Organisatie | Waterschap De Dommel |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Besluit van het algemeen bestuur van het Waterschap De Dommel houdende regels omtrent bestuurlijke bevoegdheden Bestuurlijke bevoegdhedenregeling 2010 |
Citeertitel | Bestuurlijke bevoegdhedenregeling 2010 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur – waterschappen |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-12-2017 | artikel 2 | 29-11-2017 Waterschapsblad, 6 december 2017 | Z47128/B278 | ||
13-04-2011 | 01-12-2010 | 07-12-2017 | aanpassing | 13-04-2011 Brabants Dagblad en Eindhovens Dagblad d.d. 2 augustus 2010 | I3002 |
02-08-2010 | 13-04-2011 | nieuwe regeling | 14-07-2010 Brabants Dagblad en Eindhovens Dagblad 2 augustus 2010 | B-10-00258 | |
19-12-2008 | 31-03-2008 | 03-08-2010 | Aanvulling op de bestaande regeling. | 26-11-2008 Brabants dagblad, 28 december 2000de wijziging is bekend gemaakt op 19 december 2008, Brabants Dagblad en Eindhovens Dagblad. | Waterschapsblad 00-39, I-08.01116, Wsb 08.13 |
29-12-2000 | 31-03-2008 | nieuwe regeling | 27-09-2000 Brabants dagblad, 28 december 2000 | Waterschapsblad 00-39 |
Het algemeen bestuur delegeert de volgende bevoegdheden aan het dagelijks bestuur:
het voeren van rechtsgedingen, het vragen van voorlopige voorzieningen en het aanspannen van een kort geding, alsmede het aangaan van dadingen, het opdragen van geschillen aan scheidslieden en het berusten in rechtsvorderingen, een en ander onder de verplichting deze handelingen te melden aan het algemeen bestuur;
het instellen van beroep en het maken van bezwaar met dien verstande dat het ingestelde beroep en het maken van bezwaar wordt ingetrokken indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur niet hetzij in zijn eerstvolgende vergadering, hetzij binnen 3 maanden bekrachtigt;
de bevoegdheid tot het aanstellen, schorsen, ontslaan van personeel van het waterschap, voor zover die bevoegdheid in hoofdstuk VIII van de Waterschapswet niet aan het algemeen bestuur is opgedragen, alsmede de daarmee verband houdende bevoegdheid tot het vaststellen van personele en rechtspositieregelingen (waarin regeling van de bezoldiging is begrepen), waarbij het dagelijks bestuur de centraal gemaakte afspraken en overeengekomen beperkingen in acht neemt;
Algemene toelichting op de Bestuurlijke bevoegdhedenregeling 2010
Deze regeling regelt de overdracht van de bevoegdheden van het algemeen bestuur [AB] naar het dagelijks bestuur [DB] tegen de achtergrond van de gewenste rol en taak van deze bestuursorganen. Doelstelling is met name het streven om bevoegdheden daar te leggen waar zij kunnen bijdragen aan een slagvaardig bestuursoptreden en een bestuursmodel dat is gebaseerd op het (be)sturen op processen en producten en waarin taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden helder zijn vastgelegd.
Zoals hierboven aangegeven gaat het in deze regeling over delegatie (= overdracht) en mandaat (=opdracht) van bevoegdheden. Bij delegatie wordt de betreffende bevoegdheid door het bestuursorgaan overgedragen. Het delegerende bestuursorgaan (het AB) kan de bevoegdheid dus niet meer zelf uitoefenen en is daarmee in beginsel de zeggenschap kwijt. Uiteraard kan het delegatiebesluit wel te allen tijde door het AB worden ingetrokken. Bij mandaat blijft de mandaatgever (AB) verantwoordelijk voor de bevoegdheidsuitoefening en houdt daarover ook zeggenschap.
De in deze regeling gedelegeerde financiële bevoegdheden en een deel van de bevoegdheden m.b.t. het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, zullen worden gemandateerd aan de ambtelijke organisatie middels een Ambtelijke bevoegdhedenregeling. Hierover zal binnen het DB nadere besluitvorming plaatsvinden. De overige bevoegdheden zullen (vooralsnog) niet aan de ambtelijke organisatie worden gemandateerd. Mocht uit de praktijk en de rapportages blijken dat daaraan toch behoefte bestaat, kan daartoe in overleg met het AB worden besloten. De (onder)mandatering aan de ambtelijke organisatie van de bevoegdheden, zoals deze op grond van de Waterschapswet en het Reglement voor het waterschap De Dommel rechtstreeks aan het DB en de watergraaf zijn toegekend, worden eveneens geregeld in voornoemde Ambtelijke bevoegdhedenregeling.
Tot slot is van belang op te merken dat artikel 10:19 van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft dat een besluit dat op grond van een gedelegeerde bevoegdheid wordt genomen, het delegatiebesluit en de vindplaats daarvan moet vermelden. Op grond van artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht moet een krachtens mandaat genomen besluit vermelden namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.
Voor delegatie van bevoegdheden is een wettelijke basis vereist. Deze basis wordt gevonden in artikel 83, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 14 van het Reglement voor het waterschap De Dommel.
Op grond van artikel 83, tweede lid, van de Waterschapswet kunnen bepaalde bevoegdheden niet worden overgedragen. Het betreft o.a. de bevoegdheid tot het vaststellen van de begroting, begrotingswijzigingen en de rekening, het heffen van belastingen of rechten, het vaststellen van peilbesluiten en het vaststellen van verordeningen.
De in dit artikel genoemde bevoegdheden mogen wel worden gedelegeerd en passen binnen de kaderstellende en sturende rol die voor het DB is weggelegd. Door delegatie kan bestuurlijk slagvaardiger worden opgetreden. Via het afleggen van verantwoording wordt het AB in staat gesteld om inzicht te verkrijgen in het gebruik van deze bevoegdheid.
Met betrekking tot het vaststellen van het Bedrijfsplan wordt opgemerkt dat het algemeen bestuur op grond van de comptabiliteitsvoorschriften met betrekking tot onderstaande bevoegdheden jaarlijks bij de vaststelling van de beleidsbegroting een specifiek delegatiebesluit moet nemen:
Tot slot blijft het algemeen bestuur bij uitsluiting bevoegd ten aanzien van het beschikbaar stellen van krediet voor investerings-innovaties (vervangings- en nieuwe investeringen). Deze bevoegdheid kan niet gedelegeerd of gemandateerd worden.
Inherent aan het delegeren is dat er periodiek gerapporteerd wordt aan het delegerende bestuursorgaan omtrent de wijze waarop gebruik gemaakt wordt van de gedelegeerde bevoegdheid (zie ook artikel 10:16, tweede lid, Awb, dat voorschrijft dat degene aan wie de bevoegdheid is gedelegeerd, op verzoek van het bestuursorgaan inlichtingen verschaft over de uitoefening van de bevoegdheid). Hiertoe wordt aansluiting gezocht bij de bestuursrapportages die het planning- en controlsysteem kent.
Er is met betrekking tot deze bevoegdheden gekozen voor mandaat en niet voor delegatie, enerzijds om toch de nodige slagvaardigheid te verkrijgen, anderzijds vanwege de algemene en ruime omschrijving van de bevoegdheden en de verschillen in aard en omvang van de daarop gebaseerde besluiten. Bij bestuurlijke gevoeligheden of grote financiële consequenties kan het algemeen bestuur zelf het besluit nemen. Zie verder de toelichting onder artikel 5.
Op grond van artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan geen mandaat verleend worden indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald dan wel indien de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Er kunnen zich twee gevallen voordoen waarin de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet:
De aard van de bevoegdheid staat mandaatverlening weliswaar niet ten principale in de weg maar de mandaatverlening in concreto is, gelet op de aard van de bevoegdheid, niet toegestaan. Hierbij moet vooral worden gedacht aan situaties waarin de te mandateren bevoegdheid niet in de sfeer van de normale bevoegdheidsuitoefening van de gemandateerde ligt, of dat de gemandateerde zelf belanghebbende is bij de uitoefening van die bevoegdheid.
In het tweede lid van artikel 10:3 Awb wordt een niet-limitatief aantal gevallen genoemd waarin mandaatverlening niet is toegestaan, zoals het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften en het nemen van een besluit dat met een versterkte meerderheid moet worden genomen.
In het derde lid van artikel 10:3 Awb wordt tenslotte bepaald dat het beslissen op een bezwaarschrift aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, niet mag worden gemandateerd. Aan een andere persoon kan deze bevoegdheid dus wel gemandateerd worden.
Naast voornoemde wettelijke beperkingen maakt het dagelijks bestuur ook in de verder genoemde gevallen geen gebruik van het mandaat dan wel is hij verplicht tot vooroverleg en terugkoppeling met het algemeen bestuur. Een en ander berust op een eigen beoordeling door het dagelijks bestuur. Hierbij moet worden aangetekend dat het vertrouwensbeginsel degene beschermt die op de aanwezigheid van een geldig mandaat vertrouwt en daarop ook heeft mogen vertrouwen. Anderzijds kan degene die door een in mandaat genomen besluit in zijn belangen is getroffen, dat besluit bestrijden met de stelling dat aan het mandaat een gebrek kleefde en er dus geen toerekening van het besluit aan het betrokken bestuursorgaan kan plaatsvinden. Er moet dan van een onbevoegd genomen besluit worden gesproken. In hoeverre het bestuursorgaan het besluit kan bekrachtigen, valt uit de jurisprudentie nog niet geheel op te maken. Van belang daarbij is o.a. of de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid past binnen de normale taakuitoefening van de gemandateerde, het al of niet hiërarchisch ondergeschikt zijn van de gemandateerde en de vraag in hoeverre er beleidsen beoordelingsvrijheid aanwezig is. Toepassing van artikel 6:22 Awb (dat het mogelijk maakt om de schending van een vormvoorschrift te passeren) is in elk geval niet aan de orde. Het in stand laten van de rechtsgevolgen via gedektverklaring is op dit moment veelal voor de rechter de meest gevolgde weg. Dit betekent overigens wel dat de proceskosten voor rekening van het bestuursorgaan komen.
Inherent aan het mandateren is dat er periodiek gerapporteerd wordt aan het mandaterende bestuursorgaan omtrent de wijze waarop gebruik gemaakt wordt van de gemandateerde bevoegdheid (zie ook artikel 10:6, tweede lid, Awb, dat voorschrijft dat degene aan wie de bevoegdheid is gemandateerd, op verzoek van de mandaatgever inlichtingen verschaft over de uitoefening van de bevoegdheid). Hiertoe wordt aansluiting gezocht bij de bestuursrapportages die het planning- en controlsysteem kent.