Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap De Dommel

Keur

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap De Dommel
Officiële naam regelingKeur
CiteertitelKeur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Ook gepubliceerd in Eindhovens dagblad, 14-09-2005

Komt i.p.v. Keur oppervlaktewateren 1998 Waterschap De Dommel.

Op de onderhoudsverplichtingen voor niet-leggerwatergangen is Keur Oppervlaktewateren 1998 Waterschap De Dommel van toepassing (zie bijlage 2 Artikel 5 en 6 Keur Oppervlaktewateren 1998).

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 29-6-2005

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Brabants Dagblad, 04-09-2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels voor lozingen verhard oppervlak

Beleidsregels 'gebiedsgerichte vergunningen en ontheffingenbeleid' Waterschap De Dommel 2005

Beleidsregels inrichtingsvarianten 'meandering' en 'natte natuurzone'

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-09-200522-12-2009nieuwe regeling

29-06-2005

Brabants Dagblad, 04-09-2005

waterschapsblad 2005- 13 en I-05-02794

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen
Artikel 1

In deze Keur wordt verstaan onder:

aangelanden: de eigenaar, de beperkt gerechtigde en gebruiker van een aan een water grenzend perceel;

aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit     een ander oppervlaktewater;

afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

attentiegebieden: zone van ca. 500 meter rond de natte natuurparel en als zodanig aangeduid op de als bijlage I opgenomen keurkaarten voor zover deze niet samenvalt met de aanduiding ‘keurbeschermingsgebied’;

bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap;

boomgroep: een groep van twee of meer bij elkaar staande bomen op een onderlinge afstand van minder dan 8 meter gemeten tussen de hartlijn van de stammen;

bouwwerken: alle constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond, niet zijnde veekeringen;

functie(s): functies die zijn toegekend aan waterstaatswerken op basis van het vigerende provinciale waterhuishoudingsplan of het waterbeheerplan van het waterschap;

insteek: de lijn van een oppervlaktewater waar talud en maaiveld elkaar snijden dan wel het als zodanig in de legger aangegeven snijpunt, tevens zijnde de begrenzing van het oppervlaktewater;

kunstwerken: waterstaatkundige bouwwerken die van belang zijn voor de functie die de wateren hebben, dan wel uit andere hoofde behoren tot of gelegen zijn in of over een water;

keurkaarten: bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaarten welke als bijlage bij deze keur opgenomen zijn;

kaden: waterkerende – kunstmatige of natuurlijke – hoogten, niet zijnde een waterkering in de zin van de Wet op de waterkering of het Reglement waterkeringen Noord-Brabant 1993;

keurbeschermingsgebieden: gebieden – zoals aangegeven op de als bijlage I opgenomen keurkaarten – waarvoor een anti-verdrogingsbeleid geldt gericht op behoud en/of herstel van grondwaterstanden en kwelsituaties;

legger: het register met bijbehorende kaarten waarin onderhoudsplichtige of onderhoudsverplichtingen zijn aangewezen, als bedoeld in artikel 78 Waterschapswet en hoofdstuk 9 van de Verordening en waarop tenminste de richting, vorm, afmeting en constructie van de waterstaatswerken staan;

leggerwateren: oppervlaktewateren, geregistreerd in de legger;

lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;

maaisel: begroeiing met enige aanhangende baggerspecie;

meanderzones: gronden waarbinnen leggerwateren met de functie waternatuur (inclusief de gecombineerde functie met viswater) door natuurlijke verplaatsing en/of beekherstel hun bedding kunnen verleggen;

niet-leggerwateren: oppervlaktewateren, niet geregistreerd in de legger;

natte natuurparels: natte natuurparels zijn hydrologisch gevoelige gebieden die vanwege specifieke omstandigheden van bodem en water hoge natuurwaarden vertegenwoordigen. Zij dienen als basis voor het beschermingsbeleid voor oppervlaktewateren dat in de keur zijn uitwerking krijgt;

oever: zone tussen de bodem van een oppervlaktewater en de insteek, waarin een (geleidelijke) overgang plaatsvindt van natte naar droge omstandigheden;

onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordtgebracht;

overige gebieden: alle gebieden – zoals aangegeven op de als Bijlage I opgenomen keurkaarten – niet zijnde keurbeschermingsgebieden en attentiegebieden;

schouw: het door of namens het bestuur periodiek uitoefenen van toezicht op het door derden uit te voeren onderhoud van oppervlaktewateren en van de daaronder, -in, of – over gelegen kunstwerken;

specie: bij onderhoud van oppervlaktewateren vrijkomende grond met daarin voorkomende stoffen;

streefpeil: het na te streven peil van het oppervlaktewater;

talud: de hellende oever van een oppervlaktewater;

veekering: palen met gladde draad, prikkeldraad of hoogfrequent schrikdraad;

vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding;

verordening: Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005;

waterschap: Waterschap De Dommel;

werken: alle door menselijke toedoen gemaakte of te maken constructies met toebehoren, daaronder inbegrepen bouwwerken, kabels en leidingen.

Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 2
  • 1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in de Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht, op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar alsmede ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden opgelegde verplichtingen zijn zowel de eigenaar, de beperkt gerechtigden en de gebruikers hoofdelijk aansprakelijk.

Gedoogplichten
Artikel 3
  • 1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover dat nodig is voor, door of namens het waterschap uit te voeren werkzaamheden ter behartiging van de opgedragen taken:

    • a.

      degenen die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun gronden toe te laten;

    • b.

      de leden van het dagelijks bestuur op die gronden toe te laten;

    • c.

      alle( tijdelijke) werken en verrichtingen in en op hun gronden toe te laten;

    • d.

      materieel, waaronder machines en dienstauto’s op hun gronden toe te laten;

    • e.

      alle beletselen weg te nemen die de uitvoering van het onderhoud of het toezicht in de weg staan.

  • 2. Het bestuur stelt de eigenaren en de in artikel 2 eerste lid genoemde gerechtigden tot de betreffende gronden ten minste vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis, met uitzondering van de in het eerste lid onder c bedoelde uit te voeren werken en verrichtingen, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen.

Hoofdstuk 2 Gebodsbepalingen

Onderhoudsplicht
Artikel 4
  • 1. De onderhoudsplicht van leggerwateren berust bij het waterschap, tenzij in de legger anders is vermeld.

  • 2. De onderhoudsplicht van niet-leggerwateren berust bij de aangelanden.

  • 3. De onderhoudsplicht van de aangelanden met gronden grenzend aan niet-leggerwateren strekt zich uit tot de halve breedte of tot een evenredig gedeelte van het aan die gronden grenzende oppervlaktewater, tenzij in de door het waterschap verleende ontheffing anders is bepaald.

  • 4. Indien een perceel op een afstand van uiterlijk een 0,5 meter is gelegen uit de insteek van een bermsloot wordt dat perceel, voor wat de toepassing van het vorige lid betreft, als grenzend aan de bermsloot aangemerkt.

Onderhoudsverplichtingen
Artikel 5
  • 1. De onderhoudsplichtigen van leggerwateren zijn verplicht er voor te zorgen dat deze voortdurend in een - voor het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren - geschikte toestand verkeren.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van leggerwateren zijn verplicht deze in de staat te houden zoals vermeld in de legger.

  • 3. De verplichting tot het onderhouden van de in, op of over oppervlaktewateren gelegen kunstwerken rust achtereenvolgens op:

    • de ontheffinghouder;

    • diegene die het kunstwerk heeft aangelegd dan wel diens rechtsopvolger;

    • op diegene, die vanouds in het bouwkundig onderhoud heeft voorzien;

    • de gebruiker;

    • de eigenaar.

  • 4. De onderhoudsplichtigen van kunstwerken zijn verplicht er voor te zorgen dat deze voortdurend in een voor het functioneren van die wateren goede toestand verkeren.

  • 5. De verplichting tot het schoonhouden van het doorstroomprofiel van een kunstwerk rust op de onderhoudsplichtige van het oppervlaktewater, tenzij in de legger of door het waterschap verleende ontheffing voor het kunstwerk anders is bepaald.

  • 6. Op een aanwijzing door of namens het bestuur is de onderhoudsplichtige als bedoeld in het vierde lid verplicht:

    • a.

      de beweegbare delen van een kunstwerk te openen of te sluiten;

    • b.

      pompen of gemalen in – of buiten werking te stellen.

Specie en maaiselberging
Artikel 6
  • 1. Op gronden gelegen aan oppervlaktewater die op de legger voorkomen is de aangelande verplicht daarop specie en maaisel te ontvangen, die vrijkomen bij het periodiek onderhoud van dat oppervlaktewater. Hierop kunnen uitzonderingen voorkomen in verband met de kwaliteit van de specie en het maaisel.

  • 2. Indien bij ontheffing niet anders is bepaald, is de aangelande als regel verplicht de helft of een evenredig gedeelte van de in het eerste lid bedoelde specie en maaisel te ontvangen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het bestuur besluiten dat een aangelande verplicht is om het andere jaar alle specie en maaisel te ontvangen dat vrijkomt bij het onderhoud van dat oppervlaktewater.

  • 4. De aangelande is verplicht de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde specie of maaisel op verzoek van het bestuur, op te ruimen of onder te werken.

Zorgplicht
Artikel 7
  • 1. Een ieder die door zijn of door in zijn opdracht verrichte of nog te verrichten gedragingen afbreuk doet aan de waterhuishoudkundige doelstellingen van dat oppervlaktewater, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die afbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

  • 2. De in het eerste lid van dit artikel vermelde zorgplicht is gericht op de waterhuishoudkundige doelstellingen van het oppervlaktewater alsmede de daaraan verbonden en anderszins niet geregelde belangen van milieu, ruimtelijke ordening, natuur, cultuurhistorie en landschap.

Veekeringen
Artikel 8

De eigenaren of gebruikers van aan leggerwater gelegen gronden die op enig moment in een jaar voor beweiding worden aangewend, zijn verplicht in dat jaar een deugdelijke veekering te hebben en te onderhouden op een zodanige plaats en van een zodanige constructie is dat de aan- en afvoer van wateren en het onderhoud aan de wateren door of vanwege het waterschap niet worden gehinderd.

Hoofdstuk 3 Verbodsbepalingen

In en nabij oppervlaktewateren
Artikel 9
  • 1. Het is verboden:

  • a. een oppervlaktewater aan te leggen, te verleggen, geheel of gedeeltelijk te dempen of in afmetingen of constructie daarvan veranderingen aan te brengen;

  • b. in een oppervlaktewater de waterstand te brengen of te handhaven op een peil dat afwijkt van het door het bestuur voor dat water gehanteerde streefpeil;

  • c. de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen;

  • d. onder, in, op of over een oppervlaktewater kunstwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen;

  • e. veranderingen aan te brengen in de toestand van bij het waterschap in beheer zijnde peilregulerende kunstwerken en kunstwerken die dienen tot aanvoer of afvoer van water dan wel deze te bedienen of hun regulerende werking te belemmeren of te veranderen;

  • f. oevers en taluds te beschadigen of te vernielen;

  • g. in of nabij oppervlaktewateren:  

    • 1

      ) te ploegen, te spitten, te graven of daarin of daarop enige handeling te verrichten als daardoor het onderhoud wordt belemmerd;

    • 2

      ) bouwwerken en werken te maken, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;

    • 3

      ) opgaande beplanting en boomgroepen aan te brengen, te kappen en/of te rooien;

    • 4

      ) in een oppervlaktewater aanwezige vegetatie te verwijderen;

    • 5

      ) anti-worteldoek te hebben of aan te brengen;

    • 6

      ) voorwerpen of stoffen te deponeren of op te slaan;

  • h. in en nabij oppervlaktewateren buizen, kabels of leidingen te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen;

  • i. in en nabij oppervlaktewateren buizen en slangen van weidepompjes of beregeninstallaties te hebben, tenzij deze ingegraven en duidelijk gemarkeerd zijn.

  • j. binnen 3.5 meter boven de hoogst gelegen oever takken of obstakels, van welke aard dan ook te doen groeien, aan te brengen of te hebben

  • 2. De in het eerste lid van dit artikel vermelde verboden zijn niet van toepassing op gedragingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 8.

  • 3. Het bepaalde in artikel 9, eerste lid onder a tot en met f geldt voor legger- en niet-leggerwateren en het bepaalde in artikel 9, eerste lid onder g, h, i en j geldt uitsluitend voor leggerwateren, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 4 meter gemeten vanuit de insteek, tenzij in de legger anders is bepaald.

  • 4. Het is, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, verboden om binnen een afstand van 5 meter uit de insteek bouwwerken als bedoeld in artikel 9g onder 2 met een hoogte van meer dan een meter en boomgroepen als bedoeld in artikel 9g onder 3 aan te brengen.

Meanderzones
Artikel 10
  • 1. Het is ten aanzien van meanderzones verboden daarin:

    • a.

      bouwwerken te plaatsen of te wijzigen;

    • b.

      graafwerkzaamheden te verrichten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • c.

      leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde meanderzones strekken zich uit tot 25 meter uit de insteek van leggerwateren met de functie waternatuur (inclusief de gecombineerde functie met viswater), tenzij in de legger een andere afstand is bepaald.

Kaden
Artikel 11
  • Het is ten aanzien van kaden verboden:

    • 1.

      te ploegen, te spitten, te graven of daarin of daarop enige handeling te verrichten, waardoor de vastheid en de gelijkheid van het oppervlak wordt veranderd.

    • 2.

      kunstwerken te hebben, te wijzigen of op te ruimen.

    • 3.

      buizen, kabels of leidingen te hebben, te wijzigen of op te ruimen.

    • 4.

      bouwwerken en werken te hebben, te verbouwen, te plaatsen of te slopen alsmede bomen, heggen, heesters of struiken te planten, te hebben of te rooien.

    • 5.

      deze te beschadigen of te vernielen, waaronder het rijden met motorvoertuigen wordt begrepen.Artikel 12

Artikel 12

De verboden in artikel 9, 10 en 11 zijn niet van toepassing in geval de handelingen worden uitgevoerd door of namens het waterschap.

Hoofdstuk 4 Ontheffingen

Artikel 13
  • 1. Het bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 4, 5, 6, 8, 9, 10 en 11.

  • 2. Aan de ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen verbonden aan de waterhuishoudkundige functie van die oppervlaktewateren.

  • 3. De toepassing van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterhuishoudkundige functie verbonden andere belangen, indien en voor zover daarin niet is voorzien door enig andere wet- of regelgeving.

  • 4. Het bepaalde in het tweede en derde lid is eveneens van toepassing op een weigering, wijziging of intrekking van een ontheffing.

  • 5. In voorkomende gevallen wordt de openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard op de voorbereiding van besluiten inzake beschikkingen, als bedoeld in dit artikel.

Hoofdstuk 5 Schouw

Artikel 14
  • 1. Het bestuur kan besluiten op een nader te bepalen wijze en datum te gaan schouwen over niet bij het waterschap in onderhoud zijnde oppervlaktewateren, rekening houdend met de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren.

  • 2. De oppervlaktewateren waarover schouw wordt gevoerd staan op één of meer schouwkaarten. Deze kaarten worden voorafgaand aan de schouw geactualiseerd.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en twee lid wordt ten minste vier weken tevoren bekendgemaakt in één of meer in het gebied verschijnende dag-, nieuws-, of huis- aan - huis bladen.

  • 4. In spoedeisende gevallen of buitengewone omstandigheden kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken.

Hoofdstuk 6 Lozen, onttrekken, aan - en afvoeren

Vergunningplicht
Artikel 15
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het waterschap:

    • a.

      water te onttrekken aan of aan te voeren uit oppervlaktewateren, met uitzondering van het onttrekken van water met een weidepomp voor het drenken van vee en het onttrekken van water voor het blussen van branden;

    • b.

      water te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewateren in keurbeschermingsgebieden en attentiegebieden;

    • c.

      meer dan 40 m3 water per uur te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewateren in overige gebieden.

  • 2. Indien op grond van het voorgaande lid van dit artikel voor lozing, onttrekking, aanvoer of afvoer, een vergunning ex artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding is vereist, wordt die vergunning tevens beschouwd als een ontheffing van de in hoofdstuk 3 van deze keur omschreven verboden met betrekking tot de voor die lozing, onttrekking, aanvoer en afvoer noodzakelijke activiteiten of kunstwerken.

  • 3. Het bestuur is bevoegd om met toepassing van de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht de begrenzing van de in lid 1 bedoelde gebieden te wijzigen.

Algemene regels
Artikel 16
  • Ten aanzien van het lozen van water in of het afvoeren van water naar oppervlaktewateren in overige gebieden gelden de volgende algemene regels.

  • 1. De te lozen of af te voeren hoeveelheid water bedraagt maximaal 40 m3 per uur.

  • 2. De benodigde werken voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde activiteiten worden geacht met een ontheffing ingevolge deze keur aanwezig te zijn.

  • 3. De werken als bedoeld in het vorige lid moeten zodanig worden geplaatst, dat het onderhoud aan de watergang en de daarlangs gelegen onderhoudsstroken niet wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

  • 4. Degene die een activiteit onderneemt als bedoeld in dit artikel doet daarvan ten minste vijf werkdagen vóór aanvang mededeling aan het waterschap.

Hoofdstuk 7 Schadevergoeding

Artikel 17

Een ieder die als gevolg van de toepassing van de bepalingen van deze keur schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel ten zijnen laste behoort te blijven en waarvan vergoeding niet of niet op andere wijze voldoende is verzekerd, kan een verzoek indienen tot schadevergoeding in de zin van artikel 2 van de Verordening nadeelcompensatie van het waterschap.

Hoofdstuk 8 Handhaving en strafbepalingen

Artikel 18

Het dagelijks bestuur wijst toezichthouders aan die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Keur.

Artikel 19
  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van te Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien tijdens het plegen van de in het eerste lid van dit artikel vermelde overtreding nog geen jaar verlopen is, sedert een eerdere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Algemeen
Artikel 20 

Ten aanzien van het nemen van besluiten die zijn aangevraagd voor de datum van inwerkingtreding van deze keur, blijft de Keur oppervlaktewateren De Dommel 1998, zoals gewijzigd per 11 juni 2001, van toepassing.

Ontheffingen en vergunningen
Artikel 21
  • 1. Een vergunning of ontheffing, verleend voor de inwerkingtreding van deze Keur, waarbij een ingevolge deze keur ontheffingplichtig c.q. vergunningplichtig werk of gedragingen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van voor de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht met vergunning of ontheffing ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Onderhoudsplicht in relatie tot de legger
Artikel 22
  • 1. Zolang een legger niet in werking is getreden wordt, voor de uitvoering van artikel 4 en 5 van deze keur, als – bij het waterschap in onderhoud verblijvend - leggerwater beschouwd het oppervlaktewater dat het waterschap ter uitvoering van zijn onderhoudsplicht daadwerkelijk periodiek onderhoudt.

  • 2. Het onderhoud van deze oppervlaktewateren geschiedt op de afmetingen zoals deze ter plaatse kennelijk blijken.

Citeertitel
Artikel 23

Deze keur wordt aangehaald als: Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005.

Algemene toelichting

Waterschap De Dommel heeft ten doel de waterstaatkundige verzorging van zijn beheersgebied. De provincie Noord-Brabant heeft de taken van het waterschap vastgelegd in het Reglement voor Waterschap De Dommel, besluit provinciale Staten van 4 juli 2003, gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 4 juni 2004). De taken van het waterschap zijn:

  • zorg voor de waterhuishouding (kwantiteit en de kwaliteit van oppervlaktewater);

  • de zorg voor de zuivering van stedelijk afvalwater.

De Wet op de Waterhuishouding verschaft in globale zin het juridisch instrumentarium ten einde tot integraal waterbeheer te komen, door rekening te houden met de interne en externe relaties (waterhuishouding: oppervlaktewater in kwantitatieve zin, respectievelijk waterhuishouding met de andere ruimtelijk relevante beleidsterreinen). De beschouwingen over de interne en externe relaties kunnen niet los worden gezien van de ontwikkelingen rond de watersysteembenadering.

Artikel 78 van de Waterschapswet biedt het algemeen bestuur van het waterschap de mogelijkheid verordeningen vast te stellen doe het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die de provincie aan het waterschap heeft opgedragen. Zo’n verordening is de onderhavige Keur oppervlaktewateren.

Hierin zijn gebods- en verbodsbepalingen en gedoogplichten (juridisch instrumentarium) opgenomen omoppervlaktewateren in het beheersgebied van Waterschap De Dommel zodanig te kunnen beheren dat deze voldoen aan de doelstellingen behorende bij de waterhuishoudkundige functies die aan oppervlaktewateren zijn toegekend. Daarnaast beschikt het waterschap over de mogelijkheid om herinrichtingsprojecten te entameren om oppervlaktewateren aan die doelstellingen te laten voldoen.

Voor de onderhavige keur is de interne relatie tussen het kwaliteitsbeheer en het kwantiteitsbeheer van de oppervlaktewateren heel belangrijk. De verschillende belangen die aan het oppervlaktewater op grond van zijn functie zijn verbonden, stellen eisen aan zowel de kwaliteit, als ook aan de kwantiteit van dat water. Het waterschap zal daarom een zodanig beleid voeren dat het oppervlaktewater aan deze beide soorten eisen kan voldoen. Die relatie heeft onder meer haar weerslag gevonden in de toekenning door de provincie van waterhuishoudkundige functies, tot stand gekomen na integrale belangenafweging. Daarbij is rekening gehouden met mogelijkheden en beperkingen van het betreffende oppervlaktewater. Dit is straks nog meer aan de orde als de wateren zijn ingedeeld volgens typologie ter uitvoering van de Europese Kader Richtlijn Water (KRW), waar onder andere de aquatische ecologie meer aandacht krijgt.

De bepalingen in de keur zijn ingevuld met inachtneming van het voor ons beheersgebied geldende beleid. Dit beleid is te vinden in de partiële herziening Waterhuishoudingsplan, 2003-2006 (WHP2+), de verschillende reconstructieplannen, het Waterbeheerplan 2001-2004 van Waterschap De Dommel (‘Door water gedreven’), de verschillende beleidsnota’s van het waterschap, de Beheers- en Onderhoudsplannen van het waterschap en in aanpalende beleidsdocumenten van anderen. De wijze waarop het waterschap vergunning – c.q. ontheffingaanvragen toetst, staat aangegeven in de speciaal voor dat doel vastgestelde beleidsregels.

De keurbepalingen mogen niet strijdig zijn met een hogere regeling zoals een wet of Europese richtlijn.

Wel is toegestaan dat in een keur aanvullende regels worden opgenomen ten aanzien van een onderwerp waarin door een wet al wordt voorzien. Nieuw in deze keur is (o.a. de zorgplichtbepaling) dat het waterschap gedragingen van derden beoogt te reguleren voor zover die gedragingen belemmeren dat de wateren aan hun doelstelling voldoen, behorend bij de waterhuishoudkundige functies die aan wateren zijn toegekend. Het gaat dan om gedragingen betreffende de waterkwaliteit voor zover niet vallend onder het begrip ‘lozingen’(daarin voorziet de Wvo en haar lozingsbesluiten) en niet behorend tot de authentieke waterkwantiteitsbepalingen. Te denken valt aan het plaatsen van bomen buiten de viermeterstrook van leggerwateren die door hun bladval de waterkwaliteit negatief beïnvloeden.

Keur op de waterberging

Waterschap De Dommel heeft er voor gekozen om een aparte Keur te maken voor waterberging. Dit uitsplitsen heeft te maken met het feit dat bij het onderwerp waterberging vanwege de specifieke problematiek, gekozen is voor een heel eigen juridisch instrumentarium waar de Keur op de Waterberging deel van uitmaakt. Het waterschap beoogt hiermee de beschikbaarheid vanwaterbergingsgebieden te waarborgen.

Belangrijkste wijzigingen

Bij het aanpassen van de Keur oppervlaktewateren 1998 is een aantal artikelen gewijzigd door nieuwe inzichten en nieuwe invulling van bestaande taken. De belangrijkste onderdelen die moesten worden aangepast, zijn:

  • De keur dient te worden afgestemd op de inhoud van de reconstructieplannen.

  • Het ‘beschermingsbeleid voor oppervlaktewateren’ uit het WHP2+ moet worden verankerd in de Keur.

  • Introductie van een zorgplichtbepaling die in het moderne omgevingsrecht, waartoe de keur ook behoort, eigenlijk niet mag ontbreken.

  • Bij de wijziging van de Verordening wordt vanuit dereguleringsoogpunt een aantal onderwerpen met betrekking tot beheer en onderhoud van oppervlaktewateren overgeheveld naar de Keur.

  • Herijking van het verbodsregiem.

De overige bepalingen zijn gehandhaafd of waar nodig aangepast door een aantal kleine wijzigingen mee te nemen, zoals het in het hoofdstuk 1 opnemen van bepaalde definities, het verduidelijken van bestaande onderdelen en het herstellen van een aantal ‘schoonheidsfoutjes’.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Begripsomschrijvingen
Artikel 1

Er is voor gekozen om alle begripsomschrijvingen op te nemen in dit algemene artikel. Een aantal begripsomschrijvingen is overbodig geworden. Andere begripsomschrijvingen zijn toegevoegd of aangepast. Zo wordt er in de keur een onderscheid gemaakt tussen kunstwerken en bouwwerken. Verder geldt bij de omschrijving van het begrip ‘insteek’ dat indien een duidelijke zichtbare insteek ontbreekt (bijv. bij plasbermen) wordt de insteek zoals die in de legger is vastgelegd als uitgangspuntgenomen. Schapengaas valt niet onder het begrip ‘veekering’ maar wordt aangemerkt als een bouwwerk.

Oever

De oever is de zone tussen de bodem van een oppervlaktewater en de insteek. Een en ander is schematisch weergegeven in het volgende profiel van een oppervlaktewater:

Voor schematisch overzicht zie bijlage 1 Schematische overzichten

Oppervlaktewateren

Het begrip ‘oppervlaktewater’ is niet verder gedefinieerd maar oppervlaktewateren worden in de keur onderverdeeld in leggerwateren en niet-leggerwateren.

Natte natuurparels

De natte natuurparels zijn door Provinciale Staten vastgesteld in het waterhuishoudingsplan 2003-2006 op basis van een combinatie van drie criteria. het gaat om gebieden die (1) als natuurparel in het Streekplan 2002 zijn opgenomen én (2) in het Waterhuishoudingsplan 1998-2002 reeds waren aangeduid met de functie "Water voor de landnatuur én (3) behoren tot een samenhangend complex van natuurgebieden. Dit laatste criterium is juist bedoeld om te voorkomen dat de externe bescherming voor een groot aantal kleine tot zeer kleine gebieden zou leiden tot onevenredig grote consequenties.

Keurbeschermingsgebieden en attentiegebieden

Voor wat betreft de begrenzing van de keurbeschermingsgebieden is uitgegaan van de GHS-natuur waaronder de natte natuurparels en een beschermingszone van 500 meter in GHS-natuur (waarbij de begrenzing is aangehouden zoals deze door de provincie in de Provinciale Verordening Waterhuishouding 2005 is bepaald) en het handhaven van de ‘oude’ Keurbeschermingsgebieden, voorzover deze niet in de nieuwe Verordening waterhuishouding 2005 zijn meegenomen. Hierin vallen waterafhankelijke gebieden waar onder een groot aantal beekdalen. Om verwarring met het begrip GHSnatuur te voorkomen is gekozen voor een afwijkende naamgeving en spreekt deze keur van ‘keurbeschermingsgebieden’.

Voor de attentiegebieden zijn, binnen de aldus begrensde GHS-natuur, de ‘natte natuurparels’ geprojecteerd, waaromheen een zone van gemiddeld 500 meter is getekend. Op de keurkaarten zijn deze attentiegebieden alleen aangegeven voorzover ze niet samenvallen met de aanduiding ’keurbeschermingsgebied’ waarvoor al een strik beschermingsbeleid van toepassing is. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat in de keur (evenals in de Verordening) de natte natuurparels niet afzonderlijk worden weergegeven. Voorzover deze beschermingszones buiten de keurbeschermingsgebieden zijn gelegen zijn deze gebieden op de keurkaart aangeduid met de naamgeving: ‘attentiegebieden’.

Voor schematisch overzicht zie bijlage 1 Schematische overzichten

Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 2

In dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of een persoonlijk gebruiksrecht. Voorts zijn de eigenaren, de zakelijk gerechtigden tot, en de gebruikers van de percelen hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar rusten. Veelal is het de feitelijke gebruiker die bij machte is aan de verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening is gebaat.

Gedoogplichten
Artikel 3

Het artikel in de Verordening over de gedoogplicht is komen te vervallen vanwege de reguleringsaspecten. Dit onderwerp is nu bij artikel 3 in de keur geregeld. In de aanhef van dit artikel is aangegeven dat de gedoogplicht ook geldt voor eigenaren of gebruikers van gronden in de nabijheid van oppervlaktewateren.

Het gaat hier om gronden die niet direct naast het oppervlaktewater zijn gelegen, maar iets daarvan verwijderd. In de praktijk zullen de gronden soms betreden moeten worden om de gronden langs oppervlaktewateren te kunnen bereiken. Door de gedoogplicht uit te breiden naar de gronden in de nabijheid van oppervlaktewateren ondervindt het waterschap mogelijk minder belemmeringen bij het uitoefenen van zijn onderhoudstaak.

Hoofdstuk 2 Gebodsbepalingen
Onderhoudsplicht
Artikel 4

In de keur wordt een onderscheid gemaakt tussen leggerwateren en niet-leggerwateren. Het verschil tussen beide is dat de wateren die in de legger zijn opgenomen van een dermate belang voor de waterhuishouding zijn, dat de onderhoudsplicht specifiek in een legger is vastgelegd. In de meeste gevallen betekent dit in de praktijk dat de onderhoudsplicht ook bij het waterschap ligt. Voor de oppervlaktewateren die niet in een legger zijn opgenomen geldt per definitie dat de onderhoudsplicht bijde aangelanden ligt.

Bij het onderhoud van bermsloten is de hoofdregel dat als er sprake is van een ‘zuivere’ bermsloot (uitsluitend een functie ten behoeve van het veiligstellen van de weg), het onderhoud volledig berust bij de gemeente als wegbeheerder. Als de bermsloot een functie heeft ten behoeve van de waterhuishouding, maar geen waterloop van overwegend belang is (zgn. niet-leggerwater), dient het onderhoud door de gemeente uitgevoerd te worden voor zover het betrekking heeft op het onderhoud ten behoeve van het wegbeheer, en het overig onderhoud (het ‘normale’ onderhoud ten behoeve van de waterhuishouding) door de aangeland voor de halve breedte (het onderhoud van de andere halve breedte berust dan bij de gemeente als aangeland). De keur biedt de mogelijkheid om via een ontheffing in de lijn met reeds eerder gemaakte afspraken (in bijvoorbeeld de landinrichting) het onderhoud bij gemeenten of het waterschap neer te leggen.

Uit jurisprudentie volgt ook dat gronden die niet rechtstreeks aan een bermsloot grenzend, maar op zeer korte afstand daarvan liggen, aangemerkt kunnen worden als zijnde "aangrenzend". In verband hiermee vloeit de plicht tot onderhoud reeds voort uit het gebruik van gronden op 0,5 meter uit de insteek van de bermsloot.

Onderhoudsverplichtingen
Artikel 5

Hierin staat dat onderhoudsplichtigen tot taak hebben dat te doen of na te laten wat er toe bijdraagt dat de betreffende oppervlaktewateren in een geschikte toestand verkeren, waarbij als geschikt geldt, dat die wateren voldoen aan de toegekende waterhuishoudkundige functie. Dit is vanzelfsprekend beperkt tot die gedragingen die de onderhoudsplichtigen normaliter geacht worden te kunnen uitvoeren. Onder het onderhoud van kunstwerken als bedoeld in het derde lid van artikel 6 wordt verstaan het bouwkundig onderhoud van kunstwerken of daaraan gerelateerd onderhoud.

In het provinciaal waterhuishoudingsplan en waterbeheerplan van het waterschap zijn de functies van oppervlaktewateren vastgelegd (zoals water voor de landnatuur, viswater, etc.). Met het oog op de functie van een oppervlaktewater is het dan ook wenselijk geen uniforme eisen te formuleren ten aanzien van de onderhoudstoestand van een oppervlaktewater. Op die manier kan beter ingespeeld worden op de ter plaatse aanwezige omstandigheden. Aan een oppervlaktewater louter voor waterafvoer worden andere eisen gesteld dan aan een watergang met de functie waternatuur. De ‘geschikte’ toestand kan aldus per oppervlaktewater verschillen. Dit laat onverlet dat in een ontheffing voor een nieuw te graven of te herprofileren watergang een specifieke onderhoudstoestand (afmeting) wordt voorgeschreven. Metbetrekking tot leggerwateren geldt dat de betreffende watergang moet voldoen aan de eisen zoals vermeld in de legger. Deze legger wordt bij afzonderlijk besluit vastgesteld.

Specie en maaiselberging
Artikel 6

Dit artikel regelt de gedoogplicht (ontvangstplicht) in het eerste lid en de verwijderplicht op het verzoek van het bestuur. Voor de eigenaren van gronden langs wateren geldt dat zij ontvangstplichtig zijn voor het maaisel en specie dat vrijkomt bij het onderhoud. Om de lasten zo eerlijk mogelijk over de ontvangstplichtigen te verdelen ontvangt ieder de helft, of een evenredig gedeelte van het maaisel en de specie. In de keur is gekozen voor uniformiteit waarbij de meest gebruikelijke regeling (ieder jaar de helft)de hoofdregel is. Desalniettemin is voorzien in de mogelijkheid om, daar waar dat gewenst is, te kunnen besluiten dat de ontvangstplichtigen om het andere jaar alle maaisel en specie moeten ontvangen.

Deze regeling laat onverlet de bepalingen op grond van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming, indien en voorzover deze de ontvangstplicht beperken vanwege de samenstelling van het maaisel en de specie. Met het vastleggen van deze ontvangstplicht beoogt het waterschap dat op erven en gronden gelegen langs oppervlaktewateren als bedoeld in deze Keur, de specie en het maaisel moet worden ontvangen. Hieraan zijn beperkingen verbonden. Het moet allereerst gaan om het periodieke onderhoud. Vervolgens moet het maaisel en de specie voldoen aan de kwaliteitseisen en tot slot moet er fysiek ruimte zijn om het maaisel en de specie op de kant te zetten. Wanneer het bestuur aangelanden aanschrijft de op de kant ontvangen specie te verwijderen, dan geeft het bestuur daarbij de redenen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat het maaisel en de specie wederom in het water terecht komt, waardoor aan- en afvoer van water wordt belemmerd of als onderhoudsmachines worden gehinderd. Het waterschap kan ingelanden er toe verplichten de specie afkomstig van waardevolle oppervlaktewateren te verwijderen en zo te bereiken dat waternatuur van hoog ecologische niveau is veiliggesteld en zich verder kan ontwikkelen. Bij die oppervlaktewateren moet de verrijking (eutrofiëring) door inwaaiendmaaisel worden voorkomen.

Zorgplicht
Artikel 7

Deze bepaling is nieuw in de Keur oppervlaktewateren. Het waterschap dereguleert hier op het gebied van gebods- en verbodsbepalingen ten behoeve van de waterkwantiteit: een paar bepalingen zijn geschrapt en het toepassingsgebied van een paar andere bepalingen is verkleind. Zo is bijvoorbeeld een aantal verboden niet langer van toepassing ten aanzien van niet-leggerwateren. De reden van het schrappen is niet dat het waterschap hier niet heeft gehandhaafd, maar dat in de betreffende bepalingen het met het verbod te dienen waterhuishoudkundig belang niet aanwezig is. Wat het waterschap met zijn oppervlaktewateren voor ogen staat, is beschreven in het waterbeheerplan, beleidsnota’s en onderhoudsplannen. Wanneer deze documenten eenmaal van kracht zijn, zal het waterschap deze betrekken bij al zijn handelen (feitelijk en juridisch). De Keur geeft door haar geboden en verboden (en het opleggen van gedoogplichten) het waterschap de mogelijkheid dit beleid te effectueren, naast uiteraard andere instrumenten. Door nu in dit artikel een zorgplicht te introduceren, heeft Waterschap de Dommel altijd een instrument tot handhaving. Wanneer door een gedraging (een doen of een nalaten) van een derde het bereiken van, dan wel het blijven voldoen aan de doelstellingen wordt gefrustreerd of dreigt te worden gefrustreerd, treedt het waterschap op. Allereerst wordt bekeken of een specifieke bepaling wordt overtreden. Is dit niet het geval, dan kan het waterschap op dit artikel terugvallen. In andere beheerswetgeving staan soortgelijke bepalingen (Wet milieubeheer en Wet bodembescherming).

Met deze bepaling en het tegelijkertijd schrappen van een aantal te specifieke bepalingen wordt voorkomen dat er allerlei gedoogsituaties blijven bestaan, dan wel allerlei ontheffingen moeten worden verleend. In het jaarlijks handhavingsuitvoeringsprogramma geeft het waterschap onder meer aan waar per jaar de prioriteiten worden gelegd. Daarnaast wordt met deze bepaling een zekere mate van juridische duurzaamheid beoogd. De bepaling strekt zich namelijk ook uit tot gedragingen ten gevolge waarvan de ecologische doelstellingen van oppervlaktewateren in het gedrang komen. Deze ecologische doelstellingen worden belangrijker naarmate de Kaderrichtlijn Water volledig is geïmplementeerd in deNederlandse wetgeving en uitvoeringspraktijk. Vanzelfsprekend indien en voorzover andere regelgeving ten aanzien van waterbeheer van het waterschap of andere publiekrechtelijke lichamen daarin niet voorziet.

Veekeringen
Artikel 8

Dit artikel is vereenvoudigd en meer genuanceerd ten opzichte van het oude artikel 8. Het ziet uitsluitend toe op een veekerende afrastering langs legger-wateren. In principe moet deze op één meter staan van de insteek. Op grond van een vastgesteld onderhoudsplan kan voor een andere maatvoering worden geopteerd.

Hoofdstuk 3 Verbodsbepalingen
In en nabij oppervlaktewateren
Artikel 9

Dit artikel bevat een aantal verboden met betrekking tot alle oppervlaktewateren en kunstwerken met het oog op het garanderen van de water aan- en afvoer en de bergingscapaciteit.

Streefpeil

Om de waterhuishouding te optimaliseren voor landbouw en natuur worden streefpeilen vastgesteld methet oog op functies, die de betrokken oppervlaktewateren en hun omgeving zijn toegekend in het WHP2+ en waterbeheerplan. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan is afgesproken. Een verandering van peil veronderstelt in dit artikel een kunstmatige handeling welke invloed heeft op het door een bestuur vastgelegd streefpeil zoals vastgelegd in een legger, ontheffing, projectbesluit of een peil zoals deze ter plaatse kennelijk door het waterschap wordt gehanteerd.

Voor niet-leggerwateren heeft het waterschap de verboden bedoeld in artikel 9, eerste lid sub g, h, i en j (zoals graven, werken hebben, voorwerpen deponeren) buiten werking gesteld. Het is vooral in het belang van de aangelanden zelf om zorgvuldig met het water om te gaan. Mochten er desondanks toch situaties in strijd met het algemeen belang ontstaan, dan heeft het waterschap via artikel 7 de mogelijkheid tot optreden.

Voor leggerwateren geldt dat deze een belangrijke publieke functie voor de water aan- en afvoer of waterberging vervullen. Dat is immers de belangrijkste reden om deze oppervlaktewateren in een legger op te nemen. Om deze functie veilig te stellen is het onderhoud van deze oppervlaktewateren strenger geregeld dan voor de overige oppervlaktewateren. Daarnaast gaat het vaak om relatief brede waterlopen die alleen machinaal onderhouden kunnen worden. In de praktijk betekent dit dat het waterschap veelal zelf het onderhoud ter hand neemt. Om te garanderen dat het gewoon en buitengewoon onderhoud goed kan plaatsvinden is er een verbod om obstakels aan te brengen binnen vier meter uit de insteek van een leggerwaterloop. Op deze manier wordt de bereikbaarheid van het leggerwater te allen tijde gegarandeerd. Het primaire doel van de obstakelvrije strook van 4 meter breedte is het kunnen verrichten van machinaal onderhoud aan leggerwateren.

In de praktijk is de afgelopen jaren gebleken dat bouwwerken en bomen die te dicht op elkaar staan (boomgroepen) een belemmering kunnen vormen voor het gebruik van de viermeterstrook, ook al staan de bouwwerken en bomen meer dan vier meter uit de insteek. In tegenstelling tot een aantal andere waterschappen is niet gekozen voor een algehele verbreding van de obstakelvrije strook van vier naar vijf meter, maar alleen een verbreding ten aanzien van bouwwerken en boomgroepen aangezien deze obstakels problemen opleveren. Aangezien bouwwerken van 1,00 meter hoogte of lager (lage hekwerken e.d.) in de praktijk geen probleem opleveren buiten de viermeterstrook zijn deze vrijgesteld van het verbod.

Meanderzones
Artikel 10

Er zijn verbodsbepalingen ten aanzien van meanderzones opgenomen. De verboden zijn hier beperkt tot die activiteiten die van invloed kunnen zijn op het meanderende karakter van het water of nieuwe beekherstelprojecten. De achtergrond en doelstelling van dit verbod is primair gelegen in de bescherming van waterstaatkundige belangen (waterkwantiteit) in relatie tot (de functie van) het betreffende oppervlaktewater teneinde te voorkomen dat zich in gebieden die zijn aangewezen voor beekherstelprojecten ingrepen voordoen die de uitwerking bemoeilijken dan wel duurder maken. Deze keurbepaling is alleen van toepassing op gronden gelegen langs leggerwateren die vanwege hun functie(s) in aanmerking komen voor beekherstel. Het artikel heeft dus alleen betrekking op zones langs leggerwateren met de functie waternatuur (inclusief de gecombineerde functie met viswater) en wel tot 25 meter aan weerszijden van de beek, tenzij in de legger een andere afstand is vastgelegd. Naar analogie van ecologische verbindingszones is gekozen voor een gemiddelde breedte van 25 meter uit de insteek en wel aan weerskanten van de waterloop omdat op voorhand niet exact duidelijk is waar beekherstel kan worden gerealiseerd. Met name de factor grondverwerving speelt hierbij een belangrijke rol. In de legger kan een andere breedte worden vastgelegd. In deze zones mogen alleen ingrepen plaatsvinden die neutraal (dus niet onomkeerbaar) of dienstbaar zijn aan het doel van beekherstel.

Kaden
Artikel 11

In de praktijk kan blijken dat het gewenst is de kaden langs oppervlaktewateren, welke niet onder de Wet op de waterkeringen of het provinciaal Reglement waterkeringen Noord-Brabant vallen, een bepaalde bescherming te geven, gericht op waterhuishoudkundige belangen

De verbodsbepaling van artikel 11 (vijfde lid) is zodanig opgesteld dat elke handeling waardoor een kade beschadigd of vernield kan worden verboden is. Ook het rijden met motorvoertuigen over een kade valt onder de reikwijdte van deze bepaling. Met betrekking tot het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen merken wij op dat dit hoofdzakelijk gereguleerd is in andere milieuwetgeving. Voor zover er een relatie is tussen het gebruik van dergelijke middelen en beschadiging van een kade, valt de gedraging onder het verbod van artikel 11. Tenslotte geldt nog de vangnetbepaling van artikel 7 van de keur.

Artikel 12

Voor de uitoefening van de dagelijks beheerpraktijk is het niet doenlijk voor het waterschap als beheerder van oppervlaktewateren telkens ontheffing aan te vragen voor activiteiten die betrekking hebben op het waterbeheer. Indien en voor zover er sprake is van een wezenlijke wijziging van de waterhuishouding voorziet artikel 153 van de Waterschapswet reeds in een besluitvormingstraject, waarbij voor derden/belanghebbenden rechtsbescherming open staat.

Hoofdstuk 4 Ontheffingen
Artikel 13

In het geherformuleerde derde lid van dit artikel is beter aangegeven dat het waterschap met een brede kijk de ontheffingaanvragen beoordeelt. Met andere woorden in de afweging spelen, voor zover aan de orde en voor zover niet andere overheden de belangen behartigen, die andere belangen verbonden aan de functie van het water mee. In de beschikking wordt dit ook gemotiveerd.

Hoofdstuk 5 Schouw
Artikel 14

Het bestuur is bevoegd tot het voeren van schouw. Er is in deze keur voor gekozen om de schouw niet langer verplicht te stellen. Het bestuur bepaalt of er wordt geschouwd en met welke frequentie. Het bestuur hanteert hierbij een consistente lijn in de datum van schouwvoering.

Hoofdstuk 6 Lozen en onttrekken, aan- en afvoeren van oppervlaktewateren
Artikel 15 en 16

In artikel 15 worden handelingen genoemd die vergunningplichtig zijn. Van dit artikel kan dus geen ontheffing worden verleend. Het niet toestaan van deze handelingen zonder vergunning van het waterschap is gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding (Wwh). Artikel 24 eerste lid (juncto artikel 13) Wwh geeft de waterkwantiteitsbeheerder de bevoegdheid de gevallen aan te wijzen waarin het zonder vergunning niet is toegestaan water te lozen in, te onttrekken aan, af te voeren naar en aan te voeren uit oppervlaktewateren.

Het begrip waterhuishouding ziet op overheidszorg, die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water met het oog op de daarbij betrokken belangen. Het begrip heeft daarmee betrekking op zowel de kwaliteit als de kwantiteit van oppervlaktewater en grondwater. Naast op menselijk gebruik gerichte belangen, beoogt de Wet op de waterhuishouding ook ecologische belangen te beschermen. Voor die wateren waar op grond van de EKW zowel aan een goede chemische als een goed ecologische toestand moet worden voldaan, kan een vergunning op grond van de Wet op de waterhuishouding noodzakelijk zijn om aan de richtlijnverplichtingen te voldoen.

Keurbeschermings - en attentiegebieden.

Hydrologische gevoelige delen van het beheersgebied zijn op bij keur behorende keurkaarten aangewezen als keurbeschermingsgebieden en attentiegebieden. Het gaat daarbij niet alleen om de negatieve invloed die deze handelingen kunnen hebben op de grondwaterstand in de beschermde gebieden, maar ook om de cumulatieve effecten van lozingen en onttrekkingen op het watersysteem en de beschermde gebieden. Op grond van artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding mag ook dit aspect reden zijn om gevallen aan te wijzen waarvoor een vergunningplicht geldt. Binnen de keurbeschermings- en attentiegebieden geldt dat voor iedere lozing, onttrekking, aan- of afvoer van water een vergunning noodzakelijk is. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan onderbemalingen, drainages die lozen op oppervlaktewateren, beregeningsinstallaties, enzovoorts. Indien een drainagesysteem is gelegen in keurbeschermingsgebied en de situering van de lozing buiten het keurbeschermingsgebied plaatsvindt, wordt de lozing van dit drainagewater voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel aangemerkt als lozing binnen het keurbeschermingsgebied.

Bij overige lozingen en onttrekkingen kan onder andere worden gedacht aan onderbemalingen, drainages die lozen op oppervlaktewateren, beregeningsinstallaties, enzovoorts. Enkel weidepompjes voor de drenking van vee zijn uitgezonderd. Het gaat dan om kleine mechanische pompjes die water onttrekken aan het oppervlaktewater die door het dier zelf worden bediend of aangedreven, niet om andersoortige pompen of voorzieningen.

Overige gebieden

In overige gebieden is de normering voor het lozen van water op oppervlaktewater teruggebracht van 100 naar 40 m3/ per uur. Op grond van de regeling in de oude keur was de vergunningplicht ex artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding voor lozingen van water op oppervlaktewater buiten beschermingsgebieden gesteld op 100 m3 per uur of meer. Concreet betekende deze oude regeling, dat voor de meeste lozingen géén vergunning noodzakelijk was en dat slechts ontheffing diende te worden aangevraagd voor het hebben van het lozingswerk in of nabij de betreffende watergang.

Ontheffingverlening voor het lozingswerk impliceerde voorts, dat de aanwezigheid daarvan in de watergang vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet bezwaarlijk is. Aangezien de ontheffing niet zag en formeel-juridisch ook niet mocht zien op de geloosde hoeveelheden, konden daaromtrent geen voorschriften worden opgenomen. Hier speelt mee dat projecten of besluiten buiten beschermde natuurgebieden met significante effecten op het natuurgebied zelf moeten worden getoetst aan deHabitatrichtlijn1. Zeker in een gebied van Waterschap De Dommel dat is gelegen in een regio met hetaccent op de natuur is enige sturing op lozingen buiten de beschermingsgebieden noodzakelijk.

Lozingen tot ca. 40 m3 per uur hebben in de overige gebieden minder relevantie voor het watersysteem en worden niet als vergunningplichtig beschouwd. Bij de lozing van grotere hoeveelheden water is sprake van een versnelde afvoer waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de omgeving. Om deze reden is er in deze keur voor gekozen in artikel 15 en 16 om lozingen tot en met 40m3 per uur uit te zonderen van de vergunningplicht en hiervoor in de plaats algemene regels te introduceren. Hierin wordt degene die loost of afvoert in overige gebieden (onder meer) verplicht de voor die activiteit benodigde lozingswerken zodanig aan te leggen dat hierdoor het onderhoud aan de watergang niet belemmerd wordt. Hierbij kan in het geval van een waterlozingspunt (buis) of drainagebuizen aan het volgende worden gedacht (niet-limitatief):

  • de uitmondingen van de drainagebuizen moeten zo worden aangelegd en gehouden, dat geen aantasting van het profiel van de watergang kan plaatsvinden;

  • het talud van de watergang vanaf de uitmonding van de drainagebuizen moet beschermd worden door het aanbrengen en onderhouden van uitloopgoten;

  • deze uitloopgoten moeten minimaal 0.15 m ingezonken in het talud van de watergang worden aangebracht en gehouden;

  • (drainage)buizen moeten worden afgeschuind overeenkomstig de taludhelling van de watergang;

  • na het aanbrengen van het waterlozingspunt moet de onderhoudsstrook goed geëgaliseerd zijn en vrij van (overige) obstakels.

Voor de beantwoording van de vraag of een lozing of afvoer van water afkomstig van verhard oppervlak wel of niet onder de 40 m3 per uur grens blijft, hanteert het waterschap het uitgangspunt dat een grootte van maximaal 2000 m2 een lozing oplevert van minder dan 40 m3 per uur. Activiteiten op een kleiner oppervlak vallen dan onder de algemene regels van artikel 16. Met nadruk wordt hierbij gesteld, dat het bovenstaande slechts een richtlijn betreft: in individuele gevallen kan sprake zijn van afwijkendeomstandigheden, zodat bijvoorbeeld lozing vanaf een verhard oppervlak kleiner dan 2000 m2 toch onde de vergunningplicht valt vanwege de daarvan afkomstige hoeveelheden water. Indien de waterstaatkundige situatie daartoe noodzaakt kan worden teruggevallen op de in de keur opgenome zorgplicht die op zijn beurt daarmee aan betekenis wint. Verder wordt gewerkt aan planmatig toezicht en handhaving.

Wijzigingsbevoegdheid

Het derde lid van dit artikel is bedoeld voor situaties waarin het wenselijk is om op grond van het "haasje over"- principe details in de begrenzing van keurbeschermings - en attentiegebieden te wijzigen. Ontwikkelingen in de praktijk (bijvoorbeeld op het gebied van de ruimtelijke ordening) of gewijzigde inzichten kunnen aanleiding vormen om op lokaal niveau de begrenzing te wijzigen. Dit kan tot uiting komen in een bestemmingsplan of op bij de verordening behorende kaarten. Uitgangspunt bij de begrenzing is dat verschillende bevoegde bestuursorganen grondwaterbeheerder, oppervlaktewaterbeheerders en gemeenten zoveel mogelijk van dezelfde begrenzing uitgaan. Een permanent afstemmingsproces is hiertoe noodzakelijk. Daar waar één bestuursorgaan de begrenzing wijzigt, kunnen andere bestuursorganen in de lijn van het "haasje over"- principe daar waar mogelijk de wijziging overnemen.

Hoofdstuk 7 Schadevergoeding
Artikel 17

Dit artikel heeft betrekking op rechtmatig overheidsoptreden van het waterschap dat een niet te voorkomen benadeling van derden tot gevolg kan hebben. De keur kent zelf geen publiekrechtelijke procedureregeling voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding. Om die reden is voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding de Verordening nadeelcompensatie Waterschap De Dommel van toepassing. Verzoeken om schadevergoeding worden op basis van deze verordening behandeld.

Hoofdstuk 8 Handhaving en strafbepalingen
Artikel 18 en 19

Naast bestuursrechtelijke handhaving zet – waar nodig – het waterschap (ook) het strafrechtelijke spoor in. Daartoe heeft het waterschap een aantal buitengewone opsporingsambtenaren in dienst. Voor deze werken vallen zij onder de betreffende officier van justitie.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20 spreekt voor zich.

Artikel 21

Het eerste lid beoogt werken of activiteiten die met ontheffing of vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge deze Keur ontheffing- of vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een ontheffing of vergunning zijn aangebracht of worden uitgevoerd op grond van deze Keur.

In het tweede lid worden voorwerpen, werken of inrichtingen die voor de inwerkingtreding van de Keur zonder ontheffing legaal aanwezig zijn (die dus voorheen niet verboden waren), aangemerkt als met ontheffing ingevolge de geldende Keur aangebracht, mits de rechthebbenden kunnen aantonen, dat deze reeds voor inwerkingtreding aanwezig waren en rechtmatig tot stand zijn gekomen..

Artikel 22

Onderhoudsplicht in relatie tot leggers

Het waterschap stelt nieuwe (geactualiseerde) leggers vast. Zolang er nog geen legger is vastgesteld of de vastgestelde legger niet (meer) volledig is, wordt als leggerwater beschouwd het oppervlaktewater dat het waterschap ter uitvoering van zijn onderhoudsplicht daadwerkelijk periodiek onderhoudt.

1 Handreiking Natuurregelgeving Waterschap De Dommel d.d. 1 november 2004.