Organisatie | Waterschap Rijn en IJssel |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rijn en IJssel houdende Algemene regels, nadere regels en verplichtingen i.v.m. Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009 |
Citeertitel | Algemene regels, nadere regels en verplichtingen i.v.m. Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2015 | artikel 8, 8a, 8b, 8c, 9, 9a, 9b, 9c, toelichting | 18-08-2015 | |||
07-11-2014 | 01-09-2015 | art. 1, 2, 2a, 2b, 2c, 7, 7a, 7b, toelichting | 09-09-2014 | Onbekend. | |
22-12-2009 | 07-11-2014 | nieuwe regeling | 17-12-2009 Publicatieblad, 2009, 12 | Onbekend. |
Algemene regels, nadere regels en verplichtingen
Bijlage bij de keur Waterschap Rijn en IJssel 2009
- Verplichtingen op grond van artikel 2.1 lid 1 en artikel 3.9 lid 1 van de keur
- Algemene regels op grond van artikel 2.1 lid 2 en artikel 3.13 van de keur
- Nadere regels op grond van artikel 3.8 en artikel 3.9 lid 2 van de keur
In deze verordening gelden de begripsomschrijvingen zoals deze zijn vastgesteld in artikel 1.1 van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009.
Algemene regels, nadere regels en verplichtingen i.v.m. Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009
Afdeling I: Verplichtingen en algemene regels afrasteringen
Artikel 1 Verplichting tot afrastering
De eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en welke gelegen zijn langs watergangen en primaire en regionale waterkeringen, met uitzondering van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen, zijn verplicht een afrastering aan te brengen, die:
Artikel 2 Wijze van plaatsing van afrasteringen langs watergangen
De afrasteringen dienen te worden geplaatst:
a. in geval onderhoudsstroken aanwezig zijn, waarvan het waterschap eigenaar is en waarvan de breedte 1.80 of meer bedraagt: op 0,05 meter buiten de eigendomsgrens van het waterschap;
b. in geval onderhoudsstroken aanwezig zijn, waarvan het waterschap eigenaar is en waarvan de breedte minder dan 1.80 meter bedraagt: op 0.30 meter uit de eigendomsgrens van het waterschap;
c. in het geval het betreft onderhoudsstroken, waarvan het waterschap geen eigenaar is: op 0,30 meter uit de insteek;
d. in geval het betreft watergangen met daarlangs gelegen kaden: op een afstand van 0,30 meter uit de eigendomsgrens van de kade.
De inhoud van deze afdeling komt nagenoeg geheel overeen met de regels omtrent afrasteringen in de thans geldende keur op de watergangen/waterhuishouding en de keur op de waterkeringen en is bedoeld vee te weren, zonder daarbij het onderhoud aan waterstaatswerken te bemoeilijken.
Voor onderhoudsstroken langs watergangen, waarvan het waterschap geen eigenaar is, zijn de regels wel veranderd ten opzichte van de geldende keur. Ingevolge de nieuwe regelgeving dient de afrastering op 30 centimeter uit de insteek te worden geplaatst. Dit was op 75 centimeter uit de insteek en 100 centimeter in het gebied van het voormalige waterschap van de Oude IJssel.
De verandering hangt samen met het streven van het waterschap om onderhoudstroken te krijgen met een breedte van 4 meter, waarbij de onderhoudsmachine achter de afrastering langs rijdt.
Er is een overgangsfase waarbij de nieuwe regels nog niet van toepassing zijn, zolang de onderhoudstroken nog niet verbreed zijn. In deze overgangsfase dient met de betreffende eigenaar maatwerkoverleg gevoerd te worden.
Afdeling II: Algemene regels en nadere regels handelingen in het watersysteem
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht
In bergingsgebieden met uitzondering van de daarbij behorende kaden en daarin gelegen waterstaatswerken bestaande uit watergangen is alleen het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, sub a en vierde lid, sub a van toepassing voor zover het betreft werken, die het bergend vermogen van het bergingsgebied doen afnemen.
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht.
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a, c en lid 4 sub a en c van de keur, voor het aanleggen en/of behouden van kabels en leidingen voor zover:
watergangen die met de functie HEN, SED en natte EVZ zijn aangegeven in het Waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel en; | ||
Degene die kabels of leidingen aanlegt en/of behoudt als bedoeld in artikel 2:
De melding gaat vergezeld van:
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht
Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub c en vierde lid sub c van de keur is niet van toepassing op agrarische werkzaamheden op gronden waarvan de eigendom niet bij het waterschap berust, vanaf de insteek in de kernzone en in de beschermingszone van watergangen, met dien verstande dat grondbewerking niet is toegestaan in kaden in de kernzone.
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht
1. Het bepaalde in artikel 3.1, vierde lid, sub c is niet van toepassing op agrarische werkzaamheden in de beschermingszone langs waterkeringen met dien verstande dat grondbewerking niet is toegestaan in de zone tot één meter uit de teen van de waterkering.
2. Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub b, d, e, f en g en derde lid sub a en c van de keur is niet van toepassing in de kernzone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen.
3. Het bepaalde in artikel 3.1, vierde lid sub b van de keur is niet van toepassing in de beschermingszone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen.
4. Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub d, e, f en g en derde lid sub a en c van de keur is niet van toepassing in de kernzone van zomerkades.
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht.
Het bepaalde in artikel 3.1, vijfde lid sub b van de keur is niet van toepassing voor het plaatsen en hebben van werken met overdruk, als de berekende verstoring die optreedt bij een beschadiging of calamiteit:
a. buiten de beschermingszone blijft en
b. buiten de zone blijft van 15 meter horizontaal gemeten vanuit de teen van de waterkering en vanaf hier met een helling van 1 op 5 dalend uit de richting van de waterkering.
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht
Het bepaalde in artikel 3.1, tweede lid, sub c van de keur is niet van toepassing op de Oude IJssel:
a. vanaf Doesburg met inbegrip van het sluizencomplex aldaar tot aan de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16,8 in de gemeente Oude IJsselstreek;
b. vanaf de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16.8 in de gemeente Oude IJsselstreek tot aan de stuw in Ulft indien en voor zover de vaarsnelheid van 9 kilometer per uur niet wordt overschreden;
c. vanaf de stuw in Ulft en op de Aastrang tot aan de Duitse grens voor boten van ten hoogste 4.50 meter lengte en 1.50 meter breedte indien en voor zover de vaarsnelheid van 7 kilometer per uur niet wordt overschreden.
Het verwijderen van kunstwerken, werken, objecten en/of beplanting uit de kern- enbeschermingszone van watergangen
Artikel 7 Vrijstelling vergunningplicht
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c en lid 4 sub a, b en c van de keur, voor het verwijderen van een of meerdere van kunstwerken, werken, objecten en/of beplanting, voor zover:
Degene die een of meerdere kunstwerken, werken, objecten en/of beplanting verwijdert als bedoeld in artikel 7:
Indien wijziging optreedt in de gegevens, bedoeld in het vierde lid, doet de meldplichtige daarvan onverwijld mededeling aan het waterschap. |
Het leggen, verlengen en behouden van een dam met duiker in een watergang
Artikel 8 Vrijstelling vergunningplicht
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a en c en lid 4 sub a en c van de keur, voor het aanleggen, verlengen en/of behouden van een dam met duiker in een watergang voor zover:
inwendige doorsnede/ diameter duiker
Beton of een materiaal dat gezien sterkte en levensduur gelijkwaardig is
Degene die een dam met duiker legt, verlengt of behoudt als bedoeld in artikel 8:
Artikel 9 Vrijstelling vergunningplicht
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a en c en lid 4 sub a en c van de keur, voor het aanleggen, vervangen en/of behouden van een brug voor zover:
Watergang met varend onderhoud
Doorvaarthoogte (onderkant brugdek tot het waterpeil 1 te weten het zomerpeil)
Watergang met varend onderhoud
Degene die een brug aanlegt, vervangt en/of behoudt over een watergang als bedoeld in artikel 9:
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c en lid 4 sub a, b en c van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of te verwijderen, werkzaamheden te verrichten of opgaande (hout)beplantingen aan te brengen of te hebben, dan wel aanwezige (hout)beplanting te beschadigen of te verwijderen. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden, moet rekening worden gehouden met de bepalingen uit de Flora- en faunawet en overige wet- en regelgeving.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht
De vrijstelling houdt in dat in bergingsgebieden en de beschermingszone daarvan het aanbrengen van werken aan de vergunningplicht is onderworpen, voor zover deze het bergend vermogen doen afnemen. Dit betekent onder andere dat het leggen van kabels en leidingen in de grond aldaar niet vergunningplichtig is. Aan de te verlenen vergunning kan voor wel vergunningplichtige werken o.a. als voorschrift worden verbonden dat het werk in omvang wordt beperkt dan wel op een bepaalde hoogte wordt aangebracht. De vrijstelling geldt niet voor in de bergingsgebieden gelegen watergangen en de kaden rondom bergingsgebieden.
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht.
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a, c en d en lid 4 sub a en c van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen, werkzaamheden te verrichten, of stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen. Op grond van artikel 3.13 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Deze algemene regel geldt voor de aanleg en/of het behouden van kabels en leidingen langs en onder watergangen, zolang de watergang niet middels een open ontgraving wordt gekruist. De bestaande algemene regel voor het leggen van kabels en leidingen middels een gestuurde boringen (voorheen artikel 2 van Afdeling ll van de Algemene regels, nadere regels en verplichtingen behorende bij de Keur Waterschap Rijn en IJssel) vervalt, omdat gestuurde boringen zijn geïntegreerd in deze algemene regel. De kabels en leidingen moeten voldoen aan de regels die daaraan zijn gesteld (bijv. de Telecommunicatiewet) ten aanzien van het leggen en behouden van kabels en leidingen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met andere wet- en regelgeving, zoals de Flora- en faunawet en het Besluit bodemkwaliteit.
De algemene regel geldt niet indien de kabel of leiding wordt aangelegd binnen de kern-, beschermings- en/of buitenbeschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade. Kabels en leidingen moeten in verband met risico’s voor de veiligheid van de waterkering en kade zoveel mogelijk worden voorkomen. In deze gevallen geldt altijd de vergunningplicht.
Het leggen van kabels en leidingen langs, onder watergangen en hun beschermingszone komt zeer veel voor. De aanleg van kabels en leidingen kan leiden tot verstoring van de afvoer van watergangen en aantasting van voorzieningen en waarden in en om de watergangen, zoals beschoeiingen en bomen en struiken. Daarom geldt deze algemene regel niet wanneer de kabel of leidingen de watergang kruist door middel van een open ontgraving. In dat geval blijft de vergunningplicht gelden. Het leggen en/of behouden van kabels en leidingen onder en langs een watergang is niet toegestaan indien het een watergang betreft met een natuurfunctie (HEN/SED/natte EVZ), zoals aangegeven in het Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel. Bij deze wateren moet ruimte blijven voor toekomstige ontwikkelingen, zoals de aanleg van een plas- drasoever of (her)meandering. Deze ontwikkelingen kunnen belemmerd worden door de aanwezigheid van een ondergrondse kabel of leiding. Voor deze watergangen blijft dan ook de vergunningplicht gelden. Bij een gestuurde boring moet de boring haaks op de watergang worden uitgevoerd. Alleen als dit vanwege obstakels niet mogelijk is, wordt de boring via de kortst mogelijke weg gerealiseerd.
Kabel en/of leidingen met een diameter groter dan 0,30 meter vallen niet onder deze algemene regel. Ook hiervoor blijft de vergunningplicht gelden. Markeringsbordjes die de ligging van de kabel en/of leiding aanduiden, zijn niet toegestaan in de kern- en/of beschermingszone van de watergang, omdat de kans op beschadiging door onderhoud aan de watergang aanwezig is (hiervoor is een watervergunning noodzakelijk).
Indien de werkzaamheden vallen onder de criteria van deze algemene regel, dan zijn hieraan een aantal voorschriften verbonden. Om te voorkomen dat het waterschap of derden schade toebrengen aan de kabels en/of leidingen, door bijvoorbeeld onderhoud van de watergang, moeten kabels en leidingen die in de lengterichting langs een watergang worden gelegd, op een minimale diepte van 1,00 meter onder maaiveld worden gelegd en de afstand tot de insteek van de watergang is minimaal 1,00 meter. Het aanvullen en verdichten van de sleuf moet gelijktijdig en gelijkmatig worden uitgevoerd met zoveel mogelijk dezelfde dichtheid als de omringende niet geroerde grondslag, zodat geen zettingsverschillen ontstaan.
De melder is verplicht op verzakkingen te herstellen, die zijn ontstaan binnen een jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden. Deze verplichting geldt één jaar, zodat het waterschap kan beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft. Voor het bepalen van de datum van gereedkomen van de werkzaamheden, wordt uitgegaan van de gegevens zoals zijn aangegeven in de melding.
Het is van belang dat de ingrepen in de watergang goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbende, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.
De melding kan digitaal en schriftelijk (zolang de wet digitaal indienen niet verplicht) worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OlO) worden ingediend. Het OlO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht
Dit artikel garandeert dat onderhoudsstroken, die geen eigendom zijn van het waterschap beschikbaar blijven voor normaal agrarische werkzaamheden. Voor zover het gaat om kaden in de kernzone mag daarin geen grondbewerking (ploegen en spitten) mag plaatsvinden, omdat daardoor de kaden te veel worden beschadigd.
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht
Het eerste lid komt hierop neer dat in de beschermingszone langs waterkeringen agrarische werkzaamheden gewoon kunnen plaatsvinden. Met het oog op de stabiliteit van de waterkering mag in de zone van één meter uit de teen van de waterkering echter geen grondbewerking plaatsvinden (ploegen en spitten), dit met het oog op de instandhouding van de grasmat. Het tweede lid betekent dat de verboden in de kernzone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen beperkt worden tot het aanbrengen van werken, het verrichten van werkzaamheden en het beschadigen van de dijkbekleding. Het derde lid komt er op neer dat het in de beschermingszone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen verboden is werken aan te brengen en andere dan agrarische werkzaamheden te verrichten (met uitzondering van grondbewerking in de zone van één meter uit de teen van de waterkering). Het vierde lid beperkt de verboden in de kernzone van zomerkaden tot het aanbrengen van werken, het aanbrengen van opgaande houtbeplantingen, het verrichten van werkzaamheden en het beschadigen van de bekleding van de kaden.
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht
Dit artikel regelt dat het verbod op grond van artikel 3.1, vijfde lid, sub b om in de buitenbeschermingszone werken met een overdruk te plaatsen en te hebben, alleen geldig is als de schade die bij een beschadiging van het werk met overdruk optreedt (de krater, die volgens de berekeningen kan ontstaan) tot in de beschermingszone reikt. De beschermingszone bestaat uit een horizontaal deel en een deel dat schuin wegloopt in de ondergrond. Als het horizontale deel van de beschermingszone smaller is dan 15 meter, wordt echter niet uitgegaan van de beschermingszone, maar van een zone waarvan het horizontale deel van de beschermingszone is verbreed tot 15 meter.
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht
In artikel 3.1, tweede lid, sub c is het verboden in watergangen te varen met voer- of vaartuigen, die door mechanische middelen worden aangedreven. Dit verbod geldt niet voor het gedeelte van de Oude IJssel dat door de provincie Gelderland als scheepvaartweg is aangewezen, het daarop volgende gedeelte van de Oude IJssel tot aan de stuw in Ulft en voor kleinere boten in het traject van de Oude IJssel vanaf de Stuw Ulft tot aan de Duitse grens en in de Aastrang tot aan de Duitse grens.
Deze algemene regel geldt niet voor de kern-, beschermings- en/of buitenbeschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade. De risico’s op schade aan deze waterstaatswerken bij het verwijderen zijn te groot om te reguleren in algemene regels. Hiervoor blijft de vergunningplicht van kracht.
De algemene regel voor het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, werken, objecten en/of beplanting geldt alleen indien de werkzaamheden plaatsvinden in de kern- en/of beschermingszone van een watergang. Daarnaast geldt deze algemene regel alleen indien de verwijdering plaatsvindt door de (constructief) onderhoudsplichtige, zoals vastgelegd in de legger/beheerregister van Waterschap Rijn en IJssel, of door de (kadastraal) eigenaar (indien het werk, object of beplanting niet is opgenomen in de legger). Het verwijderen van deze werken heeft over het algemeen een positief effect op de waterhuishouding en doelmatig onderhoud door of vanwege het waterschap, met name omdat daardoor de doorstroming van het water verbetert en het aantal obstakels voor het uitvoeren van het onderhoud vermindert. Het belang van het waterschap bij het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, werken, objecten en/of beplanting is er in gelegen dat de watergang na het verwijderen in goede staat wordt hersteld en de doorstroming gewaarborgd blijft. De risico's bij het verwijderen van een kunstwerk, werk, object en/of beplanting zijn zo gering dat kan worden volstaan met een algemene regel. Peil regulerende kunstwerken (zoals (knijp)stuwen, vaste overlaten en of overige knijpconstructies) of kunstwerken die onderdeel uitmaken van een onderhoudsroute (veelal dammen met duikers of bruggen), vallen niet onder deze algemene regel, hiervoor geldt altijd de vergunningplicht. Dit om mogelijke negatieve invloeden op de waterhuishouding te voorkomen.
Het is raadzaam voor een ieder die grondwerkzaamheden uitvoert, om vooraf aan de werkzaamheden een Klic melding te doen, zodat duidelijk is of er kabels en leidingen ter plaatse aanwezig zijn.
Indien de werkzaamheden vallen onder de criteria van deze algemene regel, dan zijn hieraan een aantal voorschriften verbonden. De melder is bijvoorbeeld verplicht om verzakkingen van de taluds te herstellen, die zijn ontstaan tijdens de werkzaamheden of binnen één jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden. Deze verplichting geldt één jaar, zodat het waterschap kan beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft. Voor het bepalen van de datum van gereedkomen van de werkzaamheden wordt uitgegaan van de gegevens zoals zijn aangegeven in de melding.
De melder is ook verantwoordelijk voor eventuele vervolghandelingen als gevolg van het verwijderen van een werk. Daarbij kan worden gedacht aan kabels en leidingen die bloot komen te liggen door het verwijderen van een dam met duiker. Deze kabels en leidingen moeten in de bodem worden gebracht met voldoende gronddekking en de juiste afwerking.
Het aanvullen en verdichten van de grond moet gelijktijdig en gelijkmatig worden uitgevoerd met zoveel mogelijk dezelfde dichtheid als de omringende niet geroerde grondslag, zodat geen zettingsverschillen ontstaan. Indien grond wordt toegepast, dan is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
Het is van belang dat de ingrepen in de watergang goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbende, voorafgaand aan het verwijderen van het werk, daarvan in kennis te stellen.
De melding kan digitaal en schriftelijk (zolang de wet digitaal indienen niet verplicht) worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OlO) worden ingediend. Het OlO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a en c en lid 4 sub a en c van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen, werkzaamheden te verrichten, of stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen. Op grond van artikel 3.13 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Duiker: een kokervormige constructie die is bedoeld om watergangen met elkaar te verbinden.
Deze algemene regel geldt voor het leggen, verlengen en behouden van een dam met duiker in een watergang. Het leggen, verlengen of behouden van een dam met duiker in een watergang betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Indien een duiker wordt verlegd of vervangen, gelden deze regel voor de aanleg. Voor het verwijderen van (of een gedeelte van) een bestaande duiker, gelden de algemene regels voor verwijderen van (kunst)werken, objecten en beplanting.
De algemene regel voor het leggen, verlengen of behouden van een dam met duiker geldt voor de relatief kleine watergangen, waarvan de maatgevende afvoer minder dan of gelijk is aan 50 liter per seconde (l/s). Om belemmeringen in de afvoer van de watergang te voorkomen, is de maximale lengte van de te realiseren duiker met dam 10 meter met een diameter van 0,50 meter.
Daarbij is de bodembreedte van de watergang kleiner of gelijk aan 1,00 meter. Dit aanvullende criterium selecteert mede de relatief kleine watergangen waarin een duiker met diameter van 0,50 meter geen belemmering in de afvoer oplevert.
Prioritaire watergangen behoren tot het zogenoemde hoofdwatersysteem. Deze watergangen hebben een belangrijke functie met betrekking tot afwatering of waterinlaat. In deze watergangen blijft het aanleggen, verlengen of behouden van duikers vergunningplichtig. De prioritaire watergangen van het waterschap zijn aangegeven in de maaikaart van het waterschap.
Het leggen, verlengen of behouden van een dam met duiker valt bovendien niet onder deze algemene regel, indien het een watergang betreft met een natuurfunctie (HEN/SED/ natte EVZ of essentiële watergang), zoals is aangegeven in het Waterbeheerplan Rijn en IJssel. Bij deze wateren moet ruimte blijven voor toekomstige ontwikkelingen zoals de aanleg van een plas-drasoever of (her)meandering. Deze ontwikkelingen kunnen belemmerd worden door de aanwezigheid van (dammen met) duikers. Voor deze watergangen blijft dan ook de vergunningplicht gelden.
In stedelijk gebied (binnen de bebouwde kom) hebben watergangen vaak aanvullende functies naast het afvoeren van water, bijvoorbeeld kijk- of speelwater. Om ook deze functies te kunnen waarborgen en inzicht te behouden in aanleg, verlenging of behoud van duikers, vallen de watergangen in stedelijk gebied buiten deze algemene regel. Watergangen die grenzen aan het stedelijk gebied, binnen een bufferzone van 100 meter van het stedelijk gebied, zijn tevens uitgesloten van deze algemene regel.
Bij het leggen, verlengen en behouden van een dam met duiker moet tevens rekening worden gehouden met andere wet- en regelgeving, zoals de Flora- en faunawet en het Besluit bodemkwaliteit.
Indien de werkzaamheden vallen onder de criteria van deze algemene regel, dan zijn hieraan een aantal voorschriften verbonden. Deze voorschriften schrijven voor hoe de dam met duiker moet worden uitgevoerd. Ingevolge deze algemene regels, is het toegestaan om meerdere dammen met duikers aan te leggen per kadastraal perceel (mits aan de criteria en voorschriften is voldaan). Omdat deze algemene regel geldt voor de relatief kleine watergangen met een maatgevende afvoer minder dan of gelijk is aan 50 l/s, is de invloed van de dam met duiker op de waterhuishouding gering. Bij een watergang met een grotere maatgevende afvoer, zijn er wel nadelige gevolgen voor de waterhuishouding. Bovendien is deze algemene regel alleen van toepassing op watergangen die niet in stedelijk gebied zijn gelegen. De overige criteria en voorschriften, zoals de maximale lengte van de duiker, de diameter van de duiker (0,50 meter) en de afstand tussen twee duikers (10,00 meter), zorgen ervoor dat er weinig tot geen nadelige gevolgen zullen zijn voor de waterhuishouding. Daarom kan, in afwijking van het beleid voor watergangen met een maatgevende afvoer groter dan 50 l/s, meer dan één dam dan met duiker per kadastraal perceel worden toegestaan.
Indien een dam met duiker dient als veepad, dan moet de dam worden voorzien van een afrastering om te voorkomen dat vee het onderhoudspad op kan. Deze afrastering moet toegankelijk zijn voor het uitvoeren van onderhoud(machines) door of vanwege het waterschap en zijn voorzien van poortgrepen, welke geïsoleerd moeten zijn indien het gaat om schikdraad.
Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijk belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.
De melding kan digitaal en schriftelijk (zolang de wet digitaal indienen niet verplicht) worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OlO) worden ingediend. Het OlO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
Op grond van artikel 3.1 lid 1 sub a en c en lid 4 sub a en c van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van de kernzone en/of beschermingszone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen, werkzaamheden te verrichten, of stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen. Op grond van artikel 3.13 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.
De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:
Brug: werk over een watergang dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van de watergang naar een perceel aan de andere kant van de watergang
Landhoofd/brughoofd: steunpunt van de brug in de oever.
Pijler: het verticale ondersteunende deel van de brug op plaatsen vaar de brug niet op een landhoofd rust.
Insteek: het knikpunt tussen het talud van een watergang en het aangrenzende maaiveld.
Waterpeil: hoogte van de waterstand in de desbetreffende watergang met maatgevende omstandigheden.
Stroomprofiel watergang: het watervoerende deel van de watergang, inclusief de taluds.
Het leggen, vervangen en/of behouden van (bijvoorbeeld) fiets- en voetgangersbruggen over de watergang met een maximale breedte van 2,5 meter en maximale lengte van 15 meter, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Voor het leggen, vervangen en/of behouden van bruggen voor auto’s en/of landbouw- en vrachtverkeer of bruggen met een grotere overspanning dan 15 meter en breedte van 2,5 meter, blijft maatwerk noodzakelijk. Het aanleggen van een brug over een dergelijke watergang valt dan ook niet onder deze algemene regel.
Indien de watergang op het moment van aanleg van de brug recreatief wordt bevaren, mag de brug geen belemmering vormen voor dit gebruik (m.n. doorvaarthoogte). Indien de brug een belemmering vormt voor varend recreatief medegebruik, dan valt de aanleg van de brug niet onder deze algemene regel. Er moet een watervergunning worden aangevraagd.
Er moet rekening worden gehouden met andere wet- en regelgeving, zoals de Flora- en faunawet, het Besluit bodemkwaliteit en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De algemene regel geldt niet indien de brug wordt aangelegd binnen de kern-, beschermings- en/of buitenbeschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade. Bruggen moeten in verband met risico’s voor de veiligheid van de waterkering en kade zoveel mogelijk worden voorkomen. In deze gevallen geldt altijd de vergunningplicht.
Indien de werkzaamheden vallen onder de criteria van deze algemene regel, dan zijn hieraan een aantal voorschriften verbonden. Om te voorkomen dat het waterschap hinder heeft bij onderhoudswerkzaamheden aan de watergang, moeten bruggen die worden aangelegd over een watergang die varend wordt onderhouden, voldoen aan de minimale doorvaarthoogte van 0,7 meter, gerekend vanaf de onderkant brug tot het maatgevende waterpeil van de watergang. In het geval de watergang varend wordt onderhouden, wordt het waterpeil in de ontvangstbevestiging op de melding aangegeven aan de melder.
Voor watergangen waar geen varend onderhoud plaatsvindt, moet de onderkant van het brugdek worden aangelegd op maaiveldniveau (ter plaatse). Het doorstroomprofiel mag met de aanleg van de brug niet worden versmald, door bijvoorbeeld het plaatsen van pijlers in de watergang of taluds. Daarnaast moeten onderhoudspaden die zijn gelegen langs de watergang vrij blijven van obstakels zoals uitstekende delen van de brug.
Tevens moet voor watergangen waar geen varend onderhoud plaatsvindt, taludverdediging worden aangebracht onder de brug, omdat de maaikorven van de onderhoudsmachines niet reiken tot onder de brug. De taludverdediging moet worden aangebracht op de schuine taluds onder de brug, doorlopend tot de bodem van de watergang en tot 1 meter uitstekend aan weerszijden van de brug. De taludverdediging moet onderhoudsvriendelijk zijn en om die reden bestaan uit betonmatten op Geotextiel of geruwd beton met een dikte van 0,15 meter.
Voor het aanbrengen van de taludverdediging moet, afhankelijk van de watergang en waterstand, de watergang tijdelijk worden afgedamd. Om wateroverlast te voorkomen moet tijdens het afdammen de doorstroming van de watergang geborgd zijn.
De melder is verplicht op verzakkingen en schade aan de watergang en taluds te herstellen, die zijn ontstaan binnen een jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden. Deze verplichting geldt één jaar, zodat het waterschap kan beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft. Voor het bepalen van de datum van gereedkomen van de werkzaamheden, wordt uitgegaan van de gegevens zoals zijn aangegeven in de melding.
Het is van belang dat de ingrepen in de watergang goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbende, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.
De melding kan digitaal en schriftelijk (zolang de wet digitaal indienen niet verplicht) worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OlO) worden ingediend. Het OlO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.
Afdeling III: Algemene regels, nadere regels en verplichtingen voor grondwateronttrekkingen
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van bronbemaling zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 100.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen en de onttrekking niet langer duurt dan een aaneengesloten periode van 180 dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m3 per uur.
3. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht:
a. de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket niet verder te verlagen dan maximaal 0,5 meter beneden het gewenste ontgravingsniveau of saneringsniveau;
b. indien de gewenste grondwaterstandsverlaging is bereikt, de bemalingscapaciteit zodanig terug te brengen dat de verlaging niet verder toeneemt;
c. op zo kort mogelijke afstand van het op dat moment diepste ontgravingsniveau of saneringsniveau een peilbuis te plaatsen;
d. dagelijks de onttrokken hoeveelheid grondwater vast te stellen en op een meetstaat aan te tekenen;
e. de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van proeven, zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 100.000 m3 per aaneengesloten periode van dertig dagen en de onttrekking niet langer duurt dan een aaneengesloten periode van 180 dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m3 per uur.
3. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van grondwatersanering, zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 25.000 m3 per aaneengesloten periode van dertig dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 1 m³ per uur.
3. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht:
a. de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket niet verder te verlagen dan strikt noodzakelijk;
b. op zo kort mogelijke afstand van het zwaartepunt van de onttrekking een peilbuis te plaatsen;
c. de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening, bevloeiing en veedrenking, zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur en niet meer bedraagt dan 25.000 m3 per aaneengesloten periode van negentig dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 20 m3 per uur.
3. De meldplichtige, bedoeld in tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur, indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 35 m³ per uur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht te beregenen volgens de richtlijnen en voorschriften van de beregeningsplanner, indien de onttrekking plaats vindt in de provincie Gelderland.
5. Degene die op grond van het eerste lid vrijgesteld is van de vergunningplicht is verplicht de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van industriële toepassing zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 12.000 m³ per aaneengesloten periode van 90 dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m³ per uur.
3. De meldplichtige bedoeld in het tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van een noodvoorziening zijn vrijgesteld van de vergunningplicht.
2. Degene die grondwater onttrekt ten behoeve van een noodvoorziening doet daarvan zo spoedig mogelijk melding aan het bestuur.
3. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Zie in dit verband ook pagina 1 en pagina 10 van de toelichting bij de keur. De regelgeving omtrent het grondwaterbeheer in de keur en de daarop gebaseerde algemene regels, nadere regels en verplichtingen in afdeling III gaat uit van de huidige provinciale regelgeving in de provincie Gelderland. Met deze regelgeving wordt eerst ervaring opgedaan. Na evaluatie kan bijstelling plaatsvinden.
In een aantal artikelen in deze paragraaf wordt betekenis toegekend aan de pompcapaciteit van het onttrekkingsmiddel. Onder pompcapaciteit wordt verstaan het door de fabrikant opgegeven maximum wateropbrengend vermogen van de (gezamenlijke) pomp(en) in m³ per uur.
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Zie voor de definitie van bronbemaling artikel 1.1, sub c van de keur.
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Bij proeven moet o.a. gedacht worden aan onttrekkingen met het oog op inzicht naar mogelijkheden en gevolgen van een onttrekking met het oog op een definitieve vergunningsaanvraag.
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Grondwatersanering betreft het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van het grondwater (Zie ook de toelichting op artikel 3.6 van de keur).
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Beregening/bevloeiing betreft de seizoensafhankelijke irrigatiemethode voor gewassen in de volle grond en in een onbedekt veld. Door de provincie Gelderland is gewerkt met de beregeningsplanner - een beheersinstrument dat voor het effectief en efficiënt beregen van gewassen in de volle grond en in een onbedekt veld wordt toegepast bij vergunningverlening voor de onttrekkingen voor beregening en bevloeiing. Voorshands past het waterschap dit instrument ook toe in Gelderland. Zie in dit verband ook pagina 10 van de toelichting bij de keur.
Afdeling IV: Algemene regels, nadere regels en verplichtingen voor drainage
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht.
1. Aanleg van greppels met een maximale diepte van 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld is vrijgesteld van vergunningplicht.
2. Aanleg van buisdrainage, ondieper dan 1 meter ten opzichte van het maaiveld of met een laagst instelbaar peil ondieper dan 1 meter ten opzichte van het maaiveld, is vrijgesteld van vergunningplicht, behoudens in:
a. de gebieden met de functie ‘natte landnatuur' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
b. de gebieden met de functie ‘natte landnatuur verweven met landbouw' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
c. de gebieden met de functie ‘beschermingszone natte landnatuur' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
d. de gebieden met de functie ‘waardevol weidevogelgebied' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
e. de gebieden met de functie ‘aaneengesloten structuur van natuurgebieden' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
f. de ‘Natura 2000-gebieden', bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Natuurbeschermingswet 1998;
g. stroomgebieden van HEN- en SED-wateren zoals aangegeven op de kaart behorende bij deze algemene regel;
h. een zone van 100 meter rondom:
1°. de wateren die als ‘stagnant HEN' en als stagnant ‘SED' zijn aangeduid in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
2°. de gebieden, bedoeld in onderdeel a en b, voor zover rondom deze gebieden geen beschermingszone natte landnatuur, bedoeld onder c, is gelegen.
3. Degene die op grond van het eerste lid is vrijgesteld van vergunningplicht is voor deze werken ook vrijgesteld van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c, en artikel 3.1, vierde lid, onderdeel a en onderdeel c van de keur, voor wat betreft de kern- en beschermingszone van watergangen, indien:
a. de onderhoudsstrook wordt gekruist middels een ondergrondse pijp met een gronddekking van minimaal 0,2 meter zodat deze vrij blijft van obstakels;
b. voldaan wordt aan de voorwaarden in het vierde lid, onderdeel a tot en met e.
4. Degene die op grond van het tweede lid is vrijgesteld van vergunningplicht is voor deze werken ook vrijgesteld van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c, en artikel 3.1, vierde lid, onderdeel a en onderdeel c van de keur, voor wat betreft de kern- en beschermingszone van watergangen, indien:
b. de eindbuis 0,05 meter beneden het vlak van het talud van de watergang wordt afgeschuind en wordt voorzien van een degelijke taludgoot van kunststof;
c. in de watergang geraakte grond en materialen als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden worden verwijderd en afgevoerd;
d. beschadigde taluds en onderhoudsstroken op deugdelijke wijze in oorspronkelijke constructie en toestand worden hersteld;
e. gedurende een jaar na het aanleggen van de drainage verzakkingen in het talud van de watergang en in de onderhoudsstroken worden hersteld.
5. Degene die op grond van het tweede lid en het vierde lid is vrijgesteld van vergunningplicht voor het aanleggen van buisdrainage, is verplicht de aanleg van buisdrainage te melden aan het bestuur.
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht.
Op grond van artikel 3.10 van de keur is het aanleggen van drainage vergunningplichtig, voor zover er geen sprake is van gemeentelijke watertaken. In de toelichting van de keur is aangegeven dat met het aanleggen van drainage, het aanleggen van buisdrainage of het graven van greppels wordt bedoeld. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c en artikel 3.1, vierde lid, onderdeel a en onderdeel c, van de keur zijn werken en werkzaamheden in de kernzone en beschermingszone van watergangen vergunningplichtig, dus ook het graven van greppels, het leggen van drainagebuizen en de afwerking daarvan in het talud van de watergang.
Deze vergunningplichten zijn niet noodzakelijk voor de aanleg van greppels en in een groot gedeelte van het beheergebied ook niet voor de aanleg van buisdrainage. Als er wordt voldaan aan een aantal vaste voorwaarden, zal het waterschap altijd instemmen. Door vaststelling van deze algemene regel vervalt de vergunningplicht in die gevallen.
Door toepassing van het eerste lid van deze algemene regel, geldt er geen vergunningplicht voor het graven van greppels tot een diepte van 0,5 meter. Het effect van deze ondiepe greppels op de waterhuishouding is beperkt. Deze greppels worden in het beheergebied van het waterschap vooral gegraven om tijdelijke plassen op het land te bestrijden. De vergunningplicht voor deze situaties is overbodig.
Door toepassing van het tweede lid geldt de vergunningplicht voor buisdrainage alleen in de gebieden die zijn opgesomd onder a tot en met h. In de overige gebieden (witte gebieden) wordt geen significante invloed van de aanleg van buisdrainage op de natuurwaarden verwacht. In deze gebieden geldt geen vergunningplicht voor het aanleggen van drainage, mits de drainage ondieper wordt gelegd dan 1 meter. Normale landbouwkundige drainage voldoet hieraan.
Bij peilgestuurde drainage, monden alle drainagebuizen uit in een verzamelbuis (samengestelde drainage). De afvoer van deze verzamelbuis wordt geregeld met een instelbare overlaat. Peilgestuurde drainage wordt vaak dieper dan 1 meter aangebracht. Het laagst instelbare peil is maatgevend voor de vergunningplicht.
Met de onder e. genoemde functie ‘aaneengesloten structuur van natuurgebieden' worden de afzonderlijke natuurgebieden zelf bedoeld, die als vlakken zijn aangegeven in op de functiekaart van het waterbeheerplan en niet de aangegeven stippellijn, waarmee de afzonderlijke natuurgebieden zijn verbonden.
De onder h. bedoelde stagnante HEN- en SED-wateren zijn voor de volledigheid aan het eind van deze toelichting opgesomd.
Lid 3 en 4 Werken en werkzaamheden in de kern- en beschermingszone
Door toepassing van de leden 3 en 4 geldt voor de aanleg van greppels en voor aanleg van buisdrainage in witte gebieden ook geen vergunningplicht voor de werkzaamheden in de kern- en beschermingszone van watergangen die hiermee verband houden.
Voor de witte gebieden geldt op grond van het vijfde lid een meldplicht voor de aanleg van buisdrainage. Door deze meldplicht kan het waterschap controleren of de drainage inderdaad in een wit gebied is gelegen of ondieper dan 1 m. is gelegd. Ook is het van belang om te registreren welke gronden gedraineerd zijn. Deze gegevens kunnen nodig zijn bij de bestudering of modellering van het functioneren van het watersysteem. De meldplicht is ook van belang in verband met de afstemming van de planning van het onderhoud van de watergang met de planning van de aanleg van de drainage.
Afdeling V: Nadere regels met betrekking tot de meldplicht
1. De melding dient uiterlijk vier weken voor de geplande aanvang van de handelingen door het bestuur te worden ontvangen.
2. De meldplichtige handelingen mogen pas worden uitgevoerd nadat het bestuur de ontvangst van de melding heeft bevestigd.
3. De melding vindt plaats op het namens het bestuur verstrekte formulier.
4. De melding gaat - voor zover niet reeds geregeld in artikel 6.4 juncto 6.27 van de Waterregeling en voor zover van toepassing - vergezeld van:
a. de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van de melder;
b. een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen handeling;
c. de periode waarvoor vergunning wordt gevraagd;
d. een situatietekening met kadastrale gegevens, waarop de plaats van het handelen en ingeval van lozing of aanleg van drainage, de watergangen waarop wordt gelozen zijn aangegeven;
e. een opgave van de diepte, de afstand en de diameter van de drainage en of er sprake is van peilgestuurde drainage;
f. een opgave van de aard en herkomst van het water;
g. de pompcapaciteit en het maximum debiet in m³ per uur;
h. het gemiddeld debiet in m³ per uur;
i. een beschrijving van de wijze van lozen of onttrekken.
j. de naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de gemachtigde, indien de melding wordt gedaan door een gemachtigde;
k. naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de uitvoerder, indien de handeling wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager.
5. Indien wijziging optreedt in de gegevens, bedoeld in het tweede lid doet de meldplichtige daarvan onverwijld mededeling aan het bestuur.
6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing in geval van definitieve beëindiging van de lozing of onttrekking.
7. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op grondwateronttrekking ten behoeve van een noodvoorziening.
Afdeling VI: Nadere regels met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave
De meldplichtigen krachtens artikel 3.4, 3.7 en 3.13 van de keur, die door het bestuur verplicht zijn gesteld om waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en opgave te doen, zijn verplicht:
a. de hoeveelheden water die worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam te meten en daarvan aantekening te houden;
b. telkens in de maand januari, of bij beëindiging van de lozing binnen 30 dagen na die beëindiging, aan het bestuur opgave te doen van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal geloosde hoeveelheden water;
c. de hoeveelheden onttrokken grondwater te meten, gegevens daarover te registreren en opgave te doen op de wijze, bedoeld in artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit.