Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Brabantse Delta

Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Brabantse Delta
Officiële naam regelingVerordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta
CiteertitelVerordening watersysteemheffing Brabantse Delta
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 3-12-2008

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Waterschapsblad 2008, nummer 62

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, Artikel 110, 113 en 117

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-200831-12-2012nieuwe regeling

03-12-2008

Verordening watersysteemheffing Brabantse Delta 2009

08I004069

Tekst van de regeling

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;

  • b.

    heffingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b;

  • c.

    invorderingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel c;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;

  • f.

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare;

  • g.

    ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • h.

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het watersysteembeheer uit te oefenen;

  • i.

    de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, Waterschapswet;

  • j.

    verharde openbare wegen: de wegen genoemd in artikel 6.4, lid 2, Waterschapsbesluit.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
  • 1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.

  • 2. De watersysteemheffing wordt geheven van hen die:

    • a.

      ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;

    • b.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

    • c.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het waterschap;

    • d.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • 3. Heffingplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, zijn degenen die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is heffingplichtig de:

    • a.

      beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan het recht van beklemming, van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;

    • b.

      eigenaar voor wat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg en het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 5. Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige artikellid, heeft voor de heffingplicht:

    • a.

      de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier;

    • b.

      de opstaller voorrang boven de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier.

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:

  • a.

    ter zake van ingezetenen: de woonruimte;

  • b.

    ter zake van ongebouwde onroerende zaken en ter zake van natuurterreinen: de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan;

  • c.

    ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Hoofdstuk 2 Watersysteemheffing ingezetenen

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de watersysteemheffing voor de categorie ingezetenen: € 41,81 per woonruimte.

Hoofdstuk 3 Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, lid 2, onderdeel b en artikel 9, derde lid van deze verordening, wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

    • a.

      hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

    • b.

      een natuurterrein.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken
  • 1.Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken: € 31,19 per hectare.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen € € 62,38 per hectare.

Hoofdstuk 4 Watersysteemheffing natuurterreinen

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, onderdeel c van deze verordening, wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

  • a.

    hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

  • b.

    hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen: € 1,62 per hectare.

Hoofdstuk 5 Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, onderdeel d van deze verordening, wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e.

      het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die een samenstel vormen met een gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, deel uit van de gebouwde onroerende zaak;

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

Artikel 10 Tarief

Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0243 % van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c, van deze verordening.

Hoofdstuk 6 Heffing en invordering

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen
  • 1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, stelt de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een van hen.

  • 2. Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de ambtenaar belast met de invordering de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen
  • 1. Aanslagen die een bedrag van € 5 niet te boven gaan, worden niet geheven.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 14 Vrijstellingen
  • 1. De watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 2. De watersysteemheffing natuurterreinen wordt niet geheven terzake van natuurterreinen waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. De watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zaken van:

    • a.

      straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen.

    • b.

      gebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 15 Betaaltermijnen
  • 1. Een belastingaanslag is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is een navorderingsaanslag invorderbaar een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is, indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven en zolang de verschuldigde bedragen door middel van de automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, de aanslag invorderbaar in zes gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elke van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. Het minimum termijnbedrag bij automatische incasso bedraagt € 5. Indien hierdoor een lager aantal termijnen ontstaat dan in het derde lid is aangegeven, worden eerst maandelijkse termijnen van € 5 geïncasseerd en het restantbedrag tegelijk met de laatste termijn.

Artikel 16 Nadere regels

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

Artikel 17 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel
  • 1. De verordening op de waterschapsomslagen waterschap Brabantse Delta 2004, vastgesteld bij besluit van 7 januari 2004 laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 december 2007, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van haar bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening watersysteemheffing Brabantse Delta 2009.

Toelichting Verordening watersysteemheffing 2009

Toelichting Verordening watersysteemheffing 2009

Algemeen

1. Wettelijke basis

De verordening op de watersysteemheffing is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet, zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Staatsblad 2007, 208). Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel XII van deze wet, blijven de belastingbepalingen van hoofdstuk XVII van de Waterschapswet gelden voor de belastingtijdvakken die vóór 1 januari 2009 zijn aangevangen. Ook op belastbare feiten die zich voor dat tijdstip hebben voorgedaan, blijven laatstbedoelde belastingbepalingen van toepassing.

In de toelichting op de verordening worden de bepalingen uit het zojuist genoemde hoofdstuk XVII van de Waterschapswet (Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen) ook wel aangeduid als (de bepalingen uit) de 'oude' Waterschapswet. De term 'nieuwe Waterschapswet' staat in deze toelichting voor de bepalingen van het nieuwe hoofdstuk XVII, getiteld: De watersysteemheffing.

2. De watersysteemtaak

In artikel 1, tweede lid, van de nieuwe Waterschapswet is "de zorg voor het watersysteem" als eerste hoofdtaak van het waterschap opgenomen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Tot op heden werden deze taken afzonderlijk benoemd. Het gebruik van de term 'zorg voor het watersysteem' benadrukt dat sprake is van een nauwe onderlinge samenhang tussen deze taken en dat zij als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. Hiermee is ook het integraal waterbeheer in de wet verankerd. In artikel 1, tweede lid, van de wet is daarnaast de zorg voor de zuivering van afvalwater als tweede hoofdtaak van het waterschap benoemd en is neergelegd dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen zijn of worden overgedragen.

De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap in zijn gehele beheersgebied uitoefent. Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet zijn het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald (Reglement voor het Waterschap Brabantse Delta 2008, provinciaal blad van Noord-Brabant, nummer 49/08).

3. De watersysteemheffing

De watersysteemheffing is een geheel nieuwe belasting die de tot nu toe bestaande waterschapsomslagen en de huidige verontreinigingsheffing (deels) vervangt. Belastingplichtig voor de watersysteemheffing zijn de volgende categorieën:

  • de ingezetenen;

  • de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • de eigenaren van natuurterreinen en

  • de eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

De watersysteemheffing kent ten opzichte van de waterschapsomslagen dus een nieuwe belastingplichtige categorie, zijnde de eigenaren van natuurterreinen. Natuurterreinen zijn in wezen ongebouwde onroerende zaken. Zij hebben in de nieuwe Waterschapswet evenwel een aparte status gekregen, omdat hun wensen en behoeften op het gebied van de waterhuishouding nogal kunnen verschillen van die van het overige ongebouwd. In de toelichting wordt de term 'eigenaren' (van ongebouwde onroerende zaken, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) gebruikt. De juridisch juiste term is 'degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft' (van ongebouwde onroerende zaken, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken).

  • Om de categorie overig ongebouwd van de categorie natuurterreinen te kunnen onderscheiden, heeft de wetgever eerstgenoemde steeds aangeduid als "ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen".

In de verordening wordt dit onderscheid ook consequent gemaakt. Soms wordt hiervoor dezelfde terminologie als die uit de Waterschapswet gebruikt, soms wordt een iets andere woordkeuze gehanteerd. Steeds zal echter duidelijk zijn dat de categorie natuur of de categorie ongebouwd wordt bedoeld. Degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren, hebben per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap.

4. De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing

Anders dan onder de oude Waterschapswet het geval was, geeft de nieuwe Waterschapswet in artikel 121 niet alleen voor de heffing ter zake van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken, maar ook voor de heffing ter zake van de ingezetenen een duidelijke heffingsmaatstaf. De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op basis van de Wet waardering onroerende zaken bepaalde waarde. Het tarief van de belasting moet op grond van de wet onderscheidenlijk worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte, op een gelijk bedrag per hectare of op een vast percentage van de WOZ waarde.

De watersysteemheffing kent daarmee dus vier afzonderlijke tarieven, te weten:

1. een tarief voor de ingezetenen;

2. een tarief voor de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

3. een tarief voor de eigenaren van natuurterreinen en

4. een tarief voor de eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd zijn in het artikel de belastbare feiten opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen.

Belastingplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. Belastingplichtig zijn respectievelijk degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap 'eigenaar' zijn van ongebouwde onroerende zaken anders dan natuurterreinen, van natuurterrein of van gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, onderdelen a tot en met d, van de verordening benoemd. Artikel 119, tweede en derde lid, van de Waterschapswet geeft voor een aantal specifieke situaties de rangorde aan bij het bepalen van de persoon van de heffingplichtige. Wat precies onder één ongebouwde onroerende zaak, één natuurterrein of één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, is respectievelijk in de artikelen 5, 7 en 9 van de verordening aangegeven.

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet geeft per belastingplichtige categorie een regeling van de heffingsmaatstaf. Voor de ingezetenen is dat de woonruimte en voor de natuurterreinen en de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn is dat de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de WOZ waarde.

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

In dit artikel is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is gevolg gegeven aan het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet dat het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte.

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject ongebouwde onroerende zaken

De Waterschapswet geeft in artikel 118 de voorschriften voor de afbakening van de verschillende soorten objecten waarop de heffing betrekking heeft. In het derde lid van deze wettelijke bepaling zijn de afbakeningsvoorschriften voor de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, opgenomen. Zoals blijkt uit de Waterschapswet zijn de kadastrale grenzen bepalend: een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt. Hierbij geldt de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. Laatstbedoelde objecten mogen met andere woorden niet worden meegenomen bij het bepalen van wat één ongebouwde onroerende zaak is. In artikel 5, eerste lid, van de verordening komt de wettelijke regeling terug.

In het tweede lid van artikel 5 is het bepaalde in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift,maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, worden aangemerkt. Het gaat om openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail en hun kunstwerken.

Ook waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen worden in genoemde wettelijke bepaling als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, aangemerkt. Delen van waterverdedigingswerken die worden aangemerkt als woning, kwalificeren niet als ongebouwde objecten.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Zoals in het Algemeen deel van deze toelichting is opgemerkt, worden de tarieven bepaald op basis van de toedeling in de Kostentoedelingsverordening van het waterschap en de begroting van het heffingsjaar. In de Kostentoedelingsverordening van het waterschap is bepaald dat het tarief per hectare voor de verharde openbare wegen met 100% wordt verhoogd.

Deze relatie met de Kostentoedelingsverordening is in artikel 6 aangegeven. Daarnaast geeft dit artikel gevolg aan het bepaalde in de Waterschapswet dat het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per hectare.

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject

Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en niet door de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord 'duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld. De wet merkt als één natuurterrein aan een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde of een ongebouwde onroerende zaak, hierbij buiten aanmerking wordt gelaten.

Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet ook als natuurterreinen aangemerkt. Er is hier sprake van een fictie die erop neerkomt dat bossen en open wateren, mits zij aan de oppervlakte eis voldoen voor de heffing als natuurterrein worden aangemerkt. Daarom zijn ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd voor de toepassing van de onderhavige verordening natuurterreinen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken

Natte veenweidegebieden worden, zoals ook uit de toelichting op het Waterschapsbesluit blijkt, niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt. Deze keuze is door de wetgever gemaakt op grond van het feit dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben.

De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden zowel voor natuurterreinen als voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren overigens niet tot de categorie natuurterreinen, maar tot de categorie overig ongebouwd.

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Het tarief van de heffing wordt ingevolge artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Dit wordt in het onderhavige artikel van de verordening tot uitdrukking gebracht. Daarnaast brengt deze bepaling de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking.

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject

Het belastingobject is de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet.

Ingevolge het eerste lid is één gebouwde onroerende zaak:

  • een gebouwd eigendom;

  • een zelfstandig buikbaar gedeelte van een gebouwd eigendom;

  • samenstellen van gebouwde eigendommen en samenstellen van zelfstandige gedeelten van gebouwde eigendommen;

  • het deel van de hiervoor genoemde objecten dat binnen de gemeentegrenzen ligt;

  • het deel van de hiervoor genoemde objecten dat binnen de waterschapsgrenzen ligt.

In artikel 118, lid 2, van de Waterschapswet is een regeling opgenomen op grond waarvan samenstellen kunnen worden gevormd tussen ongebouwde en gebouwde eigendommen. Dit was onder de oude Waterschapswet niet mogelijk. In de nieuwe situatie wordt een samenstel als hier bedoeld aangemerkt als een gebouwd eigendom. De ongebouwde eigendommen die een samenstel met een gebouwde eigendom vormen, gaan daarvan immers deel uit maken. Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit geldt voor ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet WOZ buiten aanmerking worden gelaten. Het gaat hier concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus: bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, Natuurschoonwetlandgoederen, natuurterreinen, openbare land- en waterwegen inclusief kunstwerken en spoorwegen inclusief kunstwerken.

De samenstelbepaling uit de nieuwe Waterschapswet leidt ertoe dat een aantal objecten die tot nu toe bij de objectafbakening als gedeeltelijk gebouwd en gedeeltelijk ongebouwd werden aangemerkt en als gevolg hiervan onder vigeur van de oude Waterschapswet ook gedeeltelijk naar de oppervlakte en gedeeltelijk naar de waarde in het economische verkeer in de belastingheffing werden betrokken, dit tweeledig karakter kwijtraken. Deze objecten gaan voortaan op in het gebouwde object waarmee zij een samenstel vormen en worden dus 'gebouwd'. Dit betekent ook dat deze objecten, tezamen met het gebouwde object waarmee zij een samenstel vormen, naar de WOZ-waarde in de watersysteemheffing betrokken zullen worden. Er vindt in deze gevallen een verschuiving plaats van ongebouwd naar gebouwd. Voorbeelden van gevallen waarin dit aan de orde kan zijn, zijn sportterreinen en militaire oefenterreinen waarop zich ook gebouwde opstallen bevinden. Voordeel van het vormen van samenstellen is een betere aansluiting bij de objectafbakening van de Wet WOZ. De gemeentelijke objectafbakening is leidend.

Artikel 10 Tarief

Het tarief van de belasting wordt gesteld op een vast percentage van de vastgestelde WOZwaarde.

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen op de volgende wijzen worden geheven:

  • bij wege van aanslag;

  • bij wege van voldoening op aangifte of

  • op andere wijze.

Heffing bij wege van afdracht op aangifte is niet toegestaan. De toegestane heffingstechnieken verschillen van elkaar. Het hangt van de aard en de ingewikkeldheid van de te heffen belasting af, voor welke heffingswijze wordt gekozen. De huidige praktijk is dat de waterschapsomslagen bij wege van aanslag worden geheven.

Voor de watersysteemheffing is er wat dit betreft geen verandering.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

Waterschappen kunnen in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen stellen. Dit is in artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet bepaald. Degene op wiens naam de aanslag is gesteld, moet het gehele bedrag van de aanslag voldoen. Hij is wel bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht, naar evenredigheid van ieders belastingplicht op de overige belastingplichtigen te verhalen. De regeling van artikel 142 Waterschapswet maakt de toevoeging 'cum suis', die in het verleden in de hier bedoelde gevallen wel eens op het aanslagbiljet placht te worden opgenomen, overbodig.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

Artikel 13 van de verordening is een weergave van hetgeen in artikel 115a van de Waterschapswet is bepaald. Het eerste lid van artikel 115a bepaalt dat een aanslag die een bij de belastingverordening te bepalen bedrag niet te boven gaat, niet wordt opgelegd. Elk waterschap is vrij deze grens (de doelmatigheidsdrempel) voor zichzelf te bepalen en in de heffingsverordening neer te leggen. Doelmatigheid van de heffing staat hierbij voorop. De bepaling voorkomt dat er aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag van de belasting in deze gevallen namelijk als snel kunnen overstijgen.

Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal van de aanslag. Dit vloeit uit het bepaalde in het tweede lid van artikel 115a van de Waterschapwet voort. Het belang van deze bepaling blijkt in situaties waarin een belastingplichtige eigenaar is van meerdere objecten met een relatief geringe waarde in het gebied van het waterschap. Indien het waterschap de voor deze belastingplichtige bestemde aanslagen op één biljet verenigt, kan wellicht boven de eerder bedoelde doelmatigheidsdrempel worden uitgekomen (en kan de aanslag dus wel worden opgelegd).

Door waterschap Brabantse Delta is de eerdergenoemde doelmatigheidsdrempel gesteld op € 5,-.

Artikel 14 Vrijstellingen

Uit efficiencyoverwegingen is in artikel 14 bepaald dat de watersysteemheffing niet wordt geheven ter zake van onroerende zaken die bij het waterschap in eigendom zijn. Door een vrijstellingsbepaling in de verordening op te nemen wordt voorkomen dat het waterschap aan zichzelf aanslagen moet opleggen (vestzak-broekzak). Daarnaast is een vrijstelling opgenomen voor straatmeubilair.

Artikel 15 Betaaltermijnen

Artikel 9 van de Invorderingswet kent een regeling inzake betaaltermijnen, waarvan ingevolge artikel 139 van de Waterschapswet kan worden afgeweken. In de verordening is aangesloten bij de regeling van de Invorderingswet. Op dit moment is de betaaltermijn van artikel 9, eerste lid, Invorderingswet nog twee maanden. In het wetsvoorstel Vierde tranche Awb dat thans bij de Eerste Kamer aanhangig is (Kamerstuknummer 29 702), wordt voorgesteld deze termijn te wijzigen in zes weken. De Vierde tranche Awb zal op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Dit tijdstip kan voor de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel verschillend liggen. Omdat over de datum van inwerkingtreding op dit moment nog geen zekerheid bestaat, wordt in de verordening aangesloten bij de bestaande betaaltermijn uit de Invorderingswet.

Een aanslag in de watersysteemheffing moet met inachtneming van het bepaalde in de Invorderingswet binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet worden betaald en een navorderingsaanslag binnen één maand na de dagtekening.

Het vierde lid behelst een aparte regeling voor gevallen waarin de belastingplichtige aan het waterschap een machtiging tot automatische incasso heeft afgegeven. Is hiervan sprake, dan wordt aan de belastingplichtige een ruimer aantal betaaltermijnen gegund.

In het vijfde artikellid is bepaald wat het minimumtermijnbedrag in geval van automatische incasso is. Deze regeling kan met name nuttig zijn in gevallen waarin sprake is van relatief lage belastingaanslagen. Door een minimumtermijnbedrag in de verordening op te nemen, wordt voorkomen dat het waterschap periodiek geringe bedragen moet incasseren.

Artikel 16 Nadere regels

Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de watersysteemheffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf, regels kunnen zijn opgenomen.

Het gaat hierbij met name om regels die gelden voor het doen van aangifte (voor de watersysteemheffing minder relevant), het opleggen van voorlopige aanslagen en regels in het kader van de invorderingsrente. Vergelijk voor dit laatste artikel 125a, eerste lid, tweede volzin, Waterschapwet. De bevoegdheid van het dagelijks bestuur van het waterschap om nadere regels te stellen betreft steeds bevoegdheden die in de AWR aan de Minister van Financién, het bestuur van 's Rijksbelastingen en de directeur zijn toegekend. Op grond van de 'vertaalbepaling' (artikel 123, derde lid, onder a) van de Waterschapswet is dat voor de waterschappen dus het dagelijks bestuur.