Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Hollandse Delta

Kostentoedelingsverordening Hollandse Delta 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Hollandse Delta
Officiële naam regelingKostentoedelingsverordening Hollandse Delta 2011
CiteertitelKostentoedelingsverordening Hollandse Delta 2011
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Let op. Artikel 4 is in 2013 gewijzigd. Wijziging en toelichting zijn afzonderlijk gepubliceerd. Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 25-11-2010

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Waterschapsrubriek nummer 49, weeknummer 49, 2010-12-8.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 120, 122, 122b

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-12-201031-12-2015nieuwe regeling

25-11-2010

Waterschapsrubriek

B1003703

Tekst van de regeling

Hoofdstuk I Algemeen

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    kosten: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer of van de kostendrager wegenbeheer zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt  worden met behulp van de watersysteemheffing of de wegenheffing;

  • b.

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het watersysteembeheer  uit te oefenen;

  • c.

    taakgebied voor het wegenbeheer van het waterschap: het gebied dat is aangegeven in het provinciaal reglement waarin het waterschap bevoegd is het wegenbeheer  uit te oefenen.

  • d.

    ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap, respectievelijk het taakgebied voor het wegenbeheer van het waterschap;

    en aldaar gebruik hebben van woonruimte;

  • e.

    zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap, respectievelijk het taakgebied voor het wegenbeheer van het waterschap;

  • f.

    zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap, respectievelijk het taakgebied voor het  wegenbeheer van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

  • g.

    zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap, respectievelijk het taakgebied voor het wegenbeheer van het waterschap;

  • h.

    buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen;

  • i.

    waterbergingsgebieden: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.

  • j.

    bemalen gebieden: delen van het waterschapsgebied die niet vrij afwateren en delen van het waterschapsgebied waarin uit lager gelegen gebieden water wordt opgemalen;

  • k.

    glasopstanden: constructie van staand glas of staande constructie van met glasovereenkomend materiaal die bedrijfsmatig wordt aangewend voor de teelt of kweek van  gewassen.

  • l.

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare.

Hoofdstuk II Watersysteembeheer

Kostentoedeling watersysteembeheer

Artikel 2

1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:

  • a.

    45% aan de ingezetenen;

  • b.

    11,17% aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • c.

    0,04%aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

  • d.

    43,79%aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum

    hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

3. De waardepeildatum is 1 januari 2009.

Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

Artikel 3

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, worden de kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur, voor zover die worden toegerekend aan het watersysteembeheer en zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks aan de betrokken categorieën toegerekend naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Tariefdifferentiatie

Artikel 4

Buitendijks gelegen onroerende zaken

1.     Voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor gebouwde onroerende zaken wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 75% lager is dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt.

Verharde openbare wegen

2.    Voor verharde openbare wegen wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 100% hoger is dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, geldt.

Cumulatie van tariefdifferentiatie

Artikel 5

De tariefdifferentiatie voor:

verharde openbare wegen, genoemd in artikel 4, tweede lid, kan naast de differentiaties voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en die gelegen zijn in buitendijkse gebieden als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 worden toegepast.

Hoofdstuk III Wegenbeheer

Kostentoedeling wegenbeheer

Artikel 6

1.    De kosten voor het wegenbeheer worden als volgt toegedeeld:

  • a.

    40,00% aan de ingezetenen;

  • b.

    11,17% aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • c.

    0,04%aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

  • d.

    48,79%aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

2.    De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

3.    De waardepeildatum is 1 januari 2009.

Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

Artikel 7

In afwijking van het bepaalde in artikel 6, worden de kosten van heffing en invordering van de wegenheffing en de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur, voor zover die worden toegerekend aan het wegenbeheer en zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks aan de betrokken categorieën toegerekend naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Hoofdstuk IV Slot

Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Artikel 8

1.     De kostentoedelingsverordening Hollandse Delta 2009, zoals vastgesteld bij besluit van het algemeen bestuur van 18 december 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

2.     Deze verordening treedt in werking op de eerste dagna die van haar bekendmaking.

3.     Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 ja­nuari 2011.

4.     Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening Hollandse Delta 2011.

Toelichting

1. Wettelijke basis

Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet (Stb. 2007, 208) moet het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteem heffing een verordening vaststellen, waarin voor elk van de categorieën van heffingsplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen.

Het waterschap kan ingevolge artikel 122 van de wet ook gebruik maken van de mogelijkheid om tarieven te differentiëren. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de kostentoedelingsverordening worden geregeld.

Voor de wegenheffing ligt de wettelijke basis in de artikelen 122a en 122b van de Waterschapswet.

De kostentoedelingsverordening moet door gedeputeerde staten van de provincie worden goedgekeurd en wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren herzien.

2. Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven

De wijze waarop de kosten van de taakuitoefening aan de categorieën van heffingsplichtigen worden toegedeeld, is wettelijk vastgelegd. Ingevolge het tweede lid van artikel 120 van de Waterschapswet wordt de toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling van kosten aan de overige drie heffingsplichtige categorieën (ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) geschiedt ingevolge het vierde lid van genoemd artikel 120 aan de hand van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling staat bekend als de methode Delfland.

3. Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling is als volgt:

- bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;

- bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;

- bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.

Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte ingezetenenaandeel behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

3.1 Ophogen ingezetenenaandeel

Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoedelingspercentages met 10% verhogen. Dit is via een amendement (TK 30601, nr. 18) in het derde lid van artikel 120 van de Waterschapswet geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis kan verhoging in bijzondere omstandigheden plaatsvinden. Als voorbeeld zijn daarbij twee situaties genoemd, namelijk de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. Dit zijn slechts voorbeelden. Ook andere gebiedskenmerken kunnen aanleiding vormen tot het verhogen van het ingezetenenaandeel.

4. Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

De tweede stap in het kostentoedelingsproces is de toedeling van de resterende kosten.

Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt op basis van het bepaalde in artikel 120, vierde lid, Waterschapswet, plaats op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. In het Waterschapsbesluit (Stb. 2007, 497) zijn over de waardebepaling nadere regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor de kostentoedeling.

4.1  Waardebepaling en waardepeildatum

De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.11, tweede lid, van het Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en voor andere ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ-waarde en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald.

Ingevolge artikel 6.11, eerste lid, van het Waterschapsbesluit, ligt de waardepeildatum maximaal twee jaar voor het begin van het eerste waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft.

5. Natuurterreinen

Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben.

6. De watersysteemtaak

De watersysteemtaak wordt in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet genoemd en omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater. De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele buitendijkse gebieden. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet meer voor. Ook de situatie waarin per taak verschillende taakgebieden kunnen worden onderscheiden, behoort tot het verleden.

7. De wegentaak

Artikel 1, tweede lid Waterschapswet geeft aan dat naast de watersysteemtaak de zorg voor één of meer andere waterstaatsaangelegenheden kunnen worden opgedragen aan het waterschap. Van deze mogelijkheid is door de provincie Zuid-Holland gebruik gemaakt door in artikel 3 , derde lid van het Reglement van bestuur voor waterschap Hollandse Delta de wegentaak aan het waterschap op te dragen. In tegenstelling tot de watersysteemtaak wordt de wegentaak reglementair niet in het gehele beheersgebied van het waterschap uitgevoerd. Gelet hierop is dus sprake van een taakgebied voor het wegenbeheer.

8. Relatie met de begroting van het waterschap

In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagvervaardiging-heffing- invordering) zijn de kosten van de watersysteem- en wegentaken van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. Gelet op het belang van de belastingheffing voor de waterschappen en gelet op het feit dat inzicht moet bestaan in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Een en ander is in de verslaggevingsvoorschriften van het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat in de verordening om de kostendrager watersysteembeheer en de kostendrager wegen.

Eveneens op grond van de verslaggevingsvoorschriften wordt in de begroting naar kostendragers voor iedere taak allereerst op basis van de netto-kosten, het bedrag voor onvoorzien, de bedragen die voor kwijtschelding en oninbaarverklaring worden geraamd, verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten een saldo berekend, het resultaat. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd. In de regel wordt er eerst onttrokken of toegevoegd aan reserves en ontstaat daarna het bedrag dat het waterschap door middel van belastingheffing zal moeten ontvangen.

9. Tariefdifferentiatie

In artikel 122 van de Waterschapswet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie voor geopend. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende zaken. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen inzake de tariefdifferentiatie een bestuurlijke vrijheid hebben. Het algemeen bestuur van het waterschap is -anders dan bij de vroegere classificatie- met andere woorden niet tot het differentiëren van tarieven verplicht. Zie hiervoor de Memorie van Toelichting, TK 30601, nr. 3, blz. 26 en de Handreiking tariefdifferentiatie van de Unie van Waterschappen. Het uitgangspunt dat in artikel 121, eerste lid,, onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting voor elke onderscheiden categorie per heffingsmaatstaf gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie brengt hierin verandering. Indien voor het differentiëren van tarieven wordt gekozen, is binnen de categorie geen sprake meer van gelijke tarieven per heffingsmaatstaf, maar van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de wet opgesomd. De wet geeft ook de maximale omvang (verhoging of verlaging) van de differentiaties aan.

Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en binnen de volgende bandbreedtes mogelijk:

- buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);

- onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt (maximaal 75% lager tarief);

- onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);

- onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger tarief);

- verharde openbare wegen (maximaal 100% hoger tarief).

De differentiaties kunnen blijkens het vierde lid van artikel 122 Waterschapswet naast elkaar worden toegepast.

Overigens wordt opgemerkt dat voor de wegenheffing de mogelijkheid van tariefsdifferentiatie niet open staat. Volgens artikel 122b, tweede lid, Waterschapswet kan wel worden bepaald dat de artikelen 118 tot en met 121 Waterschapswet (watersysteemheffing) bij reglement van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de wegenheffing. Artikel 122 Waterschapswet dat voorziet in de mogelijkheid tot tariefdifferentiatie voor watersysteemheffing mag dus niet worden toegepast op de wegenheffing.

9.1 Handreiking tariefdifferentiatie

De Unie heeft ten behoeve van de waterschappen een handreiking opgesteld waarin nader op de tariefdifferentiatie wordt ingegaan. Voor een nadere toelichting op het instrument van tariefdifferentiatie wordt naar deze handreiking verwezen.

10. Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

Het waterschap kan ervoor kiezen om kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te rekenen, maar is hiertoe niet verplicht. Het waterschap kan er ook voor kiezen om alleen de kosten van heffing en invordering óf alleen verkiezingskosten rechtstreeks toe te rekenen. Indien het waterschap voor rechtstreekse toerekening van kosten kiest, moet deze methodiek integraal worden toegepast. Dit betekent dat dit principe ten aanzien van alle categorieën ten behoeve waarvan de betreffende kosten worden gemaakt, moet worden toegepast. In dit verband wordt overigens opgemerkt dat de kosten van verkiezingen onder de gewijzigde Waterschapswet alleen nog betrekking hebben op de categorie ingezetenen; de andere in het waterschapsbestuur vertegenwoordigde categorieën van belanghebbenden worden immers niet verkozen maar benoemd (zie artikel 14 Waterschapswet). Bij kosten van heffing en invordering van de watersysteem heffing kan met name worden gedacht aan kwijtscheldingskosten en kosten voor het verkrijgen van WOZ-gegevens. Kwijtscheldingskosten hebben met name betrekking op de categorie ingezetenen en WOZ-kosten op de categorie gebouwd. Indien een waterschap ervoor kiest de kosten van kwijtschelding rechtstreeks toe te rekenen, moet er wel rekening worden gehouden met het feit dat deze kosten niet alleen in het kader van de watersysteem heffing, maar ook in het kader van de zuiveringsheffing worden gemaakt. Een deel van de kwijtscheldingskosten moet met andere woorden ten laste van de zuiveringsheffing worden gebracht.

Artikelsgewijs

Artikel 1            Begripsbepalingen

In onderdeel a wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de netto-kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt. Kosten waarvoor dit niet geldt, worden niet in de kostentoedeling watersysteembeheer betrokken. Tevens worden onder de kosten verstaan de kosten die zijn verbonden aan het wegenbeheer.

In onderdeel b wordt het gebied van het waterschap omschreven als het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciale reglement behorende kaart op grond waarvan het waterschap bevoegd is de watersysteem- en wegentaken uit te oefenen.

De onderdelen c tot en met g geven een omschrijving van de begrippen ingezetenen, zakelijk gerechtigden ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, zakelijk gerechtigden natuurterreinen en zakelijk gerechtigden gebouwd. Dit zijn de heffingplichtige categorieën. De omschrijvingen zijn gelijk aan de in artikel 116, onder a en artikel 117 onder b t/m d van de Waterschapswet gegeven definities. Daarnaast wordt hierin het taakgebied voor de wegenheffing omschreven.

De onderdelen h tot en met l zijn in verband met de bepalingen over de tariefdifferentiatie opgenomen.

Onderdeel h geeft aan wat onder buitendijks gelegen onroerende zaken moet worden verstaan. Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen.

Onderdeel i geeft een omschrijving van het begrip waterbergingsgebieden. Waterbergingsgebieden zijn omschreven als gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen. Kenmerkend aan waterbergingsgebieden is dat zij hiertoe ruimtelijk zijn bestemd en dus ook als zodanig in de legger van het waterschap zijn opgenomen.

De onderdelen j en k geven een omschrijving van wat onder bemalen gebieden en wat onder glasopstanden moet worden verstaan. Onder bemalen gebieden worden zowel delen van het waterschapsgebied die niet vrij afwateren als delen van het waterschapsgebied waarin uit lager gelegen gebieden water wordt opgemalen, verstaan. De definitie van glasopstanden is ontleend aan de Gemeentewet (artikel 220d, lid 1, onderdeel b).

Onderdeel l geeft ten slotte de definitie van natuurterreinen.

Artikel 2          Kostentoedeling watersysteembeheer

  • In artikel 2 is aangegeven op welke wijze de kosten van de taakuitoefening over de vier heffingplichtige categorieën worden verdeeld. Artikel 2 vormt daarmee samen met artikel 6 het kernartikel van de verordening. De kostentoedeling geschiedt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd verdeeld.

  • Stap 1 Kostentoedeling ingezetenen.

  • De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap. Voor het bepalen van de gemiddelde inwonerdichtheid wordt uitgegaan van het totaal aantal inwoners zoals dat uit de GBA-gegevens van de in het waterschapsgebied liggende gemeenten blijkt en de totale oppervlakte (buitenste grenzen) van het waterschapsgebied.

  • In het gebied van waterschap Hollandse Delta bedraagt de gemiddelde inwonerdichtheid 870 inwoners per vierkante kilometer. Daarmee komt, gelet op artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet, het kostenaandeel voor de categorie ingezetenen rekenkundig uit op 38%. Dit gaat richting de bovenzijde van de bandbreedte dat artikel 120, tweede lid, onder letter b, van de Waterschapswet noemt op grond waarvan maximaal 40% van de kosten aan de ingezetenen kan worden toegedeeld.

  • Ingevolge het derde lid van genoemd artikel 120 kan het maximale percentage van 40% worden verhoogd met maximaal 10 procentpunten. Bij waterschap Hollandse Delta zijn bijzondere omstandigheden aanwezig die een verhoging van het ingezetenenaandeel rechtvaardigen. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat het beheersgebied enerzijds een sterk stedelijk en geïndustrialiseerd karakter kent en anderzijds een open karakter met overwegend agrarisch grondgebruik en natuur.

  • Door de manifeste aanwezigheid van een intensieve infrastructuur (A15 en A16, spoorwegverbindingen waaronder HSL, Betuwelijn en Kijfhoek), weegt deze infrastructuur in de bepaling van de waardeverhouding gebouwd - ongebouwd onevenredig zwaar, met als gevolg dat de categorie overig ongebouwd een groter deel van de lasten draagt dan wat bestuurlijk redelijk wordt geacht. Omdat het vooral de ingezetenen zijn die profijt hebben van de aanwezige infrastructuur is een  correctie op de waardeverhouding, en daarmee de verdeling van de kostenaandelen, gewenst.

  • Naast de aanwezigheid van een intensieve infrastructuur dient betekenis te worden gehecht aan de aanwezigheid van natuur. Per 2008 is de oppervlakte natuur geïnventariseerd op 9.366 ha. De aanwezigheid van natuur wordt gezien als een algemeen taakbelang, waar de categorie ingezetenen het meeste belang bij heeft. Omdat het kostenaandeel van de categorie natuur wordt gebaseerd op de waarde van de agrarische gronden heeft er, binnen het ongebouwd, een afwenteling van de kosten plaatsgevonden van de categorie natuur naar de categorie overig ongebouwd.  Deze afwenteling van de categorie natuur naar de categorie overig ongebouwd wordt bestuurlijk niet wenselijk geacht.

  • Hiermee is, mede in het licht van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 28 juli 2010, nr. 200909002/1/H2, de onderbouwing gegeven om af te wijken van het percentage voor het kostenaandeel voor de categorie ingezetenen zoals de Waterschapswet dat in artikel 120, tweede lid, heeft aangegeven.

  • Genoemde argumenten zijn een onderbouwing om het kostenaandeel voor de categorie ingezetenen vast te stellen tussen 40% en 50%, binnen de ruimte die de Waterschapswet dat in artikel 120, tweede lid, heeft aangegeven.

  • Vervolgens dient binnen deze marge het kostenaandeel voor de categorie ingezetenen te worden vastgesteld. Besloten is het kostenaandeel voor de categorie ingezetenen vast te stellen op 45%. Dit doet recht aan het belang die met name ingezetenen bij infrastructuur en natuur hebben.

  • Aanvankelijk is bij besluit van 27 november 2008 door de Verenigde Vergadering een percentage van 47,5 vastgesteld voor het ingezetenenaandeel in de watersysteemheffing. Een percentage van 45 betekent in de totale lastenverhouding tussen de categorieën ingezetenen, natuur, gebouwd en ongebouwd dat zoveel als mogelijk recht wordt gedaan aan de belangen van al deze belastingplichtige categorieën. Gestreefd wordt immers naar een stabiele lastenontwikkeling.

  • Stap 2 Kostentoedelingsproces: Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën.

  • Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten van het watersysteembeheer aan de ingezetenen wordt toegedeeld, vindt in stap 2 de toedeling van de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd plaats. Dit gebeurt op basis van hun onderlinge waardeverhouding. In verband hiermee moet de waarde in het economische verkeer van deze categorieën worden bepaald. In het Waterschapsbesluit is aangegeven hoe de waardebepaling precies dient te geschieden.

  • Waardebepaling categorie ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen

  • Deze categorie valt in het kader van de kostentoedeling uiteen in vijf 'subcategorieën' (groepen) van typen grondgebruik, te weten:

  • - Agrarische gronden;

  • - Openbare landwegen, inclusief kunstwerken;

  • - Banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;

  • - Bouwpercelen en

  • - Overige ongebouwde onroerende zaken.

  • Ingevolge het Waterschapsbesluit is een onderverdeling in groepen noodzakelijk, omdat tussen de groepen zowel de wijze van waardebepaling als de waarde per hectare verschilt. Van elke groep moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, hetgeen in dit geval betekent dat het waterschap niet van elk individueel object dat tot de betreffende groep behoort een exacte waarde hoeft te bepalen, maar dat kan worden volstaan met het bepalen van de waarde van het geheel van de onroerende zaken van de betreffende groep. Het product van de oppervlakte in hectare en de gemiddelde waarde per hectare vormt dan de waarde van de betreffende subcategorie. De optelsom van de waarden van de subcategorieën is de totale waarde van de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur.

  • Waardebepaling 'subcategorie' agrarische gronden

  • Onder agrarische grond wordt ingevolge artikel 6.1, onder a, van het Waterschapsbesluit de ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 312 van Boek 7 van het BW, bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond verstaan, voor zover deze niet de ondergrond vormen van gebouwde eigendommen. De ondergrond van glasopstanden (kassen) behoort tezamen met de glasopstand zelf tot een gebouwde onroerende zaak. Natte  veenweidegebieden behoren ook tot de categorie agrarische gronden. Bossen behoren er niet toe. Bossen worden op grond van artikel 116, onder c, van de Waterschapswet immers tot de categorie natuurterreinen gerekend.

  • De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. In het tweede lid van artikel 6.5 van het Waterschapsbesluit is neergelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken. Verder dient bij de waardebepaling van gronden die zijn bezwaard met beperkte rechten of die worden verpacht, te worden geabstraheerd van de waardedrukkende invloed die van deze feiten uitgaat. Blijkens de toelichting bij het Waterschapsbesluit vormen de onderzoeksgegevens van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een goede basis voor de waardebepaling van agrarische gronden ten behoeve van de kostentoedeling. Deze dienst rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de gemiddelde prijzen van agrarische gronden. In verband met eerder nog niet beschikbare data wordt de waarde van de ongebouwde percelen nog gecorrigeerd naar de peildatum 1-1-2009 aan de hand van de grondprijsmonitor 2009.

  • Waardebepaling 'subcategorieën' openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken. In feite is voor de kostentoedeling sprake van twee afzonderlijke subcategorieën. Omdat de wijze waarop de waarde van deze subcategorieën moet worden bepaald aan elkaar gelijk is, worden ze hier gezamenlijk besproken.

  • Bij de waardebepaling van openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail worden behalve de landwegen en spoorbanen als zodanig ook verkeersvoorzieningen en kunstwerken betrokken. Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten en tunnels. Bij verkeersvoorzieningen moet worden gedacht aan grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg (grond die een bijdrage levert aan de verkeerskundige functionaliteit van de weg), zoals tussenbermen, geluidswerende voorzieningen, obstakelvrije zone's, bermsloten, e.d. De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge artikel 6.6. van het Waterschapsbesluit bepaald door de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard zou gaan, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Om te voorkomen dat de waterschappen van geval tot geval steeds zelf de component voor de technische en functionele veroudering van de onroerende zaken zouden moeten bepalen, heeft de wetgever de correctiefactor in het Waterschapsbesluit zelf vastgelegd. De gemiddelde waarde per hectare van openbare landwegen en van openbare railbanen en hun kunstwerken is op grond van genoemd artikel 6.6 75% van de vervangingswaarde. De Taxatiewijzer wegen bevat handreikingen voor de waardebepaling.

  • Waardebepaling 'subcategorie' bouwpercelen

  • Bouwpercelen zijn ongebouwde, al dan niet bouwrijp gemaakte percelen, waarop gebouwd mag worden (artikel 6.1 onder b van het Waterschapsbesluit).De gemiddelde waarde per ha wordt ingevolge artikel 6.7 Waterschapsbesluit bepaald op basis van waarden die voor de binnen het gebied van het waterschap gelegen bouwpercelen op de voet van de wet WOZ zijn vastgesteld.

  • Waardebepaling 'subcategorie' overige ongebouwde onroerende zaken

  • De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een restcategorie waartoe onder andere volkstuinen, begraafplaatsen, parken en plantsoenen en recreatie- en sportterreinen behoren voor zo ver zij althans niet op grond van artikel 118 tweede lid Waterschapswet deel uit maken van een gebouwd eigendom. De gemiddelde waarde per hectare van deze subcategorie wordt ingevolge artikel 6.8 van het Waterschapsbesluit gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. In het kader van de kostentoedeling wordt er met andere woorden vanuit gegaan dat de gemiddelde waarde van de overige ongebouwde onroerende zaken en de gemiddelde waarde van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap aan elkaar gelijk zijn. De wetgever heeft om redenen van eenvoud hiervoor gekozen. Dit blijkt uit de toelichting op artikel 6.8 van het Waterschapsbesluit.

  • Waardebepaling categorie natuurterreinen

  • De volgende categorie waarvoor in het kader van de kostentoedeling een waarde moet worden vastgesteld, is de categorie natuurterreinen. Natuurterreinen zijn ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Tot de categorie natuurterreinen worden daarom bijvoorbeeld heidevelden, moerassen, zandverstuivingen en duingebieden gerekend. Ook bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste 1 hectare behoren tot deze categorie. Dit is in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. Bij open wateren moet blijkens het Waterschapsbesluit worden gedacht aan vennen, meren, plassen en daarmee vergelijkbare wateren met een open en weids karakter. Ook productiebossen behoren tot de categorie natuurterreinen. In de regel zullen stadsparken, plantsoenen, e.d. vanwege hun recreatieve functie niet als een natuurgebied kunnen worden aangemerkt. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt op basis van artikel 6.9 tweede lid van het Waterschapsbesluit gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. 

  • Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken

  • Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken moet worden aangesloten bij de waarden, zoals die voor deze objecten in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten zijn vastgesteld (artikel 6.10 Waterschapsbesluit). Wat onder een gebouwd object moet worden verstaan, is in artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet geregeld. Op grond van deze regeling wordt een samenstel van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt.

  • Waardepeildatum

  • Artikel 6.11 tweede lid van het Waterschapsbesluit bepaalt dat de waardepeildatum van de categorie ongebouwde onroerende zaken en van de categorie natuurterreinen plaatsvindt naar de hoedanigheid en de staat van deze onroerende zaken op de waardepeildatum. De waardepeildatum ligt ingevolge het eerste lid van deze bepaling maximaal twee jaren voor het begin van het eerste belastingjaar waarop de kostentoedeling betrekking heeft. De waardepeildatum kan in het onderhavige geval dus op 1 januari  2009 of op 1 januari 2010 worden vastgesteld. Er is voor gekozen om uit te gaan van 1 januari 2009 als waardepeildatum.

Artikel 3          Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

Onder verwijzing naar punt 10 van het algemeen deel van de toelichting is er in artikel 3  voor gekozen de kosten van heffing en invordering en verkiezingen rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te rekenen. Dit met het oog op de tariefconsequenties die ten behoeve van specifieke categorieën worden gemaakt.

Artikel 4         Tariefdifferentiatie

Het algemeen bestuur kan besluiten de belastingtarieven, zoals die voor de categorieën ongebouwd, natuur en gebouwd in de verordening op de watersysteemheffing zijn vastgesteld, te differentiëren. Het gaat hier om een facultatieve bevoegdheid, niet om een verplichting. Tariefdifferentiatie is slechts toegestaan in een beperkt aantal gevallen, die in de Waterschapswet (artikel 122) met zoveel woorden worden genoemd. Ook de maximale omvang van de tariefdifferentiaties (de verhogingen en verlagingen) is in de wet geregeld. Zie voor een nadere toelichting ook de Handreiking tariefdifferentiatie. De hoofdregel die uit artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d van de Waterschapswet voortvloeit, is dat het tarief van de belasting wordt gesteld op een gelijk bedrag per hectare (of op een vast percentage van de waarde). De regeling over de tariefdifferentiatie maakt het mogelijk om van deze hoofdregel af te wijken. Indien tarieven worden gedifferentieerd zal voor de betreffende belastingcategorieën dus geen sprake meer zijn van gelijke tarieven per heffingsmaatstaf. De Waterschapswet schrijft in artikel 122 voor dat de tariefdifferentiatie in de kostentoedelingsverordening moet worden geregeld en blijkens de wetsgeschiedenis moet de provincie het besluit tot toepassing van tariefdifferentiatie via de kostentoedelingsverordening goedkeuren. Een logische interpretatie is dat de wetgever heeft gewild dat de waterschappen in hun kostentoedelingsverordening de situaties vastleggen waarin tariefdifferentiatie zal plaatsvinden en de mate waarin dit zal geschieden. Dit wordt in de verordening tot uitdrukking gebracht. Omdat de kostentoedelingsverordening geen bepaling over de tarieven bevat (deze staan in de verordening op de watersysteemheffing), is het nodig om in deze verordening een verwijzing naar de belastingverordening op te nemen.

Zoals zojuist is opgemerkt, worden in artikel 122 van de Waterschapswet maximale tariefafwijkingen genoemd. Voor welk(e) percentage(s) in specifieke gevallen precies wordt gekozen, behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

De verordening sluit aan op de aanbevelingen van de eerdergenoemde Handreiking tariefdifferentiatie. In deze handreiking wordt aanbevolen om:

- terughoudend gebruik van de tariefdifferentiatie te maken;

- voor de categorie natuurterreinen geen tariefdifferentiatie in te stellen;

- cumulatie van tariefdifferentiatie te beperken;

- zoveel mogelijk gelijke tariefverhogingen/verlagingen per belastingcategorie te hanteren.

Elke vorm van tariefdifferentiatie geldt voor elke daarvoor in aanmerking komende categorie, terwijl ook de percentages voor ophoging of verlaging gelijk zijn. Door het weglaten van de categorie natuurterreinen is tot uitdrukking gebracht dat niet gekozen is voor differentiatie voor deze categorie. De motivering hiervoor is in de handreiking tariefdifferentiatie gegeven.

Lid 1 Buitendijks gelegen onroerende zaken

Dit artikellid regelt de tariefdifferentiatie voor buitendijks gelegen onroerende zaken. Dit betreft zowel ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn als gebouwde onroerende zaken. De omvang van de differentiatie is in alle gevallen aan elkaar gelijk. Er is voor gekozen een gedifferentieerd tarief te hanteren dat  75% lager is dan de in de verordening op de watersysteemheffing voor de genoemde categorieën vastgestelde tarieven.

Lid 2 Verharde openbare wegen

Dit artikellid regelt de tarief differentiatie voor verharde openbare wegen. Ingevolgde het bepaalde in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, behoren openbare landwegen tot de categorie ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen. Er is voor gekozen een gedifferentieerd tarief te hanteren dat  100% hoger is dan het tarief dat in de verordening op de watersysteem heffing voor genoemde categorie is opgenomen.

Artikel 5          Cumulatie van tariefdifferentiatie

Ingevolge artikel 122, vierde lid, van de Waterschapswet kunnen de tariefdifferentiaties van het eerste, tweede en derde lid van dat artikel naast elkaar worden toegepast. Deze zogenoemde cumulatie van tariefdifferentiatie is een bevoegdheid van het waterschap en niet een verplichting. Cumulatie kan pas aan de orde zijn als zich in het gebied van het waterschap twee of meer van de situaties voordoen als genoemd in artikel 122, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet.

De wettelijke bepaling over het naast elkaar kunnen toepassen van tariefdifferentiaties is ruim geformuleerd. In artikel 5 is er voor gekozen om voor wegen die onder de watersysteemheffing vallen,  de tariefdifferentiatie te cumuleren met de differentiatie voor buitendijkse gebieden. Wegen doorsnijden immers het gehele waterschapsgebied en komen zeer verspreid voor.

Artikel 6         Kostentoedeling wegenbeheer

In de onderliggende kostentoedelingsverordening is het percentage voor de categorie ingezetenen voor de wegenheffing vastgesteld op 40. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben bij besluit d.d. 9 december 2008, nr. PZH-2008-1080059, met dit percentage reeds ingestemd. Gedeputeerde Staten hebben daarbij overwogen dat de bekostiging van het wegenbeheer overeenkomstig de watersysteemheffing mag worden ingevuld binnen het beheersgebied van het waterschap waarin de wegentaak wordt uitgeoefend. Concreet betekent dit dat de kostentoedelingsverordening op het punt van het wegenbeheer niet van toepassing is op de gemeente Rotterdam, gebied Europoort en de gemeente Dordrecht. Deze gebieden zijn immers, aldus Gedeputeerde Staten, bij de Wet herverdeling wegenbeheer van 1992 uitgesloten.

Volledigheidshalve wordt nog het volgende opgemerkt.

Volgens artikel 122b, eerste lid, Waterschapswet stelt het algemeen bestuur van het waterschap ten behoeve van de in artikel 122a bedoelde heffing (wegenheffing) een verordening vast, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen.

Volgens artikel 122b, tweede lid, Waterschapswet wordt bij (provinciaal) reglement bepaald aan welke regels de toedeling van het kostendeel, bedoeld in het eerste lid, voldoet. Daarbij kunnen de artikelen 118 tot en met 121 van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 21 Reglement van bestuur voor het waterschap Hollandse Delta luidt als volgt:

- Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan het wegenbeheer wordt door het waterschap onder de naam wegenheffing een heffing geheven.

- De toedeling van het kostenaandeel aan de categorie ingezetenen wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied waar de wegentaak wordt uitgevoerd en aan de overige categorieën op basis van de waardeverhoudingen van de onroerende zaken in het economisch verkeer in het gebied waar deze taak wordt uitgevoerd.

- De artikelen 116, 118, 119, 120, eerste, vijfde en zesde lid, evenals artikel 121 van de Waterschapswet zijn van overeenkomstige toepassing.

Geconstateerd moet worden dat ten aanzien van de wegenheffing artikel 120, tweede en derde lid, Waterschapswet in het reglement niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. De mogelijkheid om het ingezetenenpercentage met een extra 10% te verhogen is daarmee niet expliciet geregeld in het Reglement. De methodiek van het vaststellen van het ingezetenenpercentage voor het wegenbeheer is op dat punt dus niet gelijk aan die voor het watersysteembeheer. Daarom is het ingezetenenpercentage voor het wegenbeheer op 40% gehandhaafd.

Ten aanzien van de systematiek van het toedelen van de resterende kosten van het wegenbeheer aan de specifieke categorieën wordt kortheidshalve verwezen naar stap 2 van de toelichting op artikel 2.

Artikel 7         Kosten van heffing en invordering en van de verkiezingen

Kortheidshalve wordt u verwezen naar de toelichting op artikel 3.

Artikel 8          Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Lid 1

Dit lid bepaalt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2011. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

Lid 2

Bekendmaking geschiedt op grond van artikel 73 tot en met 76 Waterschapswet.

Lid 3

De onderhavige kostentoedelingsverordening wordt voor het eerst toegepast op het belasting jaar dat op 1 januari 2011 aanvangt. De kostentoedelingsverordening moet tenminste eenmaal in de vijf jaar worden herzien. Frequentere herziening is met andere woorden mogelijk. Het noemen van een einddatum is mede hierom niet wenselijk.

Lid 4

In dit artikellid wordt de verordening voorzien van een citeertitel.

Kostentoedelingsonderzoek 2009 d.d. 28 augustus 2008, van Tauw (Corsanummer B0802821), pagina 11.

Idem, pagina 11.

Volgens artikel 6.3 Waterschapsbesluit worden openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail (beide inclusief kunstwerken) begrepen in de waarde van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen.

Kostentoedelingsonderzoek 2009 d.d. 28 augustus 2008, van Tauw (Corsanummer B0802821), pagina 13.

Provinciaal Blad van Zuid-Holland nr. 7. d.d. 13 januari 2010