Organisatie | Hoogheemraadschap van Rijnland |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Legger oppervlaktewateren 2010 |
Citeertitel | Legger oppervlaktewateren 2010 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening - waterkeringen en waterbeheer |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 9-12-2009
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Witte weekblad, 27 januari 2010
Onbekend.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-01-2010 | 13-06-2012 | nieuwe regeling | 09-12-2009 Witte weekblad, 27 januari 2010 | 09.42502 |
Op 1 januari 2005 is het nieuwe hoogheemraadschap van Rijnland gestart. Rijnland is verantwoorde-lijk voor het waterbeheer, inclusief de afvalwaterzuivering en de waterstaatkundige veiligheid in het gebied dat globaal is gelegen tussen Wassenaar, Gouda, IJmuiden en Amsterdam. Een gebied van bijna 120.000 ha, met 1,3 miljoen inwoners in een veertigtal gemeenten.
In het beheersgebied ligt een fijnmazig stelsel oppervlaktewateren met een totale lengte van bijna 12.000 km en 100.000 waterstaatkundige objecten, zoals duikers, bruggen en sluizen.
Op basis van de Waterschapswet en de Waterwet is Rijnland verplicht al deze oppervlaktewateren in een legger vast te leggen.
De functie van een legger is om derden en het hoogheemraadschap inzage te geven in de taken van het waterschap ten aanzien van beheer en onderhoud van de in de legger opgenomen waterstaatswerken. Dat betekent dat het gaat om de eigen beheertaken van het waterschap en om de onderhoudsplichten van derden waarop het waterschap het toezicht uitoefent. Daarnaast geeft de legger aan waar het regime van de Keur van toepassing is.
De legger-oppervlaktewateren is een overzichtelijk register waarin alle oppervlaktewateren gedetail-leerd zijn weergegeven en waarin van elk oppervlaktewater de volgende gegevens zijn vastgelegd:
Het functionele profiel is een combinatie van het hydraulisch noodzakelijke, het ecologisch functione-le en vanuit de praktijk het technisch haalbare profiel.
Met uitzondering van het gebied van het voormalige waterschap De Oude Rijnstromen hadden de voormalige waterschappen de beschikking over vastgestelde leggers van de hoofdwatergangen. Deze leggers waren echter qua opzet, systematiek e.d. niet op elkaar afgestemd. Na de fusie van 1 januari
2005 ontstond dan ook een sterke behoefte om de bestaande leggers te integreren en te harmoniseren en de nog ontbrekende oppervlaktewateren in een nieuwe legger op te nemen. In het Rijnlandse Wa-terbeheersplan (WBP3) is dan ook vastgesteld dat de er een nieuwe legger van de oppervlaktewateren beschikbaar moet komen.
Zoals hiervoor vermeld, zijn in de legger-oppervlaktewateren de onderhoudsverplichtingen en onder-houdsplichtigen gedetailleerd vastgelegd. Dit voorkomt dat meningsverschillen ontstaan. Als dat toch gebeurt, is de legger een bewijsmiddel dat een rol kan spelen bij juridische uitspraken. Omdat er onderhoudsverplichtingen in de legger zijn opgenomen moet de legger een inspraakprocedure doorlopen. Belanghebbenden krijgen dan de gelegenheid om te controleren of alle gegevens goed zijn opgenomen in de legger. Zonodig kunnen zij bezwaar indienen.
De regelgeving voor Rijnland is vastgelegd in verordeningen. In deze verordeningen zijn de procedu-res geregeld waaraan de ingelanden en het hoogheemraadschap van Rijnland zich moeten houden. De verordeningen beschrijven wat wel en vooral niet mag. Voor de legger zijn het Reglement van Bestuur van Rijnland en de Keur en de beleidsregels van belang.
De Keur, het Reglement en de legger vormen een drie-eenheid en sluiten naadloos op elkaar aan. In het Reglement van bestuur van Rijnland zijn de taken en verplichtingen van het waterschap beschre-ven. In de Keur van Rijnland en de bij de Keur behorende beleidsregels zijn deze taken en verplichtin-gen nader uitgewerkt in ge- en verbodsbepalingen ten aanzien van de waterhuishoudkundige infra-structuur. Op basis van de algemene omschrijvingen uit het Reglement, worden in de legger de onder-houdsplichtigen en onderhoudsverplichtingen nader geconcretiseerd.
We leven echter in een dynamische omgeving. Wijzigingen aan het watersysteem, zoals dempingen en het graven van nieuwe oppervlaktewateren, vinden dagelijks plaats. Deze dynamische gegevens wor-den, als er voor de wijziging door Rijnland toestemming is verleend middels een zogenaamde keur-vergunning, bijgehouden in het beheerregister. Het beheerregister is dan ook een dynamisch systeem waarin de actuele situatie van het watersysteem wordt vastgelegd. In tegenstelling tot de legger is het beheerregister geen juridisch maar een ondersteunend instrument en hoeft derhalve niet ter visie te worden gelegd.
Let op! Deze in 2009 vastgestelde legger-oppervlaktewateren legt het watersysteem vast zoals dat er in april 2007 bij lag. Bij het opstellen van de nieuwe gedetailleerde legger is namelijk gebruik gemaakt van luchtfoto’s die in april 2007 zijn genomen. Vervolgens is er twee jaar gewerkt aan het vullen van de leggerdatabase. Op basis van de vigerende leggers is de nieuwe legger vervolgens op een aantal punten gecorrigeerd. Ook is rekening gehouden met lopende handhavingszaken (bijvoor-beeld illegale dempingen).
Na 2007 hebben er natuurlijk nog diverse wijzigingen aan het watersysteem plaatsgevonden, welke in het beheerregister zijn en worden vastgelegd. Het doorvoeren van wijzigingen in het watersysteem in de legger neemt minimaal één jaar in beslag, doordat de procedure tussen moment van vergunningververgunningverlening en daadwerkelijke uitvoering een jaar kan bedragen. Vervolgens moeten betreffende wijziging nog op locatie worden ingemeten.
Op basis van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet geldt: ‘Aan degene die als gevolg van de recht-matige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoe-ding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd’.
In hoofdstuk 2 zijn alle ge- en verbodsbepalingen ten aanzien van oppervlaktewateren opgenomen, welke in hoofdstuk 3 nader worden toegelicht.
In hoofdstuk 4 worden de nog niet in beheer van Rijnland zijnde gebieden behandeld, waarna in hoofdstuk 5 de in de legger opgenomen parameters worden toegelicht. De wijze waarop de legger is gemaakt is weergegeven in de daar opeenvolgende hoofdstukken.
2. Legger bepalingen oppervlaktewateren
In deze legger wordt verstaan onder:
a. Aangeland: Degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van aan de kernzone van oppervlaktewateren grenzende percelen.
b. Beschermingszone: Zone binnen het gebied dat onder werking van de keur valt en die als zo-danig in de legger is opgenomen.
c. Drooglegging: Het hoogteverschil tussen de waterspiegel in een oppervlaktewater en het maaiveld.
d. Insteek: De snijlijn van het schuine oevertalud (oeverhelling) met het horizontaal gelegen maaiveld.
e. Ingreepmaat: De minimaal vereiste waterdiepte ten opzichte van schouwpeil. In de praktijk zal gebaggerd worden tot onder de ingreepmaat om te voorkomen dat de minimale diepte (spoedig weer) wordt overschreden.
f. Kantwater: De grenslijn tussen water en oever bij het schouwpeil.
g. Legger: Openbaar register van de beheerder, waarin onderhoudsplicht en de gewenste of ver-eiste (onderhouds)toestand van wateren, waterkeringen en andere waterhuishoudkundige wer-ken en voorzieningen staan aangegeven, alsmede de keurbegrenzingen.
h. Kernzone: De centrale gedeelten van waterstaatswerken die als zodanig in de legger zijn aan-gegeven.
i. Leggersegment: Alle oppervlaktewateren zijn in de legger opgedeeld in segmenten. In een segment, zijn met uitzondering van de breedte, alle leggerparameters identiek.
j. Maaiveld: Bovenkant (hoogte) of oppervlak van het natuurlijk of aangelegd terrein.
k. Natuurvriendelijke oever: Door Rijnland als zodanig aangewezen oevers die ten behoeve van de ecologisch toestand en (natte) natuurwaarden zijn ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen.
l. Natprofiel: Het, t.o.v. schouwpeil, onder de waterspiegel gelegen oppervlakte van de dwars-doorsnede van een oppervlaktewater.
m. Oppervlaktewater: Onder oppervlaktewateren worden alle wateren begrepen die in principe zichtbaar al dan niet overdekt op het aardoppervlak aanwezig zijn. Watergang, kanaal, meer, sloot al dan niet droogstaande greppel die in open verbinding met andere oppervlaktewateren staat en/of onderdeel van het watersysteem uitmaakt.
n. Overige-oppervlaktewateren: Oppervlaktewateren met een voornamelijk lokale transport-functie en/of welke een zekere drooglegging (ontwatering) dienen te geven.
o. Primaire-oppervlaktewateren: Oppervlaktewateren met een belangrijke functie (een regio-naal belang) in de wateraan- en afvoer en/of waterberging en/of voor de instandhouding van de waterkering.
p. Onderhoudsmaat: De maximale waterdiepte tot waar gebaggerd mag worden.
q. Onderhoudsplicht: De aansprakelijkheid voor onderhoud van bij het waterschap in beheer zijnde objecten, zoals in de legger of in voorschriften bij ontheffingen is aangegeven.
r. Onderhoudsplichtigen: Natuurlijke personen of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van waterkeringen, wateren, oevers, werken of bergingsvoorzieningen voor water of regenwater.
s. Peilbesluit: Bestuurlijk besluit met betrekking tot de te handhaven waterhoogte in waterlopen.
I. Het schouwpeil komt, in die gebieden waarvoor in het peilbesluit van dat gebied een winterpeil is vastgesteld, overeen met het winterpeil.
II. In gebieden waarvoor in het peilbesluit een flexibelpeil is opgenomen komt het schouw-peil overeen met het daarin genoemde peil. Als alleen de boven en onder grens zijn aan-gegeven komt het schouwpeil overeen met het gemiddelde van de boven en ondergrens.
III. Voor die gebieden waarvoor geen peilbesluit is vastgesteld komt het schouwpeil over-een met het gewoonlijk door of vanwege het college, in dat gebied gehandhaafd peil in de winterperiode.
u. Talud: Glooiing, schuine, verhoogde kant van een berm, waterland, enz. Bij water de zijde-lingse begrenzing tussen waterbodem en maaiveld, bij waterkeringen gelegen tussen de (min of meer) horizontale bovenzijde en de teen van het dijklichaam (helling tussen 1:1 en 1:10).
v. Waterdiepte: Verticale afstand tussen waterspiegel en bodem van een oppervlaktewater.
w. Waterspiegel / Waterlijn: Het grensvlak tussen water en lucht.
x. Welvaartsvuil: Vuil dat door toedoen van mensen in het water is geraakt, zoals, fietsen, piep-schuim, winkelwagentjes etc.
y. Winterpeil: Het peil dat in het betreffende peilbesluit voor de winterperiode (globaal 1 sep-tember – 1 april) geldt of, bij het ontbreken ervan, in de praktijk wordt nagestreefd.
z. Zomerpeil: Het peil dat in het betreffende peilbesluit voor de zomerperiode (globaal 1 april – 1 september) geldt of, bij het ontbreken ervan, in de praktijk wordt nagestreefd.
Artikel 2: Verplichting tot het opstellen van een legger
Rijnland is op grond van de volgende regelgeving verplicht tot het opstellen van een legger waarin van alle oppervlaktewateren is vastgelegd wie met het onderhoud is belast (de onderhoudsplichtigen) en wat het onderhoud omvat (de onderhoudsverplichtingen):
1. Waterwet, artikel 5.1, eerste lid.
2. Waterschapswet, artikel 78, tweede lid.
3. Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland, artikel 5.
Artikel 3: Categorieën oppervlaktewateren
De in de legger vastgelegde wateren zijn alle oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer en/of
aanvoer en/of berging van water; deze worden in het Reglement in artikel 2 naar functie onderschei-
1. primaire-oppervlaktewateren: Oppervlaktewateren met een belangrijke functie (een regionaal belang) in de wateraan- en afvoer en/of waterberging en/of voor de instandhouding van de wa-terkering.
2. overige-oppervlaktewateren: Oppervlaktewateren met een voornamelijk lokale transportfunctie en/of welke een zekere drooglegging (ontwatering) dienen te geven..
Artikel 4: Werkingsgebied legger-oppervlaktewateren
1. In de legger-oppervlaktewateren zijn de volgende zoneringen vastgelegd:
2. De in artikelen 5 en 6 weergegeven onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen zijn al-leen van toepassing op de kernzones van oppervlaktewateren.
Artikel 5: Onderhoudsplichtigen
Wie (gedeeltelijk) onderhoudsplichtig is van de kernzone van een oppervlaktewater is vastgelegd in de legger. Bij de toedeling van de onderhoudsplichtigen zijn onderstaande regels toegepast. Incidenteel is hiervan gemotiveerd afgeweken.
1. Primaire-oppervlaktewateren:
2. Overige-oppervlaktewateren, natprofiel – stedelijke gebieden:
Het onderhoud van het natprofiel van overige-oppervlaktewateren in stedelijke gebieden berust bij de kadastrale eigenaren.
3. Overige-oppervlaktewateren, natprofiel – meren:
Het onderhoud van het natprofiel van meren welke behoren tot de categorie overige oppervlaktewateren berust bij de kadastrale eigenaren.
4. Overige-oppervlaktewateren, natprofiel:
Het onderhoud van het natprofiel van de overige-oppervlaktewateren berust, behoudens het bepaalde onder lid 2 en 3:
5. Overige-oppervlaktewateren – taluds:
Het onderhoud van de taluds van overige-oppervlaktewateren berust bij de eigenaren van de aan de overige-oppervlaktewateren grenzende percelen (aangelanden), ieder naar de lengte van zijn recht.
Artikel 6: Onderhoudsverplichtingen
1. De onderhoudsplicht met betrekking tot de kernzones van de oppervlaktewateren omvat:
2. De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede staat van het natprofiel van de opper-vlaktewateren door:
Buitengewoon onderhoud natprofiel
4. De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede staat van de taluds door het behoorlijk in stand houden van de taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehin-derd, dan wel dat aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Deze zorg omvat ook het maaien, afsteken en ophalen van de taluds.
Artikel 7: Grotere leggerdiepte
1. Overige-boezem-oppervlaktewateren:
De overige-boezem-oppervlaktewateren in onderhoud van particulieren die als zodanig in de legger zijn opgenomen, worden en zijn vanaf 2004 eenmalig door en op kosten van Rijnland op de voorgeschreven afmetingen gebracht en dienen vervolgens door de onderhoudsplichti-gen op die afmetingen te worden gehouden.
2. Overige-polderoppervlaktewateren:
Voor die overige-polderoppervlaktewateren die in deze legger een grotere leggerdiepte krijgen dan voorheen, geldt dat de meerkosten als gevolg van deze eenmalige verdieping eenmalig voor rekening van Rijnland komen.
Artikel 8: Overgangsbepalingen
Zolang een oppervlaktewater en/of duiker (nog) niet in de legger is vastgelegd zijn de volgende bepa-lingen van toepassing:
1. de in artikel 4 tot en met 7 verwoorde bepalingen.
2. de onderhoudsplichtigen van de (nog) niet in de legger vastgelegde oppervlaktewateren en/of duikers zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de voorwaarden zoals vermeld in de verleende ontheffing of, indien geen ontheffing voorhanden is, de oorspronkelijke rich-ting, vorm, afmeting en constructie, met dien verstande dat de oppervlaktewateren ten minste op de volgende afmetingen moeten worden onderhouden.
Artikel 9: Inwerkingtreding en citeertitel
Deze legger treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van bekendmaking. Op die datum worden de tot dan toe geldende leggers en Keurbepalingen (met betrekking tot oppervlaktewateren) ingetrokken.
Deze legger wordt aangehaald als: Legger-oppervlaktewateren 2010
3.Toelichting legger bepalingen
3.1 Toelichting artikel 1: Definities
De in artikel 1 vermelde definities zijn voor het merendeel afkomstig uit het standaard waterwoorden-boek aquo-lex (www.aquolex.nl). In een aantal gevallen is geen standaard definitie aanwezig en/of is de definitie niet duidelijk genoeg. In dat geval is een eigen Rijnlandse definitie gebruikt.
3.2 Toelichting artikel 2: Verplichting tot het opstellen van een legger
Waterwet, artikel 5.1, eerste lid:
De beheerder draagt zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan water-staatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermings-zones staat aangegeven.
Waterschapswet, artikel 78, tweede lid:
Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin de onderhoudsplichtigen of onderhoudsver-plichtingen worden aangewezen.
1. De onderhoudsplichtigen en de onderhoudsverplichtingen betreffende waterkeringen en wateren worden aangegeven respectievelijk vastgelegd in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
2. In de legger wordt vermeld wat de functie is van het desbetreffende waterstaatswerk, wie met het onderhoud is belast en wat het onderhoud omvat.
3. Ten aanzien van de vaststelling van de legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet zijn de artikelen 73 en 74 van de Waterschapswet van overeenkomstige toepassing.
3.3 Toelichting artikel 3: Categorieën oppervlaktewateren
In het Reglement artikel 1 wordt de term/definitie “wateren” gebruikt. Omdat “wateren” een in de volksmond te ruim begrip is welke ook betrekking kan hebben op grondwater en/of de vloeistof water, is er voor gekozen om alle wateren, watergangen, waterlopen, meren, plassen etc. in de legger aan te duiden met de term ‘oppervlaktewateren’.
3.4 Toelichting artikel 4: Werkingsgebied legger-oppervlaktewateren
De afmetingen van de beschermingszone zijn gebaseerd op de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van onderhoud en/of inspectie. De 50 m grens van de buitenbeschermingszone is zo geko-zen dat ruim buiten de invloedsfeer van de kernzone wordt gebleven. Met andere woorden, bepaalde werken die in de beschermingszone plaatsvinden kunnen mogelijk negatieve (stabiliteits)invloeden hebben op de kernzone. Buiten deze zone van 50 m wordt deze invloed zeer beperkt geacht.
3.5 Toelichting artikel 5: Onderhoudsplichtigen primaire oppervlaktewateren
Overname onderhoud primaire-oppervlaktewateren
Een aantal primaire-oppervlaktewateren wordt bij het vaststellen van de legger nog door derden on-derhouden. Dit onderhoud moet van betreffende personen of instanties worden overgenomen. In het kader van voorgaande leggerwijzigingen (1989 en 2004) lopen nog een aantal overname trajecten. Ook bij vaststelling van de nieuwe legger zal een aantal overname trajecten moeten worden opgestart omdat de status van een aantal oppervlaktewateren gezien hun waterhuishoudkundige belang zal wij-zigen van ‘overig’ naar ‘primair’.
Het is van belang dat de overname van de onderhoudsplicht van de primaire-oppervlaktewateren door Rijnland, beheerst verloopt zodat de Rijnlandse uitvoeringsorganisatie zich goed kan voorbereiden op haar nieuwe taken. Voordat het onderhoud wordt overgenomen moeten met de ‘oude’ onderhouds-plichtigen dan ook goede afspraken worden gemaakt.
Bij de overname van de onderhoudsplicht van de primaire-oppervlaktewateren wordt de volgende procedure gevolgd. Deze procedure is gebaseerd op de procedure die in de in het kader van de voor-gaande leggerwijzing werd gehanteerd:
Indien een “primair” oppervlaktewater de functie “overig” krijgt en Rijnland is onderhouds-plichtige, dan zal met de “nieuwe” onderhoudsplichtige worden overlegd op welke wijze de onderhoudsplicht zal worden overgedragen. Het betreffende water zal door Rijnland “schoon” (geen bagger, geen achterstallig onderhoud) worden opgeleverd.
Indien sprake is van de overname van het onderhoud door Rijnland is in de legger bij ‘onderhouds-plichtigen’ het volgende opgenomen.
Indien het een overheid betreft:
Rijnland neemt de onderhoudsplicht van dit oppervlaktewater van de XXXX over nadat:
Indien het een particuliere (spoor)wegbeheerder betreft:
Rijnland neemt de onderhoudsplicht van dit oppervlaktewater van de XXXX over, nadat met deze in-stantie een regeling is getroffen over wijze van uitvoering en moment van overdracht.
Overname onderhoud primaire-oppervlaktewateren langs spoorwegen en rijks- en provinciale wegen
Speciaal aandacht verdienen de langs spoorwegen en rijks- en provinciale wegen gelegen primaire-oppervlaktewateren. Uitvoeringstechnisch is het lastig en duur betreffende oppervlaktewateren te on-derhouden. Door de (spoor)wegbeheerders worden namelijk eisen gesteld aan toegankelijkheid en dergelijke. Zo zijn speciale (weg)afzettingen noodzakelijk en begeleiding door medewerkers van de spoorwegen en rijks- en provinciale waterstaat.
Indien Rijnland het onderhoud van primaire-oppervlaktewateren niet zelf maar door derden laat uit-voeren, dan kan Rijnland een vergoeding betalen welke gebaseerd is op de door Rijnland betaalde gemiddelde prijs per lengte voor een oppervlaktewateren met vergelijkbare afmetingen.
Er zijn twee situaties te onderscheiden:
1. Met (spoor)wegbeheerder zijn al afspraken (onderhoudsovereenkomsten) gemaakt.
2. Met (spoor)wegbeheerder zijn nog geen afspraken (onderhoudsovereenkomsten) gemaakt.
Indien RLD een onderhoudsovereenkomst heeft met de (spoor)wegbeheerder is Rijnland in de legger aangewezen als onderhoudsplichtige. In de opmerkingen kolom wordt dan het volgende aangegeven:
Het daadwerkelijke onderhoud wordt op basis van een overeenkomst uitgevoerd door XXXX.
Met( spoorweg)beheerder zijn nog geen afspraken gemaakt
Indien RLD nog geen onderhoudsovereenkomst heeft met de (spoor)wegbeheerder wordt in de legger de huidige onderhoudsplichtige aangewezen als onderhoudsplichtige. In de opmerkingen kolom wordt dan het volgende aangegeven:
Indien het een overheid betreft:
Rijnland neemt de onderhoudsplicht van dit oppervlaktewater van de XXXX over nadat:
Indien het een particulier (spoorweg)beheerder betreft:
Rijnland neemt de onderhoudsplicht van dit oppervlaktewater van de XXXX over, nadat met deze in-stantie een regeling is getroffen over wijze van uitvoering en moment van overdracht.
De onderhoudsplicht met betrekking tot het maaien, afsteken en ophalen van de taluds berust ingeval van de primaire-oppervlaktewateren bij de eigenaren van de aan de oppervlaktewateren grenzende percelen (aangelanden), ieder naar lengte van zijn recht. Met andere woorden als Rijnland onder-houdsplichtig is van een bepaald oppervlaktewater is Rijnland niet verantwoordelijk voor de instand-houding van de oevers, beschoeiingen etc.
In een aantal specifieke situaties is Rijnland verantwoordelijk voor het onderhoud van de beschoeiin-gen. Indien dit het geval is, is dit in het beheerregister vermeld. Het betreft dan voornamelijk beschoei-ingen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het natteprofiel met als doel het garanderen van de wateraan- en afvoer. Voorbeelden zijn de beschoeiingen langs het Katwijks- en Oegstgeester-kanaal en de verdedigingen die in de Haarlemmermeerpolder op de waterlijn worden geplaatst in ver-band met zand. Betreffende beschoeiingen zullen over het algemeen door het waterschap worden ge-plaatst en onderhouden. Rijnland wil en kan niet verantwoordelijk zijn voor beschoeiingen die een ander dan het waterstaatkundige doel dienen zoals bijvoorbeeld voor stabiliteit van wegen en parkeer-plaatsen etc.
3.6 Toelichting artikel 5 – lid 2 t/m 4: Onderhoudsplichtigen overige-oppervlaktewateren
De Verenigde Vergadering heeft de taak de onderhoudsplicht van de overige-oppervlaktewateren, welke voornamelijk een lokaal belang hebben, toe te wijzen aan derden. Wie deze derden zijn kan de VV zelf bepalen, zolang de verantwoordelijkheid van de onderhoudsplicht op basis van heldere en eenduidige criteria direct gekoppeld kan worden aan de aangewezen onderhoudsplichtige. Het begrip “belang” staat hierbij centraal als één van de pijlers van het waterstaatsrecht.
Stedelijk gebied en Overige ”overige-oppervlaktewateren”
Het onderstaande verhaal betreft alleen de onderhoudsplicht van het natprofiel.
De voormalige waterschappen gingen verschillend om met het toewijzen van de onderhoudsplicht van de overige-oppervlaktewateren. Dit had tot gevolg dat voor de boezemwateren het onderhoud van de overige-oppervlaktewateren aan de kadastrale eigenaren was toegewezen en voor de polderwateren aan de aangelanden. Extra complicerende factor was dat voor een deel van de oppervlaktewateren geen (volledige) leggers voorhanden waren. Vanuit historisch perspectief gezien is het logisch dat de toenmalige voornamelijk agrarische inrichting als fundament voor de toewijzing van de onderhouds-plicht is gebruikt. De huidige complexiteit van het gebied met alle deelsystemen, ruimtelijke ontwik-kelingen, verstedelijking, druk op de openbare ruimte en verschuivende belangen van agrarische naar meer milieu (waterkwaliteit en ecologie) gerelateerde vraagstukken, vraagt om een herschikking van de regelgeving op het gebied van onderhoudsplicht. Centraal moet staan:
Het zondermeer toewijzen van de onderhoudsplicht van de overige-oppervlaktewateren aan één categorie onderhoudsplichten (of de aangelanden of de kadastrale eigenaren) betekent hoe dan ook dat voor één categorie onderhoudsplichtigen er een verzwaring van de onderhoudsplicht optreedt. Ingeschat werd dat een dergelijke wijziging praktisch gezien op te veel bezwaren uit het gebied zou stuiten. Er is dan ook voor gekozen zoveel als mogelijk bij het oude te laten en alleen waar dit echt
noodzakelijk was over te gaan tot een wijziging. Concreet betekent dit het volgende:
De onderhoudsplicht van de overige polder oppervlaktewateren gelegen in stedelijk gebied gaat over van de aangelanden naar de kadastrale eigenaren.
Het principe dat de aangeland verantwoordelijk is voor het onderhoud is gebaseerd op het idee dat de aangeland een direct belang heeft bij goed onderhoud. Dit principe is met name van toepassing in landelijk gebied waar de gebruikers (agrariërs) van aan oppervlaktewateren ge-legen gronden het meeste baat hebben bij het optimaal functioneren en dus goed onderhoud. Als ze geen goed onderhoud uitvoeren zijn ze immers zelf probleemeigenaar. Tevens geldt dat door middel van eigen inzet van middelen en arbeid en afzet op de kant enerzijds en de druk van een effectieve schouw anderzijds elk jaar een efficiënte onderhoudsslag plaatsvindt. In stedelijk gebied is dit principe veel minder van toepassing, zeker als het huiseigenaren langs grote waterpartijen zoals singels etc. betreft. In feite hebben in stedelijk gebied alle bewoners belang bij goed onderhoud van de stedelijke oppervlaktewateren. Daar komt nog bij dat in ste-delijk gebied particulieren niet (goed) in staat zijn onderhoud aan oppervlaktewateren uit te voeren. Rijnland wil op termijn dan ook de onderhoudsplicht van de stedelijke oppervlaktewa-teren gaan overnemen. Totdat het zover is, is de onderhoudsplicht toegekend aan de Kadastra-le Eigenaren. Over het algemeen zijn de gemeenten Kadastraal Eigenaar van de grote water-partijen in stedelijk gebied.
De onderhoudsplicht van de overige polder oppervlaktewateren gelegen in landelijk gebied
blijft bij de aangelanden blijft liggen. Onderbouwing zie voorgaande punt. Er wordt geen on-derscheid gemaakt naar het soort landbouwkundige functies. Met andere woorden er wordt geen onderscheid gemaakt naar veenweidegebied, boomteelt, of kassengebied etc. om verdere versnippering te voorkomen.
Afbakening stedelijk/landelijk gebied
Als uitgangspunt voor de afbakening voor het stedelijk/landelijk gebied worden de CBS bebouwings-contouren gebruikt. Het was noodzakelijk deze bebouwingscontour om waterstaatkundige redenen op details aan te passen.
Overige-oppervlaktewateren die door Rijnland worden onderhouden
Het onderstaande verhaal betreft alleen de onderhoudsplicht van het natprofiel.
Rijnland is in de volgende gevallen ook onderhoudsplichtige van overige-oppervlaktewateren:
Rijnland heeft de intentie het onderhoud van de stedelijke wateren over te nemen van betreffende ge-meenten en particulieren. Hiertoe is een overname traject opgestart. Inmiddels heeft Rijnland met di-verse gemeenten, waaronder Zoetermeer, Haarlemmermeer, Haarlem afspraken gemaakt. Deze afspra-ken zijn verwerkt in de legger.
In de oude leggers van de voormalige waterschappen was Rijnland (en haar voorgangers) in aantal gevallen aangewezen als onderhoudsplichtige van overige-oppervlaktewateren. Deze onderhoudsver-plichtingen zijn één op één overgenomen in de nieuwe legger.
Tussen het voormalige waterschap De Oude Rijnstromen en de Rijnlandse Molenstichting zijn afspra-ken gemaakt over de inzet van betreffende molens bij calamiteiten. Er is ook afgesproken dat het voormalige waterschap De Oude Rijnstromen de wateraan- en afvoerende polderwateren, voor zover deze nog niet in onderhoud bij het waterschap waren, zou onderhouden.
In principe zijn de aangelanden (in de polder) en de kadastrale eigenaren (in de boezem) onderhouds-plichtige van de overige-oppervlaktewateren. Indien Rijnland zelf aangeland of kadastrale eigenaar is van een overige-oppervlaktewater, is Rijnland dus ook verantwoordelijk voor (een deel) van het on-derhoud.
Deze situaties zijn niet expliciet zichtbaar gemaakt op de leggerkaarten, omdat gronden kunnen wor-den verkocht, of in pacht zijn gegeven aan derden.
3.7 Toelichting artikel 5 – lid 4: Onderhoud taluds
De aangelanden zijn – conform de werkwijze van de voormalige waterschappen - aangewezen als onderhoudsplichtige van de taluds. Redenen hiervoor zijn:
3.8 Toelichting artikel 6: Onderhoudsverplichtingen
Buitengewoon onderhoud natprofiel
De in de legger weergegeven afmetingen zijn theoretische afmetingen. In de praktijk kan het voorko-men dat vanwege de bodemgesteldheid en/of stabiliteit van de naast het oppervlaktewater gelegen waterkering het weergegeven leggerprofiel niet of alleen tegen zeer hoge kosten kan worden gereali-seerd. In hoofdstuk 7 is weergegeven hoe met dergelijke praktijksituaties moet worden omgegaan.
Naast de ingreepmaat is het noodzakelijk dat ook wordt aangegeven tot hoe diep onder de ingreepmaat (de zogenaamde onderhoudsmaat) mag worden gebaggerd. Redenen hiervoor zijn:
Ingeval van dode vis wordt onderscheid gemaakt naar het verwijderen van de dode vis uit het opper-vlaktewater en het vervolgens afvoeren van de dode vis. Voor het verwijderen van grote hoeveelheden dode vis is vanuit de regelgeving geen duidelijk verantwoordelijke organisatie aan te wijzen. Het ver-volgens afvoeren van de dode vis is op basis van de destructiewet een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Ook niet onder de onderhoudsplicht valt het verwijderen van gezonken schepen/wrakken. Daarvoor is in de Wrakkenwet een procedure voorzien, waarbij de beheerder bevoegd is een gezonken schip of wrak uit het oppervlaktewater te verwijderen. Daarbij dient wel aan een voorgeschreven procedure te worden voldaan. Van deze bevoegdheid kan het hoogheemraadschap – volgens de doelstelling van de Wrakkenwet – gebruik maken als het bestuur van mening is dat hiermee kan worden voorkomen dat het waterstaatswerk waarin of waartegen dat wrak is gezonken beschadigd wordt.
Bij de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden dient er rekening mee te worden gehouden dat de Flora en Faunawet gevolgen kan hebben voor de wijze waarop de onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. De Flora en Faunawet ziet toe op de duurzame instandhouding van plant- en dier-soorten in Nederland. De flora- en faunawet kent een aantal verbodsbepalingen, maar ook voorwaar-den waaronder bepaalde handelingen mogen plaatsvinden. Daar waar Rijnland zelf onderhoudsplichtig is wordt de Flora en Faunawet nageleefd. Hierbij maakt Rijnland gebruik van de gedragscode Flora en Faunawet. In deze gedragscode zijn voor waterschappen procesafspraken en concrete stappenplannen voor veel voorkomende onderhoudswerkzaamheden vastgelegd.
3.9 Toelichting artikel 7, lid 1: Overige-boezem-oppervlaktewateren
Op grond van keurartikel 29, lid 5 (oude keur) en artikel 31 (Keur 2006) is Rijnland verantwoordelijk voor het voor de eerste keer op diepte brengen van de overige-oppervlaktewateren in de boezem (oude term ‘secundaire boezemwateren’). In de notitie Onderhoudsplicht, mei 2000 is keurartikel 29, lid 5 nader uitgewerkt, waarbij het de eerste keer op diepte brengen van toepassing is verklaard op overige-oppervlaktewateren in de boezem (oude term ‘secundaire boezemwatergangen’) waarvan de onder-houdsplicht bij particulieren berust.
Met ingang van 2004 is Rijnland gestart met het baggeren van betreffende oppervlaktewateren. Zoals in het artikel staat aangegeven vervalt, nadat Rijnland na 2004 een oppervlaktewater op diepte heeft gebracht, de onderhoudsplicht weer aan de kadastrale eigenaar.
3.10 Toelichting artikel 7, lid 2: Overige polderwateren
Een aantal polderwateren krijgt om waterkwaliteitsredenen een iets diepere leggermaat dan voorheen het geval was (zie ook paragraaf 6.3 voor een nadere onderbouwing). In WBP2 en WBP3 is bepaald dat de kosten van deze eenmalige verdieping (ten opzichte van de vorige leggerdiepte) van oppervlak-tewateren niet ten laste komen van de onderhoudsplichtigen, maar van Rijnland. Dit omdat de verdie-ping nodig is voor verbetering van de waterkwaliteit.
3.11 Toelichting artikel 8: Overgangsbepalingen
De legger legt de situatie op een bepaalde datum vast. Oppervlaktewateren en/of duikers die na deze datum worden aangelegd, of die ‘vergeten’ zijn in deze legger op te nemen, moeten minimaal voldoen aan de in artikel 8 verwoorde bepalingen. Het kan zijn dat in de aanlegvergunning andere en/of aan-vullende bepalingen zijn opgenomen, indien dat het geval is gelden de in de vergunningen verwoorde bepalingen.
In onderstaande tabel zijn de nieuwe onderhoudsplichtigen en verplichtingen weergegeven.
nieuwe onderhoudsplichtigen en verplichtingen
* Het oude Rijnland van voor de fusie had zelf ook een aantal hoger gelegen gebieden in beheer waar conform de rest van de boezemwateren ook hier de Kadastrale Eigenaren onderhoudsplichtig waren. Tegenwoordig worden betreffende gebieden, gezien hun afwijkende peil, aangeduid als polder.
Op de leggerkaarten worden een elftal onderhoudsplichtigen onderscheiden. In principe kent de legger op basis van artikel 5 (uitgangspuntennota, legger-oppervlaktewateren) een drietal onderhoudsplichti-gen, namelijk:
In een beperkt aantal situaties is Rijnland alleen verantwoordelijk voor de onderhoudsplicht van de linker of de rechterzijde van een oppervlaktewater. Indien dit het geval is, is dit op de leggerkaart als volgt aangegeven:
Zoals in de toelichting van artikel 5 (uitgangspuntennota, legger-oppervlaktewateren) staat vermeld wil Rijnland de onderhoudsplicht van een aantal (primaire)oppervlaktewateren overnemen. Totdat deze overname is geregeld, blijven de ‘oude’ onderhoudsplichtigen nog onderhoudsplichtig, namelijk:
Van die watersystemen waarover Rijnland het beheer nog moet overnemen (zie hoofdstuk 4 uitgangs-puntennota, legger-oppervlaktewateren) is nog geen onderhoudsplichtige voor de oppervlaktewateren vastgelegd. Op de leggerkaart zijn deze oppervlaktewateren met het volgende kenmerk aangegeven:
4. Nog niet in beheer van Rijnland zijnde gebieden
Conform het Reglement heeft Rijnland het beheer cq. de waterstaatkundige verzorging, van het water-systeem in het gehele Rijnlandse gebied. Het beheer van het watersysteem houdt in het bepalen en regelen van wat er moet en mag in het watersysteem. Rijnland heeft voor uitvoering van de beheer-taak de beschikking over de volgende instrumenten: beleid, planvorming, regelgeving, vergunningver-lening en handhaving.
Van een aantal gebieden wordt het feitelijke beheer nog uitgevoerd door gemeenten (overige derden niet uitgesloten). Reglementair gezien moet het beheer echter bij Rijnland liggen. Waar dit nog niet het geval is, moet Rijnland het beheer overnemen.
Totdat het feitelijke beheer van betreffende gebieden door Rijnland wordt overgenomen, worden in de legger de in betreffende gebieden gelegen oppervlaktewateren als volgt behandeld:
Het feitelijke beheer van deze polder is nog niet in handen van Rijnland, maar zal in overleg met de huidige beheerder op termijn door Rijnland worden overgenomen. Dan wordt ook de onderhoudsplichtige voor dit oppervlaktewater vastgesteld.
Na overname van het beheer worden aan de primaire- en overige-oppervlaktewateren conform de leg-ger uitgangspunten, de onderhoudsplichtigen toegewezen.
De legger-oppervlaktewateren is in grote lijn vooral een digitaal kaartenbestand waarin op gedetail-leerde luchtfoto’s is aangegeven waar de oppervlaktewateren, inclusief zoneringen (kern- en bescher-mingszone), liggen. Daarnaast zijn per oppervlaktewater de vereiste (legger)profielen weergegeven. Ook geeft de legger duidelijkheid over wie waar verantwoordelijk is voor het onderhoud van de op-pervlaktewateren (onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen).
In dit hoofdstuk is weergegeven welke gegevens er in de legger-oppervlaktewateren zijn vastgelegd.
Alle leggergegevens zijn via de Rijnlandse internetsite opvraagbaar. Door op een oppervlaktewater te klikken wordt alle leggerinformatie van betreffende oppervlaktewater gepresenteerd.
Onderscheid wordt gemaakt naar:
5.2 Ligging oppervlaktewateren en zoneringen
De buitenbeschermingszone (een strook van 50 m, aansluitend aan de beschermingszone) is niet als lijn op de internetversie van de legger-oppervlaktewateren weergegeven omdat bij het vaststellen van deze legger er geen ge- en of verboden gelden voor deze zone. Alleen in incidentele en individuele gevallen zullen voor werken en/of werkzaamheden in de buitenbeschermingszone voorwaarden wor-den gesteld.
In de vorige leggers kon aan de hand van het identificatienummer de ligging en functie van het opper-vlaktewater geïdentificeerd worden. Deze systematiek had een aantal nadelen, met name wanneer peilvakken gesplitst werden en/of oppervlaktewateren gegraven of gedempt werden of van functie veranderden, waardoor deze systematiek verlaten is. Alle gegevens die moeten worden vastgelegd zijn nu opgenomen in aparte kolommen en zitten dus niet meer versleuteld in het identificatienummer.
Het waterpeil dat wordt nagestreefd in NAP (uitgangspunt gewijzigd NAP 2005). Deze parameter is geen officiële leggerparameter, maar een ondersteunend getal. Waterpeilen zoals schouwpeil worden namelijk in een peilbesluit vastgesteld.
Let op! De weergegeven peilen niet als ontwerpparameter toepassen. Redenen hiervoor zijn:
De gemiddelde breedte is uit de gekarteerde luchtfoto’s berekend op basis van een meting om de 10 meter. De gemiddelde breedte is geen “vereiste” breedte maat of ontwerpparameter, maar slechts een weergave van de gemiddelde breedte. Deze breedte is gebruikt om het benodigde profiel toe te wijzen. Een leggerprofiel bestaat uit een waterdiepte t.o.v. schouwpeil, een linker en een rechter taludhelling en een bodembreedte. In de praktijk varieert de breedte van een oppervlaktewater altijd. Bij een groot aantal oppervlaktewateren is deze variatie beperkt, slechts enkele decimeters, maar er zijn oppervlak-tewateren waar de variatie groot kan zijn. Voor de werkelijke breedte van een oppervlaktewater op een bepaalde locatie wordt verwezen naar de leggerkaart.
De ingreepmaat geeft de minimaal vereiste waterdiepte aan. Indien de baggerlaag op de ingreepmaat komt, moet er ingegrepen (gebaggerd) worden. In de praktijk zal dus gebaggerd worden tot onder de ingreepmaat, om te voorkomen dat de minimale waterdiepte wordt overschreden. De diepte tot waar gebaggerd moet worden, de zogenaamde onderhoudsmaat, wordt bepaald door bedrijfseconomische redenen en de snelheid waarmee een oppervlaktewater verondiept. Deze onderhoudsmaat mag maxi-maal 20 cm onder de ingreepmaat liggen.
Vereiste hellingshoek, glooiing, schuine, verhoogde kant van een berm, etc.
Het talud wordt uitgedrukt in een hoogte ten opzichte van de aanlegbreedte.
Onderscheid wordt gemaakt naar het
Voor het bovenwater gelegen talud wordt uitgegaan van het aanwezige talud zoals dat op het moment van vaststelling van de legger aanwezig was en wordt gevormd door de lijn die getrokken kan worden tussen de kantwater en de insteek.
Ten behoeve van het onderwaterprofiel zijn voor het onderwater gelegen talud standaardafmetingen bepaald. Uitgangspunt van deze afmetingen is dat een zo natuurlijk mogelijk talud dient te worden gerealiseerd. In een aantal gevallen was het noodzakelijk te werken met steilere taluds om voldoende natprofiel en/of waterdiepte te kunnen realiseren.
In de legger-oppervlaktewateren is voor elk oppervlaktewater het functionele profiel opgenomen. Het functionele profiel is een combinatie van het hydraulisch noodzakelijke, het ecologisch functionele en vanuit de praktijk het technisch haalbare profiel.
In het tabblad profiel zijn de minimale vereiste afmetingen voor een oppervlaktewater weergegeven. Het merendeel van de profielen is trapeziumvormig en kan worden beschreven met de parameters:
Een trend die de laatste jaren steeds meer te zien is, is dat aan één of beide zijden van een oppervlak-tewater een plasberm wordt aangelegd voor bijvoorbeeld natuurontwikkeling. Een plasberm is een vooroever met een beperkte waterdiepte. Om deze plasbermen in de legger te kunnen beschrijven zijn de volgende extra parameters noodzakelijk:
Daarnaast komt het regelmatig voor dat er direct naast de oever een bepaalde waterdiepte wordt geëist. Hoewel het hier niet om een plasberm gaat wordt toch gebruik gemaakt van de plasbermparameters en wel op de volgende wijze:
Onderhoud taluds = Zorg dragen voor een goede staat van de taluds door het behoorlijkin stand houden van de taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd, dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Deze zorg omvat ook het maaien, afsteken en ophalen van de taluds.
6. Methodiek bepalen afmetingen oppervlaktewateren
In de legger zijn voor elk oppervlaktewater de minimale vereiste afmetingen opgenomen. Deze minimaal vereiste afmetingen worden aangeduid met de term ‘functioneel profiel’. De Keur beschermt een profiel dat zowel een functie heeft voor de waterkwantiteit (hydrologie) als de ecologische waterkwaliteit. Voor de hydrologie kan het optimale profiel worden berekend. Voor de ecologische waterkwaliteit wordt dit berekende profiel aangepast door natuurlijke oevers (waar mogelijk), minimaal noodzakelijke waterdiepten, plasbermen en andere afwijkende profielen toe te voegen. Bovendien is het profiel afhankelijk van technische uitvoeringsaspecten uit oogpunt van beheer en onderhoud.
Het functionele profiel is een combinatie van het hydraulisch noodzakelijke, het ecologisch functionele en vanuit de praktijk het technisch haalbare profiel. In de volgende paragrafen is beschreven op welke wijze de profielen voor primaire- en de overige-oppervlaktewateren tot stand zijn gekomen.
6.2 Primaire-oppervlaktewateren
In primaire-oppervlaktewateren zijn over het algemeen de eisen die de waterkwantiteit (hydraulische randvoorwaarden) stelt aan het natte profiel ‘zwaarder’ dan de (ecologische)waterkwaliteitseisen. In die gevallen waar dat niet zo is zijn de volgende criteria toegepast:
Ten behoeve van de functie viswater dient in 20% van de oppervlaktewateren een minimale waterdiepte van 1,5 m – 2,0 m te worden gerealiseerd. Voor de boezem geldt dat het merendeel van de primaire-oppervlaktewateren op basis van de waterkwantiteit dieper moet zijn dan 1,5 m en dus automatisch aan de viswaterfunctie eis wordt voldaan. In polderwateren ligt dit anders en is op basis van de waterkwantiteit maar op een beperkt aantal locaties (bij de grotere poldergemalen) een waterdiepte van 1,5 m of meer vereist. I.v.m. bodemgesteldheid en beperkte breedte is het bijna onmogelijk om in 20 % van de polder oppervlaktewateren aan de viswaterfunctie eis te kunnen voldoen.
In de onderstaande tabel zijn de minimaal vereiste afmetingen van het natprofiel van de primaire oppervlaktewateren weergegeven, uit oogpunt van de (ecologische)waterkwaliteit.
Voor de primaire-oppervlaktewateren in de boezem, zijn in 2004 reeds de functionele profielen vast-gesteld (gebaseerd op hydraulische randvoorwaarden, ecologisch functioneren en vanuit de praktijk haalbaar). Betreffende profielen zijn één op één overgenomen, voor nadere informatie zie het achter-gronddocument behorende bij de 2004 legger.
Voor de primaire-oppervlaktewateren in de polder, waren alleen de hydraulisch bepaalde profielen beschikbaar. Om betreffende profielen op te waarderen tot functionele profielen (dus ook rekening houdend met het ecologisch functioneren) moesten de profielen enigszins worden aangepast. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Daar waar de oude leggerdiepte (inclusief de hiervoor genoemde aanpassing van onderhouds-maat naar ingreepmaat) te ondiep werd ten opzichte van het standaardprofiel, zijn de stan-daardprofielen toegepast. Echter, op basis van gebiedskennis (instabiele waterbodems etc.) hadden de voormalige inliggende waterschappen soms ondiepere waterdieptes in hun leggers opgenomen. Deze zijn één op één overgenomen, wel is een minimum waterdiepte van 0,15 m gehanteerd.
De ‘oude’ profielen van de voormalige waterschappen waren en zijn gebaseerd op een vaste bodembreedte. Dit in tegenstelling tot de oppervlaktewateren in de boezem, waar de bodem-breedte een berekende maat is. Dit kan tot gevolg hebben dat het leggerbakje in de polders in de praktijk niet past. Er kunnen zich twee situaties voordoen:
1. Het leggerprofiel is kleiner dan de praktijk: Het legger bakje kan gewoon worden gebag-gerd. De bagger buiten het leggerprofiel kan blijven liggen, met dien verstande dat er altijd een minimale waterdiepte van 0,5 m aanwezig moet zijn.
2. Het leggerprofiel is groter dan de praktijk: De bodembreedte en het talud zijn leidend tot het punt waar het talud de beschoeiing snijdt.
6.3 Overige-oppervlaktewateren
Bij het bepalen van de afmetingen van de overige-oppervlaktewateren zijn de volgende
1. In de overige-oppervlaktewateren zijn de eisen die de (ecologische) waterkwaliteit stelt aan het natteprofiel “zwaarder” dan de waterkwantiteitseisen. Dit betekent dat er geen aan- en afvoerberekeningen nodig zijn om de profielen van de overige-oppervlaktewateren te bepalen. Er kan dan ook gewerkt worden met standaardprofielen, zie onderstaande tabel.
2. Ten behoeve van de algemene waterkwaliteit wordt er in de overige-oppervlaktewateren naar gestreefd een minimale waterdiepte van 0,50 m (ingreepmaat) in landelijk gebied en 0,75 m in stedelijk gebied en taluds van 1:3 te realiseren.
3. Een minimale bodembreedte van 0,5 m (geen puntzakken creëren).
4. In smalle wateren is het niet mogelijk een waterdiepte van 0,5 m te realiseren en volgt de waterdiepte uit de minimale bodembreedte eis en de talud-eis.
5. Voor die wateren waar in de oude leggers specifiek (in verband met kwelgevoeligheid van de bodem) zeer ondiepe waterdiepten zijn aangegeven, is een waterdiepte van maximaal 0,10 m en een talud van 1:1 toegepast.
6. Indien op basis van de bodemgesteldheid van het oppervlaktewater de vereiste waterdiepte niet haalbaar is, is de waterdiepte gemotiveerd aan de situatie aangepast.
7. Indien op basis van de (ecologische)waterkwaliteit (b.v. in natuurgebieden of Ecologische Hoofdstructuur gebieden) in een bepaald gebied een diepere waterdiepte vereist is, is de waterdiepte gemotiveerd aan de situatie aangepast.
8. In stedelijke gebieden wordt een waterdiepte van 0,75 m gehanteerd. Reden hiervoor is dat in stedelijk gebieden brede waterpartijen over het algemeen op een waterdiepte van 1,0 m zijn aangelegd. Door een ingreepmaat van 0,5 m te hanteren zou er dermate veel slib in het profiel neerslaan dat de ontwikkeling van de (ecologische)waterkwaliteit wordt gehinderd. Dit is niet gewenst, vandaar dat is terug gegrepen op de 'oude'maatvoeringen. Een dunne baggerlaag zorgt voor minder zuurstofverbruik en geeft een betere ondergrond voor wa-terplanten om in te kiemen en te wortelen.
Tabel: minimaal vereiste afmetingen natte profiel overige-oppervlaktewateren.
* de waterdiepte van 0,15 m is een theoretische maat. In zeer smalle greppeltjes kan deze waterdiepte niet gerealiseerd worden. Doelstelling is dat in ieder geval obstakels etc. verwijderd worden zodat de greppel normaal kan functioneren.
** De dieptemaat van 0,75 m geldt alleen in stedelijk gebied, en dus niet in landelijk gebied. Zie ook punt 8 in bovenstaande opsomming.
Uitzondering polders Wilck & Wiericke
In de beperkte legger van het voormalige waterschap Wilck & Wiericke werd voor drie polders een
maximale diepte van 0,30 m aangehouden:
Voor de nieuwe legger houden we 0,35 m aan (om analoog te blijven lopen aan de gedefinieerde klas-ses voor de standaardprofielen).
In polder de Noordplas liggen een drietal type gebieden waar een mindere diepte geëist wordt in de overige-oppervlaktewateren.
Zaken die niet uit de oude WW-legger voor wat betreft de Noordplas zijn overgenomen:
De Industriehaven en waarderhaven in Haarlem hebben vanwege nautische redenen een diepere wa-terdiepte gekregen. Betreffende oppervlaktewateren zijn door de gemeente eenmalige op de vereiste nautische afmetingen gebracht. Vervolgens is met Rijnland afgesproken dat deze oppervlaktewateren door Rijnland op deze nautische diepte worden gehouden.
6.4 Uitzondering bollenpolders
Vanuit het verleden is het bekend dat een aantal zogenaamde bollenpolders gevoelig zijn voor loop-zand. In betreffende polders is op basis van gebiedskennis de leggerwaterdiepten aangepast.
OR-1.02: Vosse en Weerlanerpolder
OR-1.25 / OR-1.26: Noordzijderpolder
Toegepaste maatvoering primaire-oppervlaktewateren in bollenpolders:
Een waterdiepte van maximaal 0,75 m. De taluds conform tabel. Uitzondering vormen die primaire-oppervlaktewateren die vanwege hydraulische eisen een diepere waterdiepte moeten hebben.
Toegepaste maatvoering overige-oppervlaktewateren in bollenpolders:
Een waterdiepte van maximaal 0,35 m. De taluds conform tabel.
In OR-1.26 ligt stedelijk gebied en daar zijn gewoon de standaardafmetingen toegepast.
Een aparte groep vormen de duinrellen. Een duinrel is een natuurlijke afwatering van grond- en re-genwater uit de duinen. Doordat deze wateren niet gestuwd zijn, maar onder vrij verval naar de rest van de boezem afstromen, is het niet zinvol hier een bepaalde minimale waterdiepte te eisen. De in de legger weergegeven waterdiepten bij duinrellen zijn dan ook slechts indicatief. Wel moet er voor wor-den gezorgd dat het bestaande profiel, dat in droge perioden (deels) droog kan komen te staan, gega-randeerd blijft, zodat de waterafvoer niet kan worden belemmerd. Voor de duinrellen geldt dat het gemeten profiel het leggerprofiel wordt. Momenteel is niet bekend welke boezemwateren duinrel zijn, deze zullen in het kader van het peilbesluit worden geïnventariseerd. Zodra de gegevens bekend zijn, zullen ze in de legger worden opgenomen. Als een boezemwater (deels) een duinrel is, dan wordt dit in de kolom “opmerkingen” aangegeven.
Ook de meren en plassen vormen een aparte groep. Meren zijn dermate complex dat het niet mogelijk is in de legger de gewenste minimale inrichtingscriteria vast te leggen. De weergegeven waterdiepten zijn dan ook slechts indicatief en gebaseerd op de gemiddelde waterdiepte. Lokaal kan en mag de
Voor een aantal meren en plassen geldt dat ze in gebruik zijn als zandwinplas. Hiervoor zijn onder andere op basis van de Keur vergunningen afgegeven over de opbouw en uitvoering van de oever, de taluds en de diepte van de winning. De gegevens in de legger kunnen door de winning dan ook (sterk) afwijken van de situatie in de praktijk/zandwinplas.
6.7 Voorboezems gemalen Katwijk en Gouda
Deze voorboezems – traject gemaal tot buitensluis cq. keersluis – waren nog niet in een voormalige legger opgenomen. Kenmerk van deze voorboezems is dat ze een hellende bodem hebben. Het diepste punt ligt bij het gemaal, waarna de bodem oploopt tot de sluis. Omdat er in de legger een waterdiepte moet worden opgenomen, is de diepste waterdiepte ter plaatse van het gemaal opgenomen. In de op-merkingen kolom is vervolgens vermeld dat het een hellende bodem betreft.
De maatvoeringen zijn overgenomen van de ontwerptekeningen van de betreffende gemalen (archief-onderzoek).
Opmerkingen: Hellende bodem. Bij het gemaal een waterdiepte van NAP -3,40 m,
vervolgens oplopend tot NAP -2,30 m bij de Buitensluis.
Opmerkingen: Hellende bodem. Bij het gemaal een waterdiepte van NAP -4,30 m,
7. Theoretische profielen versus praktijk
De in de legger weergegeven afmetingen zijn theoretische afmetingen. Deze theoretische afmetingen wijken in een aantal gevallen af van de praktijk. De volgende situaties kunnen zich voordoen:
In de volgende paragrafen is beschreven hoe met deze situaties moet worden omgegaan.
7.1.1 De leggerbreedte wijkt af van de werkelijke breedte
Alle oppervlaktewateren m.u.v. de primaire-polderwateren
Er kunnen zich twee situaties voordoen:
1. De gemeten breedte > gemiddelde breedte uit de legger:
De taludhellingen en de waterdiepte blijven hetzelfde. De bodembreedte wordt aangepast aan de gemeten breedte.
2. De gemeten breedte < gemiddelde breedte uit de legger:
De taludhellingen en de waterdiepte blijven hetzelfde. De bodembreedte wordt aangepast aan de gemeten breedte. Als de bodembreedte hierdoor kleiner wordt dan 0,5 meter dan blijft de bodembreedte vast op 0,5 meter en wordt de diepte aangepast. Indien de diepte kleiner wordt dan 0,25 meter dan worden de taludhellingen aangepast in de volgorde 1:3 -> 1:2 -> 1:1.
De ‘oude’ profielen van de voormalige waterschappen waren en zijn gebaseerd op een vaste bodem-breedte. Dit in tegenstelling tot de oppervlaktewateren in de boezem, waar de bodembreedte een bere-kende maat is. Dit kan tot gevolg hebben dat het leggerbakje in de polders in de praktijk niet past. Er kunnen zich twee situaties voordoen:
1. Het leggerprofiel is kleiner dan de praktijk: Het legger bakje kan gewoon worden gebaggerd.
De bagger buiten het leggerprofiel kan blijven liggen, met dien verstande dat er altijd een mi-nimale waterdiepte van 0,5 m aanwezig moet zijn.
2. Het leggerprofiel is groter dan de praktijk: De bodembreedte en het talud zijn leidend tot het
punt waar het talud de beschoeiing snijdt.
7.1.2 De leggerdiepte kan niet gerealiseerd worden
In de praktijk kunnen kan het voorkomen dat vanwege de bodemgesteldheid en/of stabiliteit van de naast het oppervlaktewater gelegen waterkering het weergegeven leggerprofiel niet of alleen tegen zeer hoge kosten kan worden gerealiseerd.
Mocht in het te baggeren profiel harde bodem zitten, dan dient deze verwijderd te worden. Hierbij is het wel van belang de stabiliteit van het oppervlaktewater en eventuele kades in acht te nemen. Ingeval van twijfel dient door Rijnland beoordeeld te worden welke maatregelen er moeten worden getroffen. Eén van de maatregelen kan zijn dat wordt afgeweken van de ver-eiste leggerdiepte.
In de legger-oppervlaktewateren wordt de ligging van oppervlaktewateren vastgelegd. In deze opper-vlaktewateren liggen duizenden dammen met duikers om bijvoorbeeld percelen te ontsluiten of opper-vlaktewateren met elkaar te verbinden. Duikers maken dan ook integraal onderdeel uit van het water-systeem. Voorkomen moet worden dat in de directe omgeving van duikers werkzaamheden worden uitgevoerd die de werking van duikers hinderen, vandaar dat de ligging van duikers inclusief kern- en beschermingszones in de legger-oppervlaktewateren is opgenomen. Net als bij andere kunstwerken het geval is zijn de dimensies van duikers in het beheerregister opgenomen.
Duikers zijn als volgt gekarteerd.
1. De diameter van de duiker is te bepalen uit de luchtfoto of uit het originele bestand van Rijnland. In dat geval wordt de breedte van de zones aangepast aan de duikers, alsof er dus een oppervlaktewater loopt van de breedte van de duiker. De breedte van de kernzone wordt als volgt bepaald. Breedte kernzone = breedte van de duiker + aan beide kanten van de duiker 1 m.
2. De diameter is niet te bepalen. In dat geval wordt er net zo gehandeld als bij een korte duiker. De kernzone wordt begrensd door de insteek.
8.2 Onterecht gekarteerde duikers
De ligging van duikers kon vaak niet (goed) vanaf de luchtfoto’s worden afgelezen, omdat de duikers bijvoorbeeld onder water zaten of omdat er teveel begroeiing over de duikers hing. In principe zou Rijnland de ligging van alle duikers willen weten, echter gezien de enorme aantallen, is het ondoenlijk – of alleen tegen hoge kosten - deze allemaal te inventariseren. Er zijn dan ook speciale karteerregels toegepast die er op neer komen dat als er qua waterstaatkundige infrastructuur een duiker verwacht kan worden er ook een duiker, voorzien van een speciale code, gekarteerd is.
Gevolg van deze methodiek is dat er vele duikers ten onrechte zijn gekarteerd. Een aantal indieners van zienswijzen op de ontwerp-legger heeft dan ook opgemerkt dat de ligging van duikers op de leg-gerkaarten niet met de praktijk overeenkomt.
Wat in de ontwerp-legger niet juist is geweest, is dat de duikers waarvan Rijnland de ligging niet met zekerheid weet, gepresenteerd zijn alsof betreffende duikers er wel liggen. Deze ‘fout’ is in de defini-tieve legger als volgt gewijzigd:
Voor de duikers die er wel zijn, maar welke nog niet in de legger zijn opgenomen gelden de overgangsbepalingen in artikel 8:
de onderhoudsplichtigen van de (nog) niet in de legger vastgelegde oppervlaktewateren en/of duikers zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de voorwaarden zoals vermeld in de verleende ontheffing of, indien geen ontheffing voorhanden is, de oorspronkelijke rich-ting, vorm, afmeting en constructie, ……
9. Methodiek opstellen legger-oppervlaktewateren
Op 5 juli 2006 heeft de VV een krediet beschikbaar gesteld voor het project “legger van de oppervlaktewateren”. Door de VV is besloten dat er een nauwkeurige en toekomstvaste legger van de oppervlaktewateren moet worden gemaakt.
Om aan deze nauwkeurigheidseis te kunnen voldoen is besloten alle oppervlaktewateren op basis van hoge resolutie stereoluchtfoto’s met een nauwkeurigheid van meer dan 15 cm te karteren. Hierbij is gekozen voor de volgende aanpak:
In het najaar van 2006 is voor dit project een Europese aanbestedingsprocedure gestart. In deze aanbestedingsprocedure is speciale aandacht besteed aan de luchthaven Schiphol, aangezien het maken van luchtfoto’s in de omgeving van Schiphol vanwege het drukke luchtvaartverkeer aan restricties is gebonden.
Na een selectieprocedure is de opdracht eind 2006 aan de FUGRO verleend, waarbij de Noord-Ierse firma BKS een belangrijke uitvoerende rol op zich neemt. Naast een kwalitatief goede aanbieding scoorde de aanbieding extra punten vanwege de wijze waarop de FUGRO het “Schiphol probleem” aanpakte. Het vliegtuig van BKS werd namelijk voor Rijnland meer dan een maand op Rotterdam Airport gestationeerd, zodat als er ruimte in het luchtruim was er direct gevlogen kon worden
De luchtfoto’s zijn in april 2007 ingewonnen. Intensief overleg met de Luchtverkeersleiding was noodzakelijk om dit projectonderdeel te kunnen laten slagen. Uiteindelijke resultaat is dat ca. 75% van het gebied zeer laag op een hoogte van 1500 ft is ingewonnen. In de directe omgeving van Schiphol daarentegen moest hoger worden gevlogen, hier is wel een andere camera en lens toegepast om aan de besteksspecificaties te kunnen voldoen. In het volgende overzicht zijn de resultaten van de vliegdagen weergegeven. Elke stip op de kaart stelt een foto voor.
Na verwerking van de luchtfoto’s is vervolgens het karteerproces opgestart. Het karteren vond plaats door een nevenvestiging van de FUGRO in China. Hier hebben in totaal meer dan 20 medewerkers alle gevraagde waterstaatkundige objecten in een half jaar tijd gekarteerd. Na de kartering vond een structuringsslag plaats. Deze activiteit houdt in dat volledig automatisch aan alle gekarteerde objecten, aanvullende data zoals zoneringen, “oude”leggerdata etc, wordt gekoppeld. Hierna volgden nog diver-se controles, waarna het project door de FUGRO in juni 2008 is opgeleverd.
Deze conceptlegger is vervolgens intern door gebiedsdeskundigen becommentarieert.