Organisatie | Waterschap Brabantse Delta |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Keur waterschap Brabantse Delta |
Citeertitel | Keur waterschap Brabantse Delta |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Externe bijlagen | legenda bij keurkaart oppervlaktewaterlichamen.pdf (168 Kb) legenda bij keurkaart waterkeringen.pdf (218 Kb) keurkaart oppervlaktewaterlichamen (1).pdf (2239 Kb) keurkaart oppervlaktewaterlichamen (2).pdf (2979 Kb) keurkaart oppervlaktewaterlichamen (3).pdf (3401 Kb) keurkaart oppervlaktewaterlichamen (4).pdf (3277 Kb) keurkaart oppervlaktewaterlichamen (5).pdf (2715 Kb) keurkaart oppervlaktewaterlichamen (6).pdf (2484 Kb) keurkaart oppervlaktewaterlichamen (7).pdf (2421 Kb) keurkaart oppervlaktewaterlichamen (8).pdf (2746 Kb) keurkaart scheepvaart.pdf (722 Kb) keurkaart beschermde gebieden 1 keurkaart beschermde gebieden 2 keurkaart beschermde gebieden 3 keurkaart beschermde gebieden 4 keurkaart waterkeringen 2009 |
Kaarten zijn in te zien via brabantsedelta.nl
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-06-2014 | 28-02-2015 | wijzigingen vanwege beregening uit grondwater: artikelen 4.13, lid 3; 4.16 en toelichting wijzigen | 11-06-2014 Waterschapsblad | 14IT014493 | |
01-07-2013 | 24-06-2014 | wijzigingen vanwege grondwater: artikelen 4.15, lid 2; 4.17; 4.18; 4.19 en 4.20 vervallen, artikelen 1.1; 4.16 en toelichting wijzigen | 12-06-2013 | 13IT011860 | |
13-12-2012 | 30-06-2013 | wijziging kaart beschermde gebieden en wijziging artikel 4.4 onder b | 28-11-2012 waterschapsblad | 12IT027031 | |
22-12-2009 | 12-12-2012 | nieuwe regeling | 09-12-2009 regionale dagbladen | 09I003289 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 7.2 Keur bedoelde kaart is aangegeven;
Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken
De eigenaren van gronden langs waterkeringen, die gebruikt worden voor het houden van dieren, zijn verplicht langs de waterkering een voldoende veekerende afrastering te plaatsen en in stand te houden. De afrastering moet zodanig geplaatst worden dat het vee zich niet op de taluds en kruinen van de waterkering kan bevinden.
In afwijking van artikel 4.1 en 4.1.2 zijn de eigenaren van onderhoudsstroken, die op enig moment in een jaar voor beweiding worden aangewend, verplicht in dat jaar een voldoende veekerende afrastering met een hoogte van maximaal 1,20 meter te hebben en te onderhouden, op een afstand van 0,50 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam dat aan die onderhoudsstrook grenst.
Artikel 3.3 Onderhoudsplichtigen
Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.
Artikel 3.5 Buitengewoon onderhoud
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.
Artikel 3.8 Buitengewoon onderhoud
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem
Artikel 4.1 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen en onderhoudsstroken
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam en/of een onderhoudsstrook door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
Artikel 4.1.2 Watervergunning onderhoudsstroken
Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 4.1 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een onderhoudsstrook door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
De verboden genoemd onder a, b, c, en d zijn niet van toepassing op activiteiten op de onderhoudsstrook, gemeten vanaf 4,00 meter uit de insteek. Op de onderhoudsstrook, gemeten vanaf 4,00 meter uit de insteek, is het verboden bouwwerken met een hoogte van meer dan 1,20 meter of boomgroepen aan te brengen.
Artikel 4.2 Watervergunning bergingsgebieden
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een bergingsgebied door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
Artikel 4.3 Watervergunning waterkeringen
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur binnen een waterkering, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
anders dan op daartoe door het bestuur ingerichte plaatsen:
- vaartuigen of vlotten te bevestigen of te laten liggen, te water te laten of op de oever te halen;
- afval, voorwerpen of stoffen (waaronder specie en slootmaaisel) te hebben, te plaatsen, te deponeren of op te slaan;
- tenten, caravans, woonwagens, (bouw -)keten en dergelijke te plaatsen of te hebben;
- evenementen te houden, kramen te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
Artikel 4.3.1 Watervergunning kruinen en taluds van primaire waterkeringen
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur op kruinen en taluds van primaire waterkeringen, anders dan in overeenstemming met de functie:
Artikel 4.3.2 Watervergunning kruinen en taluds van regionale en overige keringen
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur op kruinen en taluds van regionale en overige keringen, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen, anders dan in overeenstemming met de functie:
Artikel 4.3.3 Watervergunning compartimenteringskeringen
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur binnen regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
Artikel 4.4 Watervergunning beschermingszones
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur, in beschermingszones anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
Artikel 4.5 Watervergunning profielen van vrije ruimte
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in profielen van vrije ruimte anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder bouwwerken aan te brengen of te wijzigen.
Artikel 4.6 Watervergunning ondersteunende kunstwerken
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een ondersteunende kunstwerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder enige handeling te verrichten waardoor een ondersteunend kunstwerk kan worden beschadigd, de werking kan worden belemmerd, veranderd of stopgezet.
Artikel 4.7 Watervergunning scheepvaart
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
Artikel 4.8 Watervergunning af- en aanvoeren, brengen en/of onttrekken
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar, aan te voeren uit, te brengen in, en/of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, indien 100 m3 per uur of meer kan worden afgevoerd, aangevoerd, gebracht of onttrokken.
Artikel 4.9 Watervergunning versnelde afvoer door verharde oppervlakken
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur hemelwater afkomstig van verhard oppervlak met een totale oppervlakte van 2000 m2 of meer op een oppervlaktewaterlichaam te brengen.
Artikel 4.10 Watervergunning voor handelingen in beschermde gebieden
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.8 en 4.9 is het verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit, te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen in de beschermde gebieden zoals die zijn aangegeven op de bij deze Keur behorende Keurkaart beschermde gebieden. Uitgezonderd zijn onttrekkingen met een weidepomp voor het drenken van vee.
Artikel 4.11 Meldplicht af- en aanvoeren, brengen en/of onttrekken
Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, brengt in en/of onttrekt uit een oppervlaktewaterlichaam dat niet gelegen is in de beschermde gebieden, zoals die zijn aangegeven op de bij deze Keur behorende Keurkaart beschermde gebieden, doet daarvan ten minste 5 dagen voor aanvang melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid af te voeren, aan te voeren, te brengen of te onttrekken water meer kan bedragen dan 50 m3 per uur.
Artikel 4.12 Meet- en registratieplicht oppervlaktewaterlichamen
Het bestuur kan met oog op het te voeren beheer de meldplichtige krachtens artikel 4.11 de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen.
2. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.
Artikel 4.14 Reikwijdte artikelen grondwater
De artikelen 4.15 tot en met 4.21 zijn niet van toepassing op het onttrekken van grondwater bij de ontwatering of afwatering van gronden.
Artikel 4.16 Melden, meten en registreren grondwateronttrekkingen
De in artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit genoemde verplichtingen met betrekking tot het melden, meten en registreren van een grondwateronttrekking zijn niet vereist ten aanzien van:
De houder van een onttrekkingsinrichting en/ of een werk tot infiltratie stelt het bestuur tijdig op de hoogte van het voornemen om een onttrekking of infiltratie te beëindigen.
Artikel 4.23 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen
Geen vergunning krachtens artikel 4.1 tot en met 4.7 is vereist voor handelingen door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van onderhoud en herstel.
Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving
Artikel 5.1 Aanwijzing toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.
besluiten genomen op basis van de artikelen 4.12 tweede lid, 4.13, 4.16 eerste lid, 4.19, 4.22 eerste en tweede lid, 4.24 derde lid en 7.3 tweede lid; wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6.2 Kabels, buizen en leidingen
Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor kabels, buizen en leidingen in, op, onder of boven een oppervlaktewaterlichaam, onderhoudsstrook of een ondersteunend kunstwerk, niet zijnde:
als is voldaan aan de volgende regels:
bij een kruising onder een oppervlaktewaterlichaam dat als categorie Aoppervlaktewaterlichaam is aangeduid in de legger, een onderhoudsstrook of een ondersteunend kunstwerk is een minimale dekking aangehouden van 1,00 meter onder het ondersteunend kunstwerk of de vaste bodem inclusief de taluds van dat oppervlaktewaterlichaam;
bij een kruising onder een oppervlaktewaterlichaam dat niet als categorie A oppervlaktewaterlichaam is aangeduid in de legger en een bijbehorend ondersteunend kunstwerk is een minimale dekking aangehouden van 0,50 meter onder het ondersteunend kunstwerk of de vaste bodem inclusief de taluds van dat oppervlaktewaterlichaam;
Artikel 6.3 Dammen met duiker(s) in oppervlaktewaterlichamen die niet als categorie A-oppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger, ten behoeve van perceelsontsluiting
Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor dammen met duiker ten behoeve van perceelsontsluiting in oppervlaktewaterlichamen die niet als categorie Aoppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger, indien is voldaan aan de volgende regels:
indien een dam met duiker is verwijderd is het profiel van het oppervlaktewaterlichaam hersteld door vloeiend aan te sluiten op het bestaande talud beneden- en bovenstrooms. De nieuwe taluds zijn ingezaaid met een geschikt grasmengsel. Bij zandgronden is eerst een laag teelaarde aangebracht. Eventuele verzakkingen zijn hersteld;
Artikel 6.4 Vervangen of verwijderen van duikers in oppervlaktewaterlichamen die als categorie Aoppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger
Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor het vervangen of verwijderen van bestaande duikers in oppervlaktewaterlichamen die als categorie A-oppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger als is voldaan aan de volgende regels:
indien een duiker is verwijderd is het profiel van het oppervlaktewaterlichaam hersteld door vloeiend aan te sluiten op het bestaande talud beneden- en bovenstrooms. De nieuwe taluds zijn ingezaaid met een geschikt grasmengsel. Bij zandgronden is eerst een laag teelaarde aangebracht. Eventuele verzakkingen zijn hersteld.
Artikel 6.5 Constructies voor het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen tot 100 m3 per uur
Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor het met een constructie brengen van water in oppervlaktewaterlichamen als is voldaan aan de volgende regels;
de constructie is voorzien van een taludbescherming. Deze taludbescherming reikt minimaal vanaf de onderkant van de constructie tot aan de laagste waterstand in het oppervlaktewaterlichaam. Bij een oppervlaktewaterlichaam met een bovenbreedte van 4,00 meter of kleiner is de taludbescherming aan beide zijden van de het oppervlaktewaterlichaam aanwezig. De taludbescherming strekt in horizontale richting 1,00 meter links en rechts van de constructie. Eventuele schade aan het talud is hersteld en herhaling is voorkomen;
Artikel 6.6 Steigers, vlonders en visstoepen
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is voldaan aan de volgende regels:
de steiger, vlonder of visstoep belemmert het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet. Onverminderd de onderhoudsplichten dient de eigenaar/gebruiker van de steiger, vlonder of visstoep het water ter plaatse vrij te houden van (drijf)vuil, resten van waterplanten en dergelijke. De steiger, vlonder of visstoep verkeert voortdurend in goede staat van onderhoud;
de steiger, vlonder of visstoep is vrijstaand en rust niet op - of vindt geen steun aan - oeverwerken, schanskorven, beschoeiing en dergelijke. Ter ondersteuning van de steiger of vlonder boven het oppervlaktewaterlichaam mogen alleen palen in het oppervlaktewaterlichaam aangebracht zijn, waarbij ten hoogste één paal per strekkende meter is aangebracht;
de steiger, vlonder of visstoep in een oppervlaktewaterlichaam dat als categorie A-oppervlaktewaterlichaam is aangeduid in de legger is ten behoeve van groot onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam tijdelijk op aanzegging of bij gelasting via een openbare bekendmaking door de eigenaar/gebruiker verwijderd.
Artikel 6.7 Beschoeiing en taludafwerking in oppervlaktewaterlichamen die niet als categorie A-oppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger
Een beschoeiing of taludafwerking die niet meer in goede staat van onderhoud verkeert, is verwijderd of vervangen. Daarbij is het talud van het oppervlaktewaterlichaam hersteld onder een taludhelling van 1: 1,5 of sluit het talud vloeiend aan op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. Het talud is ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden is eerst een laag teelaarde aangebracht.
Artikel 6.8 Afrasteringen op de onderhoudsstrook
Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor afrasteringen op onderhoudsstroken die haaks op de insteek zijn geplaatst, indien deze afrasteringen ten behoeve van het onderhoud zonder hulpmiddelen tijdelijk kunnen worden weggenomen.
Artikel 6.9 Bestrijdingsmiddelen onderhoudsstroken
Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor het gebruik van gewasbeschermings- of onkruidbestrijdingsmiddelen op onderhoudsstroken binnen een afstand van 0,50 meter uit de insteek van oppervlaktewaterlichamen als voldaan is aan de volgende regels:
Artikel 6.11 Niet-dijkkruisende nutsaansluitingen met kabels en leidingen op regionale keringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen
Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor kabels en leidingen ten behoeve van niet-dijkkruisende nutsaansluitingen op en aan regionale keringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen als is voldaan aan de volgende regels:
Huisaansluitingen zijn tot aan de hoofdkabel of hoofdleiding verwijderd.
Hoofdstuk 7 Overgangs-en slotbepalingen
Voor waterstaatswerken, beschermingszones en profielen van vrije ruimte waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Waterwet en de Verordening Water Noord-Brabant vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op een kaart.
Indien het bij Koninklijke boodschap van 28 september 2006 ingediende voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet, Kamernummer 30 818) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze Keur op hetzelfde tijdstip in werking. Op dat moment worden de tot dan toe geldende Keuren ingetrokken.
Algemene toelichting op de Keur waterschap Brabantse Delta
In december 2009 treedt de Waterwet in werking. Deze wet vervangt de diverse wetten op het gebied van het waterbeheer en stelt daarvoor een integrale wet in de plaats, die toegesneden is op het waterbeheer in de 21ste eeuw.
De Waterwet introduceert onder meer een integrale watervergunning, die in de plaats komt van diverse oude watervergunningen en –ontheffingen. Ook worden bepaalde taken voor het operationeel grondwaterbeheer van de provincie gedecentraliseerd naar de waterschappen.
Gelet op de Waterwet moeten de Keuren van het waterschap (‘Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta’ van 2005 en de ‘Keur waterberging waterschap Brabantse Delta’ van 2007) worden aangepast.
In deze Keur is een aantal bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Waterschappen zijn op grond van de Waterwet bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater of infilteren van water behalve:
De regulering van die onttrekkingen is een bevoegdheid van de provincie (zie artikel 6.4. van de Waterwet).
Een belangrijke wijziging ten opzichte van de voorgaande keur is dat er meer algemene regels worden toegepast. Het aantal artikelen in de keur is daardoor afgenomen. Dit betekent concreet dat verschillende zaken die voorheen nog in de keur geregeld waren, nu in algemene regels uitgewerkt zijn.
Niet langer een vergunning voor de eigen dienst
De in de Keur vermelde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, gewoon- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken van water aan en het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen ter uitvoering van de Waterwet zien evenmin op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing, zoals onderhoudswerkzaamheden.
De Keur stelt regels over waterstaatswerken, beschermingszones, profielen van vrije ruimte en grondwaterlichamen. Volgens de begripsbepalingen van zowel artikel 1.1 Waterwet als artikel 1.1 Keur gaat het om oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken en bijbehorende onderhoudsstroken en om beschermingzones, profielen van vrije ruimte die als zodanig in de legger zijn aangegeven en grondwaterlichamen.
In artikel 5.1 van de Waterwet is bepaald dat het waterschap zorg draagt voor de vaststelling van deze legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. De Waterwet vermeldt de basisgegevens die van de legger deel uitmaken. De ligging van de waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones en de profielen van vrije ruimte worden aangegeven op overzichtskaarten.
In de Waterwet is bepaald dat bij provinciale verordening voor leggers nadere voorschriften kunnen worden gegeven. Dat is gebeurd in de Verordening Water Noord-Brabant. Tevens bepaalt de Waterwet in artikel 5.1 dat bij provinciale verordening vrijstelling verleend kan worden ten aanzien van het in de legger vermelden van vorm, afmeting, constructie en de ligging van waterstaatswerken. Op basis van Verordening Water Noord-Brabant zijn de minst belangrijke delen van de oppervlaktewaterlichamen (vb greppels en oppervlaktewaterlichamen langs wegen die dienen voor de afwatering van die weg) vrijgesteld van opname in de legger. De Verordening Water Noord-Brabant bepaalt verder dat van de vrij meanderende wateren enkel de ligging wordt aangegeven, door middel van een zone waarbinnen het oppervlaktewaterlichaam zich feitelijk kan bevinden.
De legger is van belang voor de reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen van de Keur. Op het moment van vaststelling van deze Keur is de legger nog niet geheel conform de Waterwet. Daarom is in artikel 1.1 van de Keur bepaald dat waterstaatswerken die nog niet op de legger staan, maar die wel op de in artikel 7.2 Keur bedoelde kaart zijn aangegeven toch ‘waterstaatswerken’ zijn in de zin van deze Keur.
Een en ander betekent concreet dat de keurregels van toepassing zijn op alle oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken en bijbehorende onderhoudsstroken en beschermingszones die:
De legger op grond van de Waterwet moet worden onderscheiden van de onderhoudslegger als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. Waterschap Brabantse Delta combineert beide leggers in één document.
Er kunnen zich situaties voordoen waarin de effecten van werken of werkzaamheden in het watersysteem onder bepaalde condities zodanig gering zijn dat bij voorbaat vaststaat dat altijd vergunning zal worden verleend. In die situaties kan worden besloten in een algemene regel te beschrijven onder welke voorwaarden voor dergelijke werken en werkzaamheden geen vergunning meer wordt vereist.
Om toch inzicht in de uitvoering van werken en werkzaamheden en overzicht ten behoeve van het watersysteem te kunnen hebben moet degene die van plan is een werk zoals genoemd in de algemene regels, aan te leggen c.q. uit te voeren, dit voordat met de uitvoering wordt begonnen te melden bij het waterschap.
De algemene regels zijn met name bedoeld om het voor de initiatiefnemer (burger of gemeente) eenvoudiger te maken. Als aan de voorwaarden zoals gesteld in de algemene regels wordt voldaan mag de initiatiefnemer direct aan de slag. Wel moet worden voorkomen dat door het onzorgvuldig toepassen van de algemene regels er onverhoopt schade aan het watersysteem ontstaat. Dit betekent dat de algemene regels zo eenvoudig, concreet en helder als mogelijk zijn geformuleerd. Wil de initiatiefnemer een werk aanleggen dat niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de algemene regels, dan moet vergunning via de normale procedure worden aangevraagd.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
De Keur bevat diverse begrippen uit de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling en de Verordening Water Noord-Brabant. Voor uitleg van laatstgenoemde begripsbepalingen wordt verwezen naar die regelingen.
Toelichting bij enkele begripsbepalingen:
beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmeting en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden;
onttrekkingsinrichting: dit begrip volgt uit artikel 1.1 van de Waterwet en is daarom niet nader gedefinieerd in de keur. In de praktijk bestaat er echter soms onduidelijkheid over wat tot een onttrekkingsinrichting behoord aangezien het begrip ‘inrichting’ een ruim begrip is. Uit jurisprudentie (o.a. LJN: BP6607) blijkt dat dit begrip ruim opgevat moet worden. Een onttrekkingsinrichting bestaat niet alleen uit een pomp, maar het geheel aan voorzieningen gericht op het onttrekken van grondwater. Neemt men als voorbeeld een agrarische beregening uit grondwater, dan bestaat de inrichting in dat voorbeeld uit de pompinstallatie en de putten die gebruikt worden om het grondwater uit te onttrekken, ook al zijn deze putten niet allemaal tegelijkertijd in gebruik. Er kan theoretisch zelfs sprake zijn van een grondwateronttrekking, zonder dat er gebruik gemaakt worden van een pomp. Een onttrekkingsinrichting kan ook bestaan uit meerdere pompen die aan elkaar gekoppeld zijn tot één onttrekkingsinrichting, ook al zijn de pompen in eigendom bij verschillende eigenaren. Jurisprudentie van de Hoge Raad geeft dan aan dat dan als houder kan worden aangemerkt degene die de feitelijke macht uitoefent over de gehele onttrekkingsinrichting;
oppervlaktewaterlichamen: deze kunnen naar gelang hun belang voor de waterhuishouding worden onverdeeld. Hierbij zijn de categorie A-oppervlaktewaterlichamen de belangrijkste, gevolgd door categorie-B. Categorie C-oppervlaktewaterlichamen zijn de minst belangrijke oppervlaktewaterlichamen voor de waterhuishouding. De categorie-indeling vindt plaats op basis van waterschapsbeleid, opgenomen in de beleidsregel Waterlopen op orde;
pompcapaciteit: voor de definitie van dit begrip is aangesloten bij de landelijk gebruikelijke definitie. Toch behoeft dit begrip een nadere toelichting, omdat er onduidelijkheid kan ontstaan over de bepaling van de pompcapaciteit van een inrichting. Met pompcapaciteit wordt hier het theoretisch maximale wateropvoerende vermogen van de pomp bedoeld. In de praktijk zal het daadwerkelijke maximale wateropvoerende vermogen van de inrichting enigszins lager zijn vanwege allerhande factoren zoals bijvoorbeeld bodemopbouw, grondwaterstanden, toestand van het filter, die bovendien in de tijd niet altijd constant zijn. Voor het bepalen of onttrekkingsinrichtingen onder vergunningsplichten of algemene regels vallen is echter een duidelijke grens nodig die vooraf door eenieder eenvoudig is vast te stellen. Dit kan slechts door uit te gaan van het theoretisch maximale wateropvoerende vermogen van de pomp;
profiel van vrije ruimte: het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen, omdat waterkeringen op termijn verzwaard moeten kunnen worden. Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen;
waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Het waterschap beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale en overige waterkeringen. Het begrip dekt alle soorten waterkering. De waterkeringstaak van het waterschap richt zich vooral op de bescherming van het gebied tegen het water van Bergsche Maas, Amer, Hollandsch Diep, Volkerak/Zoommeer en de daarmee in open verbinding staande oppervlaktewateren. Ter uitvoering van deze taak worden waterkeringen (primaire, regionale en overige) beheerd en onderhouden;
Bij waterkeringen zijn twee zones te onderscheiden:
1. de feitelijke waterkering (inclusief een aansluitende zone die van belang is voor de instandhouding van de waterkering). Hierbinnen zijn alle werkzaamheden verboden die de stabiliteit van de waterkering nadelig kunnen beïnvloeden.
2. een beschermingszone. Binnen deze zones zijn enkele ingrijpende handelingen verboden die invloed kunnen hebben op de veiligheid en stabiliteit tot binnen de waterkering en daarom verboden zijn. Zie verder het begrip ‘beschermingzone’;
waterstaatswerk: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 7.2 van deze Keur staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking;
werk: het begrip werk komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als het werk voldoet aan de algemene regels van de Keur kan met het doen van een melding aan het waterschap volstaan worden.
Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid
Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de Keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.
Het is mogelijk dat de Waterregeling hierover bepalingen zal gaan bevatten.
Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen
Het is mogelijk dat de Keur in de toekomst bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit kunnen worden opgenomen. Dit voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Momenteel is nog onzeker welke wetgeving op dit punt zal gaan verschijnen, zodat dit hoofdstuk gereserveerd blijft.
Onder afrasteringen worden verstaan lage afzettingen van paaltjes met draad, prikkeldraad of gaas met als doel het keren van vee, zoals ook uit het artikel blijkt. Het gaat niet om zwaardere afzettingen zoals hekwerken. Afrasteringen moeten worden geplaatst om te voorkomen dat vee waterstaatswerken beschadigt. Voor waterkeringen is dat nodig op kruinen en taluds waar een goede grasmat noodzakelijk is voor het goed functioneren van de waterkering. Datzelfde geldt voor taluds van oppervlaktewaterlichamen. In oppervlaktewaterlichamen geldt ook dat vee dat water gaat drinken het talud zal vertrappen. De voorgeschreven hoogte en plek van afrasteringen langs oppervlaktewaterlichamen zijn zo bepaald om machinaal onderhoud goed te kunnen uitvoeren.
Artikel 3.2 Coupures en sluizen en andere (afsluitbare) ondersteunende kunstwerken
De eigenaren van in waterstaatswerken voorkomende coupures, sluizen en andere (afsluitbare) ondersteunende kunstwerken, zijn verplicht deze op verzoek van het bestuur te sluiten. Het doel kan bijvoorbeeld het voorkomen van overstroming zijn van achter de waterkering gelegen gronden of het voorkomen van afvoer van water bij droogte. Een coupure is een afsluitbare doorgang in een waterkering. Coupures komen bijvoorbeeld voor op plaatsen waar een weg een waterkering kruist. Een sluis is een afsluitbaar kunstwerk tussen oppervlaktewaterlichamen. Een sluis kan een onderdeel zijn van een waterkering. Door de sluis te sluiten kan het water worden tegengehouden. Een andere reden om een sluis te sluiten kan het voorkomen zijn van verspreiding van bijvoorbeeld een olieverontreiniging. Met andere (afsluitbare) ondersteunende kunstwerken worden onder andere duikers (buis in een oppervlaktewaterlichaam die water doorlaat) bedoeld.
Een stuw is een kunstwerk waarmee het waterpeil wordt verhoogd of verlaagd. Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/de bediening van een stuw bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren.
Artikel 3.3 Onderhoudsplichtigen
Onderhoudsplichtigen worden volgens artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld.
Waterkeringen hebben een waterkerende functie. Het gewoon onderhoud is erop gericht dat de waterkering die functie behoudt. In dit kader is in dit artikel bepaald wat de onderhoudsplichtigen van de waterkeringen voor het gewoon onderhoud in ieder geval moeten doen. De opsomming is niet uitputtend. Ten aanzien van de grasmat betekent dit dat deze uit diverse soorten grassen en kruiden bestaat, een goede en diepe doorworteling en geen kale plekken heeft. Kale plekken kunnen bijvoorbeeld ontstaan door aanwezige materialen op de grasmat, overbegrazing of woekerende kruiden. Daarom geldt de verplichting tot het bestrijden van in dit artikel genoemde planten en kruiden.
Artikel 3.5 Buitengewoon onderhoud
In dit artikel is bepaald wat onderhoudsplichtigen verplicht zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Het buitengewoon onderhoud wordt meestal gedaan door het waterschap.
Artikel 3.6 Ondersteunende kunstwerken en werken
Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of boven waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.
Oppervlaktewaterlichamen hebben diverse functies in de waterhouding, waaronder waterkwantiteit, waterkwaliteit en scheepvaart. Het gewoon onderhoud is erop gericht dat oppervlaktewaterlichamen deze functies behouden. In dit kader is in dit artikel bepaald wat de onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen voor het gewoon onderhoud in ieder geval moeten doen. Het maaien en verwijderen van begroeiing kan daarvoor vaker nodig zijn dan eens per jaar. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Daarnaast geldt op basis van dit artikel dat maaisel tijdig (2 dagen) uit het water gehaald wordt en ook binnen afzienbare tijd (4 weken) maaisel dat op de kanten achtergebleven is wordt opgeruimd. Dit is om te voorkomen dat maaisel in het water achterblijft of later in het water terecht komt bijvoorbeeld verstopping van duikers tot gevolg heeft. Daarnaast dient te worden voorkomen dat het talud aangetast wordt door het lang laten liggen van maaisel.
Artikel 3.8 Buitengewoon onderhoud
In dit artikel is bepaald waartoe onderhoudsplichtigen verplicht zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen. Buitengewoon onderhoud is het in stand houden van de oppervlaktewaterlichamen overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Het buitengewoon onderhoud aan categorie Aoppervlaktewaterlichamen wordt meestal gedaan door het waterschap.
Artikel 3.9 onderhoud aan ondersteunende kunstwerken en werken
De meest voorkomende kunstwerken in oppervlaktewaterlichamen zijn:
Het doel van het ‘schoonhouden van het doorstroomprofiel’ is het zorgen voor een onbelemmerde waterdoorvoer door kunstwerken. Bij een duiker houdt het schoonhouden in dat de duiker vrij is van bijvoorbeeld bladeren en modder.
Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem
Het is van belang dat de functies van waterstaatswerken, beschermingszones, profielen van vrije ruimte en grondwaterlichamen gewaarborgd blijven. Voorkomen moet worden dat er werken en werkzaamheden plaatsvinden aan bijvoorbeeld een waterkering, waardoor de functie daarvan (het keren van water) in het gedrang komt. In dit hoofdstuk worden de werken en werkzaamheden gereguleerd. Omdat bijvoorbeeld een waterkering een andere functie heeft dan een bergingsgebied gelden er voor waterkeringen andere regels dan voor bergingsgebieden. Van het begrip ‘werken’ is in artikel 1.1 van deze Keur een definitie gegeven. Bij het begrip ‘werkzaamheden’ moet een verband worden gelegd met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder andere aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden zijn zowel handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, onderhoudsstroken, beschermingszones etc, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat daarvan. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot.
Artikel 4.1 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen en onderhoudsstroken
In dit artikel worden oppervlaktewaterlichamen en onderhoudsstroken beschermd.
Artikel 4.1.1 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen
In dit artikel worden specifiek oppervlaktewaterlichamen beschermd.
Artikel 4.1.2 Watervergunning onderhoudsstroken
In dit artikel worden specifiek onderhoudstroken beschermd. Categorie A-oppervlaktewaterlichamen hebben de belangrijkste functie voor de water aan- en afvoer. Om deze functie veilig te stellen moet adequaat onderhoud aan deze oppervlaktewaterlichamen gegarandeerd zijn. Daarom ligt vaak aan weerszijden van categorie Aoppervlaktewaterlichamen een onderhoudsstrook. Het machinaal onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam vindt plaats via de onderhoudsstrook. Om te garanderen dat het onderhoud adequaat kan plaatsvinden via de onderhoudsstrook zijn bepaalde werken en werkzaamheden op die strook verboden. De breedte en ligging van een onderhoudstrook zijn vastgelegd in de legger.
Ten aanzien van het bepaalde onder e) geldt dat het volgende; op de onderhoudsstroken gemeten vanaf 4,00 meter uit de insteek zijn de verboden die gelden op onderhoudsstroken tot 4,00 meter uit de insteek niet van toepassing. In de praktijk blijkt dat voor een efficiënt onderhoud het gebruik van de onderhoudsstrook gemeten 4,00 meter vanaf de insteek noodzakelijk is. Echter bepaalde activiteiten buiten deze strook van 4,00 meter vanaf de insteek kunnen het gebruik ervan ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden nog steeds belemmeren. De verboden genoemd onder sub e) zijn erop gericht het gebruik ten behoeve van het efficiënt onderhoud te waarborgen. Het waterschap hanteert sinds lange tijd dit systeem van onderhoudsstroken. Deze Keur heeft niet de intentie dit systeem te wijzigen. In de legger kan in bepaalde gevallen bepaald worden dat een kleinere onderhoudsstrook dan 4,00 meter voldoende is voor het waarborgen van het onderhoud. In dat geval geldt nog steeds dat het gestelde onder e) alleen geldt vanaf 4,00 meter uit de insteek en dus dat deze regel in die situatie geen praktische betekenis heeft.
Artikel 4.2 Watervergunning bergingsgebieden
De handelingen en werkzaamheden die in dit artikel verboden zijn kunnen waterberging ter plaatse belemmeren en de bergingscapaciteit van het bergingsgebied als geheel aantasten. Verder is het mogelijk dat het aanbrengen van bepaalde bouwwerken zich niet verdraagt met de aard van een bergingsgebied. Bouwwerken, die grote schade oplopen door het inunderen van het bergingsgebied of die mogelijk tot grote verontreiniging leiden van het ingestroomde water moeten zoveel mogelijk worden geweerd uit een bergingsgebied. Behalve de verboden genoemd in dit artikel kent de Keur geen verboden voor bijvoorbeeld agrarische activiteiten binnen de bergingsgebieden. Agrarische activiteiten (bijvoorbeeld het verbouwen van gewassen en het aanbrengen van beplanting) zijn in de bergingsgebieden toegestaan, mits het ter plaatse geldende bestemmingsplan deze activiteiten niet verbiedt.
Artikel 4.3 Watervergunning waterkeringen
In dit artikel worden waterkeringen beschermd. Tav lid h: onder seismisch onderzoek wordt verstaan: de registratie en interpretatie van de weerkaatsing van kunstmatig opgewekte trillingen door de scheidingsvlakken van de bodemlagen in de ondergrond.
Artikel 4.3.1 Watervergunning kruinen en taluds van primaire waterkeringen en Artikel 4.3.2 Watervergunning kruinen en taluds van regionale en overige keringen
De verboden die in deze artikelen zijn opgenomen zijn bedoeld voor de instandhouding van de grasmat. De grasmat is van essentieel belang voor het waterkerend vermogen van de waterkering. Het begrip ‘bemesten’ moet ruim worden uitgelegd. Onder bemesten wordt bijvoorbeeld ook verstaan het verspreiden van specie en slootmaaisel over de waterkering en het laten liggen van gemaaid gras.
De verboden van deze artikelen lijken niet in overeenstemming met de onderhoudsverplichtingen die aan de eigenaren van waterkeringen zijn opgelegd. Het onderhoud is er op gericht het waterkerend vermogen in stand te houden. Dit vereist een bepaalde manier van maaien, beweiden, bemesten enzovoorts. Door middel van vergunningverlening en bij algemene regel kan het waterschap voorschriften opnemen voor de manier waarop mag worden gemaaid, beweid, bemest enzovoorts. De voorschriften worden afgestemd op de situatie ter plaatse. Het opnemen in de Keur van voorschriften met betrekking tot het maaien, beweiden, bemesten, enzovoorts van waterkeringen is niet wenselijk. De Keur omvat regels van algemene aard en is niet geschikt om in te spelen op specifieke situaties. Uitgangspunt is dan ook dat vergunning wordt verleend van deze verboden indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van de onderhoudsverplichtingen.
Artikel 4.3.3 Watervergunning compartimenteringskeringen
Dit artikel bevat de verbodsbepalingen die gelden voor een regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskering.
Artikel 4.4 Watervergunning beschermingszones
Dit artikel bevat de verbodsbepalingen die gelden voor beschermingszones.
Artikel 4.5 Watervergunning profielen van vrije ruimte
Dit artikel bevat de verbodsbepalingen die gelden in de profielen van vrije ruimte. Zie verder de toelichting bij het begrip ‘profiel van vrije ruimte’ in de begripsbepalingen.
Artikel 4.6 Watervergunning ondersteunende kunstwerken
Dit artikel bevat de verbodsbepalingen die gelden voor ondersteunende kunstwerken. Onder ondersteunende kunstwerken worden allerhande constructies verstaan die onderdeel van een waterstaatswerk zijn. Voorbeelden van ondersteunende kunstwerken zijn: duikers, stuwen, sluizen, vistrappen en coupures.
Artikel 4.7 Watervergunning scheepvaart
Het waterschap is bevoegd regels te stellen in het belang van het waterbeheer; dat doet het waterschap in de Keur.
Daarnaast kan het waterschap op grond van de Scheepvaartverkeerswet regels stellen voor wateren die tevens scheepvaartwegen zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet. Die regels zien niet op het waterbeheer maar bijvoorbeeld op de instandhouding van de vaarweg als verkeersroute, de bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en op de bescherming van in of boven de vaarweg aanwezig werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het waterschap ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de bevoegdheid als waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Bij strijdigheid prevaleert de Scheepvaartverkeerswet.
Een aantal oppervlaktewaterlichamen heeft naast een functie voor de water aan- en afvoer ook een scheepvaartfunctie. Met betrekking tot scheepvaart moet onderscheiden worden: het vaarwegbeheer en het nautisch beheer.
Onder vaarwegbeheer wordt verstaan: de aanleg en het in stand houden van de infrastructurele voorzieningen die nodig zijn voor gebruik van het water door de scheepvaart. Het waterschap is vaarwegbeheerder van de Mark en Dintel, Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet, Mark- Vlietkanaal, Roode Vaart Noord en Zuid en de Steenbergsche en Heense Haven. In de Verordening Water Noord-Brabant heeft de provincie het waterschap belast met het vaarwegbeheer over deze vaarwegen. Het vaarwegbeheer en het kwantiteitsbeheer liggen beide bij het waterschap. Het waterschap heeft in de Keur regels gesteld voor het vaarwegbeheer. Voor de overige oppervlaktewaterlichamen is niet uitdrukkelijk vastgelegd wie vaarwegbeheerder is. Vooralsnog geldt dat de zorg voor de vaarweg of havenfunctie blijft berusten bij het overheidslichaam dat die taak reeds onder zich had. Zo blijven bepaalde havens of vaarwegen in vaarwegbeheer bij gemeenten.
Nautisch beheer is het reguleren van het scheepvaartverkeer op basis van de Scheepvaartverkeerswet. De Scheepvaarverkeerswet en het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement regelen het verkeer op vaarwegen. De nautisch beheerder is bevoegd regels te stellen. Over het algemeen heeft het waterschap het nautisch beheer over de oppervlaktewaterlichamen in zijn beheersgebied. Concreet is het waterschap nautisch beheerder:
Onder een (vaar)evenement wordt verstaan iedere vorm van georganiseerde groepsactiviteit waarbij gebruik gemaakt wordt van één of meerdere vaartuigen, vlotten of drijvende voorwerpen, zowel eenmalig als wederkerend van aard. Varen met bijvoorbeeld een roeiboot of een kano wordt door dit artikel niet verboden. In die gevallen waar het wenselijk is varen geheel te verbieden, kan dat verboden worden door het nemen van een verkeersbesluit op grond van de Scheepvaartverkeerswet.
Intensief gebruik van oppervlaktewaterlichamen door o.a. vaartuigen, waterskies en jetski’s kan schade aan de oppervlaktewaterlichamen toebrengen. Het gaat dan onder andere om het beschadigen van taluds en bodem van oppervlaktewaterlichamen. Het omwoelen van de waterbodem door de schroef van het vaartuig kan de waterkwaliteit negatief beïnvloed worden.
Het verbod om benedenstrooms van de sluizen te Dintelsas ankers uit te zetten en kabels of kettingen te slepen komt voort uit de aanwezigheid van een onderwaterbestorting (stortebed) ter bescherming van de bodem tegen uitschuring door de spuistroom van de sluizen.
Onder de door het bestuur ingerichte plaatsen kunnen vallen: havens, laad- en losplaatsen, wachtplaatsen bij bruggen en sluizen. Met bebording kan het gebruik van deze plaatsen worden gereguleerd.
Artikel 4.8 Watervergunning af- en aanvoeren, brengen en/of onttrekken
De begrippen ‘afvoeren’, ‘aanvoeren’, ‘brengen’ en ‘onttrekken’ worden in relatie tot oppervlaktewaterlichamen als volgt gedefinieerd:
onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht. Voor het hele beheersgebied geldt in het algemeen dat het brengen van water, het onttrekken van water, het aan- en afvoeren van water met een debiet van 100 m3 per uur of meer vergunningplichtig is gesteld, omdat het ongecontroleerd brengen van water in of het onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen met een dergelijk debiet (alleen of cumulatief), negatieve gevolgen voor het watersysteem kunnen hebben. Daarnaast geldt dat in peilbeheerste gebieden het ongecontroleerd brengen van water in en het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen het in stand houden van het peilbesluit in de weg staat.
Artikel 4.9 Watervergunning versnelde afvoer door verhard oppervlakken
De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Dit komt doordat neerslag via het verharde oppervlak sneller wordt afgevoerd naar het oppervlaktewaterlichaam dan wanneer het oppervlak onverhard was gebleven. Er ontstaat dan een afvoergolf die de aan- en afvoer van water belemmert. Dit effect wordt versterkt, wanneer er meerdere van deze ingrepen plaatsvinden die leiden tot een toename van het verhard oppervlak dat afwatert op een oppervlaktewaterlichaam (cumulatief effect). Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Op basis van de Keur is een vergunning noodzakelijk voor het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen van hemelwater dat afkomstig is van verhard oppervlak van 2000m2 of meer. In de vergunning kan worden opgenomen dat een bufferende voorziening (retentie) vereist is.
Artikel 4.10 Watervergunning voor handelingen in beschermde gebieden
Voor hydrologische gevoelige delen van het beheersgebied geldt een apart vergunningenregime, met het oog op verdrogingsbestrijding. Deze delen zijn op de bij Keur behorende ‘keurkaart Beschermde Gebieden’ aangewezen als beschermde gebieden. Het gaat daarbij niet alleen om de cumulatieve effecten van het brengen van water in, het onttrekken van water aan het watersysteem in de beschermde gebieden, maar ook voor de negatieve invloed die deze handelingen hebben op de grondwaterstand in de beschermde gebieden. Binnen de beschermde gebieden geldt dat voor iedere keer dat water in oppervlaktewaterlichamen wordt gebracht, water aan oppervlaktewaterlichamen wordt onttrokken, water wordt aan- of afgevoerd een vergunning noodzakelijk is. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan onderbemalingen, drainages die water brengen op oppervlaktewaterlichamen, beregeningsinstallaties, enzovoorts. Enkel weidepompjes voor de drenking van vee zijn uitgezonderd, omdat de invloed daarvan nihil is. Het gaat dan enerzijds om kleine mechanische pompjes die water onttrekken aan het oppervlaktewaterlichaam die door het dier zelf worden bediend of aangedreven. Anderzijds gaat het dan om drinkbakken met een kleinschalige pomp die een drinkbak gevuld houdt met water, vaak aangedreven door middel van zonne-energie. Het gaat niet om andersoortige pompen of voorzieningen.
Artikel 4.11 Meldplicht af- en aanvoeren, brengen en/of onttrekken
Voor gevallen waarin relatief weinig water in oppervlaktewaterlichamen wordt gebracht, of wordt onttrokken en in gevallen van geringe aan- en afvoer van water is het noodzakelijk toezicht op die activiteiten te houden om te voorkomen dat door deze kleine werkzaamheden schade ontstaat aan waterstaatswerken. Ten behoeve van dat toezicht is bepaald dat het in het oppervlaktewaterlichaam brengen van water, het onttrekken van water daaraan, de aan- en afvoer van water met debieten van 50 m3 per uur tot 100 m3 per uur ten minste 5 dagen tevoren gemeld moeten worden bij het waterschap.
Het bestuur kan ook nadere regels stellen zoals het voorschrijven van een meldplicht en bepalen dat, bij de inwerkingtreding van een algemene regel, vergunningen na verloop van een bepaalde periode van rechtswege komen te vervallen. De betreffende activiteit wordt dan nog uitsluitend door de algemene regel gereguleerd.
Artikel 4.14 Reikwijdte artikelen grondwater
Dit artikel zorgt voor een duidelijke scheiding tussen de regels in de keur die specifiek gaan over grondwater zoals bedoeld in de Waterwet en andere aspecten die elders in de keur geregeld worden, zodat er geen ongewenste overlap ontstaat.
Artikel 4.15 Watervergunning onttrekken van grondwater of infiltreren in de bodem
Dit artikel bepaalt dat het onttrekken of infiltreren van grondwater verboden is zonder vergunning van het bestuur, behalve in die gevallen als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet. Artikel 6.4 van de Waterwet houdt in dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag is in de gevallen dat water wordt onttrokken aan een grondwaterlichaam of wordt geïnfiltreerd:
Artikel 4.16 Melden, meten en registreren grondwateronttrekkingen
Dit artikel heeft specifiek betrekking op de verplichtingen tot het melden en van het doen van opgave van de jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater of geïnfiltreerd water, die zijn opgenomen in artikel 6.11 van het Waterbesluit. Deze verplichtingen dienen volgens de wetgever verschillende doeleinden. In de eerste plaats wordt door opgave inzicht verschaft in de mate waarin grondwater wordt onttrokken en water in de bodem wordt geïnfiltreerd. Een tweede oogmerk is de controle op naleving van vergunningen en algemene regels. Ten behoeve van het opgeven van jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater en geïnfiltreerd water kan het bestuur een schriftelijk, dan wel digitaal, formulier vaststellen.
Bij de invoering van de Waterwet heeft de wetgever bewust de regels voor het meten en registeren van grondwateronttrekkingen en –infiltreren zo veel mogelijk landelijk uniform geregeld. Daarbij zijn de mogelijkheden om daarvan decentraal af te wijken ingeperkt ten opzichte van de situatie voor de Waterwet. De wetgever heeft daarmee beoogd de administratieve lasten in het hele land zoveel mogelijk gelijk te trekken en heeft daarom in het Waterbesluit en de Waterregeling uitputtend bepaald wat en hoe er gemeten dient te worden (debietmeter en meetnauwkeurigheid). Het enige wat decentraal wel gereguleerd kan worden, is gevallen aanmerken in welke gevallen de onttrokken/geïnfiltreerde hoeveelheden water niet gemeten en gemeld moeten worden, of voor kortstondige onttrekkingen of infiltreren bepalen dat men juist vaker dan voorgeschreven een opgave moet doen. De hier aangeduide categorieën onttrekkingen waren vanwege hun beperkte aard en omvang al voor de invoering van de Waterwet vrijgesteld van meten en registeren. Voor deze zeer kleine ondiepe onttrekkingen is de registratie een immers zeer zwaar instrument. De te installeren watermeter kan hierbij de kosten van de gehele installatie in sterke mate gaan overtreffen. Om onnodige bestuurlijke lasten en de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven te voorkomen, zijn deze systemen daarom al lange tijd vrijgesteld van de verplichting tot melden, meten en registreren. Dit was in de voorgaande keur en de daarvoor geldende provinciale verordening al opgenomen en wordt thans voortgezet. Deze vrijstellingsregeling is daarbij wederom opgenomen in de keur en in niet een algemene regel, omdat artikel 6.11 van het Watersbesluit bepaald dat deze regels “bij verordening van het waterschap” gesteld moeten worden en niet “bij of krachtens”. Hiermee heeft de wetgever kennelijk beoogt deze bevoegdheid bij het algemeen bestuur te houden als onderdeel van de keur, zodat regeling per algemene regel niet mogelijk is.
Veel onttrekkingen zijn tijdelijk, zoals saneringen of bronbemaling. In een vergunning kan ook altijd, indien gewenst, een termijn van beëindiging van een onttrekking of het infiltreren worden opgenomen.
Door de beëindiging te laten melden, krijgt het bestuur de kans om rekening te houden met de veranderende situatie, omdat mogelijk aanpassingen in het waterbeheer nodig zijn om de effecten van de beëindiging op te vangen. De in dit artikel genoemde term ‘tijdig’ is ter beoordeling van de houder van de inrichting en/of het werk tot onttrekking of infiltreren. Bij grote onttrekkingen of infiltreren zijn de gevolgen van de beëindiging groter en heeft het waterschap langer nodig om hiermee rekening te houden. Het is daarom niet mogelijk een algemene termijn te stellen. Voor veel kleinere onttrekkingen blijkt 4 weken over het algemeen voldoende tijdig te zijn. Voor onttrekkingen die maar kort duren en daarom maar een beperkte invloed hebben, is het wel mogelijk termijnen te stellen. Daarbij is aangesloten bij de werkwijze uit het Activiteitenbesluit.
Artikel 4.22 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden
In dit artikel worden regels gesteld als zich bijzondere omstandigheden voordoen.
Onder de bedoelde bijzondere omstandigheden vallen in ieder geval:
Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken en beschermingszones. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.
In dit artikel wordt bewust niet gesproken over calamiteiten maar over bijzondere situaties. Met calamiteiten worden immers ernstige omstandigheden bedoeld waarvoor dus al bijzondere regelgeving geldt. Er kunnen zich echter ook bijzonder omstandigheden voordoen, die (nog)geen echte calamiteit zijn, maar toch een buitengewoon optreden van de waterbeheerder vragen.
Artikel 4.23 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen
De memorie van Toelichting van de Waterwet, pagina 119, vermeldt ten aanzien van deze vrijstelling het volgende:
‘Evenals het geval is in de huidige Wet beheer rijkswaterstaatswerken en in de Keuren van waterschappen, zullen handelingen die dienen voor het onderhoud van waterstaatswerkenniet vergunningplichtig worden gesteld. Hetzelfde geldt voor het herstel van waterstaatswerken. Het maken van werken en verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van het onderhoud aan, of herstel van waterstaatswerken is toegestaan, of dit nu door de waterbeheerder zelf of op last (door een onderhoudsplichtige) wordt uitgevoerd.’
Hierbij moet onder andere gedacht worden aan het beweiden of maaien van de grasmat van een primaire waterkering, het leggen van duikers om ten behoeve van het uitvoeren van onderhoud een oppervlaktewaterlichaam te kunnen oversteken, het vervangen van stuwen of het planten of rooien van beplanting op waterkeringen.
Het aanleggen of wijzigen van een waterstaatswerk valt niet onder de werking van dit artikel.
Daarvoor moet immers een projectplan worden opgesteld (Artikel 5.4 van de Waterwet).
Dit artikel betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden.
De formulering is geënt op de artikelen 6.8 en 6.9 zoals de Invoeringswet Waterwet deze aanreikt.
Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk verantwoordelijk worden gehouden. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.
Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de – straks geldende - wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten. Op basis van deze wet kan de rijksoverheid naleving van Europese regelgeving door publieke organisaties in Nederland borgen. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat hij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Daarbij kan men denken aan het vernielen van een vistrap, aan het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en aan het weer ‘verharden’ van de oever.
Artikel 5.1 Aanwijzing toezichthouders
Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 5.1 van de Keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.
In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximumstraf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).
De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). De buitengewoon opsporingsambtenaren van waterschap Brabantse Delta zijn beëdigd door het Openbaar Ministerie maar in dienst van het waterschap. Deze buitengewoon opsporingsambtenaren zijn bevoegd een proces verbaal op te maken van een overtreding en dienen dit in bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie kan de overtreder veroordelen tot de in dit hoofdstuk genoemde straffen (strafsanctie).
Het waterschap past in de handhaving een zogenaamd tweesporenbeleid toe. Naast de strafoplegging door het Openbaar Ministerie neemt het dagelijks bestuur haar verantwoordelijkheid door ook bestuursrechtelijk handhavend op te treden. Hiermee heeft het waterschap de mogelijkheid de overtreding te beëindigen (herstelsanctie). In dit kader kan besloten worden tot het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom of het intrekken van de vergunning.
Artikel 6.9 Bestrijdingsmiddelen onderhoudsstroken en Artikel 6.12 Bestrijdingsmiddelen waterkeringen
Het pleksgewijs bestrijden van brandnetels, distels, Ridderzuring en Jacobskruiskruid is toegestaan. Het begrip ‘pleksgewijs’ houdt in dat uitsluitend in het gebied dat door de te bestrijden plant wordt ingenomen de bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt. Het gebied dat door de plant wordt ingenomen wordt bepaald door de bovengrondse omvang van de plant Het gebruik van bestrijdingsmiddelen mag vanzelfsprekend niet strijdig zijn met wetgeving op het gebied van waterkwaliteit.
Ten aanzien van de bestrijding van distels geldt dat in de Keur met het begrip distels slechts bepaalde soorten uit deze plantenfamilie bedoeld worden. Sommige distelsoorten zijn wettelijk beschermde plantensoorten en mogen niet bestreden worden. De algemene regel geldt dus alleen voor die distels die in de Keur zijn benoemd. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de drie soorten die genoemd zijn geldt dat deze bestreden moeten worden in verband met de instandhouding van de grasmat op waterkeringen. Aangezien het woekerende kruiden zijn, laten ze na afsterven in het najaar grote kale (en dus onbeschermde) plekken in de grasmat achter. Jacobskruiskruid is geen woekerplant. Er is dus geen waterhuishoudkundige noodzaak Jacobskruiskruid te bestrijden, zodat dit niet verplicht kan worden. Aangezien dit wel een giftig en lastig alternatief te bestrijden kruid is en met name op waterkeringen waarvan de grasmat met schaapsbeweiding in stand gehouden wordt, wordt hier wel de aanwending van chemische middelen onder voorwaarden bij uitzondering toegelaten.
Artikel 6.11 Niet-dijkkruisende nutsaansluitingen met kabels en leidingen op regionale keringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen:
Bij beschermende voorzieningen als genoemd moet gedacht worden aan bijvoorbeeld mantelbuizen.
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de Keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.
In artikel 5.1 van de Waterwet is bepaald dat het waterschap zorgt voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. De legger is van belang voor de reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen van de Keur. De Waterwet bepaalt in artikel 5.1 dat bij provinciale verordening vrijstelling verleend kan worden ten aanzien van het in de legger vermelden van vorm, afmeting, constructie en de ligging van waterstaatswerken.
Op basis van Verordening Water Noord-Brabant zijn de minst belangrijke delen van de oppervlaktewaterlichamen (vb greppels en oppervlaktewaterlichamen langs wegen die dienen voor de afwatering van die weg)vrijgesteld van opname in de legger. Daarnaast is in de Verordening Water Noord-Brabant bepaald dat van de vrij meanderende wateren enkel de ligging aangegeven dient te worden, door middel van een zone waarbinnen het oppervlaktewaterlichaam zich feitelijk kan bevinden. Voor waterstaatswerken, beschermingszones en profielen van vrije ruimte waarvoor volgens artikel
5.1 Waterwet en de Verordening Water Noord-Brabant vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart. In de legenda bij deze kaarten is eveneens opgenomen hoe de onderhoudsstroken, beschermingszones, profielen van vrije ruimte en de zones van de waterkering af te leiden zijn. Die kaarten geldt niet als een legger, maar als een overgangsregeling.