Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingKeur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009
CiteertitelKeur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen
Externe bijlagenkeur_hhnk_2009.pdf (965 Kb) keur_algemene_regels_2010.pdf (710 Kb) keur_kaart.pdf (3558 Kb)

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Overgangsbepalingen: zie hoofdstuk 7

Kaart verbod aanvoer: zie bijlage

Overgangsregeling begrenzing waterstaatswerken en beschermingszones: zie bijlage

De Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 wordt ingetrokken, met uitzondering van de artikelen 19 tot en met 21. Op handelingen als bedoeld in deze artikelen blijven de artikelen 25, 29, 30, 32 en 33 van die keur van overeenkomstige toepassing.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 18-11-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Holland Combinatie 03-12-2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 78

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200901-10-2016nieuwe regeling

18-11-2009

Holland Combinatie 03-12-2009

09.26903

Tekst van de regeling

Intitulé

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop rustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en dat ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • b.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • c.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • d.

    dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap;

  • e.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen;

  • f.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • g.

    legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet;

  • h.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterwaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • i.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • j.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering;

  • k.

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • l.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken, en grondwaterlichamen;

  • m.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 6.2 bedoelde kaart is aangegeven;

  • n.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • o.

    Waterverordening Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

  • p.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • q.

    Wet: Wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet).

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1.

    De verplichtingen ingevolge deze keur rusten op de eigenaar van gronden.

  • 2.

    Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 3.

    Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.1 Visverbod

  • 1.

    Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden:

    • a.

      in oppervlaktewaterlichamen vis uit te zetten;

    • b.

      vaste vistuigen te plaatsen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet indien de visserij wordt uitgeoefend op basis van en in overeenstemming met een door het dagelijks bestuur goedgekeurd visserijplan.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van het visserijplan.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

§ 1 Gebodsbepalingen

Artikel 3.1 Afrasteringen

  • 1.

    De eigenaren van percelen die gebruikt worden voor het houden van dieren en die gelegen zijn langs of nabij waterstaatswerken, kunnen door het dagelijks bestuur verplicht worden langs hun percelen een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 3.2 Coupures en sluizen

De beheerders en eigenaren van coupures en sluizen in waterkeringen kunnen door het dagelijks bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

Artikel 3.3 Stuwen

De beheerders en eigenaren van stuwen dragen er zorg voor dat deze op eerste aanzegging door of namens het dagelijks bestuur op een peil worden gesteld als in de aanzegging is aangegeven.

§ 2 Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 3.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

§ 3 Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.5 Gewoon onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen, materialen en voorzieningen, dienstig aan de waterkering.

  • 2.

    De onderhoudsplichtigen en eigenaren van duinwaterkeringen, het strand daarvan uitgezonderd, dragen zorg voor het voortdurend stuifvrij houden. Daartoe zijn zij verplicht de gedeelten die dreigen te verstuiven afdoende te beplanten of andere maatregelen te treffen die verstuiving voorkomen.

Artikel 3.6 Buitengewoon onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

  • 2.

    Buitengewoon onderhoud aan primaire waterkeringen, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet, mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 april.

Artikel 3.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en een waterkerende functie hebben of mede een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.8 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.

Artikel 3.9 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

§ 1 Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 4.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te (be)houden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

    • c.

      vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen, te hebben of te (be)houden;

    • d.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e.

      buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven;

    • f.

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald;

    • g.

      de waterstand in een oppervlaktewaterlichaam op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat in het voor dat oppervlaktewaterlichaam geldende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

    • h.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

    • i.

      binnen 50 meter van de in- of uitstroomopening van een gemaal, inlaat, stuw of soortgelijke installatie ligplaats in te nemen met een schip, dan wel te zwemmen, te duiken of de watersport te beoefenen;

    • j.

      binnen een afstand van 200 meter van een windbemalingsinstallatie werken of beplantingen te plaatsen of te hebben hoger dan twee meter, gemeten vanaf het grondoppervlak dat de windbemalingsinstallatie onmiddellijk omringt.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur in een beschermingszone:

    • a.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • b.

      werken met een overdruk van 10 bar te plaatsen of te hebben;

    • c.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak

Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden neerslag versneld tot afvoer te laten komen:

  • a.

    door bebouwing of verharding van 800 m² of meer onverharde grond;

  • b.

    door realisatie van verscheidene min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 800 m² of meer;

  • c.

    door aanleg van nieuw verhard oppervlak dat meer dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat;

  • d.

    door uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 800 m², indien het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer niet kan verwerken.

Artikel 4.3 Algemene regels

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 4.1, 4.2, 4.6 en 4.9 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

  • 2.

    Bij regeling krachtens het voorgaande lid kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het dagelijks bestuur.

§ 2 Algeheel verbod, watervergunning, meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, het lozen op of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 4.4 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur, zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het dagelijks bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.5 Verbod af- en aanvoeren, lozen en onttrekken voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden

Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur water af te voeren naar, aan te voeren uit, te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen in het gebied of de gebieden die op de bij deze keur behorende kaart A zijn aangegeven.

Artikel 4.6 Watervergunning af- en aanvoeren, lozen en onttrekken

Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur water af te voeren naar, aan te voeren uit, te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, indien de te verplaatsen hoeveelheid meer kan bedragen dan:

  • a.

    100 m³ per uur indien het betreft primaire wateren;

  • b.

    20 m³ per uur indien het betreft overige wateren.

Artikel 4.7 Meldplicht af- en aanvoeren, lozen en onttrekken

Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost op of onttrekt aan oppervlaktewaterlichamen meldt de af- of aanvoer, lozing of onttrekking aan het dagelijks bestuur indien de te verplaatsen hoeveelheid meer kan bedragen dan:

  • a.

    50 m³ per uur indien het betreft primaire wateren;

  • b.

    10 m³ per uur indien het betreft overige wateren.

Artikel 4.8 Meet- en registratieplicht af- en aanvoeren, lozen en onttrekken

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan met het oog op het te voeren beheer de meldplichtige krachtens het vorige artikel de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de gegevens opgave te doen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

Artikel 4.9 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur grondwater te onttrekken dan wel water in de bodem te infiltreren.

  • 2.

    Geen vergunning krachtens het vorige lid is vereist voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen, anders dan door middel van constructies volgens polderprincipe.

Artikel 4.10 Meet- en registratieplicht onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

  • 1.

    Degene die meer dan 12.000 m³ per jaar grondwater onttrekt en degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam is verplicht:

    • a.

      de onttrekking en infiltratie op te geven aan het dagelijks bestuur;

    • b.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken of geïnfiltreerd te meten en daarvan aantekening te houden;

    • c.

      telkens in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking of infiltratie, binnen een maand na beëindiging, aan het dagelijks bestuur opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken dan wel geïnfiltreerde hoeveelheden water;

    • d.

      bij de onder c. bedoelde opgave kennis te geven van de wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave, bedoeld onder a., verstrekte gegevens.

  • 2.

    Degene die water infiltreert in de bodem is verplicht de kwaliteit van het te infiltreren water te meten, te registreren en daarvan opgave aan het dagelijks bestuur te doen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

§ 3 Vrijstelling, nadere vrijstellingen, verstrekking gegevens en zorgplicht

Artikel 4.11 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 4.1, 4.5, 4.6 of 4.9 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het dagelijks bestuur ten behoeve van de aan het hoogheemraadschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 4.12 Nadere vrijstellingen

Het dagelijks bestuur kan andere oppervlaktewaterlichamen, grondwateren of gebieden, aangegeven op de bij deze keur behorende kaarten, aanwijzen waarop of waarin de in dit hoofdstuk bedoelde vrijstellingen van toepassing zijn.

Artikel 4.13 Verstrekking gegevens

Het dagelijks bestuur kan regels stellen met betrekking tot de gegevens die bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in dit hoofdstuk door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

Artikel 4.14 Zorgplicht

  • 1.

    Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijze had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het hoogheemraadschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijze van hem verwacht mogen worden teneinde die inbreuk te voorkomen, dan wel, indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2.

    Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt de inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen zo spoedig mogelijk aan het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Schouw

  • 1.

    Door of namens het dagelijks bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het dagelijks bestuur vastgesteld schema.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan, indien het dat nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4.

    De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 5.2 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 5.3 Strafbepalingen

  • 1.

    Overtreding van de bepalingen van deze keur of de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Vergunningen

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing, verleend vóór de inwerkingtreding van deze keur, voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2.

    Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

Artikel 6.2 Keurkaart

  • 1

    Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet en de Waterverordening vaststelling van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op een kaart.

  • 2.

    Voor de waterstaatswerken, bedoeld in het vorige lid, gelden voor de toepassing van de verbodsbepalingen in deze keur de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze keur.

Artikel 6.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

  • 1.

    Voor waterstaatswerken waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, bij provinciale verordening of bij reglement van bestuur vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die vóór inwerkingtreding van deze keur het onderhoud verrichtte.

  • 2.

    In het geval, bedoeld in het vorige lid, zijn de onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken verplicht tot instandhouding van die waterstaatswerken overeenkomstig hun functie.

Artikel 6.4 Intrekking en inwerkingtreding

  • 1.

    De Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 wordt ingetrokken, met uitzondering van de artikelen 19 tot en met 21. Op handelingen als bedoeld in deze artikelen blijven de artikelen 25, 29, 30, 32 en 33 van die keur van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Deze keur treedt in werking op de datum waarop de Wet in werking treedt.

Artikel 6.5 Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009.

Kaarten

Kaart A Kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden (artikel 4.5) bestaat uit twee bladen:

  • Blad 1 - Duin- en kuststreek

  • Blad 2 - Texel

U vindt deze kaarten in de bijgevoegde pdf-versie van de keur, op blz. 18 en 19.

Bijlage 1 Overgangsregeling begrenzing waterstaatswerken, beschermingszones en profiel

Bijlage 1 Overgangsregeling begrenzing waterstaatswerken, beschermingszones en profiel van vrije ruimte (artikel 6.2, tweede lid) bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a.

    Primaire waterkeringen exclusief zandige kust, Regionale waterkeringen en Overige waterkeringen

  • b.

    Primaire waterkeringen: zandige kust

  • c.

    Water met steile oevers of beschoeiing (sloot, kanaal)

  • d.

    Water met flauwe of natuurvriendelijke oevers (sloot, kanaal, rivier)

  • e.

    Water met zandige oevers (duinrel, beek)

U vindt deze bijlage in de bijgevoegde pdf-versie van de keur, op blz. 20-24.

Toelichting

1.1 De keur

Op 1 september 2006 is de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 in werking getreden. Deze keur was de eerste na het ontstaan van het hoogheemraadschap op 1 januari 2003. Door wijzigingen in wet- en regelgeving is het noodzakelijk de keur na relatief korte tijd te herzien.

1.2 Wet- en regelgeving

De keur is tot nu toe gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterstaatswet 1900 en de Wet op de waterhuishouding. De Waterschapswet verleent het waterschap de bevoegdheid om verordeningen en keuren vast te stellen. De Waterstaatswet 1900 en de Wet op de waterhuishouding vormen de basis voor de uitoefening van beheersbevoegdheden door het waterschap. De keur stelt nadere regels daarvoor.

Eind 2009 treedt de Waterwet in werking. Deze wet vormt een geheel nieuw kader voor de regelgeving en de uitoefening van beheersbevoegdheden op waterstaatsgebied. In het kader van de nieuwe wet is het waterschap de beheerder van regionale watersystemen. Het waterschap is bevoegd tot het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot die watersystemen, voor zover het waterschap met de zorg voor die watersystemen of onderdelen daarvan is belast. Ook de Waterwet gaat uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (keur).

De Waterwet is deels een kaderwet, die ook basis vormt voor andere uitvoeringsregelingen, zoals het Waterbesluit en de provinciale Waterverordening. Deze regelingen zijn mede bepalend voor de inhoud van de keur en de keur dient dus rekening te houden met hetgeen daarin is bepaald.

Vanwege de onderlinge samenhang tussen de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving is het noodzakelijk dat alle uitvoerende regelingen gelijktijdig met de wet in werking treden. Dit geldt ook voor de herziene keur en eventueel daarop gebaseerde algemene regels. Voor het opstellen van deze keur is uitgegaan van de Waterwet, de Invoeringswet Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling en de Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van de provincie Noord-Holland, zoals deze in ontwerp luiden.

1.3 Modelkeur Unie van Waterschappen

Voor het opstellen van deze keur is gebruik gemaakt van de modelkeur 2009 van de Unie van Waterschappen. Deze is afgestemd op de nieuwe Waterwet en de model-Waterverordening van het Interprovinciaal Overleg. De modelkeur is voor het overgrote deel overgenomen. Slechts op enkele onderdelen is het model aangepast aan gebiedseigen aspecten van het hoogheemraadschap. Verder zijn de toelichtingen hier en daar iets uitgebreider om in de praktijk veel gestelde vragen te voorkomen.

1.4 Algemene regels

Evenals in de bestaande keur wordt in de herziene keur het dagelijks bestuur de bevoegdheid verleend nadere regels te stellen of kaartbijlagen aan te passen, waardoor keurverboden een ruimere werking krijgen. Daarnaast krijgt het dagelijks bestuur, evenals in de bestaande keur, de bevoegdheid algemene regels vast te stellen voor bepaalde handelingen. Deze regels kunnen ook een algeheel verbod inhouden of een vrijstelling van de vergunningplicht, al dan niet in combinatie met een meld-, meet- of registratieplicht. Met algemene regels voor de uitvoering van bepaalde handelingen wordt beoogd het aantal situaties waarin vergunning moet worden aangevraagd te verminderen en aldus de administratieve lasten voor de burger te reduceren.

Van de mogelijkheid algemene regels te stellen die in de plaats komen van de vergunningplicht is tot nu toe beperkt gebruik gemaakt. Het ligt in de bedoeling daar waar mogelijk het gebruik van algemene regels verder uit te breiden.

1.5 Inhoud van de keur

De keur beoogt bescherming van regionale watersystemen, voor zover het hoogheemraadschap met de zorg daarvoor is belast en daarin niet door hogere wet- of regelgeving is voorzien. Daarmee is de keur het sluitstuk van de regelgeving met betrekking tot watersystemen.

Hoewel de Waterwet een sterk integrerend karakter heeft, vormt zij geen alomvattende basis voor het beheer van watersystemen. Ook andere wetten bevatten regels die mede strekken tot bescherming van watersystemen. Te denken valt aan de wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, milieubescherming, bodembescherming, natuurbescherming en scheepvaart. Deze wetgeving laat in veel gevallen geen ruimte voor aanvullende regeling in de keur. Hieronder is aangegeven met betrekking tot welke beheerstaken wel of geen regels in de keur zijn opgenomen in relatie tot andere van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

a. waterkwaliteit

De waterkwaliteitszorg is geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater ter bescherming van de fysisch-chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit uitputtend. Bij de vaststelling van de Waterwet is er bovendien voor gekozen de bestaande regels over lozingen, neergelegd in een aantal algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, in stand te laten. Hierin zijn zowel de waterkwaliteits- als de milieuaspecten opgenomen. Deze regels laten nagenoeg geen ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau.

Wel kunnen in de keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo zijn enkele bepalingen over visbeheer opgenomen. Deze beogen te bewerkstelligen dat de visserij in het beheergebied van het hoogheemraadschap uitsluitend geschiedt op basis van een door het bestuur van het hoogheemraadschap goedgekeurd visplan. Doel daarvan is om de ecologische kwaliteit van de desbetreffende viswateren veilig te stellen of te verbeteren. In zo’n visplan zijn regels gesteld over het uitzetten van bepaalde soorten, het vissen op bepaalde soorten en andere visbeheermaatregelen die aan de aquatische ecologie ten goede komen.

b. grondwater

Nieuw in deze keur zijn bepalingen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Met de inwerkingtreding van de Waterwet worden waterschappen bevoegd onderdelen van de grondwaterbeheertaak uit te oefenen. Het gaat om de regulering van onttrekkingen van grondwater met uitzondering van onttrekkingen voor industriële toepassingen, waarbij de onttrokken hoeveelheid meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt, en van onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening en voor bodemenergiesystemen. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie. In de keur is rekening gehouden met instructiebepalingen die de provincie voor de uitoefening van deze taak heeft opgenomen in de Waterverordening voor het hoogheemraadschap.

c. vaarwegbeheer (waterstaatkundig)

In de keur zijn geen specifieke bepalingen opgenomen over vaarwegen. Regels over instandhouding en onderhoud van vaarwegen (het waterstaatkundig beheer, ook wel aangeduid als bakbeheer) zijn opgenomen in de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995. Deze verordening geldt voor een beperkt aantal grotere vaarwegen. Verschillende hiervan zijn bij het hoogheemraadschap in beheer. Voor die wateren is het hoogheemraadschap mede belast met de uitvoering van de verordening, waaronder de vergunningverlening en de handhaving.

Aanvullende keurbepalingen voor (andere) vaarwegen zijn niet nodig geacht. Hiervoor geldt immers dat onderhoudsverplichtingen, vergunningverlening en handhaving mede kunnen worden afgestemd op de belangen van het vaarverkeer.

d. vaarwegbeheer (nautisch)

Van het waterstaatkundig vaarwegbeheer dient te worden onderscheiden het nautisch vaarwegbeheer. Het nautisch vaarwegbeheer betreft de zorg voor de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer. Regels hiervoor zijn opgenomen in de Scheepvaartverkeerswet, het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement en het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer.

Voor de meeste voor de scheepvaart openstaande wateren in het gebied is het hoogheemraadschap nautisch vaarwegbeheerder. Dit vloeit voort uit de aanwijzing van de rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet (besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 30 januari 1995, nr. 7, Provinciaal Blad 1995, 21). Naar verwachting zal deze aanwijzing na inwerkingtreding van de Waterwet worden geactualiseerd.

Regels voor het scheepvaartverkeer kunnen op grond van de Scheepvaartverkeerswet mede gesteld worden ter instandhouding van vaarwegen en ter voorkoming van schade aan de waterhuishouding, oevers, waterkeringen en werken in of over scheepvaartwegen. De wet en de daarop gebaseerde regels gelden voor alle vaarverkeer, ook voor de kleine recreatievaart en recreatie met drijvende voorwerpen als waterscooters, zeilplanken en vlotten. Het Binnenvaartpolitiereglement bevat tal van voorschriften voor het vaarverkeer, het gebruik van vaarwegen en de bescherming van kunstwerken. In de keur zijn daarom geen verdere voorschriften ter regulering van het scheepvaartverkeer of ter bescherming van waterhuishoudkundige werken opgenomen.

Een uitzondering hierop vormt het verbod om ligplaats in te nemen, te zwemmen, te duiken of de watersport te beoefenen binnen 50 meter van een gemaal, inlaat, stuw of soortgelijke installatie. Dit verbod heeft ten doel schade als gevolg van sterke waterbeweging, zuiging en dergelijke te voorkomen. Een zodanig verbod komt niet voor in het Binnenvaartpolitiereglement en is daarom aanvullend in de keur opgenomen. De bevoegdheid tot aanvullende regeling is neergelegd in de Scheepvaartverkeerswet.

1.6 Wegenbeheer

In de keur zijn geen bepalingen meer opgenomen over wegen. Reden daarvoor is dat het wegenbeheer inhoudelijk op andere wetgeving gebaseerd is. De keur is gebaseerd op de Waterwet en sluit aan op de begrippen en bepalingen in die wet. Het opnemen van bepalingen over watersystemen en wegen in één keur ligt daarom niet voor de hand. Dergelijke bepalingen kunnen beter worden opgenomen in een afzonderlijke wegenkeur of wegenverordening.

Een wegenkeur of –verordening dient te worden afgestemd op de provinciale Wegenverordening. De huidige Wegenverordening Noord-Holland is ook van toepassing op waterschapswegen, met een aantal uitzonderingen. Naar verwachting wordt deze verordening herzien in het kader van de invoering van de nieuwe waterstaatswetgeving. Het valt nog niet te voorzien welke gevolgen dit heeft voor de wegen van het hoogheemraadschap. Een nieuwe wegenkeur of –verordening zal daarom pas worden opgesteld zodra duidelijk is wat hierin geregeld moet worden. In verband hiermee is het gewenst dat de wegenbepalingen in de vorige keur van kracht blijven. Een daartoe strekkende overgangsbepaling is in de keur opgenomen.

1.7 Opbouw van de keur

De opbouw van de keur is als volgt:

  • hoofdstuk 1: begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

  • hoofdstuk 2: ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • hoofdstuk 3: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen;

  • hoofdstuk 4: watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het af- en aanvoeren van water, het lozen op en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem; verder bevat dit hoofdstuk algehele verboden, meld-, meet- en registratieverplichtingen en vrijstellingen. Het hoofdstuk bevat tevens een algemene zorgplicht;

  • hoofdstuk 5: schouw, toezicht en handhaving;

  • hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

In overeenstemming met de modelkeur zijn definitiebepalingen waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven zoveel mogelijk vermeden door te verwijzen naar leggers en kaarten waarop de ligging, vorm, afmeting en constructie van waterstaatswerken zijn aangegeven. Waar een uitleg van gehanteerde begrippen gewenst is, is die opgenomen in de artikelsgewijze toelichting. Waar mogelijk zijn begrippen ontleend aan of in overeenstemming gebracht met de Waterwet. In figuur 1 is de onderlinge samenhang van de begrippen uit de Waterwet schematisch weergegeven.

Evenals in de vorige keur zijn de verbodsbepalingen abstracter geformuleerd dan in vroegere keuren gebruikelijk was. Hiermee wordt voorkomen dat alle mogelijke verboden uiterst gedetailleerd moeten worden omschreven. Hoewel delictsbepalingen in beginsel zo duidelijk mogelijk moeten worden omschreven, is een zekere vaagheid soms onvermijdelijk omdat niet altijd te voorzien is op welke wijze de te beschermen belangen kunnen worden geschonden. Is dat wel te voorzien, dan worden delictsomschrijvingen mogelijk te verfijnd, met als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en het belang van de algemene duidelijkheid van de wetgeving schade lijdt (HR 31 oktober 2000, NJ 2001, 14).

Bij de keur wordt aan het dagelijks bestuur voor een aantal zaken de bevoegdheid verleend nadere regels te stellen of kaartbijlagen aan te passen, waardoor keurverboden een ruimere werking krijgen. Daarnaast krijgt het dagelijks bestuur de bevoegdheid om algemene regels vast te stellen voor bepaalde handelingen en gedragingen, waarbij het keurverbod niet geldt en die in de plaats komen van de vergunningplicht. In een enkel geval wordt het dagelijks bestuur de mogelijkheid geboden een absoluut verbod in te stellen (artikel 4.4). Bij een algemeen verbod bestaat er geen mogelijkheid om vergunning te verlenen en behoeft een weigering om vergunning te verlenen dus niet nader te worden gemotiveerd.

Een aantal onderwerpen wordt niet meer in de keur geregeld. Deze worden hieronder toegelicht.

a. gedoogplichten en bijzondere bevoegdheden

Gedoogplichten en bijzondere bevoegdheden zijn niet meer in de keur opgenomen. Deze zijn thans geregeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet. Nieuw hierbij is dat sommige gedoog- en duldplichten gelden op grond van de wet, maar andere moeten worden ingeroepen bij beschikking.

Tot de gedoogplichten behoort de plicht van rechthebbenden van gronden onderhoudswerkzaamheden aan waterstaatswerken te gedogen en specie en maaisel die wordt verwijderd bij het regulier onderhoud van oppervlaktewaterlichamen te ontvangen. Deze gedoogplicht is geregeld in artikel 5.18 van de Waterwet. Blijkens de Memorie van Toelichting omvat regulier onderhoud zowel werkzaamheden om wateren op de vereiste leggerdiepte te houden als werkzaamheden ter verbetering van de water(bodem)kwaliteit. De ontvangstplicht geldt dus voor zowel kwantiteits- als kwaliteitsbagger.

b. vergunningen

Regels omtrent verlening, wijziging en intrekking van vergunningen komen ook niet meer in de keur voor. Deze materie is thans uitvoerig geregeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Nieuw bij de vergunningverlening is de mogelijkheid de houder van een vergunning de verplichting op te leggen financiële zekerheid te stellen voor de verwijdering van zaken die op grond van de vergunning zijn aangebracht, maar niet meer worden gebruikt. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken hoeven dus niet meer in de keur zelf te worden opgenomen, omdat de Waterwet daarin voorziet. Ook de rechtsopvolging van vergunninghouders is thans in de wet geregeld.

c. schadevergoeding

Bepalingen omtrent schadevergoeding zijn in hoofdstuk 7 van de Waterwet opgenomen. Dit onderwerp vindt daarom ook geen regeling meer in de keur.

1.8 Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de keur moeten worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het beleid zoals verwoord in het beheersplan zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de keur. Concreet betekent dit dat wanneer een waterloop een bepaalde functie heeft, een vergunningaanvraag die bij inwilliging tot gevolg zou hebben dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, op die grond geweigerd kan worden.

Voor toepassing van de keur kunnen nadere beleidsregels worden vastgesteld die richtinggevend zijn voor op grond van de keur te nemen besluiten, zoals de ontheffingverlening, het toezicht en de handhaving. Ter motivering van die besluiten kan worden verwezen naar de beleidsregels en van de beleidsregels kan alleen gemotiveerd worden afgeweken (Titel 4.3 Algemene wet bestuursrecht).

1.9 Werkzaamheden eigen dienst

In die gevallen waarin een waterschap niet optreedt als beheerder, maar als ‘derde’, bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt, heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net als die derde.

De in de keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van herstel van en gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het hoogheemraadschap als beheerder worden verricht. De bepalingen in de keur over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) hebben evenmin betrekking op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Onder normale beheers-activiteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Hoofdstuk 5 van de Waterwet heeft betrekking op werken, werkzaamheden en handelingen van de beheerder zelf. Indien het hoogheemraadschap als beheerder nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, stelt het daarvoor een projectplan vast. Deze verplichting betreft uitsluitend die voorgenomen werken of werkzaamheden in of bij een waterstaatswerk die tot gevolg hebben dat wijziging wordt gebracht in de normatieve toestand (richting, vorm, afmeting of constructie) van dat waterstaatswerk, zoals die is vastgelegd in de legger. Voor onderhouds- en herstelwerkzaamheden behoeft dus geen projectplan te worden opgesteld (MvT Waterwet, TK 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 103). Het hoogheemraadschap heeft geen vergunning van zichzelf nodig (zie ook artikel 4.11 van de keur). Een projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Daarnaast is op projectplannen die daarvoor naar hun aard en omvang in aanmerking komen de Inspraakverordening van het hoogheemraadschap van toepassing. Een projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn. De verplichting tot vaststelling van een projectplan geldt ook voor de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.

Op projectplannen tot aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen is de projectprocedure in paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing. Bij deze procedure vindt de voorbereiding van het projectplan gecoördineerd plaats door gedeputeerde staten. Op grond van de provinciale Waterverordening kunnen gedeputeerde staten deze procedure ook van toepassing verklaren op projectplannen tot aanleg of wijziging van regionale waterkeringen, van bergingsgebieden alsmede van oppervlaktewaterlichamen met een oppervlakte van ten minste één hectare of met een lengte van ten minste vijfhonderd meter. Gedeputeerde staten bepalen per geval of toepassing van deze procedure gewenst is. In de praktijk zal dit terughoudend geschieden en voornamelijk wanneer het hoogheemraadschap daarom verzoekt. Een projectplan dat tot stand komt met de projectprocedure behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

1.10 Keur en legger

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke voorschriften dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysieke begrenzingen van die waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen.

Deze constructie heeft het voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysieke begrenzingen in de keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan. Er hoeft immers niet per type waterkering of water een omschrijving van de fysieke begrenzingen te worden gegeven. Daardoor hoeft in de keur niet voor elk type waterstaatswerk een onderscheiden gebods- en verbodsregime te worden opgenomen.

Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar type waterstaatswerk vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is. In dit systeem is uit de legger – naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen – op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken en waar dus het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de keur (zg. gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dienen ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de keurbepalingen duidelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie. Internet maakt het mogelijk om de keur en de veelal reeds in digitale vorm beschikbare leggers voor het publiek toegankelijk te maken.

Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de artikelen 79 en 80 van de Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat deze toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Onderkend wordt dat niet alle waterschappen beschikken over leggers van waterstaatswerken, terwijl ook niet voor alle waterstaatswerken in beheer bij waterschappen het vaststellen van een legger thans is voorgeschreven. Artikel 5.1 van de Waterwet voorziet in de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de verplichting een legger vast te stellen voor bepaalde waterstaatswerken die zich naar hun aard of functie niet lenen voor het omschrijven van de leggerelementen (ligging, vorm, afmeting en constructie) of die van geringe afmetingen zijn. De provinciale Waterverordening geeft aan voor welke (delen van) waterstaatswerken die vrijstelling geldt.

De legger op grond van de Waterwet dient te worden onderscheiden van de legger, bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. Die legger is van een andere aard. In de Waterschapswet gaat het om de zogenoemde onderhoudslegger, een register van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die legger gaat om de relatie van een waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger bepaalt voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn en voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die deel uitmaken van een watersysteem of daaraan grenzen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

In de praktijk is het gebruikelijk dat de legger als normatieve staat van waterstaatswerken wordt geïntegreerd met de onderhoudslegger tot één document/digitaal bestand. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Waterwet kan deze praktijk onder de Waterwet worden voortgezet.

Het vaststellen van leggers is op grond van de geldende regelgeving niet voor alle waterstaatswerken verplicht. Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de keur behorende kaart. Voor de werking van verbodsbepalingen gelden in dat geval de begrenzingen als aangegeven in bijlage 1 bij de keur.

1.11 Onderhoudsverplichtingen

De keur brengt op zichzelf geen wijziging in bestaande onderhoudsverplichtingen. De keur bevat slechts een omschrijving van de onderhoudsverplichtingen ten aanzien van waterstaatswerken. Wie onderhoudsplichtig zijn en wat de omvang van hun onderhoudsverplichting is, wordt vastgelegd in de legger. Daarvoor geldt een afzonderlijke vaststellingsprocedure.

Het vaststellen van een nieuwe legger heeft veel voeten in de aarde, zeker wanneer het tot verschuiving van onderhoudsverplichtingen leidt. Daarom is het praktisch niet mogelijk de procedure tot vaststelling van de legger parallel te laten verlopen met de procedure tot vaststelling van de keur. De vaststelling van nieuwe leggers geschiedt dan ook in een afzonderlijk traject.

De overgangsbepalingen voorzien in een regeling van het onderhoud in de situatie dat nog geen onderhoudslegger is vastgesteld. De bestaande onderhoudsverplichtingen blijven van kracht totdat de nieuwe legger is vastgesteld en onherroepelijk van kracht is geworden. Pas daarna gaan eventuele nieuwe onderhoudsverplichtingen gelden.

1.12 Watervergunning

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Een vergunning op grond van deze wet wordt aangeduid als watervergunning. De wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien de keur van een waterschap regulering bij beschikking (vergunning of ontheffing) introduceert, is ook sprake van een watervergunning (artikel 6.11 Waterwet).

In geval van watervergunningen voor een handeling of een samenstel van handelingen, waarvoor meer dan één bestuursorgaan bevoegd gezag is, is sprake van samenloop van vergunningen. In dat geval wordt één watervergunning afgegeven. Wettelijk uitgangspunt is dat het hoogste bevoegd gezag de vergunning verleent, nadat het advies van de medebetrokken bestuursorganen is ingewonnen. De betrokken bestuursorganen kunnen in overleg een andere regeling treffen (artikel 6.15 Waterwet).

1.13 Conserverende werking van de keur en profiel van vrije ruimte

Van de keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatswerk wordt beschermd. De bevoegdheid van de provincie op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening laat onverlet de bevoegdheid van een waterschap om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen (Rechtbank Middelburg, Awb 07/3891, 29 januari 2008, inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen). In het onderhavige geval betroffen deze voorzieningen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing. De uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (verre) toekomst veilig willen stellen. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Overigens is een daartoe strekkende verplichting opgenomen in de Waterverordening voor het hoogheemraadschap.

Een verbod om zonder daartoe strekkende vergunning werken te maken in het profiel van vrije ruimte van een waterstaatswerk is opgenomen in artikel 4.1, derde lid, van de keur.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de keur is ervoor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de keur een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Om in alle opzichten goed te kunnen doorzien wat de nieuwe waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet helemaal aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit, de Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en aanpalende wet- en regelgeving te raadplegen.

De volgende begrippen zijn in de keur opgenomen:

  • a.

    bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ruimtelijke ordening is gelegd;

  • b.

    beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze keur. In deze omschrijving wordt een relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmeting en constructie van dat waterstaatswerk en de keur met haar instrumentarium om dat waterstaatswerk daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden;

  • c.

    bronbemaling: dit begrip geeft duidelijk aan wat wordt bedoeld;

  • d.

    dagelijks bestuur: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze keur is het dagelijks bestuur (college van dijkgraaf en hoogheemraden) van het hoogheemraadschap;

  • e.

    grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen. Hierbij verdient aantekening dat de waterschappen door de Waterwet als grondwaterbeheerder worden aangewezen, maar dat de provincie bevoegd gezag blijft voor de regulering van grondwateronttrekkingen voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van meer dan 150.000 m³ per jaar en voor onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen (artikel 6.4 Waterwet);

  • f.

    infiltreren van water: de omschrijving van dit begrip is geheel overgenomen uit de Waterwet;

  • g.

    legger: het begrip legger wordt in de Waterwet niet gedefinieerd, maar in de MvT omschreven als een staat van werken, waaruit de normatieve toestand van beheersobjecten in geografisch, morfologisch en hydraulisch opzicht kenbaar is. Daarnaast is nodig dat beheersgrenzen eenduidig worden vastgelegd. Artikel 5.1 van de Waterwet voorziet in de verplichting van de beheerder voor zijn waterstaatswerken een dergelijke legger vast te stellen. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. Daarin worden de onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken en de aard en omvang van hun onderhoudsverplichtingen vastgelegd. Beide leggers zijn als complementair te beschouwen. In de praktijk worden ze daarom meestal geïntegreerd tot één legger. De MvT bij de Waterwet geeft aan dat deze praktijk onder de Waterwet kan worden voortgezet. Beide leggers zijn echter verschillend in die zin dat ze hun grondslag vinden in verschillende wetten en een verschillende strekking hebben. Belangrijk bij het integreren van beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen overeind blijft. Voor het vastleggen van de normatieve toestand van waterstaatswerken wordt de legger gebaseerd op de Waterwet, voor het opleggen van onderhoudsverplichtingen wordt de legger gebaseerd op de Waterschapswet. Overigens biedt de Waterwet de mogelijkheid om in de provinciale Waterverordening een vrijstelling van de leggerplicht op te nemen voor onderdelen van het watersysteem die zich naar hun aard of functie niet lenen voor het vastleggen van bepaalde normatieve elementen of die van geringe afmetingen zijn. Een aanduiding van de ligging van dergelijke waterstaatswerken op een overzichtskaart moet dan voldoende zijn.

  • h.

    onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en heeft zowel betrekking op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam als op het onttrekken van grondwater. Voor het overige gaat het hier om verschillende activiteiten, waarop verschillende keurbepalingen van toepassing zijn. Overeenkomstig de bestaande grondwaterwetgeving worden ontwaterings- en afwateringsactiviteiten niet aangemerkt als grondwateronttrekking. De keurbepalingen inzake onttrekking van grondwater hebben dus niet betrekking op ontwateren en afwateren.

  • i.

    oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers en de flora en fauna. Tot het begrip oppervlaktewaterlichaam behoren ook drogere oevergebieden, die krachtens de Waterwet als onderdeel van een oppervlaktewaterlichaam zijn aangewezen. Deze gebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan het begrip oppervlaktewaterlichaam. Dat was nodig vanwege het opnemen van de regeling voor waterbodemsanering, afkomstig uit de Wet bodembescherming, in de Waterwet en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam in de keur gaat verder dan de wateren die op grond van de kaderrichtlijn water door de waterbeheerders als oppervlaktewater bestempeld zijn. Dit vloeit voort uit doel en strekking van de keur, die ook op kleinere oppervlaktewateren van toepassing is. De omschrijving is ook ruimer dan de omschrijving van het begrip oppervlaktewater, zoals dat sinds de invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren door de rechtspraak is gevormd. Het begrip oppervlaktewaterlichaam in de keur vervangt de begrippen water of waterloop in voorgaande keuren. Voor dit begrip is gekozen omdat het zowel omvat het reservoir waarin het water zich bevindt (de bak) als de substantie water (H2O) die zich daarin bevindt. Het begrip water in de keur heeft aldus alleen betrekking op de substantie water, zoals in de bepalingen over af- en aanvoeren, lozen en onttrekken.

  • j.

    profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de provinciale Waterverordening. Het profiel bestaat uit de ruimte boven en naast een waterkering die nodig is voor toekomstige versterking van die waterkering en om die reden gevrijwaard dient te blijven van ingrepen die alleen tegen hoge kosten ongedaan kunnen worden gemaakt. Het begrip vervangt het begrip vrijwaringszone, dat alleen betrekking heeft op de strook of stroken grond naast een waterkering die nodig zijn voor toekomstige versterking.

  • k.

    waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer een object als waterkering wordt aangeduid. Het begrip dekt alle typen waterkeringen.

  • l.

    watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ hier achteraan is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven. In figuur 1 is het waterstaatkundig begrippenkader uit de Waterwet schematisch weergegeven. (U vindt deze figuur in de bijgevoegde pdf-versie van de keur, op blz. 35.)

  • m.

    waterstaatswerk: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij het van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 6.2 staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking.

  • n.

    watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de keur voor het beheergebied van het hoogheemraadschap concretiseert. Op grond van de Waterwet wordt niet langer gesproken van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

  • o.

    Waterverordening: op grond van de Waterwet worden bij provinciale verordening nadere regels gesteld met betrekking tot de uitvoering van onderdelen van de Wet. De provincie Noord-Holland heeft ervoor gekozen per waterschapsgebied een dergelijke verordening vast te stellen, en daarnaast een verordening voor haar eigen waterbeheer, de Waterverordening Noord-Holland. In de Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn de waterschapseigen onderwerpen voor het hoogheemraadschap geregeld. Waar in deze keur verwezen wordt naar de provinciale Waterverordening, wordt derhalve gedoeld op de Waterverordening  Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

  • p.

    werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkomen door die handeling te verbieden, dan wel die handeling via een watervergunning toe te staan onder voorschriften of beperkingen. Wanneer bepaalde werken zijn toegestaan op basis van algemene regels, kan de aspirant-bouwer, afhankelijk van de aard en locatie van het werk, ook volstaan met het doen van een melding aan het hoogheemraadschap.

  • q.

    Wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de provinciale Waterverordening.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.1 Visverbod

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de kaderrichtlijn water (KRW) voor de visstand in de desbetreffende wateren. De waterbeheerder geeft aan voor welke wateren hij een dergelijk visplan noodzakelijk acht. Dit hangt af van de mogelijkheden om via visbeheer (mede) de KRWdoelstellingen te halen. De doelen van de KRW voor het kwaliteitselement vis betreffen zowel de soortensamenstelling als de leeftijdsopbouw van het visbestand. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan de regionale waterbeheerder die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan opstelt is de Visstand Beheer Commissie (VBC). De verplichte deelname aan een VBC loopt voor de rijkswateren via een bepaling in de huurovereenkomsten. Voor de regionale wateren is dit alleen mogelijk voor die wateren waarvan de beheerder ook eigenaar is. Daarom is een betere borging nodig om visserij in de regionale wateren duurzaam te laten zijn. Dat is mogelijk door daar waar nodig een visplan verplicht te stellen en daaraan te koppelen dat de binnenvisserij alleen plaatsvindt overeenkomstig zo’n plan.

Het visplan beoogt ten eerste de visserij-activiteiten in te passen in de KRW-doelstellingen wat betreft de visstand en ten tweede een vastlegging van de verplichtingen voor de visrechthebbenden.

Dit artikel bevat een verbod op het uitzetten van vis en het plaatsen van vaste vistuigen zonder vergunning van het dagelijks bestuur. Dit verbod – en dus de vergunningplicht – geldt niet wanneer de visserij wordt uitgeoefend overeenkomstig een visplan. Aangezien bij het hoogheemraadschap de term visserijplan wordt gehanteerd, wordt in het artikel deze term gebruikt.

Opgemerkt wordt nog dat op grond van de Visserijwet 1963 een aantal vissoorten is aangewezen dat zonder vergunning op grond van die wet met instemming van de eigenaar van het viswater mag worden uitgezet. De Visserijwet 1963 beoogt echter alleen bescherming van de visstand. Het verbod op het uitzetten van vis in de keur wordt gesteld met het oog op de bescherming van de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit verbod beoogt bescherming van een ander belang en hiervoor geldt derhalve niet de vrijstelling uit de Visserijwet 1963.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

§ 1 Gebodsbepalingen

Artikel 3.1 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuur tevens de mogelijkheid algemene regels te stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing daarvan. Ook deze regels moeten worden beschouwd als onderdeel van de keur. Dit betekent dat zowel voor de aanwijzing als voor de vaststelling van de algemene regels dezelfde procedure gevolgd moet worden als voor vaststelling en wijziging van de keur (artikel 83, vierde lid, Waterschapswet).

Artikel 3.2 Coupures en sluizen

De beheerders en eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het dagelijks bestuur te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden. Ook kan sluiting van dergelijke doorgangen nodig zijn ter bescherming van de waterkwaliteit of ter voorkoming van verspreiding van verontreiniging.

Artikel 3.3 Stuwen

Meestal zijn stuwen in beheer bij het waterschap. Wanneer het beheer of de bediening bij een ander berust en deze bij de afstemming van de bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Dit artikel bepaalt dat stuwen op eerste aanzegging door of namens het dagelijks bestuur op het daarbij aan te geven peil dienen te worden gesteld. Voor zover dergelijke werken met ontheffing zijn aangebracht zal een bepaling van gelijke strekking meestal in de ontheffing zijn opgenomen.

§ 2 Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 3.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de eigenaren van aangrenzende gronden. Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de Flora- en faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van die wet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

§ 3 Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.5 Gewoon onderhoud

In dit artikel wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen verplicht zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt uitsluitend van overheidswege (provincie of waterschap).

Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gewone onderhoud aan waterkerende duinen en tot die waterkeringen behorende duingebieden. Van de verplichting verstuiving tegen te gaan kan in bepaalde gevallen vrijstelling worden verleend in het kader van dynamisch kustbeheer.

Artikel 3.6 Buitengewoon onderhoud

In het eerste lid van dit artikel wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit buitengewoon onderhoud wordt, waar het primaire waterkeringen betreft, maar ook bij andere waterkeringen, vrijwel altijd door het hoogheemraadschap uitgevoerd. De onderhavige bepaling heeft geen betrekking op de situaties waarin dat het geval is, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij anderen berust. De bepaling richt zich dus niet tot het hoogheemraadschap als beheerder van de waterkering, maar tot eventuele derden-onderhoudsplichtigen.

Het overgangsrecht voorziet in de situatie dat (nog) geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven.

Op grond van het tweede lid van dit artikel mag buitengewoon onderhoud aan primaire waterkeringen niet worden uitgevoerd tussen 15 oktober en 15 april, tijdens het zogenoemde stormseizoen.

Artikel 3.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

Dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben. Voor zover dergelijke werken met ontheffing zijn aangebracht zullen bepalingen van gelijke strekking meestal in de ontheffing zijn opgenomen.

§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.8 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde verplicht voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die de afvoer, aanvoer of berging van water hinderen of kunnen hinderen. Daarnaast moeten de onderhoudsplichtigen de wateren schonen. Dit gebeurt enkele malen per jaar, vóór de vooraf aan te kondigen schouw of schouwen, bedoeld in artikel 5.1. Daarbij gaat het erom de maatgevende af- of aanvoer van water veilig te stellen.

Het gewoon onderhoud omvat voorts het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking of uitspoeling de afvoer, aanvoer of berging van water wordt gehinderd of aangelegde onderhoudsstroken of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.

Artikel 3.9 Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het instandhouden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het betreft wateren van overwegend belang voor de afvoer of aanvoer van water voor een groter gebied, het zogenoemde primaire stelsel, veelal uitgevoerd door het hoogheemraadschap. De onderhavige keurbepaling heeft geen betrekking op die situatie, maar op de omstandigheid dat dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het hoogheemraadschap als waterkwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derdenonderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij waterlopen die uitsluitend de afwatering van een aantal percelen dienen, het zg. secundaire stelsel.

Voor de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, is in het overgangsrecht een regeling getroffen.

In een aantal gevallen is een waterloop, waarover het hoogheemraadschap het kwantiteitsbeheer voert, door de provincie aangewezen als scheepvaartweg. Gedeputeerde staten kunnen in dat geval op grond van hun eigen verordeningsbevoegdheid een minimaal vereist dwarsprofiel vaststellen dat is afgestemd op het gebruik door de scheepvaart. Wanneer dit profiel groter is dan het leggerprofiel, moet de watergang op dit grotere profiel worden onderhouden.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

Algemeen

Hoofdstuk 6 van de Waterwet bevat een regeling voor handelingen van derden in het watersysteem. Die regeling voorziet in de introductie van de watervergunning, in plaats van de tot nu toe gebruikelijke keurvergunning of –ontheffing. De mogelijkheid tot het vaststellen van algemene regels ter vervanging van de vergunningplicht is in de vorige keur geïntroduceerd en wordt in deze keur gecontinueerd. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening aan burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Voor de waterbeheerder is deze introductie op een andere manier van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor het behandelen van vergunningaanvragen. De bevoegdheid van de waterschappen om bij keur regels te stellen blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’.

Wat centraal moet is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen en bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen – of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het rijk of bij een waterschap – voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede gezien artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen kunnen niet langer zelfstandige vergunningstelsels met betrekking tot watersystemen creëren. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van één watervergunning overeind blijft en, nog belangrijker, dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen gewaarborgd blijft.

§ 1 Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van watersystemen

Artikel 4.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

Ingevolge dit artikel worden waterstaatswerken en zones beschermd. Beoogd wordt die bescherming met een globale regeling te bieden. Het streven naar verdere vermindering van regels en vereenvoudiging van regelgeving dat aan de keur ten grondslag ligt brengt mee dat in de keur een meer algemene verbodsbepaling is opgenomen die voldoende bescherming kan bieden.

Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die tevens scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet moet worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg gelegen werken tegen schade door de scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen hebben voor de keurbevoegdheid van het waterschap, als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 42 Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hierin is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting is het hoogheemraadschap voor de meeste wateren in zijn beheer tevens aangewezen als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet.

Het verbod in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip werkzaamheden moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder meer aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, dempings-, herstel-, onderhouds-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreidings-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat wijziging wordt gebracht in de staat van die werken.

Van het begrip werken in onderdeel b is in artikel 1.1 een definitie gegeven. Met opgaande houtbeplantingen wordt gedoeld op bomen, struiken e.d. die door de omvang of de diepte van hun wortelstelsel schade kunnen veroorzaken aan waterstaatswerken.

Het verbod in onderdeel h om zich te bevinden, anders dan als rechthebbende, op een waterstaatswerk als dat is aangegeven, heeft als achtergrond dat waterstaatswerken in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen. Waar recreatief medegebruik ongewenst is, bijvoorbeeld om schade aan de waterkering te voorkomen, verstuiving van zand of vertrapping van begroeiing tegen te gaan, dient dat op kenbare wijze te worden aangegeven door middel van borden, hekken, afrasteringen, afsluitbomen en dergelijke. Aan een eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde kan de toegang evenwel niet worden ontzegd, omdat hij dan praktisch ieder genot van zijn grond verliest.

Het verbod in onderdeel i heeft ten doel schade door sterke stroming, zuiging, opwerveling en dergelijke rond kunstwerken, zoals gemalen, stuwen of inlaten, te voorkomen. Het verbod is uiteraard met name van belang bij grotere installaties met een omvangrijke waterbeweging of -verplaatsing. Het verbod sluit aan op soortgelijke verboden in het Binnenvaartpolitiereglement en berust op de aanvullende regelingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 42 van de Scheepvaartverkeerswet. Het begrip schip omvat alle vaartuigen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement. Het begrip ligplaats nemen omvat mede stilliggen, ankeren en afmeren.

Het verbod in onderdeel j heeft ten doel de open ruimte rond windwatermolens ten behoeve van windvang (de zogenoemde molenbiotoop) te behouden. Dit om te voorkomen dat de werking van door wind aangedreven bemalingsinstallaties belemmerd wordt door hoge bebouwing of begroeiing. Het verbod geldt voor windbemalingen die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap, maar ook voor installaties die in beheer zijn bij derden en die in voorkomende gevallen in opdracht of op verzoek van het hoogheemraadschap bij de bemaling kunnen worden ingezet. De hoogte van twee meter wordt gemeten vanaf het grondoppervlak dat de windbemalingsinstallatie onmiddellijk omringt. Een eventueel hoogteverschil tussen het maaiveld direct rond de windbemalingsinstallatie en het maaiveld van de omringende polder wordt dus niet meegerekend.

Het tweede lid van artikel 4.1 betreft een aantal specifieke verboden handelingen in de beschermingszone. Het gaat hier om werkzaamheden die zodanig ingrijpend zijn of zodanige risico’s met zich meebrengen dat zij de stabiliteit (standzekerheid) van een waterstaatswerk in gevaar kunnen brengen. De handelingen bedoeld in het eerste lid van artikel 4.1 mogen wel worden verricht in de beschermingszone, omdat ze de stabiliteit van het waterstaatswerk niet aantasten. Met afgravingen wordt gedoeld op grootschalige ontgravingen ten behoeve van bijvoorbeeld ontgrondingen of delfstoffenwinning. Relatief kleine ontgravingen of graafwerkzaamheden voor bijvoorbeeld kabels en leidingen, funderingen en dergelijke vallen hier niet onder en zijn in de beschermingszone dus niet vergunningplichtig. Voor zover de begrenzingen van de beschermingszones nog moeten worden bepaald en in de legger moeten worden vastgelegd, is in de keur een overgangsregeling opgenomen. In dat geval wordt uitgegaan van vaste afmetingen, die worden bepaald aan de hand van de schema’s in bijlage 1 van de keur.

Het derde lid van artikel 4.1 verbiedt het plaatsen van werken in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent dijkverbeteringen te kunnen realiseren. Het profiel van vrije ruimte is de ruimte naast en boven een waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbetering van die waterkering. Het driedimensionale begrip profiel van vrije ruimte komt in de plaats van het tot nu toe gehanteerde tweedimensionale begrip vrijwaringszone. Met betrekking tot de conserverende werking van het profiel van vrije ruimte wordt ook verwezen naar paragraaf 1.13 van de algemene toelichting. Het profiel van vrije ruimte wordt op grond van de provinciale Waterverordening opgenomen in de legger. Voor zover (nog) geen profiel van vrije ruimte is vastgelegd, voorziet het overgangsrecht in een regeling. Artikel 4.1 spreekt over ‘werken’ en is dus ruim geformuleerd. Het verdient aanbeveling hierbij werken nader te concretiseren in beleidsregels, omdat dit voor ieder gebied weer anders zal zijn. Bovendien wil de rechter in een geschil weten waarop de derde zich had kunnen voorbereiden.

Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak

Artikel 4.2 over het versneld afvoeren van water naar een oppervlaktewaterlichaam door aanleggen van verhard oppervlak kan in principe via een goed doorlopen van het proces van watertoets de vergunningverlening aanzienlijk vergemakkelijken. Nog beter is het als het hoogheemraadschap in een vroeg stadium bij planologische ontwikkelingen wordt betrokken en aangeeft dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten betrekt bij zijn plannen en daartoe in overleg treedt met het hoogheemraadschap. Maatregelen kunnen dan tijdig worden getroffen. Mocht toch nog die derde een dergelijke activiteit hebben gerealiseerd met grote invloed op de waterhuishouding, dan beschikt het hoogheemraadschap via deze bepaling over een instrument om ongewenste afvoeren op het bestaande stelsel tegen te gaan. In beleidsregels kunnen hiervoor nadere regels worden gesteld.

Artikel 4.3 Algemene regels

Dit artikel geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid algemene regels vast te stellen met betrekking tot de verboden handelingen in de artikelen 4.1 en 4.2. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo’n bepaling is dat het hoogheemraadschap maatwerk kan leveren.

§ 2 Algeheel verbod, watervergunning, meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, lozen en onttrekken van water aan oppervlakte-waterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 4.4 Algeheel verbod bij calamiteiten

In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het dagelijks bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of te onttrekken, bijvoorbeeld bij wateroverlast of droogte. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.23 tot en met 5.26) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 4.5 Verbod af- en aanvoeren, lozen en onttrekken voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden

Dit artikel voorziet in een verbod tot aanvoer, afvoer, onttrekking en lozing met betrekking tot oppervlaktewateren in bepaalde aangewezen en op een bij de keur behorende kaart aangegeven gebieden. In het algemeen geldt dat voor een verbod op het normaal gebruik van oppervlaktewateren, anders dan bij calamiteiten, een goede motivatie nodig is.

Voor het noordelijk duingebied (kaart A, blad 1) geldt dat onttrekking en lozing van oppervlaktewater ongewenst is met het oog op de bescherming van het kwetsbare duingebied. De aanwezige natuurwaarden in dit gebied maken het gewenst het gebied te beschermen tegen onttrekkingen en lozingen. Voor het eiland Texel (kaart A, blad 2) wordt een verbod ingesteld wegens de bijzondere waterhuishoudkundige situatie op het eiland. Op het eiland kan in tijden van droogte geen zoet water worden ingelaten. Om de zoetwatervoorraad op het eiland te sparen is onttrekking van oppervlaktewater niet toegestaan. De beperkte waterberging op het eiland maakt het verder ongewenst het oppervlaktewater te belasten met lozingen.

Het instellen van een absoluut verbod, zonder vergunningsmogelijkheid, is om praktische redenen ongewenst. Eventuele vergunningen zullen echter alleen in bijzondere gevallen en onder stringente voorschriften worden verleend.

Artikel 4.6 tot en met 4.8 Regulering af- en aanvoeren, lozen en onttrekken

Deze artikelen reguleren het afvoeren naar, aanvoeren uit, lozen op en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. De artikelen bevatten achtereenvolgens een vergunningplicht, een meldplicht en een meet- en registratieplicht. De meet- en registratieplicht geldt alleen indien het dagelijks bestuur daartoe besluit.

Voor het gebied van het hoogheemraadschap geldt dat beperkingen ten aanzien van de af- en aanvoer, lozing en onttrekking van oppervlaktewater voornamelijk gewenst zijn als het gaat om grotere waterhoeveelheden die aan het waterhuishoudkundig systeem worden toegevoegd of onttrokken. Afhankelijk daarvan dienen meer of minder vergaande beperkingen te worden gesteld. De wijze waarop de toevoeging of onttrekking plaatsvindt is niet zozeer van belang. Verder geldt dat ten aanzien van afvoer naar, aanvoer uit, lozing op en onttrekking aan primaire wateren minder vergaande beperkingen hoeven te worden gesteld dan wanneer het gaat om andere wateren. Het primaire systeem heeft immers een grotere aan- en -afvoercapaciteit dan andere wateren. Welke wateren behoren tot het primaire stelsel is aangegeven in de legger of, bij gebreke daarvan, op een bij de keur behorende kaart.

In de vorige keur is gekozen voor een eenvoudige opzet, waarbij voor het hele gebied in beginsel dezelfde vrijstellingen en beperkingen gelden. Deze opzet wordt in deze keur gecontinueerd. Zoals gemeld wordt alleen onderscheid gemaakt tussen primaire en overige wateren. De vrijgestelde, meldplichtige en vergunningplichtige hoeveelheden, zoals deze voortvloeien uit artikel 4.6 tot en met 4.8, zijn onderstaand schematisch weergegeven.

Vrijstelling, vergunning-, meld-, meet- en registratieplicht aan- en afvoer, lozing en onttrekking van water (art. 4.6 t/m 4.8)

categorie oppervlakte-

waterlichaam

geen beperking 

meldplicht; eventueel met

meet- en registratieplicht

vergunningplicht

primair  

< 50 m³ per uur  

50 m³ - 100 m³ per uur  

> 100 m³ per uur 

overig  

< 10 m³ per uur  

10 m³ -   20 m³ per uur  

>   20 m³ per uur 

Op enkele plaatsen in het gebied dienen verdergaande beperkingen te worden gesteld met het oog op de daar bestaande waterhuishoudkundige omstandigheden. De gebieden waar dit voor geldt worden aangegeven op een bij de keur behorende kaart. Artikel 4.5 van de keur voorziet hierin.

De omstandigheden zoals die gelden bij de vaststelling van de keur kunnen in de loop van de tijd veranderen. Te denken valt aan functiewijziging van oppervlaktewateren, nieuwe waterkwaliteitsdoelstellingen en dergelijke. Dit kan ertoe leiden dat bestaande beperkingen moeten worden uitgebreid. Andersom kunnen beheersmaatregelen als verruiming van waterberging of vergroting van bemalingscapaciteit ertoe leiden dat bestaande beperkingen kunnen worden verminderd of geheel kunnen vervallen. In verband hiermee voorziet de keur in enkele aanvullende regelingsbevoegdheden van het dagelijks bestuur. Deze zijn opgenomen in artikel 4.12.

In de keur zijn geen definities gegeven van aan- en afvoer, lozen en onttrekken van water. Er is van uitgegaan dat deze begrippen inmiddels eenduidig worden uitgelegd in die zin dat wordt verstaan onder:

  • aanvoeren van water: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • afvoeren van water: het door middel van een werk brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewaterlichaam naar een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • lozen van water: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald;

  • onttrekken van water: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht.

De beperkingen die in of op grond van de keur worden gesteld aan het onttrekken van water gelden niet voor het bestrijden van branden en daarmee gelijk te stellen calamiteiten. Anderzijds geldt dat het waterhuishoudkundig systeem niet bestemd of ingericht is voor de aanvoer van bluswater en dat daaraan dus geen recht kan worden ontleend op beschikbaarheid van (voldoende) bluswater.

Artikel 4.9 en 4.10 Regulering grondwateronttrekkingen en infiltraties in de bodem

Als gevolg van de Waterwet krijgen de waterschappen de bevoegdheid onderdelen van de grondwatertaak uit te oefenen. Het gaat om de regulering van grondwateronttrekkingen en infiltraties in de bodem, met uitzondering van onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening, voor bodemenergiesystemen en voor industriële toepassingen, wanneer daarbij meer dan 150.000 m³ per jaar wordt onttrokken. Voor die categorieën blijft de provincie bevoegd gezag (artikel 6.4 Waterwet).

Artikel 4.9 voorziet in een algemene vergunningplicht voor onttrekkingen en infiltraties. De vergunningplicht geldt uiteraard alleen voor onttrekkingen en infiltraties waarvoor het hoogheemraadschap bevoegd gezag is. Vrijgesteld zijn onttrekkingen van grondwater voor het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen. Deze vrijstelling geldt echter niet voor zogenoemde constructies volgens polderprincipe. Bij deze wijze van bouw worden ondergrondse constructies niet grondwaterdicht gebouwd, maar drooggehouden door permanente (onder)bemaling. Gezien de mogelijke nadelige gevolgen hiervan voor de grondwaterstand is het gewenst dergelijke onttrekkingen wel via een vergunningplicht te reguleren.

Evenals in de voormalige Grondwaterwet worden ontwatering en afwatering van gronden niet aangemerkt als grondwateronttrekking, maar als afvoer/lozing.

Nadere vrijstellingen en algemene voorschriften, die in de plaats komen van de vergunningplicht, kunnen worden opgenomen in algemene regels, al dan niet in combinatie met een meldplicht of een meet- en registratieplicht.

De meet- en registratieplicht in artikel 4.10 vloeit voort uit een instructiebepaling in de provinciale Waterverordening. De hier bedoelde gegevens moeten worden bijgehouden en opgegeven in verband met de bijhouding van een grondwaterregister en het opleggen van een grondwaterheffing door de provincie.

Artikel 4.11 Vrijstelling vergunningplicht voor beheershandelingen

De hier bedoelde vrijstelling voor beheershandelingen sluit aan bij de regels voor aanleg en beheer van waterstaatswerken in hoofdstuk 5 van de Waterwet. De wet draagt de beheerder op ten aanzien van de waterstaatswerken onder zijn beheer de nodige maatregelen te nemen voor het veilig en doelmatig gebruik van die waterstaatswerken, overeenkomstig hun functie. Wanneer de maatregelen bestaan uit aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt een projectplan vastgesteld. Het gaat hierbij om wijzigingen die leiden tot een aanpassing van de legger. Aanleg en versterking van primaire waterkeringen geschiedt op basis van een projectplan waarop de projectprocedure van toepassing is (artikel 5.5 tot en met 5.14 Waterwet). Op grond van de provinciale Waterverordening kunnen gedeputeerde staten deze procedure ook van toepassing verklaren op andere projectplannen. Uit deze regeling vloeit voort dat de regels over vergunningplichtige handelingen in hoofdstuk 6 van de Waterwet niet op beheersactiviteiten van toepassing zijn. Zie hierover ook paragraaf 1.9 van de algemene toelichting.

Artikel 4.12 Nadere vrijstellingen

In dit artikel wordt het dagelijks bestuur de bevoegdheid verleend de vrijstellingen in dit hoofdstuk uit te breiden tot andere oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of gebieden. Op grond van artikel 83, vierde lid, van de Waterschapswet is op besluiten als bedoeld in dit artikel de procedure tot vaststelling/wijziging van de keur van toepassing.

Artikel 4.13 Verstrekking gegevens

In de Waterregeling, een ministerieel besluit ter uitvoering van het Waterbesluit, is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd bij de aanvraag van een watervergunning. Artikel 6.12, tweede lid, van de Waterwet biedt de mogelijkheid ook bij keur regels te stellen over de gegevens die bij een vergunningaanvraag worden overgelegd. Artikel 4.13 voorziet erin dat het dagelijks bestuur hiervoor nadere regels kan stellen.

Artikel 4.14 Zorgplicht

Artikel 4.14 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het hoogheemraadschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.7a en 6.7b zoals de Invoeringswet Waterwet die aanreikt. Verder is ook gekeken naar artikel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in de keur is opgenomen voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het hoogheemraadschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt ertoe bij dat het hoogheemraadschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan nemen bij (dreigende) schade als omschreven in dit artikel. De kosten kan het hoogheemraadschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het hoogheemraadschap voorkomt hiermee dat investeringen die gedaan zijn om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het hoogheemraadschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de in voorbereiding zijnde Wet Naleving Europese regelgeving door medeoverheden (Wet NErmo). Dat betekent dat het hoogheemraadschap alle instrumenten waarover het beschikt, moet inzetten om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat het hoogheemraadschap moet voorkomen dat anderen zijn werk frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het hoogheemraadschap het bevoegd gezag is, omvat dit dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen.

Verwacht wordt dat van dit artikel een preventieve werking zal uitgaan.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op de naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar schouw wordt gevoerd is niet in de keur vermeld, maar wordt ter nadere vaststelling aan het dagelijks bestuur overgelaten. Daarnaast biedt de keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het dagelijks bestuur besluit een extra schouw in te voeren.

Artikel 5.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren of andere personen geschiedt krachtens dit artikel door het dagelijks bestuur. Het artikel vormt daarmee de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het toezicht wordt primair opgedragen aan daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren. De Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid ook andere personen met toezicht te belasten. Daarbij geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (MvT Derde tranche Algemene wet bestuursrecht, TK 23 700, nr. 3, blz. 139).

Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de verplichtingen en bevoegdheden van toezichthouders.

Artikel 5.3 Strafbepalingen

Artikel 81 Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de keur zelf worden gepositiveerd. In artikel 5.3 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. De opsporingsambtenaar kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

De strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - last onder bestuursdwang of last onder dwangsom - waarover het dagelijks bestuur ingeval van overtreding kan beschikken. Strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving kunnen derhalve onafhankelijk van elkaar worden toegepast.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór de inwerkingtreding van deze keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken die vóór de inwerkingtreding van deze keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht. Deze situatie kan zich voordoen wanneer werken onder een voorgaande keur niet vergunning- of ontheffingplichtig waren. Verder doet deze situatie zich voor wanneer werken zijn aangebracht onder een voorgaande beheerder en ofwel niet vergunning- of ontheffingplichtig waren, ofwel met een vergunning of ontheffing van die beheerder zijn aangebracht.

Artikel 6.2 Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in de Waterverordening niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het hoogheemraadschap de ligging van die werken aangeven op een kaart. De provincie geeft in de Waterverordening aan vóór welke datum het hoogheemraadschap de niet van de leggerplicht vrijgestelde waterstaatswerken op de legger heeft geplaatst overeenkomstig de vereisten van artikel 5.1 Waterwet.

Artikel 6.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

Dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het (nog) ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

Artikel 6.4 Intrekking en inwerkingtreding

Bij inwerkingtreding van deze keur wordt de tot nu toe geldende keur ingetrokken. De wegenbepalingen in die keur blijven van kracht totdat een nieuwe wegenkeur of wegenverordening is vastgesteld. Voor zover noodzakelijk voor de toepassing van die bepalingen blijven ook een aantal administratieve en toezichtsbepalingen in die keur van toepassing. Zie hiervoor verder paragraaf 1.6 van het algemene deel van de toelichting.

De keur is gebaseerd op de Waterwet en dient mede ter uitvoering van die wet. In verband hiermee is bepaald dat de keur gelijk met de Waterwet in werking treedt.

Bij de Invoeringswet Waterwet is een aantal procedurevoorschriften in de Waterschapswet voor de vaststelling en inwerkingtreding van de keur geschrapt. Administratief beroep bij gedeputeerde staten tegen vaststelling of wijziging van de keur is niet langer mogelijk. Om die reden is ook de verplichte termijn van zes weken tussen de bekendmaking en inwerkingtreding van de keur vervallen. De wijziging geldt voor besluiten die na de inwerkingtreding van de wetswijziging (...............2009) zijn vastgesteld.

Artikel 6.5 Citeertitel

Dit artikel bevat de citeertitel.