Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8 lid 1 en art. 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2012Nieuwe regeling

09-12-2009

Goudse Post, 03-02-2010

11.1.4

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010

 

 

De raad van de gemeente Gouda

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 oktober 2009;

 

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

 

Overwegende dat deze verordening een zodanig karakter dient te hebben dat de belanghebbenden daaruit concreet kunnen aflezen voor welke categorieën de landelijke norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de omvang van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

besluit:

vast te stellen de volgende Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010.

Hoofdstuk 1 - algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in deze verordening en de toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      norm: het bedrag per maand bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 van de wet;

    • c.

      bijstandsnorm: het bedrag als bedoeld onder onderdeel b, vermeerderd of verminderd met de op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 van de wet en deze verordening door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • d.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • e.

      verzorgingsbehoeftige: degene die, indien hij niet samen met een ander persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op verzorging in een verzorgingstehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging;

    • f.

      woning: onder een woning wordt mede verstaan een wooneenheid, woonwagen en een woonschip;

    • g.

      woonkosten: - indien een huurwoning wordt bewoond, de geldende huurprijs;

      • -

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de rente die verschuldigd is in verband met een lening die is aangegaan voor de aanschaf van de woning, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

      • -

        onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, zakelijke verontreinigingsheffing (eigenaarsdeel), de onroerendzaakbelasting (eigenaarsdeel), de brand/opstalverzekering, waterschapslasten (eigenaarsaandeel) en kosten voor groot onderhoud;

    • h.

      dakloze: degene die niet beschikt over, of niet langdurig gebruik maakt van, zelfstandige of residentiële huisvesting of onderdak bij familie of vrienden. Hij leidt gedurende langere tijd een zwervend bestaan en brengt dan:

      • -

        de nacht door op straat, in parken, openbare gebouwen en al die plaatsen die enige beschutting tegen weer en wind bieden;

      • -

        een beperkt aantal nachten door in opvangcentra;

    • i.

      thuisloze: degene die niet beschikt over, of niet langdurig gebruik maakt van, zelfstandige reguliere huisvesting, maar gebruik maakt van residentiële huisvesting (waaronder ook sociale pensions etc. worden gerekend);

    • j.

      instelling voor maatschappelijke opvang: een instelling die tijdelijk onderdak biedt en begeleiding, informatie en advies aan personen geeft die door één of meerdere problemen al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Hoofdstuk 2 - categorieën

Artikel 2
  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2.

    Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een de volgende categorieaanduiding:

    • a.

      alleenstaanden;

    • b.

      alleenstaande ouders;

    • c.

      gehuwden.

Hoofdstuk 3 - criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 3
  • 1.

    De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op 20% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, 10% van de gehuwdennorm indien:

    • a.

      een woning wordt bewoond waarin één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben;

    • b.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang.

  • 4.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor een bij zijn ouders inwonende alleenstaande of alleenstaande ouder 5% van de gehuwdennorm.

  • 5.

    In afwijking van het derde en het vierde lid, wordt de toeslag bepaald op 20% van de gehuwdennorm indien in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder voorts slechts het hoofdverblijf hebben:

    • a.

      meerderjarige kinderen met een inkomen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, of;

    • b.

      asielzoekers met geen ander inkomen dan een toelage op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 1997 en het Zelf Zorg Arrangement, of;

    • c.

      degenen die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd.

Artikel 4 Ontbreken woonkosten

  • 1.

    In afwijking van het in artikel 3, eerste lid, gestelde wordt de norm niet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten heeft als gevolg van:

    • a.

      het niet bewonen van een woning;

    • b.

      het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de belanghebbende die bij zijn ouders inwoont.

Artikel 5 Schoolverlaters
  • 1.

    In afwijking van het in artikel 3 gestelde wordt voor de schoolverlater de norm en/of de toeslag verlaagd met 25% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    De verlaging van de norm en/of de toeslag bedoeld in het eerste lid vindt plaats tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindiging van de opleiding.

  • 3.

    De in lid 1 en 2 bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Hoofdstuk 4 - criteria voor gehuwden

Artikel 6
  • 1.

    De norm wordt verlaagd met 10% van de gehuwdennorm indien:

    • a.

      de gehuwden hun hoofdverblijf hebben in een woning waar tevens een ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      de gehuwden hun woonadres hebben in een instelling voor maatschappelijke opvang.

  • 2.

    Het eerste lid onder a is niet van toepassing voor gehuwden in wiens woning voorts slechts het hoofdverblijf hebben:

    • a.

      meerderjarige kinderen met een inkomen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; of

    • b.

      asielzoekers met geen ander inkomen dan een toelage op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 1997 en het Zelf Zorg Arrangement; of

    • c.

      degenen die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd.

Artikel 7 Ontbreken woonkosten

  • 1.

    De norm wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien de gehuwden geen woonkosten hebben als gevolg van:

    • a.

      het niet bewonen van een woning;

    • b.

      het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op gehuwden die inwonen bij de ouders van een van de partners.

Artikel 8 Schoolverlaters
  • 1.

    De norm wordt verlaagd met 25% van de gehuwdennorm indien minstens één van de partners schoolverlater is.

  • 2.

    De verlaging in het eerste lid vindt plaats tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindiging van de opleiding.

Hoofdstuk 5 – anti-cumuatiebepaling

Artikel 9

1.Toepassing van een combinatie van verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 geschiedt zodanig dat de bijstandsnorm voor de belanghebbende tenminste bedraagt:

a voor een alleenstaande: 25% van de gehuwdennorm;

  • b.

    voor een alleenstaande ouder: 45% van de gehuwdennorm;

  • c.

    voor gehuwden: 65% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 6 – slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidscausule

In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de bepalingen van de verordening als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 11 Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening treedt per 1 januari 2010 in werking.

  • 2.

    Op het onder 1 genoemde tijdstip komt de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2006 te vervallen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid vervalt artikel 6 van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2006 eerst per 1 oktober 2010.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010.

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 6 december 2009.

 

 

De raad van de gemeente voornoemd,

 

, voorzitter

 

, griffier

 

 

bekendgemaakt 3 februari 2010

inwerking getreden 1 januari 2010

 

Artikelgewijze toelichting  

Artikel 1 Begripsomschrijving

Eerste lid

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in deze verordening en de toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn hieronder in de toelichting een aantal begrippen uit de wet nader omschreven.

 

a. gehuwden

Hieronder worden ook ongehuwd samenlevenden, al dan niet met een geregistreerd partnerschap, verstaan. Dit betekent dat ongehuwd samenlevenden bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand worden behandeld als waren zij gehuwd. Alleen bloedverwanten in de eerste graad (ouder en kind) en bloedverwanten in de tweede graad (grootouder en kleinkind; broers en zussen), indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, vallen niet onder het begrip gehuwden.

 

b. alleenstaande ouder

Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen (jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder, die niet de volledige zorg heeft, noch als alleenstaande noch als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt. Op grond van het algemene individualiseringsartikel 18, eerste lid, WWB dient te worden vastgesteld welke norm op de co-ouder van toepassing is.

 

c. kind

Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden eveneens hieronder begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

 

d. ten laste komend kind

Hieronder wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwden aanspraak op kinderbijslag kunnen maken. Niet vereist is dat het kind bij de ouders inwoont. Woont het kind echter in het buitenland, dan kan het niet worden aangemerkt als een ten laste komend kind in de zin van de WWB, aangezien de werkingssfeer van deze wet zich niet uitstrekt tot degenen die buiten Nederland woonachtig zijn.

Tweede lid

Een aantal begrippen worden hieronder nader toegelicht.

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    norm: de landelijke basisnorm;

  • c.

    bijstandsnorm: de norm + de gemeentelijke toeslag/verlaging als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet;

  • d.

    verzorgingsbehoeftige: deze omschrijving is ontleend aan het voormalige Bijstandsbesluit Landelijke Normering.

  • e.

    woning: het in deze verordening vastgelegde beleid heeft mede betrekking op bewoners van een wooneenheid, woonwagen en een woonschip. Onder wooneenheid wordt verstaan een gedeelte van een woongebouw, dat geschikt en bestemd is voor bewoning maar niet een woning is. Deze omschrijving is ontleend aan de voormalige Huursubsidiewet.

  • f.

    woonkosten: Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de per maand geldende huurprijs als ontleend aan voormalige Huursubsidiewet. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen rente (in het geval van een woonhuis de hypotheekrente) en de zakelijke lasten die aan de eigen woning verbonden zijn.

    Een bijdrage aan een beheersvereniging of stichting wordt niet gerekend tot de woonkosten, met dien verstande dat het deel dat wordt afgedragen aan de eigenaar of verhuurder wel als zodanig wordt aangemerkt.

  • g.

    dakloze: de dakloze zonder adres kan aanspraak maken op bijstand indien hij ingeschreven staat op een door burgemeester en wethouders ter beschikking gesteld briefadres.

  • h.

    thuisloze: de thuislozen beschikt - in tegenstelling tot de dakloze - over een woonadres.

  • i.

    instelling voor maatschappelijkeopvang: Enkele voorbeelden van instellingen voor maatschappelijke opvang in Gouda zijn het Vrouwen Opvang Centrum en de crisisopvang van het Leger des Heils. e nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

Artikel 2

De verordening is van toepassing op personen van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar.

Artikel 30 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de wet.

De norm bedraagt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en de gehuwden respectievelijk 50%, 70% en 100% van de gehuwdennorm. Alleenstaanden en alleenstaande ouders kunnen in aanmerking komen voor een toeslag van ten hoogste 20% van de gehuwdennorm. De norm voor gehuwden kan in bepaalde omschreven omstandigheden verlaagd worden.

Artikel 3

Eerste lid

Bij de vaststelling van de norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de norm verhoogd met een toeslag.

Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijk huishouding voert.

Tweede lid

Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er sprake is van kosten die niet kunnen worden gedeeld en dat derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsnorm uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Artikel 30, tweede lid, WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in de artikelen 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, WWB. De maximale toeslag bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Derde lid

Artikel 25, eerste lid, WWB schrijft voor dat de norm verhoogd moet worden met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van die kosten met een ander.

In dit artikel wordt bepaald dat op belanghebbenden die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel kunnen delen met een ander een toeslag van 10% van toepassing is. Van deze situatie kan sprake zijn indien in de woning van belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft (artikel 3, derde lid, onderdeel a van deze verordening), of indien belanghebbende als thuisloos kan worden aangemerkt en zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang (artikel 3, derde lid, onderdeel b).

Aangezien in dergelijke situaties sprake is van schaalvoordelen als gevolg van het kunnen delen van diverse kosten (huur,stookkosten, voeding, gebruiksgoederen, verzekeringen), is gekozen voor een toeslag van 10%.

Belanghebbenden in deze situaties hebben minder schaalvoordelen dan een bij de ouders inwonend kind. De toeslag is voor deze belanghebbenden dan ook hoger vastgesteld.

Vierde lid

Aangezien de bij zijn ouders inwonende alleenstaande of alleenstaande ouder schaalvoordelen heeft als gevolg van het kunnen delen van diverse kosten en hij lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als bijvoorbeeld kamerhuurders, is gekozen voor een toeslag van 5%.

Vijfde lid

In het derde en vierde lid is bepaald dat in geval van inwoning van uitsluitend de in dit lid genoemde personen, de toeslag toch wordt vastgesteld op het maximale bedrag.

Voor wat betreft de inwonende kinderen die niet (meer) in de (gezin)norm begrepen zijn en een inkomen hebben uit WSF of de TOS, is de reden hiervan dat van deze kinderen niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, zodat er geen sprake is van het kunnen delen van deze kosten.

Hetzelfde geldt, gezien de hoogte van het inkomen, voor asielzoekers die buiten een opvangcentrum onderdak hebben in het kader van een zogeheten Zelf Zorg Arrangement (zie hiervoor CRvB. JABW, 2003,129).

De uitzondering onder c is opgenomen om te voorkomen dat de belanghebbende vanwege de financiële consequenties zou afzien van het in huis nemen van een verzorgingsbehoeftige, of de verzorgingsbehoeftige belanghebbende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorger. De belanghebbende of de ander zou dan op verzorging in een verzorgingstehuis, verpleeg- of andere inrichting zijn aangewezen, hetgeen vele malen meer geld zou kosten. Daarbij komt dat dit in strijd zou zijn met het Rijksbeleid om verzorgingsbehoeftigen zo lang mogelijk thuis te laten wonen.

Artikel 4 Ontbrekende woonkosten

De bijstandsnorm dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien de betrokkene geen woonkosten heeft, omdat aan de bewoning geen kosten zijn verbonden dan wel omdat de betrokkene geen woning heeft, wordt de norm niet verhoogd met een toeslag. Dit betekent dat de alleenstaande (ouder), die geen woonkosten heeft, slechts recht heeft op de basisnorm.

Daklozen maken deel uit van deze categorie belanghebbenden, zij hebben immers geen woonkosten.

Artikel 5 Schoolverlaters

Eerste lid

Op de bijstandsnorm van schoolverlaters vindt een verlaging plaats van 25% van de gehuwdennorm. De korting is (gedeeltelijk) gerelateerd aan het bedrag dat in de studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. De reden om de schoolverlater een lagere bijstandsnorm te geven is dat hij tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe zullen nemen op het moment dat de studie wordt beëindigd en de schoolverlater op bijstand aangewezen raakt.

 

Eerste en tweede lid

De korting wordt toegepast gedurende een half jaar, te rekenen vanaf de beëindiging van de opleiding. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6

Eerste lid

In dit artikel wordt bepaald dat de norm voor gehuwden die de kosten geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander verlaagd wordt met 10% van de gehuwdennorm. Hiervan kan sprake zijn indien in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, of indien de gehuwden hun woonadres hebben in een instelling voor maatschappelijke opvang.

Tweede lid

Zie de toelichting op artikel 3, vijfde lid.

Artikel 7 Ontbreken woonkosten

Zie de toelichting op artikel 4.

Artikel 8 Schoolverlaters

Zie de toelichting op artikel 5.

Artikel 9

Alleenstaande (ouders), niet zijnde schoolverlaters, hebben met toepassing van deze verordening minstens recht op de norm als bedoeld in artikel 21 van de wet.

Voor gehuwden geldt dat onverkorte toepassing van de diverse verlagingen voor schoolverlaters zou betekenen dat de bijstand dermate laag wordt vastgesteld, dat er feitelijk geen sprake meer is van adequate bijstandsverlening. Daarom is de bijstandsnorm voor gehuwden vastgesteld op 65% van de gehuwdennorm. Voor niet-schoolverlaters zal de anti-cumulatiebepaling niet van toepassing zijn.

Dit artikel laat onverlet dat de belanghebbende minder dan de bijstandsnorm kan ontvangen, wanneer deze wordt verlaagd met toepassing van de Afstemmingsverordening.

Artikel 10 Hardheidsclausule

De gemeente behoudt de bevoegheid om de bijstandsnorm afwijkend vast te stellen als de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. Deze individualiseringsbevoegdheid is in dit artikel opgenomen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt per 1 januari 2010 in werking. Hiermee komt de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2006 te vervallen.

Het derde lid bepaalt dat artikel 6 van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2006 eerst per 1 oktober 2010 vervalt. Dit artikel regelt de verlaging van de uitkering voor jongeren van 21 of 22 jaar, teneinde de hoogte van hun uitkering in overeenstemming te brengen met het lagere minimumloon dat voor hen geldt. Omdat jongeren niet meer onder de WWB vallen is het artikel met deze verlaging overgegaan naar de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Gouda 2010. Het huidige jongerenbestand in de WWB gaat echter niet direct over naar de Wet investeren in jongeren (WIJ); deze omklap dient per 1 oktober 2010 gerealiseerd te zijn (artikel 86, eerste lid, WIJ). Voor het huidige jongerenbestand in de WWB dient derhalve artikel 6 van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2006 tot 1 oktober 2010 gehandhaafd te blijven.