Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Rivierenland
Officiële naam regelingVerordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2010
CiteertitelVerordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2010
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het gehele gebied van het waterschap in week 50, 2009, o.a. in Kontakt Alblasserwaard, 10-12-2009. Een kopie van deze advertentie is als bijlage opgenomen bij deze regeling (zie onder "bijlagen").

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 27-11-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Kontakt Alblasserwaard, 10-12-2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, artt. 110 en 113, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2011nieuwe regeling

27-11-2009

Kontakt Alblasserwaard, 10-12-2009

200933696

Tekst van de regeling

Aanhef

Het algemeen bestuur van het waterschap Rivierenland;

op voordracht  van het dagelijks bestuur van 13 oktober 2009;

gelet op de artikelen 110, 113 en 117 van de Waterschapswet;

BESLUIT;

vast te stellen de:

Verordening op de watersysteemheffing 2010

Besluit

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik hebben van woonruimte;

  • b.

    heffingsambtenaar:

  • de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet,

  • de ambtenaar bedoeld in artikel 124, derde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet of,

  • de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet

  • c.

    invorderingsambtenaar:

  • de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel c, van de Waterschapswet,

  • de ambtenaar bedoeld in artikel 124, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet of,

  • de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;

  • f.

    buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen en die niet zijn onttrokken aan het stroomprofiel van de rivier; deze gebieden zijn aangegeven op de bij de kostentoedelingsverordening behorende kaart;

  • g.

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare; 

  • h.

    ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • i.

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het watersysteembeheer uit te oefenen;

  • j.

    de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, Waterschapswet;

  • k.

    dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap   Rivierenland;

  • l.

    BSR: de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Rivierenland, waaraan Waterschap Rivierenland deelneemt.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
  • 1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.

  • 2. De heffing wordt geheven van hen die:

    • a.

      ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden; 

    • b.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

    • c.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het waterschap;

    • d.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • 3. Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is heffingplichtig de:

    • a.

      beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan het recht van beklemming, van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;

    • b.

      eigenaar voor wat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg en het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 5. Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige  artikellid, heeft voor de heffingplicht:

    • a.

      de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier;

    • b.

      de opstaller voorrang boven de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier. 

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:

  • a.

    ter zake van ingezetenen: de woonruimte;

  • b.

    ter zake van ongebouwde onroerende zaken en ter zake van natuurterreinen: de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan;

  • c.

    ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen
Artikel 4 Tarief ingezetenen

Met inachtneming van het bepaalde hierover in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de watersysteemheffing voor de categorie ingezetenen € 64,88 per woonruimte.

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken 
Artikel 5 Belastingobject ongebouwd
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, lid 2, onderdeel b en artikel 9, derde lid van deze verordening, wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

    • a.

      hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

    • b.

      een natuurterrein.

  • 2. Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken
  • 1. Met inachtneming van het bepaalde hierover in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken € 54,22 per hectare.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 3, eerste lid van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn € 27,11 per hectare; 

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 3, tweede lid van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen, € 108,44 per hectare;

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 4 van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen die ook gelegen zijn in buitendijks gebied, € 54,22 per hectare.

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen
Artikel 7 Belastingobject natuurterreinen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel c van deze verordening, wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

  • a.

    hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

  • b.

    hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.

Artikel 8 Tarief natuurterreinen
  • 1. Met inachtneming hierover van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen € 2,80 per hectare.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 3, eerste lid van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor natuurterreinen die buitendijks zijn gelegen, € 1,40 per hectare.

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken
Artikel 9 Belastingobject gebouwd
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel d van deze verordening, wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e.

      het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die een samenstel vormen met een gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, deel uit van de gebouwde onroerende zaak;

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, vierde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

Artikel 10 Tarief gebouwde onroerende zaken
  • 1. Met inachtneming hierover van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,031575 % van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c van deze verordening.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 3, eerste lid van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor buitendijks gelegen gebouwde onroerende zaken, 50% van de heffingsmaatstaf.  

Hoofdstuk VI Heffing en invordering
Artikel 11 Wijze van heffing

De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen
  • 1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, stelt  de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een van hen.

  • 2. Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen
  • 1. Een aanslag die een bedrag van € 5 niet te boven gaat, wordt niet opgelegd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 14 Vrijstellingen

De watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen-  worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen.

Artikel 15 Betaaltermijnen
  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de heffing worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat betaling via automatische incasso mogelijk is, mits wordt voldaan aan de daaraan verbonden en in het Incassoreglement van BSR opgenomen voorwaarden.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 16 Kwijtschelding

Van de watersysteemheffing natuurterreinen, de watersysteemheffing ongebouwd en de watersysteemheffing gebouwd wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 17 Nadere regels

Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

Artikel 18 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel
  • 1. De Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2009, vastgesteld bij besluit van 28 november 2008, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2010, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2010.

Toelichting

Algemeen

De bestaande Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2009 dient op een drietal  onderdelen te worden aangepast. Voor de overzichtelijkheid en de leesbaarheid is besloten een geheel nieuwe tekst van de Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2010 vast te stellen en de Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2009 in te trekken.

De toelichting op de Verordening op de watersysteemheffing Rivierenland 2009 kan echter van toepassing blijven en dienen als toelichting op de nieuwe verordening, met inachtneming van de hierna genoemde opmerkingen.  

Ten eerste betreft het een kleine redactionele wijziging van artikel 14.

Ten tweede zijn in de verordening de nieuwe tarieven voor het belastingjaar 2010 opgenomen.

Ten derde vereist de verordening een technische aanpassing van artikel 9, derde lid. In artikel 118, tweede lid, van de Waterschapswet is een verwijzing naar artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ opgenomen. Deze verwijzing is onjuist, verwezen dient te worden naar het vierde lid. De onjuistheid in de Waterschapswet heeft in eerste instantie ook naar de verordening op de wegenheffing doorgewerkt. Dit wordt met de voorgestelde wijziging hersteld. De wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Artikelsgewijs
Artikel 9

Bij de wijziging van de Wet WOZ per 1 januari 2007 is artikel 18 gewijzigd. Daarbij heeft ook een vernummering van artikelleden plaatsgevonden. Vóór bedoelde wetswijziging was in het derde lid van artikel 18 bepaald dat bij ministeriele regeling regels kunnen worden gesteld ingevolge welke in bepaalde gevallen de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan bij de waardebepaling buiten aanmerking kan worden gelaten. Na de wetswijziging is dit artikellid vernummerd tot het vierde lid. Bij de Wet modernisering waterschapsbestel en ook later bij de zgn. Veegwet, is met deze vernummering abusievelijk geen rekening gehouden. In artikel 118, tweede lid, van de Waterschapswet , is de verwijzing naar artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ dan ook blijven staan. Met de voorgestelde aanpassing wordt bereikt dat de verordening nu wel naar het juiste wetsartikel verwijst. De discrepantie die hierdoor tussen de tekst van de Waterschapswet en de tekst van de modelverordening ontstaat hoeft niet tot misverstanden te leiden, aangezien duidelijk is dat ook de formele wetgever het vierde en niet het derde lid van artikel 18 Wet WOZ heeft bedoeld.