Organisatie | Waterschap Rivierenland |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleidsregels verondiepen waterplassen met grond en/of baggerspecie |
Citeertitel | Beleidsregels verondiepen waterplassen met grond en/of baggerspecie |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur – waterschappen |
Externe bijlage | Kontakt Alblasserwaard, 12-08-2010 |
Advertentie in diverse huis-aan-huis bladen in het gehele gebied van het waterschap in week 32 (2010) onder andere in Kontakt Alblasserwaard, 12-08-2010. Een kopie van de advertentie is als bijlage bijgevoegd.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 13-7-2010
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Kontakt Alblasserwaard, 12-08-2010
Onbekend.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-08-2010 | nieuwe regeling | 13-07-2010 Kontakt Alblasserwaard, 12-08-2010 | 201021569 |
dat het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit voorschriften bevatten om (verontreinigde) bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem, dan wel in oppervlaktewater nuttig toe te passen in het kader van duurzaam bodembeheer,
dat het Besluit bodemkwaliteit initiatiefnemers de mogelijkheid biedt om met grond en/of baggerspecie plassen te verondiepen,
dat deze verondieping kan leiden tot (onaanvaardbare) milieuhygiënische risico’s en/of strijdig kan zijn met bepaalde waterdoelen,
dat Waterschap Rivierenland het bevoegd gezag is voor het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater,
dat Waterschap Rivierenland vooraf meer sturing wil geven aan waar het verondiepen van plassen een gewenste ontwikkeling is en waar niet,
dat Waterschap Rivierenland de waterkwaliteit van bepaalde plassen niet wil laten verslechteren door verondiepingen,
dat voorgaande overwegingen Waterschap Rivierenland heeft doen besluiten deze
Beleidsregels vast te stellen waarin is aangegeven in welke plassen verondiepingen niet worden toegestaan en in welke wel met de daarbij behorende (rand) voorwaarden,
hebben wij besloten tot het vaststellen van de Beleidsregels verondiepen waterplassen met grond en/of baggerspecie.
Paragraaf 1 Begripsbepalingen en reikwijdte
Deze Beleidsregels beperken zich tot handelingen voor zover deze in de zin van het Besluit bodemkwaliteit plaatsvinden bij het verondiepen van plassen ten behoeve van het bevorderen van de natuurwaarden of met het oog op de doelstellingen van artikel 4 uit de Kaderrichtlijn Water. Het betreft alleen toepassingen van minimaal 5.000 m³ grond en/of baggerspecie.
Paragraaf 3 Voorwaarden voor verondiepingen
Artikel 4 Afbakening criteria voor nut en functionaliteit
De initiatiefnemer van de verondieping dient in een inrichtingsplan (zie de Handreiking) aan te tonen dat de verondieping een nuttige en functionele toepassing is als bedoeld in artikel 5 en 35 van het Besluit. Voor het omschrijven en de definiëring van het begrip "natuurwaarden" moet gebruik worden gemaakt van het reeds geldende of het nieuw beoogde watertype uit de Kaderrichtlijn Water inclusief de uitwerking daarvan in de regionale normering (dit ongeacht of de plas is of zal worden aangewezen binnen KRW-kader). Dit type dient door initiatiefnemer na overleg met de waterkwaliteitsbeheerder te worden vastgesteld.
Om nut en functionaliteit goed in te kunnen schatten, beoordelen we het inrichtingsplan naast de eisen die gesteld zijn in de handreiking aan de volgende criteria:
Voorlopig toetsen we aan de doelstelling van de Goede Ecologische Toestand in de zin van de KRW voor watertype M20/21 (Matig grote diepe plas). Dan is het vanuit waterkwaliteitsoogpunt gewenst om de huidige ecologische en chemische waterkwaliteit te behouden. Er is dan geen noodzaak voor verondieping om natuurwaarden te verhogen, maar het risico op achteruitgang door verondieping is groot.
Doorzicht is een goede indicator voor het ecologisch functioneren van een plas. In helder water zijn de randvoorwaarden gunstig voor de ontwikkeling van bijzondere levensgemeenschappen met een hoge natuurwaarde. Bij een doorzicht >2,5 meter is verondiepen ongewenst.
Diepe plassen zijn vaak voedselarm en daardoor hebben ze een bijzondere waarde. Voedingsstoffen worden in een diepe plas aan het water onttrokken en zijn daardoor helder met een groot doorzicht. We willen een minimale diepte behouden in een plas. Deze diepte bepalen we per plas.
In een grote plas kan meer bagger worden toegepast. We hebben als waterschap een voorkeur om plassen met een groot volume te verondiepen. Liever één grote plas verontreinigt of troebel, dan 10 kleine. Dus we stimuleren concentreren van het risico.
Plassen die in contact staan met het watersysteem kunnen invloed hebben op natuurdoelen van de wateren. Dit is afhankelijk van de waterkwaliteit, stroming, etc. Per geval zal bekeken moeten worden wat het effect kan zijn van een verondieping op de doelen.
Artikel 5 Kwaliteit oppervlaktewater
Om ongewenste verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tijdens de toepassing te voorkomen en eventuele verslechtering tijdig te detecteren moet de initiatiefnemer gedurende de vulfase de volgende zorgvuldigheidsbepalingen in acht nemen:
Nulmeting: voorafgaand aan de start van een verondieping moet de initiatiefnemer de ecologische en chemische kwaliteit aantonen via nulmetingen. Om de effecten van seizoensfluctuaties te kunnen onderscheiden van de effecten van de toepassing van bagger en/of grond moeten er meerdere nulmetingen worden uitgevoerd.
Monitoring oppervlaktewaterkwaliteit: maandelijks moet de oppervlaktewaterkwaliteit worden gemeten op de ecologie ondersteunende parameters (zie bijlage 1). Per kwartaal moet de meting aangevuld worden met zware metalen, minerale olie, PAK's en PCB's (zie bijlage 1). Na oplevering van een deelfase wordt ter controle een uitgebreid analysepakket gemeten te weten: ecologie ondersteunende parameters, zware metalen, PAK's, minreale olie, PCB's, OCB's en EOX (zie bijlage 1). De analyseresultaten worden per email verstuurd aan Waterschap Rivierenland (meldpuntbodemkwaliteit@wsrl.nl). Met deze resultaten toont de initiatiefnemer aan dat er geen verontreiniging van het oppervlaktewater optreedt dan wel dreigt op te treden die schadelijk is voor natuurwaarden. Voor zover die verontreiniging niet kan worden voorkomen, dient deze zoveel mogelijk te worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Afhankelijk van de resultaten kan de monitoringsfrequentie op aanwijzing van het waterschap omlaag worden bijgesteld.
Meetvoorschriften: de meetpunten van de monitoring worden in overleg met hetwaterschap vastgesteld en moeten zodanig worden gekozen dat er een representatief en betrouwbaar beeld wordt verkregen van de mogelijke beïnvloeding van de waterkwaliteit door de verondieping. De meting vindt plaats conform de voorschriften uit bijlage 1 van deze Beleidsregels.
Kwaliteit partijen: Vanuit de kans op verzilting mag ongespoeld zeezand niet worden toegepast in zoet oppervlaktewater. Gespoeld zeezand mag slechts worden toegepast indien aan de hand van resultaten van uitloogproeven aannemelijk gemaakt kan worden dat toepassing niet leidt tot verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit.
Bij de herinrichting van de plas moet een deel van de plas 12 tot 15 meter diep blijven. Hiermee is de kans groter dat de plas niet troebel blijft. Deze diepte is een voorwaarde tenzij met Waterschap Rivierenland overeen is gekomen dat dit vanwege de beperkte omvang van de plas niet mogelijk is en ongewenste eutrofiëring via andere maatregelen kan worden voorkomen.
Artikel 6 Fasering van de vulfase en termijn van realisatie
De initiatiefnemer voert de verondieping zodanig uit dat gedurende de vulfase respectievelijk een deelfase jaarlijks gemiddeld 60.000m3 materiaal wordt toegepast. De capaciteit van de put bepaalt de eindtermijn van de verondieping van die put. De formule hiervoor is: capaciteit put (m3 ) / 60.000 m3 per jaar
Artikel 7 Afwerking, oplevering en beheer
Voor de einddatum moet een afdeklaag van minimaal 0,5 meter dikte worden aangebracht. In het Besluit zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de kwaliteit van de afdeklaag. Gezien de doelstelling om de natuurwaarden te vergroten of gezien de doelstelling vanuit de Kaderrichtlijn, moet de kwaliteit van de afdeklaag voldoen aan de volgende criteria:
Hiervan kan worden afgeweken indien het herverontreinigingsniveau (de kwaliteit van de waterbodem die in de loop van de tijd zal gaan ontstaan door sedimentatie van slib) aantoonbaar hoger ligt wat betreft concentraties. In dat geval kan voor de afdeklaag de kwaliteit worden aangehouden die in overleg met Waterschap Rivierenland is bepaald als representatief voor het herverontreinigingsniveau.
Gedurende twee jaar na het aanbrengen van de afdeklaag moet de initiatiefnemer het oppervlaktewater monitoren op de stoffen die van belang zijn vanuit de doelstelling van de toepassing. Als referentiekader bij de beoordeling van de oppervlaktewaterkwaliteit wordt de heersende norm voor het betreffende type uit de Kaderichtlijn Water inclusief de regionale normdoelstellingen en, indien beschikbaar, de ecologische maatlat voor het betreffende KRW-type gehanteerd, tenzij initiatiefnemer en waterkwaliteitsbeheerder, onderbouwd vanuit de functionaliteit en nuttige toepassing, overeen zijn gekomen een ander kader te hanteren.
De gegevens worden per omgaande opgestuurd naar Waterschap Rivierenland (meldpuntbodemkwaliteit@wsrl.nl). Indien er sprake is van overschrijding van de norm in combinatie met het ecologisch slecht functioneren van het watersysteem moet de initiatiefnemer na overleg met Waterschap Rivierenland aanvullende maatregelen nemen om de (ecologische) waterkwaliteit te verbeteren.
De meetpunten voor de monitoring moeten een representatief gedeelte van de plas vertegenwoordigen en worden in overleg met het waterschap vastgesteld. Het monitoren van parameters vindt plaats conform de voorschriften uit bijlage 1 van deze Beleidsregels. De beoordeling van de parameters wordt uitgevoerd conform de heersende normen of beoordelingssystemen.
De verantwoordelijkheid om de toepassing ook na het bereiken van de eindsituatie in stand te houden in de vorm en hoeveelheid waarin deze is toegepast ligt bij de initiatiefnemer, tenzij de initiatiefnemer alle verantwoordelijkheden voor het beheer contractueel heeft overgedragen aan een andere beheerder.
Artikel 8 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin deze Beleidsregels niet voorzien, beslist het college van dijkgraaf en heemraden.
Bijlage 1 Analysevoorschriften
De in deze Beleidsregels genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden bepaald volgens de heersende normen en voorschriften, vermeld in de "methoden voor de analyse voor afvalwater" van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI):
Na oplevering van een deelfase wordt het volgende analysepakket gemeten:
Een wijziging van een normblad of voorschrift wordt automatisch van kracht dertig dagen nadat de wijziging door waterkwaliteitsbeheerder ter kennis van de initiatiefnemer is gebracht, tenzij binnen die termijn bij de waterkwaliteitsbeheerder schriftelijk bezwaar is aangetekend.
Indien uit onderzoek blijkt dat met andere analysemethoden gelijkwaardige resultaten kunnen worden bereikt dan met bovenvermelde methoden, dan kan de waterkwaliteitsbeheerder op een daartoe strekkend verzoek het gebruik van deze andere methode goedkeuren.
Artikel 3 Plassen waar (in beginsel) verondiepingen niet zijn toegestaan
In het beheergebied van Waterschap Rivierenland liggen ongeveer 580 (diepe) plassen. Veel van die plassen zijn voormalige zandwinplassen. Deze diepe plassen zijn ontstaan door de winning van zand voor bouw- of infrastructurele projecten. De plassen zijn vaak erg diep (10-40 meter). Sommige plassen zijn geïsoleerd van overig oppervlaktewater, anderen maken deel uit van het watersysteem.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om bagger te gebruiken voor het verondiepen van plassen. Dit verondiepen van plassen kan gunstig, maar ook ongunstig zijn voor de waterkwaliteit. In dit artikel zijn de (waardevolle) plassen opgesomd waar (in beginsel) geen verondiepingen worden toegestaan.
Wielen: wielen zijn semi-natuurlijke wateren die zijn ontstaan door dijkdoorbraken in het verleden. Deze wateren hebben een cultuurhistorische waarde en dienen zodoende beschermd te worden. Deze plassen zijn niet geschikt voor verondieping.
HEN-wateren (waterparels): Alle waterparels hebben in de huidige situatie hoge ecologische waarden die beschermd dienen te worden. Verondiepen met grond of baggerspecie is in deze plassen niet gewenst. Er vindt in elk geval bij de uitvoering tijdelijk achteruitgang van de waterkwaliteit en de natuurwaarden plaats (o.a. vertroebeling). Mogelijke verondieping om de natuurwaarden te verhogen is ook niet noodzakelijk, omdat de actuele natuurwaarden al hoog zijn. Daarnaast is terughoudendheid gewenst, omdat de lange termijneffecten onduidelijk zijn. Een verondieping met schoon en onverdacht materiaal is eventueel wel mogelijk.
Aangewezen zwemwater: alle plassen met een officiële zwemwaterfunctie moeten beschermd worden. Verondiepen met grond of baggerspecie is in deze plassen niet gewenst vanwege de in elk geval tijdelijke achteruitgang van de waterkwaliteit bij uitvoering. Daarnaast is terughoudendheid gewenst, omdat de lange termijneffecten op de zwemwaterkwaliteit nog onduidelijk zijn. Het gaat vooral om het risico op toename van vertroebeling en verontreinigende stoffen. Dat betekent dat verondieping met schoon zand eventueel wel mogelijk is.
Grondwaterbeschermingsgebieden: dit zijn kwetsbare gebieden, omdat hier grondwater gewonnen wordt om tot drinkwater te verwerken. Deze gebieden moeten beschermd worden. Verondieping is in deze plassen niet gewenst. Een verondieping met schoon en onverdacht materiaal is eventueel wel mogelijk.
Plassen die binnen een straal van 100 meter van een grondwaterbeschermingsgebied liggen: naast negatieve effecten op de waardevolle wateren zelf, kan verondieping ook negatieve gevolgen hebben voor wateren die in de buurt liggen. Voorgesteld wordt om verondiepingen niet toe te staan in plassen die binnen een straal van 100 meter van een grondwaterbeschermingsgebied liggen. De afstand van 100 meter sluit aan bij de beoordeling van kwetsbare objecten bij de handreiking voor baggerdepots.
Artikel 4 Afbakening criteria voor functionaliteit
Artikel 5 van het Besluit bevat een beschrijving in algemene zin van de criteria voor functionaliteit, waarmee wordt bewerkstelligd dat bouwstoffen, grond of baggerspecie alleen worden benut voor maatschappelijk noodzakelijke toepassingen. Van geval tot geval bepaalt het waterschap of hieraan wordt voldaan. In de toelichting bij het Besluit wordt aangegeven dat indien niet aan de criteria voor functionaliteit wordt voldaan er geen sprake is van nuttige toepassing, maar van het verwijderen van afvalstoffen. Hiervoor geldt het stortregime van de Wet milieubeheer. Bij het verondiepen van plassen kan dit bijvoorbeeld het geval zijn indien de aanleg onnodig veel tijd in beslag zou nemen (zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 6). Er kan dan niet meer worden gesproken van een doelbewuste aanleg van een plas met een hogere natuurwaarde maar wel van het ontdoen van afvalstoffen. Bovendien zou hierdoor de oppervlaktewaterkwaliteit onnodig lang worden aangetast.
Bij het verondiepen beperken de Beleidsregels zich tot handelingen als bedoeld in artikel 2 met de nadruk op het bevorderen van natuurwaarden en de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water. Het gaat dan met name om aquatische natuurwaarden. De natuur dient aan een bepaalde kwaliteit te voldoen om deze op haar functionaliteit te kunnen toetsen. Wij gebruiken de typologie en het normeringskader uit de KRW als referentiekader, ook voor de niet-aangewezen wateren. De eisen vanuit de KRW worden door voortschrijdend inzicht nader ingevuld. Er zijn inmiddels wel concepten van de beoordelingssystematiek voorhanden (Protocol toetsen en beoordelen voor de operationele monitoring en toestand- en trendmonitoring, werkgroep MIR)
Een inrichtingsplan moet voldoen aan de eisen uit de Handreiking verondiepen van plassen.
Het is vereist om dit inrichtingsplan ruim voor aanvang van de geplande werkzaamheden (circa 1 maand) met het waterschap te bespreken. Op grond van het Besluit is het mogelijk om na 5 dagen de vulfase te beginnen maar dan loopt de initiatiefnemer het risico dat door zijn handeling de zorgplicht wordt overtreden en de waterkwaliteitsbeheerder handhavend zal gaan optreden.
Indien de gehele plas wordt gevuld is er sprake van een demping en niet van een verondieping. In het geval van volledige demping van geïsoleerde putten is het waterschap het bevoegd gezag zolang er sprake is van oppervlaktewater. Na realisatie van de toepassing is er geen sprake meer van oppervlaktewater maar van landbodem en wordt gemeente het bevoegd gezag in het kader van het besluit.
Artikel 5 Kwaliteit oppervlaktewater
In het Besluit Bodemkwaliteit zijn geen algemene regels opgenomen of normen gesteld voor de zogeheten "ecologie ondersteunende parameters" zie bijlage 1). Bij de monitoring zijn 1 of meerdere nulmetingen vereist om te bepalen welke veranderingen zich in het water hebben voorgedaan.De kwaliteit van het water wordt niet alleen beïnvloed door de partijen die worden toegepast, maar ook door mogelijke andere externe factoren zoals bijvoorbeeld veranderingen in hydrologie en morfologie. Door een vinger aan de pols te houden, wordt voorkomen dat er negatieve onomkeerbare effecten voor flora en fauna optreden.
De eis de plas zo in te richten dat een slibvang ontstaat, is opgenomen vanuit het oogpunt van het voorkomen of beperken van eutrofiëring. Eventueel eutroof slib zal zich op dit punt verzamelen. Door de eis op te nemen dat de slibvang 12 tot 15 meter diep is, zal als gevolg van stratificatie op deze diepte de milieuomstandigheid altijd dusdanig zijn dat de nutriënten uit het slib nauwelijks beschikbaar zullen komen.
Artikel 6 Fasering van de vulfase en termijn van realisatie
Vanuit de gewenste beperking van de verstoring van de oppervlaktewaterkwaliteit en de reeds aanwezige natuurwaarden en ten behoeve van de functionaliteit van de verondieping (zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 4) is het gewenst de termijn van realisatie zo kort mogelijk te houden. Vanuit beschikbare praktijkervaringen is de maximale duur gesteld op 10 jaar en is opgenomen dat jaarlijks gemiddeld 60.000 m³ moeten worden toegepast. Dit houdt in dat voor putten met een capaciteit van minder dan 600.000 m³ een eindtermijn korter dan 10 jaar moet worden aangehouden, te berekenen met de formule: capaciteit put (m3)/ 60.000 m³ per jaar.
Ook door het aanbrengen van een ruimtelijke fasering kan de verstoring van het oppervlaktewatersysteem als geheel zoveel mogelijk worden beperkt. Daarom is ruimtelijke fasering vereist. Dit komt er bijvoorbeeld op neer dat een verondieping die de maximale duur van 10 jaar in beslag neemt in minimaal drie - in tijd en omvang ongeveer evenredig verdeelde - deelfases wordt uitgevoerd. Met een ruimtelijke fasering wordt gedoeld op het verdelen van de werkzaamheden over verschillende ruimtelijk gescheiden delen van de plas en dus niet het rondom de plas vanaf de kant dichtsteden. De eis zoals opgenomen in het vierde lid van dit artikel is ingegeven vanuit de praktijkervaring dat een tekort aan grond kan optreden waardoor de deelfase niet binnen de termijn kan worden afgerond. Zeker indien de voorgaande deelfase niet binnen de gestelde termijn is afgerond zullen op dit punt sterke garanties worden gevraagd.
Artikel 7 Afwerking, oplevering en beheer
De kwaliteit van de afdeklaag is vanuit de doelstelling om de natuurwaarden te vergroten van groot belang. In het Besluit worden echter voor grootschalige toepassingen reeds eisen gesteld aan de kwaliteit van de deklaag. Deze bepalingen komen er op neer dat de afdeklaag in dezelfde kwaliteitsklasse moet vallen als de kwaliteit van de ontvangende waterbodem van het gebied waarin de toepassing is gelegen. Het Besluit is niet bedoeld voor puntverontreinigingen maar voor diffuse verontreinigingen. In met name geïsoleerde putten kan sprake zijn van puntverontreinigingen die in relatie tot hun omgeving niet als diffuse verontreiniging zijn aan te merken. Erfenissen uit het verleden die risico's kunnen opleveren dienen niet via het Besluit maar via het saneringspoor te worden opgepakt Een historische (punt)verontreiniging in een put kan daarom niet dienen voor het bepalen van de kwaliteit van de afdeklaag via het stand still beginsel. Deze verontreiniging zou namelijk ecologische risico's kunnen opleveren indien deze maatgevend zou worden gesteld voor de kwaliteit van de afdeklaag.
In onderhavige Beleidsregels is er van uit gegaan dat zich - met name in de geïsoleerde putten - geen verontreinigingen in de ontvangende bodem voordoen dan wel dat dit een erfenis (hot spot) uit het verleden is (mede) veroorzaakt door een puntbelasting. Dat houdt in dat wordt uitgegaan van de toepassing van schone grond en/of zand. Het gebruik van bagger is niet toegestaan, tenzij aangetoond kan worden dat de waterkwaliteit en ecologie niet negatief worden beïnvloed. Het heeft immers geen zin om een schonere afdeklaag aan te leggen indien het toekomstige sediment een zekere mate van verontreiniging bevat. Het bepaalde in sub b voorziet in deze gevallen. Het bepaalde onder sub c voorziet in het geval er wel sprake mocht zijn van een diffuse verontreiniging veroorzaakt door een diffuse belasting. Daarbij moet worden bedacht dat de leeflaag in een verondiepte put - in tegenstelling tot de toplaag in een diepe put - wél een belangrijke invloed heeft op het ecosysteem. Door de verondieping wordt de toplaag immers in de directe invloedsfeer van het ecosysteem betrokken. Er komt lichtval op de bodem, er gaan planten groeien en er ontstaat een rijker bodemleven met ondermeer vissen die fourageren in de bodem. De bodem van een diepe put bevindt zich daarentegen onder de thermocline en neemt daardoor nauwelijks deel aan het ecosysteem. Vanwege dit aspect is in artikel 6 het bepaalde onder sub d opgenomen.
De beoordeling van de parameters vindt plaats conform de heersende normen of beoordelingssystemen. Omdat de normen en beoordelingssystemen in KRW-verband nog in ontwikkeling zijn, zijn deze in de nabije toekomst aan verandering onderhevig. Vandaar dat gekozen is voor de formulering "heersende normen of beoordelingssystemen".