker en eventuele belanghebbenden medegedeeld;

5. Algemene regels voor wegen

5.1 Algemeen

In hoofdstuk 5 van de Keur van waterschap Hollandse Delta zijn verschillende verbodsbepalingen met een vergunningplicht opgenomen met betrekking tot het bijzonder of oneigenlijk gebruik van wegen. De bepalingen over wegen zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Keur zijn gefundeerd op de Wegenwet en Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).

Waarom verboden?

Uitgangspunt van de Wegenverkeerswetgeving is dat een weg alleen mag worden gebruikt door het verkeer waarvoor de weg bedoeld is. Om het verkeer waarvoor de weg bedoeld is goed en veilig gebruik te laten maken van de weg, moet de weg op grond van de WVW 1994 voldoen aan de eisen voor berijdbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Bijzonder gebruik of oneigenlijk gebruik van een weg, door ander verkeer dan waarvoor de weg is bedoeld ¬zoals het gebruik van de weg voor evenementen, intensief verkeer (bijvoorbeeld bouwverkeer), of bijzondere transporten¬is in de Keur verboden omdat dit een negatieve invloed kan hebben de instandhouding en bruikbaarheid van de weg en daarmee op de verkeersveiligheid van weggebruikers. Doel van de regelgeving voor het gebruik van wegen is om de veiligheid op de weg, de instandhouding van de weg, de bruikbaarheid van de weg, de vrijheid van het verkeer en de bescherming/verkeersveiligheid van de weggebruikers (de wegenbelangen) zoveel mogelijk te garanderen.

Vrijstelling

Aangezien bijzonder of oneigenlijk gebruik van wegen op grond van maatschappelijke en/of economische belangen noodzakelijk kan zijn, geeft de Keur aan dat door het dagelijks bestuur vrijstelling kan worden verleend van de vergunningplicht, waarbij bijzonder of oneigenlijk gebruik van wegen wordt toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Afweging

De reikwijdte zoals geformuleerd in de Algemene regels voor wegen, waarborgt de veiligheid op de weg, de instandhouding van de weg, de bruikbaarheid van de weg, de vrijheid van het verkeer en de bescherming/verkeersveiligheid van de weggebruikers (de wegenbelangen). Indien een activiteit past binnen de reikwijdte van een algemene regel, dan is de activiteit toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding. Past de activiteit niet binnen de reikwijdte van de algemene regel, dan is het volgen van een vergunningsprocedure noodzakelijk.

Inhoud hoofdstuk 4

De Algemene regels voor Wegen bevatten algemene regels voor het gebruik van alle wegen buiten de bebouwde kom, in beheer en gelegen in het beheersgebied van WSHD. Deze algemene regels hebben betrekking op de volgende soorten van gebruik van wegen:

- Evenementen op wegen.

5.2 Evenementen op wegen

Algemeen

De algemene regel voor Evenementen op wegen heeft betrekking op het kortdurend gebruik van wegen (maximaal één dag) in verband met het houden van een evenement.

WSHD wil met de algemene regel Evenementen op wegen het kortdurend gebruik van wegen in verband met het houden van een evenement eenvoudig reguleren. Er is in dit geval sprake van een activiteit die, gelet op de tijdelijkheid ervan, een geringe inbreuk maakt (een laag risico vormt) op de functie en het beheer van die weg.

De algemene regel geeft duidelijk aan onder welke voorwaarden het kortdurend gebruik van wegen (het tijdelijk plaatsen van palen, borden, wegafzettingen enz.) in verband met het houden van een evenement is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding.

Belangenafweging

De wegenbelangen kunnen in het geval van het kortdurend gebruik van een weg in verband met het houden van een evenement, gelet op de geringe inbreuk van de activiteit op de functie en het beheer van de weg, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Betrokken Keurartikelen

Voor het kortdurend gebruik van wegen in verband met het houden van een evenement is het noodzakelijk tijdelijk verwijsborden, palen, wegafzettingen e.d. te plaatsen op en langs de betreffende weg.

1 In artikel 5.4, van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van wegen in het beheer van Hollandse Delta.

2 Artikel 5.9, van de Keur geeft het bestuur van WSHD de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toepassinggebied

De algemene regel voor Evenementen op wegen is van toepassing op alle wegen in beheer van WSHD die zijn gelegen buiten de bebouwde kom en heeft betrekking op het kortdurend gebruik van wegen (maximaal één dag) in verband met het houden van een evenement.

Algemene regels voor evenementen op wegen

Reikwijdte algemene regel

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • Deze algemene regel is van toepassing op het gebruik van wegen die in beheer zijn van WSHD in verband met het houden van een evenement met uitzondering van:

  • 1 het gebruik van wegen waarbij deze langer dan één dag worden beperkt voor het verkeer;

  • 2 het gebruik van wegen waarbij de bereikbaarheid van achterliggende percelen, bedrijven en woningen niet kan worden gegarandeerd;

  • 3 het gebruik van wegen waarbij de bereikbaarheid voor hulpdiensten niet kan worden gegarandeerd;

  • 4 het gebruik van wegen voor wedstrijdachtige activiteiten met motorvoertuigen.

  • Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

  • 1. Voor het gebruik van een weg in beheer bij Hollandse Delta in verband met het houden van een evenement zoals bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, is de evenementhouder verplicht een schriftelijke melding in te dienen bij WSHD.

  • 2. De schriftelijke melding zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden gedaan door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend meldingformulier en bevat tenminste:

    • a.

      de naam, adres en woonplaats van degene (evenementhouder) die verantwoordelijk is voor het gebruik van de weg(en);

    • b.

      de locatie van het evenement (naam weg, plaatsnaam, gemeente) en routebeschrijving;

    • c.

      de aard en omvang van het evenement;

    • d.

      de duur van het gebruik van de weg(en)/ datum van aanvang en afsluiting;

    • e.

      een omschrijving van het gebruik van de weg(en).

Artikel 3. Meldingsprocedure

  • 1. Een schriftelijke melding voor het gebruik van een weg in verband met het houden van een evenement dient minimaal drie weken vóór aanvang van het evenement bij WSHD te worden ingediend.

  • 2. Op een schriftelijke melding wordt door WSHD gereageerd binnen drie weken na ontvangst van de schriftelijke melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens.

  • 3. WSHD laat de melding buiten behandeling indien:

    • a.

       de melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel;

    • b.

       de melder niet heeft voldaan aan één of meerdere eisen zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, voor het in behandeling nemen van de melding;

    • c.

       de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding.

  • 4. Indien de geplande datum of duur van het evenement wijzigt moet dit tenminste één week van te voren telefonisch worden gemeld bij WSHD.

  • Voorschriften

Artikel 5. Algemene Voorschriften

  • De evenementhouder moet zich bij de organisatie van het evenement houden aan de algemene voorschriften zoals opgenomen in deze algemene regel.

  • 1. Er moeten door de evenementhouder afdoende maatregelen worden genomen om:

    • a.

      de veiligheid van de overige weggebruikers te garanderen;

    • b.

      de bereikbaarheid van achterliggende percelen, bedrijven en woningen te waarborgen;

    • c.

      de bereikbaarheid voor hulpdiensten te waarborgen;

    • d.

      schade aan de weg te voorkomen. Eventuele schade aan (fiets)paden of wegen als gevolg van het evenement moet zo snel mogelijk door en op kosten van de evenementhouder worden hersteld.

  • 2. De evenementhouder is verplicht, indien dit voor de organisatie van het evenement noodzakelijk is, gedurende het evenement tijdelijk verwijsborden en markeringen te plaatsen, in verband met het omleiden van het verkeer.

  • 3. De verwijsborden en markeringen moeten eenduidig en van deugdelijk materiaal zijn.

  • 4. De verwijsborden dienen zo kort mogelijk voor aanvang van het evenement te worden geplaatst en dienen direct na afloop van het evenement te worden verwijderd.

  • 5. Zwerfvuil en eventuele ander objecten dienen direct na afloop van het evenement te worden verwijderd.

  • Aandachtspunten

  • A.         Een vrijstelling voor het gebruik van wegen in verband met het houden van een evenement, ontslaat de evenementhouder niet van de verplichting tot het vragen van toestemming voor het organiseren van het evenement aan de gemeente waarin de betreffende weg is gelegen.

  • B.         Een vrijstelling voor het gebruik van wegen in verband met het houden van een evenement, maakt het hebben van andere vergunningen en/of ontheffingen niet overbodig.

  • C.         De evenementhouder is verantwoordelijk voor:

  • - de aankondiging/publicatie van het evenement in een of meerdere lokale bladen;

  • - het geven van inlichtingen over het evenement en eventuele omleidingen voor verkeer aan buurtbewoners en/of bedrijven in de omgeving.

6. Artikelsgewijze toelichting

Reikwijdte algemene regel

Artikel 1. Toepassingsbereik

In dit artikel is de activiteit gedefinieerd waarvoor de regeling van toepassing is. Het artikel bepaalt aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een vrijstelling te krijgen van de vergunningplicht zoals opgenomen in de Keur. Indien de hiervoor genoemde activiteit past binnen de reikwijdte van deze algemene regel dan is het mogelijk de melding volgens de meldingsprocedure in behandeling te nemen. Past de activiteit niet binnen de reikwijdte van deze algemene regel, dan is het volgen van een vergunningsprocedure noodzakelijk.

Meldingsplicht

Artikel 2. Eisen

In het tweede lid van dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan een melding moet voldoen om in behandeling te worden genomen. De melding dient schriftelijk plaats te vinden conform een door het Dagelijks Bestuur van WSHD vastgesteld meldingformulier. Dit meldingformulier kan worden gedownload via internet of telefonisch worden opgevraagd bij WSHD.

Artikel 3. Meldingsprocedure

Dit artikel verwoordt de procedure die van toepassing is op de behandeling van de schriftelijke melding. Artikel 3, tweede lid, bepaald de termijn waarbinnen door WSHD na ontvangst van de schriftelijke melding en alle voor de beoordeling relevante gegevens, dient te worden gereageerd.

¬Valt de melding binnen de reikwijdte van de algemene regel en voldoet de melding aan de vereisten zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, dan verstrekt WSHD binnen drie weken na ontvangst van de melding, een schriftelijke akkoordverklaring aan de indiener van de melding.

¬Indien de melding niet voldoet aan de in artikel 2, tweede lid, opgenomen vereisten of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding, zal door WSHD binnen drie weken na ontvangst van het meldingformulier een schriftelijk verzoek worden gedaan de melding aan te vullen met de benodigde gegevens binnen een termijn van twee weken. Voldoet de melder niet aan deze eis, dan wordt de melding op grond van artikel 3, derde lid, buiten behandeling gelaten. Hiervan wordt de melder door WSHD binnen vier weken nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, schriftelijk op de hoogte gesteld.

¬Indien een schriftelijke melding niet valt binnen de reikwijdte van de algemene regel, dient een vergunningsprocedure te worden gevolgd. In dit geval laat WSHD de melding op grond van artikel 3, derde lid, buiten behandeling en deelt de indiener van de melding binnen drie weken na ontvangst van de melding schriftelijk mee dat de melding niet voldoet aan de reikwijdte van deze algemene regeling en dat een vergunningsprocedure zal worden opgestart.

Voorschriften

Artikel 4. Voorschriften

De houder van de vrijstelling moet zich houden aan de algemene voorschriften (verplichtingen) zoals opgenomen in deze algemene regel. Voor de vrij gestelde activiteit gelden alleen de vanaf artikel 4 opgenomen voorschriften (afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit).

Begrippenlijst

Begrippenlijst

Beschermingszone

Aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens de Keur zijn opgenomen.

Beschoeiing

Constructie van palen en planken of schotten met een grondkerende hoogte tot 0,30 m gerekend vanaf het hoogst vigerende peil.

Bestuur

Het dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van WSHD (D&H).

Binnenberm

Extra verbreding aan de landzijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden en/of om zandmeevoerende wellen te voorkomen.

Binnenkruinlijn

Landwaarts gelegen snijpunt van dijkkruin en dijktalud.

Binnentalud

Hellend vlak van het dijklichaam aan de landzijde van de dijk.

Binnenteen

De onderrand van het dijklichaam aan de landzijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld).

Boezemkade 

Een regionale waterkering die het achterliggend gebied beschermd tegen permanent hoogwater in de boezem. De boezemkade zorgt tevens voor de instandhouding van de boezem zelf.

Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Breedte van het oppervlaktewaterlichaam

Oppervlaktewater gemeten van insteek op insteek.

Brug

Vaste verbinding, bestaande uit een kunstwerk, ten behoeve van de verplaatsing van goederen of personen, tussen twee fysieke percelen die door een oppervlaktewaterlichaam gescheiden zijn.

Ecologische Verbindingszone

Ecologische Hoofdstructuur, kortweg EHS. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland.

Buitenbeschermingszone

De buiten het waterstaatswerk en aangrenzende beschermingszone gelegen gronden en oppervlaktewaterlichamen, die als zodanig in de legger zijn opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk en de beschermingszone voorschriften krachtens de Keur van toepassing zijn.

Buitenkruinlijn

Het 'waterzijdig' gelegen snijpunt van dijkkruin en dijktalud.

Buitentalud

Hellend vlak van het dijklichaam aan de waterzijde.

Compartimeringsdijk

Een regionale waterkering die dient als bescherming tegen overstroming (of vertraging van de overstroming) van een deel van het dijkringgebied bij het falen van de primaire waterkering.

Dijk (primair en regionaal)

Kunstmatig aangebrachte, waterkerende grondconstructie. Typerend is de vorm van het grondlichaam: deze is in dwarsdoorsnede trapeziumvormig. Het waterkerend vermogen wordt geleverd door de hoogte en de vormgeving van het dwarsprofiel.

Dijkkruin

Het hoogste gedeelte van het dijklichaam.

Dijklichaam

Opgeworpen massa die de dijk vormt / of / het gedeelte van de waterkering dat het water daadwerkelijk keert.

Erosie

Proces waarin door wind, ijs of langs­of afstromend water zand­of kleideeltjes uit de waterkerende constructie (dijken, duinen) worden meegevoerd.

Evenement

Een tijdelijke activiteit die op, langs of in de nabijheid van een weg in beheer bij waterschap Hollandse Delta wordt georganiseerd met een min of meer bijzonder karakter, vaak bedoeld om publiek te trekken en die consequenties kan hebben voor de verkeerssituatie op de weg.

Gesloten seizoen

De periode van 1 oktober tot 1 april, waarin in beginsel geen werkzaamheden in de kernzone van de primaire waterkeringen zijn toegestaan die het waterkerend vermogen aantasten.

Glasvezelkabel

Samenstel van een doorgaande mantelbuis (over het algemeen PE ø40 mm) en feitelijke (achteraf aangebrachte) telefoonkabel ten behoeve van digitaal verkeer. Samenstel wordt als kabel beschouwd

Grondboring

Onderzoek naar de aardlagen.

Grondkerende constructie

Constructie van palen en planken of schotten met een grondkerende hoogte tot 0,30 m, gerekend vanaf het hoogst vigerende peil.

Grondwater

Water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast.

Huisaansluiting

Aftakking van het distributienetwerk met behulp van een leiding ten behoeve van nutsvoorzieningen (water, gas, drukriolering) bedoeld voor huishoudelijk gebruik.

Hoogst vigerende peil

De hoogste waterstand zoals vastgelegd in het peilbesluit (meestal in de zomerperiode).

Hulpconstructie

In de uitvoering benodigde constructie of voorziening waarvan tijdens de melding redelijkerwijs niet voorzien kon worden dat deze voor de uitvoering benodigd was.

Infiltreren van water

Water in de bodem brengen, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater.

Inrichting 

Zie onttrekkingsinrichting.

Kabel

Een geleidend materiaal met een isolerende mantel ten behoeve van het doorgeven van elektra, telefonie, radio¬en TV signalen.

Kernzone

De zone behorend tot het waterstaatswerk, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens de Keur van toepassing zijn. Kan gezien worden als het eigenlijke dijklichaam deze zone en ligt ter weerszijden van de middenkruinlijn van de waterkering.

Keur

Verordening van waterschap Hollandse Delta waarin geboden en verboden zijn opgenomen voor waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen.

Kruin

Het hoogste gedeelte van het dijklichaam.

Kunstwerken

Waterstaatswerken, die van belang zijn voor de waterhuishouding of de wegen, dan wel uit andere hoofde deel uitmaken van een waterscheiding of een weg of gelegen zijn in, onder of over een boezemwater, een oppervlaktewaterlichaam of een weg.

Kwetsbaar gebied

Gebied zoals aangegeven op de kaart opgenomen in bijlage 4.

Laagst vigerend peil 

Het peil dat in de winterperiode (half oktober tot begin april) wordt gehanteerd conform het peilbesluit.

Legger

Legger als bedoeld in artikel 5.1 Waterwet of artikel 78, tweede lid, Waterschapswet waarin de functie, de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen betreffende waterstaatswerken zijn vermeld en waarin is aangegeven waaraan deze waterstaatswerken moeten voldoen.

Leggerprofiel

Theoretisch profiel (afmetingen) van het waterstaatswerk (in dit geval een oppervlaktewaterlichaam) zoals die in de legger aangegeven.

Maaiveld

Grondoppervlak, bovenkant of de hoogte van een terrein.

Mantelbuis

Een stalen of kunststof buis welke dient als extra bescherming voor het doorvoeren van een kabel onder een wegverharding, watergang of dijklichaam.

Melding

Een schriftelijke mededeling van een voorgenomen activiteit binnen het beheersgebied van WSHD.

Milieubeschermingsgebied voor grondwater

Gebied waarvoor in de provinciale milieuverordening Zuid¬Holland regels zijn gesteld ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op waterwinning.

Natte profiel 

Het gedeelte (oppervlak) van de watergang waar het water zich bevindt bij het hoogst vigerende peil.

Natuurvriendelijke oevers 

Oevers die ten behoeve van de ecologische toestand en (natte) natuurwaarden zijn ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever¬en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen.

NEN 3650 serie

Reeks van richtlijnen voor het toepassen van leidingsystemen (mantelbuizen) in waterstaatkundige werken zoals wegen en waterkeringen.

Noodvoorziening

Een voorziening die getroffen wordt om tijdelijke en onvoorziene problemen op te lossen.

Onttrekken

Onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkinginrichting.

Onttrekkingsinrichting

Inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grondwater. Inrichtingen en/of Infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden als één inrichting. In één of meer van de volgende gevallen is geen sprake van een samenhangend geheel indien:

a. de invloedsgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen;

b. bij onttrekkingen een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van de volgende     onttrekking;

c. is aangetoond dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich hebben hersteld tot het natuurlijk niveau.

Open ontgraving

Het leggen van kabels en leidingen in een sleuf welke in de grond vanaf het maaiveld wordt gegraven.

Oppervlaktewaterlichaam

Een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Waterwet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

Overkluizingen

Kunstwerken die zich boven een oppervlaktewaterlichaam bevinden en deze geheel of gedeeltelijk afdekken zoals gebouwen op palen, met uitzondering van bruggen en steigers.

Peilbuis

Algemene term voor een buis of soortgelijke constructie met een kleine diameter waarin de grondwaterstand c.q. stijghoogte kan worden gemeten.

Peilbesluit

Besluit van het Algemeen Bestuur waarin voor een bepaald gebied de na te streven oppervlaktewaterpeilen zijn vastgelegd.

Peilgebied

Een gebied waarbinnen één en hetzelfde peil wordt gehanteerd.

Peilregulerend kunstwerk

Kunstwerk voor het reguleren van het waterpeil (bijvoorbeeld een stuw, onderbemaling of opmaling).

Polderprincipe (onttrekken volgens)

Permanente onttrekking voor het droog houden van civieltechnische en bouwkundige werken. Aan de orde bij verdiept aangelegde bouwwerken of infrastructuur waarvan de bodem niet waterdicht is.

Proefonttrekking

Het doel van de onttrekking is het verkrijgen van onderzoeksgegevens ten behoeve van een latere onttrekking.

Retourbemaling

Het in een grondwaterlichaam brengen van onttrokken water, ter compensatie of vermindering van de gevolgen van het onttrekken van water.

Strategisch zoet grondwater

Water uit 1e watervoerend pakket, aangewezen in die gebieden zoals aangegeven op de kaart in Bijlage 1.

Primaire waterkering

Waterkering, die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze ofwel behoort tot het stelsel dat een dijkringgebied - al dan niet met hoge gronden - omsluit, ofwel vóór een dijkringgebied is gelegen. Primaire waterkeringen keren het zee¬en rivierwater (het buitenwater).

Profiel van vrije ruimte

Vrij te houden ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering voor het blijvend kunnen realiseren of verbeteren van de waterkerende functie van een waterkering, ook in de toekomst.

Regionale waterkeringen

Overige waterkeringen, die als zodanig zijn aangegeven in de legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet en artikel 5.1 van de Waterwet. Regionale waterkeringen worden onderscheiden van primaire waterkeringen. Tot deze categorie behoren boezemkaden, compartimenteringdijken en voorliggende waterkeringen.

Rietkraag

Rand van riet.

Sleuf

Een gegraven tracé in het maaiveld of een dijklichaam waarin een kabel of leiding wordt gelegd.

Sondering

Het onderzoek en de registratie van de bodemgesteldheid naar draagkracht

Stabiliteit

Standzekerheid van een waterkering tegen de verschillende vormen van belasting.

Stabiliteitszone

Tot de waterkering behorende gronden, die daadwerkelijk bijdragen aan het waarborgen van de stabiliteit, zowel aan de binnen¬als aan de buitenzijde van de waterkering op basis van toekomstige maatgevende belastingen.

Steiger

(Houten) vloer met bijbehorende werken die vanaf de oever tot over het oppervlaktewaterlichaam reikt, bestemd voor het afmeren van een (plezier)vaartuig of als zwem¬of vissteiger.

Talud

Hellend oppervlak van de zijdelingse begrenzing van oppervlaktewaterlichamen.

Veiligheidszone voor kabels

Gebied ter weerszijde van de kern van een waterkering waarin geen kabels mogen worden gelegd in verband met de stabiliteit van de waterkering (vuistregel is de formule 4H, waarbij H dijkhoogte is gerekend vanaf teenhoogte).

Veiligheidszone voor leidingen

Terreinstrook naast het waterstaatswerk waarbinnen een lekkage van de leiding de stabiliteit van het werk in gevaar kan brengen. Berekeningsmethode conform NEN 3650¬serie.

Verkeer

Alle weggebruikers als bedoeld in artikel 1, onder a en p van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Vlonder

(Houten) vloer op het maaiveld of in het talud. Een vlonder reikt niet over het oppervlaktewaterlichaam.

Voorliggende waterkering

Regionale waterkeringen die zijn gelegen aan de buitendijkse zijde van een primaire waterkering en keren het zee¬en rivierwater (het buitenwater). Een voorliggende waterkering beschermt het buitendijks gelegen gebied tegen hoogwater en zorgt voor een vermindering van de belasting op de primaire waterkering.

Vrijstelling

Een activiteit die onder algemene voorschriften is toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd.

Waterbeheersplan 2010¬2015 (WBP)

Strategisch beleid van WSHD.

Waterkering

De zeewering, duinen, stranden, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming dan ook, die dienen tot kering van oppervlaktewaterlichamen en die als zodanig in de legger zijn opgenomen, met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

Waterstaatswerken

Werken die een waterstaatkundige functie hebben, zoals oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven, tenzij die werken zijn vrijgesteld van de opneming in de legger (als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet).

Watersysteem

Samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen.

Wegen

Openbare wegen in de zin van artikel 1 van de Wegenwet en in beheer bij WSHD, alsmede feitelijk in aanleg zijnde openbare wegen waarvan het beheer bij WSHD zal berusten.

Wegverharding

Het gedeelte van de weg welk door middel van een gesloten¬of elementenverharding is verhard en de hierbij behorende fundering en aarden baan.

Werken

Alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.

Wet

De Waterwet.

WSHD

waterschap Hollandse Delta

Bijlage 1 Huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen

Zie bijgevoegde bijlage 1

Bijlage 2 Huisaansluitingen van leidingen in en nabij watekeringen

Zie bijgevoegde bijlage 2

Bijlage 3 Dwarsdoorsnede van een aan te brengen grondwerende constructie

Zie bijgevoegde bijlage 3

Bijlage 4 Grondwateronttrekkingen

Zie bijgevoegde bijlage 4