Organisatie | Waterschap De Dommel |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleidsregels obstakels op viermeterstroken 2006 |
Citeertitel | Beleidsregels obstakels op viermeterstroken 2006 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Ook gepubliceerd in Eindhovens dagblad op 19 mei 2006
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 17-5-2006
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Brabants dagblad, 19 mei 2006
Onbekend.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-05-2006 | 06-03-2010 | nieuwe regeling | 17-05-2006 Brabants dagblad, 19 mei 2006 | I-05-03540 |
Het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel;
overwegende dat het voor zijn bevoegdheid tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van ontheffingen ingevolge de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005, beleidsregels op kan stellen;
gelet op de verbodsbepalingen in de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 met betrekking tot het onderhoud van leggerwateren;
gezien het gestelde in het beleidsnota Beheer en Onderhoud Stedelijk Water januari 2003, waarin beleid is vastgesteld ten aanzien van periodiek en groot onderhoud door het waterschap;
vast te stellen de volgende Beleidsregels obstakels op viermeterstroken:
Artikel 3 Breedte oppervlaktewater
) In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan ontheffing voor solitaire bomen worden verleend, mits deze op 0,5 meter uit de insteek van het leggerwater worden geplaatst, de hart-op-hartafstand van de stam van de bomen minimaal 8 meter bedraagt en achter de bomen een onderhoudspad van 4 meter beschikbaar is.
Artikel 5 Bouwwerken en boomgroepen buiten de 4 meter
Buiten vier meter uit de insteek van leggerwateren geldt, dat voor bouwwerken hoger dan 1,00 meter en boomgroepen alleen ontheffing verleend wordt als het obstakel het onderhoud en de functie van het leggerwater niet belemmert.
Artikel 6 Bereikbaarheid kunstwerken
Om de bereikbaarheid van stuwen en gemalen te waarborgen, mogen binnen de viermeterstroken binnen een straal van 10 meter van een stuw of gemaal -gemeten in zowel beneden -als bovenstroomse richting- geen bouwwerken worden geplaatst.
Toelichting onderhoudsstroken langs leggerwateren
Het beheer en onderhoud van leggerwatergangen om de waterhuishouding te reguleren is een belangrijke taak van het waterschap. Door de toenemende gronddruk in het beheersgebied en de wensen van de ingelanden wordt op veel plaatsen om optimaal gebruik te maken van de ruimte de kant van de watergang opgezocht. Dit betekent veelal dat daarmee het beheer en onderhoud wordt bemoeilijkt. Tot nu toe is er geen duidelijke beleidslijn voorhanden hoe we met onderhoudsstroken langs leggerwatergangen moeten omgaan. Om hiervoor voldoende zekerheden in te bouwen is het belangrijk duidelijke regels op te stellen voor de gevallen waarin al dan niet ontheffing kan worden verleend. In paragraaf 2 wordt de juridische achtergrond weergegeven. Daarna wordt ingegaan op de jurisprudentie rond viermeterstroken. Tot slot worden oplossingsrichtingen gegeven die verder worden uitgewerkt in beleidsregels.
Op grond van de Keur oppervlaktewateren dient aan weerszijden van een leggerwatergang een strook van vier meter vrij gehouden te worden ter bescherming van de watergang en in verband met het kunnen uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. Binnen de viermeterstrook is het zonder ontheffing niet toegestaan werken uit te voeren. Deze verbodsbepaling is uitgebreid tot 5 meter bij bouwwerken hoger dan 1,00 meter en boomgroepen.
Uit jurisprudentie blijkt dat de Kroon van mening is dat een verbod op het hebben van obstakels langs waterlopen niet elk gebruik van de grond onmogelijk maakt. Het is aannemelijk dat het verbod niet kan worden gemist voor een goede en doelmatige uitoefening van het beheer en onderhoud van wateren. In deze uitspraak wordt verwezen naar de schadevergoedingsregeling die destijds in de model-keur van de Unie is opgenomen. In deze bepaling wordt geregeld dat aan hen die kennelijk onredelijke en onbillijke schade lijden door of vanwege het bestuur verrichten handelingen ter uitvoering van het bepaalde in de Keur, door het dagelijks bestuur een schadevergoeding wordt toegekend. De schadevergoeding kan worden bepaald in geld of andere wijze.
Verder blijkt uit jurisprudentie, dat de gedragslijn die wordt gevolgd om beplanting langs waterlopen te weren, zodat het onderhoud niet steeds vanaf dezelfde zijde moet worden uitgevoerd, niet onredelijk is. Daarnaast blijkt dat de Raad van State ook waarde hecht aan het feit dat er sprake is van een gedragslijn, waarbij in de praktijk blijkt dat in vergelijkbare gevallen de beplanting ook niet wordt toegestaan. Dit houdt in dat in beleidsregels moet worden vastgelegd welke gedragslijn het waterschap volgt.
Er is ook jurisprudentie gevonden over verbodsbepalingen m.b.t. onderhoudsstroken langs waterlopen in de bebouwde kom. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich onlangs uitgesproken in een zaak waarbij een (geplaatst) hekwerk de viermeterstrook langs het leggerwater op een aantal plaatsen overschrijdt en het onderhoud met het gebruikelijk materieel belemmert. Dat volgens de eigenaar van het hekwerk onderhoud met kleiner materieel, meer aangewezen is en dat hij bereid is de meerkosten hiervan te betalen, maakt dat niet anders. Een en ander is voor de Raad van State geen aanleiding om in afwijking van de beleidsregel ontheffing te verlenen, omdat het waterschap, gelet op de omstandigheid dat zij vele kilometers leggerwater in beheer heeft en de druk om uitzonderingen te maken op de beleidsregels groot is, bij de besluitvorming het geval van precedentwerking in aanmerking hebben mogen nemen.
Het vasthouden aan een vrije zone langs leggerwaterlopen wordt door rechters dus niet onredelijk gevonden. Hierbij moet wel een zorgvuldige belangenafweging plaatsvinden.
4. Uitgangspunten van het beleid met betrekking tot het plaatsen van obstakels
Om een goede afweging te kunnen maken is een aantal aspecten van belang. In de eerste plaats moet het waterschap de leggerwateren doelmatig kunnen onderhouden. Verder moet de watergang goed bereikbaar zijn voor groot onderhoud en bij calamiteiten. Ook is het van belang dat in de afweging wordt gekeken naar de functie van het water, dus naar andere belangen dan een doelmatig beheer en onderhoud en dat indien nodig een uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt gevolgd.
In het ontheffingenspoor worden de volgende toetsingscriteria gebruikt.
Voor elk obstakel geldt dat er binnen 1 meter uit de insteek van leggerwateren geen ontheffing wordt verleend. Hiervoor zijn drie argumenten van toepassing. Enerzijds moet een watergang te allen tijde ook voor (handmatig) onderhoud en inspecties van beiden zijden bereikbaar blijven. Verder moet er ruimte zijn om specie en maaisel op de kant te zetten. Middels de strook van 1 meter is dit gewaarborgd. Tenslotte is er een grote kans op instabiliteit van het talud door het plaatsen van obstakels binnen een dergelijke korte afstand vanaf de insteek. Een aanvraag voor het plaatsen van obstakels binnen 1 meter uit de insteek wordt altijd afgewezen. Solitaire bomen (zie hierna) vormen, onder strikte voorwaarden, een uitzonderingscategorie.
Leggerwaterlopen met een bovenbreedte die 7 meter of kleiner is, moeten eveneens aan beide zijden over een breedte van vier meter obstakelvrij blijven. Hierop bestaan echter de volgende uitzonderingen. Ontheffing voor het plaatsen van een obstakel kan worden verleend, indien:
Middels het verbinden van voorschriften aan de ontheffing wordt de situatie bij het plaatsen van obstakels zo beheersbaar mogelijk gehouden en moet de ontvangstplicht van specie en maaisel worden veiliggesteld.
Hieronder volgt een beschrijving van enkele specifieke situaties en obstakels.
Het plaatsen van hekwerken langs leggerwaterlopen vindt vaak plaats met als reden de beveiliging op voorschrift van de verzekering of het aanbrengen van een erfafscheiding. Een afrastering heeft met name ten doel vee te keren, althans indien het gaat om “standaard palen”met draad van doorgaans ca. 1 meter hoog. Voor de aangelande bestaat een verplichting om een afrastering te hebben wanneer een perceel wordt beweid.
Zodra veekeringen het “zwaardere” karakter krijgen van een hekwerk, bijvoorbeeld wat rond een hertenkamp te doen gebruikelijk is, dient de afrastering als een hekwerk te worden beoordeeld.
Hekwerken en afrasteringen dwars op het leggerwater.
Het is mogelijk ontheffing te verlenen om aan het begin en/of eind van het onderhoudspad haaks op de watergang een hekwerk of afrastering met poort te plaatsen mits de poort minimaal een doorgang heeft van 4 meter, voorzien van een standaard slot van het waterschap en waarvan de sleutel in het bezit van het waterschap komt, tenzij de poort op eenvoudige wijze handmatig te openen valt. Verder dient de sluitzijde van de poort bij de watergang te komen, de poort opent dan van het water af richting het perceel.
Opgemerkt wordt dat een defensief beleid inzake het aanbrengen van hekwerken wordt gevoerd. Het is niet de bedoeling dat op elke perceelsscheiding een dergelijke voorziening wordt aangebracht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in stedelijk gebied. In bestaand stedelijk gebied zal per geval worden bekeken in hoeverre het aanbrengen van een hekwerk problemen geeft met het onderhoud.
Solitaire bomen dienen 0,5 meter uit de insteek van het leggerwater te worden aangebracht. Ook met het oog op de doorgroei van wortels in het talud en de mogelijke uitgroei boven de watergang is een minimale afstand van 0,5 meter wenselijk, met uitzondering van beplanting ten behoeve van natuurvriendelijke oevers. De hart-op-hartafstand van de stam van de bomen dient minimaal 8 meter te bedragen, zodat onderhoud en specieberging mogelijk blijft. Tenslotte moet achter de bomen een onderhoudspad van 4 meter beschikbaar zijn.
Voor wat betreft de leggerwateren gelegen in bosgebieden (in GHS-natuur) kan in principe ontheffing worden verleend van de voorgeschreven beplantingsafstanden. Uitgangspunt voor het beleid is dan dat de ontheffing alleen wordt geweigerd wanneer de functie van de watergang en het bijbehorend onderhoud daardoor in het gedrang komt. Bij deze afweging prevaleert de natuurfunctie. Uiteraard zal de beplanting functioneel moeten zijn , d.w.z. moeten passen binnen de functie c.q. het karakter van het betrokken gebied. De hiervoor omschreven beleidslijn geldt ook voor de watergangen met de functie waternatuur en de watergangen gelegen langs- of onderdeel vormend van ecologische verbindingszones.
Vervanging bestaande obstakels
Het hierboven beschreven kader vormt het streefbeeld waar het waterschap naartoe wil. Op verschillende plaatsen in het gebied zijn situaties aanwijsbaar die nog niet in overeenstemming zijn met dit beleid. Bestaande situaties, en daarmee verworven rechten, zullen worden gerespecteerd. In geval van vervanging van obstakels zal echter wél worden getoetst aan het beleid. Op die manier kan het waterschap toewerken naar het streefbeeld