Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Rivierenland
Officiële naam regelingBeleidsregels Keur Waterschap Rivierenland
CiteertitelBeleidsregels Keur Waterschap Rivierenland 2009
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 36, 2010, oa. in Kontakt Alblasserwaard, 09-09-2009. Een kopie van deze advertentie is als bijlage opgenomen bij deze regeling (zie onder "bijlagen")

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 17-8-2010

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Kontakt Alblasserwaard, 09-09-2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-09-201001-01-2011toevoeging beleidsregel 5.25

17-08-2010

Kontakt Alblasserwaard, 09-09-2009

201025006
22-12-200910-09-2010nieuwe regeling

01-12-2009

Kontakt Alblasserwaard, 17-12-2009

200941684

Tekst van de regeling

1. Waarom zijn er beleidsregels en hoe werken ze?

1.1.      Inleiding

Waterschap Rivierenland mag haar taken onder andere uitvoeren op grond van een wet (verordening) genaamd: de Keur Waterschap Rivierenland 2009, eenvoudigweg de 'Keur' genoemd. Hierin staat wat er gedaan moet worden (geboden) en wat er niet mag (verboden) bij een watergang of bij een waterkering (dijken e.d.).

In de geboden staat voorgeschreven wat gedaan moet worden om te zorgen dat de watergangen en waterkeringen in stand blijven. In de verboden staan die zaken welke in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen of waterkeringen.

Verder staan er in de Keur ook regels die gaan over onderhoudsverplichtingen voor aanwonenden langs watergangen en waterkeringen.

Er kunnen vergunningen op de verboden uit de Keur worden verleend. Dit kan op twee manieren:

  • Op grond van algemene regels.

  • Op grond van een watervergunning.

1. Algemene regels: alleen melding

Voor bepaalde activiteiten vlakbij een watergang of waterkering die weinig invloed hebben zijn algemene regels opgesteld. Voldoen de uit te voeren activiteiten aan de voorwaarden in de algemene regels, is geen watervergunning nodig. Dit houdt in dat de uit te voeren activiteit alleen schriftelijk moet worden 'gemeld' bij het waterschap, waarna men een toestemmingsbrief ontvangt.

Het voordeel hiervan is dat er geen kosten (leges) betaald hoeven te worden en er geen bezwaarprocedure doorlopen hoeft te worden. Kortom: kosteloos en snel (binnen maximaal 14 dagen ontvangt u toestemming).

2. Watervergunning

Voor alle uit te voeren activiteiten die niet voldoen aan de algemene regels, kan een watervergunning worden aangevraagd. Omdat het over een verbod gaat, wil het waterschap deze activiteiten eigenlijk niet. Daarom zal de aanvrager duidelijk moeten maken waarom de activiteit voor hem van belang is. Als dat belang niet duidelijk is, of het waterschap vindt het belang niet groot genoeg ten opzichte van het belang van het waterschap of derden (buren e.d.), zal een aanvraag voor een watervergunning worden geweigerd. De waterwet stelt in dit verband dat een besluit op grond van de Keur het zogenaamde 'nee-tenzij' principe kent.

Watervergunningen worden alleen verleend als het belang voor de waterkering of de watergang niet in het gedrang komt. Om duidelijk te maken wat het waterschap belangrijk vindt, zijn beleidsregels (zie ook 1.2) opgesteld. Hierin zijn duidelijke, vaste uitgangspunten omschreven over wat belangrijk is bij veel voorkomende activiteiten. Op deze manier is het ook voor de burger duidelijk aan welke voorwaarden hij moet voldoen om een watervergunning te krijgen.

1.2.      Beleidsregels

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het voor het waterschap mogelijk beleidsregels vast te stellen. Deze beleidsregels moeten er voor zorgen dat aanvragen om een watervergunning steeds op dezelfde manier worden beoordeeld. Het waterschap kan alleen beleidsregels vaststellen voor die zaken waar ze volgens de wet bevoegd toe is.

Voordeel beleidsregels

Beleidsregels geven de burger de zekerheid dat vergelijkbare activiteiten op dezelfde manier beoordeeld worden. Omdat een beleidsregel een besluit in de zin van de Awb is, moet zowel het waterschap als de burger zich aan de beleidsregel houden. De burger mag dus verwachten dat hij/zij een watervergunning krijgt als de activiteit die hij/zij wil uitvoeren, voldoet aan de beleidsregel. Aan de andere kant moet het waterschap een aanvraag om een watervergunning weigeren als de aanvraag niet voldoet aan de beleidsregel.

Afwijken van de beleidsregel

In bijzondere gevallen kan van een beleidsregel worden afgeweken. Bijvoorbeeld omdat het belang van de aanvrager groter is dan het belang dat het waterschap. Andersom kan ook: dan werkt het waterschap niet mee, terwijl dat volgens de beleidsregels wel zou kunnen. Ook kan soms een precieze toepassing van de beleidsregel gevolgen hebben die niet met die beleidsregel bedoeld waren. In die gevallen kan het waterschap afwijken. Het besluit moet dan wel goed gemotiveerd worden.

Bezwaar en beroep

Het instellen van bezwaar of beroep is mogelijk tegen besluiten (zoals watervergunningen), waarvan de beleidsregels de basis vormen. Daarbij kan een rechter, als hij een beleidsregel (helemaal of gedeeltes daaruit), niet rechtmatig vindt, de beleidsregel alsnog onverbindend verklaren.

2. Algemene toetsingscriteria watervergunningen wateren en waterkeringen

2.1.      Inleiding

Waterschap Rivierenland heeft een openbare taak. Deze komt onder andere voort uit de toepassing van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 en de legger, en richt zich vooral op de bescherming en instandhouding van de bestaande waterstaatswerken (wateren en waterkeringen). De Keur verbiedt allerlei werken en handelingen die waterstaatswerken nadelig kunnen beïnvloeden. Voor werken en handelingen die -meestal onder voorschriften- toch kunnen worden toegelaten kent de Keur een watervergunningsmogelijkheid.

Het waterschap heeft twee belangrijke hoofdtaken:

  • Zorg voor de waterkerende functie van waterkeringen en daarmee voor de veiligheid van het gehele beheer­gebied. De waterkeringen hebben vaak een regionaal of zelfs bovenregionaal belang.

  • Zorg voor het watersysteem. Dit houdt zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve zorg in.

Voor beide taken geeft het waterschap daarbij uitvoering aan wet- en regelgeving van rijk en provincies.

Aanvragen voor een (water)vergunning voor activiteiten in of nabij watergangen en waterkeringen wor­den getoetst aan:

  • algemene toetsingscriteria: deze toetsingscriteria gelden in beginsel voor alle aanvragen voor een water­vergunning;

  • bijzondere toetsingscriteria: deze toetsingscriteria gelden in beginsel alleen voor een of meer specifieke werken en/of werkzaamheden, zoals het plaatsen van een duiker of een brug.

Als bijzondere criteria afwijken van de algemene, dan prevaleren de bijzondere criteria.

2.2.      Watertoetsadvies

Beleidsregels hebben zowel externe als interne werking. Beleidsregels zijn in principe ook voor het opstellen van een watertoetsadvies richtinggevend. Als daarom voor nieuw stedelijk gebied een positief watertoetsadvies is afgegeven, wordt de aanvraag om watervergunning in principe vooral aan dat advies getoetst. In veel gevallen zal dat tot een vlotte watervergunningsprocedure kunnen leiden.

3. Algemene toetsingscriteria ter waarborging van de constructie, de waterhuishoudkundige functie en het doelmatig beheer en onderhoud van wateren

3.1.      Inleiding

Watergangen worden onderverdeeld in drie categorieën:

  •  A-watergang: heeft een aan- en afvoerende en bergende functie;

  •  B-watergang: heeft een afvoerende en bergende functie;

  •  C-watergang: heeft alleen een bergende functie.

In en naast watergangen zijn kern- en beschermingszones aangewezen. Deze zones zijn opgenomen in de legger.

De algemene toetsingscriteria voor wateren vallen uiteen in twee onderdelen. Deze onderdelen zijn hieronder aangegeven en uitgewerkt. In die gevallen waarin de aanvraag voor een watervergunning niet voldoet aan de vereiste criteria, zal door overleg met de initiatiefnemer en aanpassing van de aanvraag om watervergunning door de initia­tief­nemer, de waterstaatkundige functie alsnog moeten worden gewaarborgd.

Aanvragen worden beoordeeld op:

  • Toetsingscriteria die de constructie en waterhuishoudkundige functie van wateren waarborgen. Om de afvoer van water te waarborgen, is het belangrijk dat de constructie en de functie van de water­gang aan de eisen voldoet. Voor bestaande watergangen wordt daarbij getoetst aan de legger, voor nieuwe watergangen zijn de concrete eisen in deze beleidsregels opgenomen. Afmeting, vorm en eventuele obstakels zijn daarbij belang­rijke criteria.

  • Toetsingscriteria die het doelmatig onderhoud van A- en B-watergangen waarborgen. Het beheer en onderhoud van A-watergangen en het beheer van B-watergangen is een belangrijke taak van het waterschap. Door het toenemende tekort aan ruimte in het beheergebied van het waterschap en ook door wensen van burgers, wordt steeds meer gebruik gemaakt van de kanten van watergangen. Dit betekent veelal dat daarmee het doelmatig onderhoud van een watergang wordt bemoeilijkt. Om hier­tegen voldoende zekerheden in te bouwen, zijn duidelijke regels opgesteld voor de gevallen waarin al dan niet watervergunning kan worden verleend.

3.2.      Constructie en waterhuishoudkundige functie

3.2.1. Kernzone

Met uitzondering van die werken en werkzaamheden die in de bijzondere criteria zijn omschreven, worden in de bij de legger aangewezen kernzone géén werken en/of werkzaamheden toegestaan.

3.2.2. Stabiliteit taluds

  • a.

    Een nieuw talud van een A- of B-watergang mag in principe niet steiler zijn dan 1:2. Als de grondsoort het toelaat, kan het waterschap een afwijkend talud toestaan (flauwer of steiler).

  • b.

    Voorkomen moet worden dat de stabiliteit van het talud door een (bouw)werk wordt aangetast.

Door de toegenomen druk die het (bouw)werk veroorzaakt, kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en onderuitzakt. Binnen 1,50 meter uit de insteek van A-watergangen of boezems in landelijk gebied en binnen 1 meter uit de insteek in stedelijk gebied mogen daarom geen objecten en geen ophogingen steiler dan 1:2 aangebracht worden. Voor B-watergangen geldt op grond van de legger een standaardbeschermingszone van 1 meter uit de insteek.

3.2.3. Functie van de watergang

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt hebben watergangen vooral een functie voor de afvoer, aanvoer en/of berging van water. Ook hebben watergangen een ecologische functie. Algemeen uitgangspunt bij de beoordeling van aanvragen voor een watervergunning voor werken/werkzaamheden in of nabij deze watergangen is dan ook dat de functie van de watergang voor de afvoer, aanvoer en/of berging van water niet in gevaar komt.

Bij de beoordeling van aanvragen voor een watervergunning op dit algemene toetsingscriterium wordt onder meer gekeken naar de volgende waterhuishoudkundige aspecten:

  • a.

    Doorstroomcapaciteit watergang. Als in de nieuwe situatie de doorstroomfunctie wordt aangetast, moet deze functie geheel wor­den gecompenseerd.

  • b.

    Bergingscapaciteit watergang. De bestaande bergingscapaciteit moet worden gewaarborgd. Afname van berging dient volledig te worden gecompenseerd in hetzelfde peilvak. Het aantal te compenseren kubieke meters wordt bere­kend op basis van een peilstijging van 30 cm boven zomerpeil of boezempeil. Een uitzon­de­ring hierop vor­men de gebieden van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Omdat de bergingscapaciteit in het watersysteem in dit gebied beduidend geringer is dan in de overige gebiedsdelen, wordt hier gerekend met een maximale peilstijging van 20 centimeter. Voor het winterbed van de Linge en voor de boezemgebieden in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden gelden specifieke bepalingen die in de bijzondere criteria verder worden beschreven.

  • c.

    Watergangen gelegen in gebieden met specifieke natuurdoelen. Bij de behandeling van aanvragen voor een watervergunning in gebieden met een specifieke functie (natuur­gebieden) en daarvoor aangewezen natuurvriendelijke oevers, wordt beoordeeld wat het effect is op de ecologie. Als algemeen criterium geldt in deze gebieden het stand-stillbeginsel. Dit beginsel houdt in dat ontwikke­lin­gen niet mogen leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve effecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwantiteit) volledig worden gecompenseerd. Zo is het niet toegestaan om werken (bijvoorbeeld steigers en vlonders) op locaties aan te brengen waar natuurvriendelijke oevers of ecologische verbindingszones liggen of zijn gepland, tenzij het negatieve effect op de ecologie volledig wordt gecompenseerd.

Het stand-stillbeginsel geldt in de gebieden met de functies:

  • Natte landnatuur (incl. TOP-lijstgebieden);

  •  HEN/SED-wateren;

  •  weidevogelgebieden;

  •  KRW-oppervlaktewaterlichamen.

De gebieden met deze specifieke functies zijn weergegeven op de bijlagen 3a, 3b, en 3c. Als de Flora- en Faunawet op de voorgenomen werken van toepassing is, zal het waterschap daarop atten­deren.

3.2.4 Afmetingen watergang

 Afhankelijk van de bodemomstandigheden zijn de minimale maten van nieuwe watergangen als volgt.

A-watergangen

  • Het talud moet minimaal een schuinte hebben van 1:2, Als de grondsoort het toelaat, kan het waterschap een afwijkend talud toestaan (flauwer of steiler).

  • Bodembreedte minimaal 0,70 meter.

  • Bodemhoogte 1 meter onder zomerpeil of boezempeil. Als de fysische gesteldheid van de bodem de genoemde bodemhoogte van 1 meter onder zomer/boezempeil niet toelaat, kan een geringere waterdiepte dan 1 meter worden voorgeschreven. Dit kan zich voordoen in zandbanen, zandige oeverwallen, veengebied en in gebieden met (al dan niet tijdelijke) sterke rivierkwel.

  • Deze criteria gelden voor zowel nieuwe watergangen als de verlenging en/of verbreding van bestaande watergangen. Als in bestaande watergangen het uit te voeren werk een lengte kent van minder dan 100 meter gelden deze eisen niet. In die gevallen moeten de bestaande leggerafmetingen worden toegepast en moeten bestaande bodemhoogtes worden aangesloten om bodemvallen en drempels te voorkomen.

B-watergangen

  • Talud: een schuinte van 1:2. Als de grondsoort het toelaat, kan het waterschap een afwijkend talud toestaan (flauwer of steiler).

  • Bodembreedte 0,50 meter.

  • Bodemhoogte 0,50 meter onder zomerpeil of boezempeil, als dit is vastgesteld. Als de fysische gesteldheid van de bodem de genoemde bodemhoogte niet toelaat, kan een andere bodemhoogte worden voorgeschreven. Dit kan zich voordoen in zandbanen, zandige oeverwallen, veengebieden en in gebieden met (al dan niet tijdelijke) sterke rivierkwel.

Plas-drasoever

  • Een plas-drasoever ligt 30 cm onder zomerpeil.

  • Het talud boven de plas-drasoever is minimaal 1:3.

  • Het plas-drasbanket is minimaal 1 meter breed.

  • De oever wordt bij voorkeur niet te strak, maar met variabele breedte aangelegd.

Figuur 1: profiel waterbergingsoever: plas-dras [red.: niet opgenomen in de tekst, zie onder "bijlagen"]

3.2.5. Open water

Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van (en compenseren in) open water als onderdeel van het watersysteem. Daarom worden lange duikers, bassins, kratten e.d. zoveel moge­lijk geweerd.

3.2.6. Compensatie in C-watergangen

Compensatie in een C-watergang wordt in het algemeen niet toegestaan. Dit tenzij de C-watergang na de compensatie kan worden opgewaardeerd naar een B-watergang en een rechtstreekse verbinding zal hebben met A- of B-watergangen. Uitzonderingen worden beschreven in de bijzondere toetsings­criteria.

3.3.      Doelmatig onderhoud van A- en B- watergangen

3.3.1. Onderhoudsstrook

Een onderhoudsstrook is een in principe obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machi­naal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt.

Bij de behandeling van de watervergunningsaanvraag wordt beoordeeld of het onderhoud van de water­gang naar behoren, dus doelmatig kan worden uitgevoerd. Gezien de grote variëteit aan water­gangen binnen het beheer­gebied van het waterschap is het niet mogelijk om voor elke denkbare situa­tie dekkende criteria te heb­ben. In de legger zijn de afmetingen van de watergangen, inclusief de beschermingszones, vastgelegd. Deze beschermings­zones hebben vooral ten doel om de watergang toe­gankelijk te houden voor - doorgaans machinaal - uit te voeren onderhoud.

Vanuit een flexibel leggerbeheer kan de beschermingszone breder of smaller zijn in verband met andere te beschermen belangen. In het volgende hoofdstuk worden, bij de beleidsregel voor objecten, bijzondere crite­ria genoemd die doelmatig onderhoud moeten waarborgen.

3.3.2. Varend onderhoud

In die gevallen waarin onderhoud varend wordt gepleegd, worden aanvragen voor een watervergunning (voor bijv. duikers en bruggen) getoetst aan de volgende criteria:

  • minimale bodembreedte van 2 meter; boven die 2 meter moet een minimale waterdiepte zijn van 1 meter onder zomerpeil of boezempeil;

  • de doorvaartbreedte op de waterlijn minimaal 2,25 meter blijven (ook naast eventueel mee te maaien natuurvriendelijke oevers);

  • er moet minimaal 75 meter lengte van de te onderhouden watergang aanwezig blijven;

  • er moet voldoende doorvaarthoogte overblijven ter plaatse van de aanwezige kruisingen met infrastructurele werken, oftewel minimaal 1,00 meter ten opzichte van zomerpeil of boezempeil; In het gebied van Alblasserwaard en Vijfheerenlanden kan in verband met de maaiveldhoogte een kleinere maat worden toegelaten;

  • er moeten vanaf de openbare weg goed bereikbare locaties aanwezig zijn waar een maaiboot te water kan worden gelaten;

  • er moet op elke lengte van ca 150 meter een vuiltrekplaats aanwezig zijn waar maaisel uit de watergang kan worden verwijderd en op een voertuig kan worden geladen om zo te worden afgevoerd. Deze vuiltrekplaatsen dienen minimaal de afmetingen te hebben die in de te verlenen watervergunning zullen worden voorgeschreven;

  • er moet een locatie in de watergang aanwezig van 6 meter bij 6 meter (met een waterdiepte minimaal 1 meter (onder zomerpeil of boezempeil)) waar een maaiboot gekeerd kan worden (zodat maaisel kan worden opgeduwd).

3.3.3. Om onderhoud aan natuurvriendelijke oevers goed uit te kunnen voeren, gelden de volgende eisen:

  • a.

    Het talud moet minimaal 1:6 of flauwer zijn;

  • b.

    De natuurvriendelijke oever moet goed toegankelijk zijn voor onderhoudsmaterieel;

  • c.

    Bij toepassing van een plas-draszone moet een onderhoudstrook van minimaal 4 meter breed langs de natuurvriendelijke oever beschikbaar zijn.

4. Algemene toetsingscriteria ter waarborging van de constructie en waterstaatkundige functie van waterkeringen

4.1.      Inleiding

Waterkeringen zijn ontworpen om een maatgevende afvoer te kunnen weerstaan. Ze zijn in het algemeen niet sterker gemaakt dan hiervoor nodig is. Bij het ontwerpen van waterkeringen is in het verleden weinig rekening gehouden met eventuele toekomstige niet-waterkerende elementen zoals bomen, gebouwen en andere objecten.

Later in de kern- of beschermingszone aangebrachte niet-waterkerende elementen hebben invloed op de kwaliteit van de waterkering doordat ze:

  • de waterkerende functie kunnen aantasten;

  • een toekomstige verzwaring kunnen belemmeren cq aanzienlijk duurder maken;

  • doelmatig onderhoud bemoeilijken.

Typen waterkeringen

Het waterschap onderscheidt twee typen waterkeringen, te weten:

  • primaire waterkeringen. Dit zijn waterkeringen welke vooral liggen langs de grote rivieren (Maas, Nederrijn/Lek en de Waal/Merwede) en door het Rijk zijn aangewezen op grond van de Waterwet.

  • regionale waterkeringen. Dit zijn waterkeringen gelegen binnen het beheergebied van het waterschap vooral langs de boezemwateren en de kanalen. Regionale waterkeringen worden of zijn aangewezen op grond van een provinciale verordening. Daarnaast onderscheidt het waterschap regionale waterkeringen die niet door de provincie worden aangewezen, maar wel van belang worden geacht en die op basis van de Keur zijn aangewezen..In bijlage 4 is een overzichtskaart van de primaire en regionale waterkeringen opgenomen.

De primaire waterkeringen worden onderverdeeld in zogenaamde categorie A, B en C waterkeringen (omschrijving volgens Waterwet):

  • Categorie A: waterkeringen die behoren tot stelsels die dijkringgebieden -al dan niet met hoge gron­den- omsluiten en direct buitenwater keren

  • Categorie B: waterkeringen die voor dijkringgebieden zijn gelegen en buitenwater keren

  • Categorie C: waterkeringen, niet bestemd tot directe kering van buitenwater.

De regionale waterkeringen zijn onderverdeeld in 3 groepen (1, 2 en 3).

  • Categorie 1: waterkeringen die buitenwater keren (bijv. zomerkaden, voorlandkeringen);

  • Categorie 2: waterkeringen die ander water keren (bijv. boezemkaden, polderkaden, water­kerin­gen langs regionale rivieren, kanaaldijken);

  • Categorie 3: 'droge' waterkeringen (bijv. slaperdijken, compartimenteringsdijken).

Toetsingscriteria

De algemene toetsingscriteria voor het waarborgen van de waterstaatkundige functie van waterkeringen vallen uiteen in een aantal onderdelen. Deze onderdelen zijn hieronder aangegeven en uitgewerkt. In die gevallen waar de aanvraag voor een watervergunning niet voldoet aan de vereiste criteria, zal door overleg met de initiatiefnemer en aanpassing van de plannen door de initiatiefnemer, de waterstaatkundige functie alsnog moeten worden gewaarborgd.

Aanvragen worden beoordeeld op de volgende criteria:

4.2.      Beheer

Het waterschap is onder andere verantwoordelijk voor het beheer van de waterkeringen. Onder beheer wordt verstaan het geheel van activiteiten dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de functie van de waterkering blijft voldoen aan de daarvoor vastgestelde eisen en normen. Om te zorgen dat de water­kering blijft voldoen aan de vereiste normen, is het noodzakelijk te inspecteren en te monitoren. Bij de aanvraag voor een water­vergunning zal altijd de toets plaatsvinden of het object van vergunningverlening belemmerend werkt voor de inspectie en monitoring.

4.3.      Onderhoud

Het waterschap wil het dijkonderhoud op een doelmatige manier uitvoeren. Zonder onderhoud neemt de kwaliteit van de waterkering af en daarmee de vereiste veiligheid. Bij het toetsen van een watervergunningaanvraag wordt beoordeeld of het uitvoeren van onderhoud nog op een doelmatige wijze mogelijk is;

4.4.      Functiescheiding

Tussen voorzieningen voor de waterkerende functie en voorzieningen voor andere functies moet een duidelijke scheiding aanwezig zijn. Bij andere functies moet men onder andere denken aan wegen, bebouwing, recreatief- of ander medegebruik. Verweving van functies is niet gewenst. De functie van de waterkering is van primair belang. Andere functies zijn ondergeschikt aan de waterkerende functie. Eventuele andere functies worden aan de waterkering aangepast, niet andersom.

Functie­scheiding geldt in principe voor alle waterkeringen, zowel voor primaire waterkeringen als voor regio­nale waterkeringen.

4.5.      Afmetingen en zonering van waterkering volgens legger en Keur

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een watervergunning wordt onderscheid gemaakt tussen de primaire en regionale waterkeringen. De veiligheidsnorm verschilt namelijk per dijkring of kadevak.

Bij alle waterkeringen wordt rekening gehouden met het behoud van de waterkerende functie en het kunnen uitvoeren van doelmatig beheer en onderhoud (zie punt 1 en 2). Bovendien wordt bij een aanvraag getoetst in hoeverre ruimte is gereserveerd voor toekomstige aanpassingen en/of versterkingen aan de waterkering.

4.5.1.   Afmetingen

In de leggers zijn de noodzakelijke afmetingen van de waterkering vastgelegd. Voor initiatieven wordt alleen een watervergunning verleend wanneer deze buiten het leggerprofiel en/of het profiel van vrije ruimte plaatsvinden (zie onder 6).

Voor waterkeringen waarvoor een legger niet is voorgeschreven geldt de ligging en het profiel zoals deze in het terrein aanwezig is. Bij beoordeling van aanvragen voor een watervergunning nabij deze waterkeringen wordt dan ook alleen rekening gehouden met het huidige (beheer)profiel. Dit geldt ook voor waterkeringen, waarvoor wel een legger is voorgeschreven, maar deze nog niet is vastgesteld .

4.5.2.   Zonering

In de Keur staat vermeld dat de kernzone en de beschermingszone samen het waterstaatswerk (waterkering) vormen. Daarnaast wordt ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Exacte afmetingen van de zoneringen zijn beschreven in de legger. Voor de situatie waar geen legger aanwezig is, is de overgangsbepaling van artikel 7.3 van de Keur van toepassing. Hierin is voor waterkeringen, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, en/of waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven maar deze nog niet is vastgesteld, een zonering benoemd.

4.6.      Profiel van vrije ruimte (p.v.v.r.)

Primaire waterkeringen worden ontworpen en aangelegd op basis van eisen die door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden vastgesteld. Deze eisen gaan uit van een maatgevend hoogwater (MHW) berekend op een bepaalde rivierafvoer bij Lobith of bij Borgharen. Door ontwikkelingen als klimaatverandering en bodemdaling zijn toekomstige dijkversterkingen niet uitgesloten. Het is niet wenselijk, voor de burgers niet én voor het waterschap niet om in de toekomst bijvoorbeeld bebouwing, leidingen en andere werken te moeten verwijderen om een dijkversterking mogelijk te maken. Het is daarom van belang kapitaalintensieve investeringen (denk aan bouwwerken, transportleidingen, sportvelden e.d.) zo te situeren dat een dijkversterking zonder sloop en/of andere aanpassingen aan kapitaalintensieve investeringen toch goed mogelijk blijft. Dit wordt bereikt door deze ontwikkelingen op duurzaamheid te toetsen aan de hand van het profiel van vrije ruimte. In bijlage 5 is nader uitgelegd hoe dit p.v.v.r. wordt bepaald

Voor regionale waterkeringen wordt getoetst aan het beheerprofiel, tenzij in de legger een p.v.v.r. is vastgelegd.

4.7.      Waterkering volgens toetsing onvoldoende

Het waterschap toetst de primaire waterkeringen eens in de vijf jaar.

Als blijkt dat naar aanleiding van de toetsing trajecten van de waterkering worden afgekeurd moet het waterschap maatregelen nemen om de waterkering te laten voldoen aan de gestelde eisen. Als het te maken werk waarvoor watervergunning wordt aangevraagd de dijkversterking zou hinderen of als verwacht kan worden dat uitvoering van de dijkversterking het te maken werk negatief kan beïnvloeden, verleent het waterschap geen watervergunning.

4.8.      Beheerprofiel handhaven

Bepaalde trajecten van waterkeringen zijn overgedimensioneerd. Dit wil zeggen dat de waterkering meer dan voldoet aan de huidige eisen. Deze overmaat is niet altijd een blijvende situatie, maar kan op den duur verdwijnen door zettingen, bodemdaling, toenemende belastingen of verandering van het ontwerp door wijziging van de randvoorwaarden. Daarom wordt bij beoordeling van plannen zoveel mogelijk uitgegaan van het bestaande profiel (beheerprofiel).

4.9.      Dijksluitingsperiode

Ter bescherming van de waterkering is een dijksluitingsperiode bepaald waarin uitvoering van werkzaamheden in en nabij waterkeringen niet of beperkt wordt toegestaan. De dijksluitingsperiode geldt van 15 oktober tot 1 april. Buiten deze periode geldt er ook een dijksluiting tijdens hoogwaterperiodes.

4.10.    Vervangende waterkering

Een vervangende waterkering komt in plaats van traditionele grondwaterkeringen of onderdelen daarvan. Een vervangende waterkering is in verhouding duurder, en moeilijker aan te passen in een toekomstige situatie. Daarom wordt deze slechts in uitzonderlijke situaties toegestaan. Bijvoorbeeld als meerdere (publieke) belangen en/of omstandigheden zich verzetten tegen een traditionele waterkering nu en/of in de toekomst.

  • a.

    Constructies die worden gebruikt als vervangende waterkering dienen onderdeel uit te maken van de waterkering en als functioneel element gescheiden te worden van andere niet-water­kerende functies (zie ook punt functiescheiding).

  • b.

    Het beheer en onderhoud van deze constructies moet geregeld worden volgens de richtlijn 'Beheer en Onderhoud van constructies' door het college van dijkgraaf en heemraden vastgesteld op 3-2-2006.

  • c.

    Het ontwerp van deze vervangende waterkering moet gebaseerd zijn op de relevante beschik­bare leidraden en richtlijnen voor waterkerende constructies.

  • d.

    Om voor zowel de primaire waterkeringen als de regionale waterkeringen de waterkerende functie te waarborgen, zal het waterschap eisen dat hij privaatrechtelijk eigenaar wordt of op een andere wijze zeg­gen­schap krijgt over de vervangende waterkering.

4.11.    LNC-waarden

Het waterschap heeft in de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in sterke waterkeringen, maar ook in mooie waterkeringen. Bij elke dijkversterking is veel aandacht uitgegaan naar landschap-, natuur- en cultuurwaarden (LNC-waarden). Daarom is het belangrijk om deze waarden blijvend te beschermen. Ontwikkelingen op en nabij de waterkering worden getoetst aan de LNC-visie van het waterschap. Zolang er geen LNC-visie is opgesteld zal de ontwikkeling getoetst worden aan de landschapsplannen die bij de dijkversterking zijn opgesteld. Het waterschap zal in overleg met andere overheden trachten de LNC-waarden zoveel mogelijk te beschermen.

[De beleidsregels zijn als bijlage opgenomen bij dit besluit (zie onder "bijlagen")]