Organisatie | Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 |
Citeertitel | Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | financiën – belastingen |
Bij de wijziging van 6 oktober 2021: Ter informatie is de toelichting op deze vijfde wijziging toegevoegd onder de toelichting op de vierde wijziging van de verordening.
Bij de wijziging van 9 oktober 2019: Ter informatie is de toelichting op de wijziging toegevoegd onder de toelichting op de derde wijziging van de verordening.
Bij de wijziging van 4 oktober 2017: Ter informatie is de toelichting op de wijziging toegevoegd onder de Toelichting van de verordening.
Bij de wijziging van 13 november 2013: Gedeputeerde staten van Utrecht hebben deze wijziging van de verordening goedgekeurd bij besluit van 17 december 2013, nr. 80F065A5.
Bij de vaststelling van de regeling: Gedeputeerde staten van Utrecht hebben deze verordening goedgekeurd bij besluit van 11 november 2008, nr. 2008 INT 232401. Deze verordening is de opvolger van de Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-12-2021 | art. 2 | 06-10-2021 | 1769631 | ||
21-10-2019 | 13-12-2021 | art. 2 | 09-10-2019 | 1530736 | |
27-10-2017 | 21-10-2019 | Artikel 2 | 04-10-2017 | 1256285 | |
30-12-2013 | 27-10-2017 | Artikel 2a | 13-11-2013 AD UN 27-12-2013; AD GH 9-1-2014; Wsb 2013/5 | 732121 | |
28-12-2011 | 30-12-2013 | Artikel 2 | 21-09-2011 Wsb 2011/4; AD UN/GH 20-12-2011 | 424439 | |
13-12-2008 | 21-10-2019 | nieuwe regeling | 17-09-2008 Wsb 2008/06; AD 5-12-2008 | FBB/08.147 |
Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,
gelet op het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 2 september 2008 met nummer FBB/08.147
gelet op artikel 120 van de Waterschapswet (Stb. 2007, nr. 208),
de kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 vast te stellen;
Voor verharde openbare wegen wordt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet, toegepast. Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 100% hoger dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, geldt.
De ‘Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden’, laatstelijk gewijzigd bij besluit van het algemeen bestuur van 15 november 2006, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur op 17 september 2008.
P.J.M. Poelmann, voorzitter
drs. E.Th. Meuleman, secretaris
Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet stelt het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vast, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Deze verordening staat bekend als de kostentoedelingsverordening. De verordening moet door gedeputeerde staten van de provincie worden goedgekeurd en moet tenminste eenmaal in de vijf jaren worden herzien. Dit is in het vijfde en zesde lid van artikel 120 geregeld. Een waterschap kan bij de kostentoedelingsverordening bepalen dat kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen. Een eventuele tariefdifferentiatie moet ook in de kostentoedelingsverordening worden geregeld.
Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven
Met het oog op het toedelen van de kosten van het watersysteembeheer aan de categorieën heffingplichtigen, is de kostentoedelingsmethode Delfland in de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, nr. 208) vastgelegd. Vóór de inwerkingtreding van deze wet konden de waterschappen nog zelf bepalen op welke wijze zij de kosten van de taakuitoefening aan de belanghebbende categorieën wilden toebedelen. Dit is na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel niet meer mogelijk. Dan moeten alle waterschappen de kostentoedelingsmethode Delfland gebruiken. Voor een aantal waterschappen zoals het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is deze methode niet nieuw; gedurende de afgelopen jaren zijn zij al op de methode Delfland overgestapt.
In deze methode wordt allereerst het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald. Dit gebeurt op basis van inwonerdichtheid. De resterende kosten van de taakuitoefening worden aan de specifieke categorieën (ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd) toegedeeld. Dit gebeurt op basis van onderlinge waardeverhoudingen. Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een nieuwe categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet moet onder een natuurterrein worden verstaan een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. Het gaat hier dus om de feitelijke situatie en niet om een toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan. Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt.
Relatie met de begroting van het waterschap
De tarieven van de waterschapsbelastingen zijn het resultaat van de begroting van het waterschap en de kostentoedelingsverordening.
In de kostentoedelingsverordening wordt immers bepaald op welke wijze de in de begroting geraamde kosten, voorzover zij betrekking hebben op de watersysteemtaak, worden omgeslagen over de categorieën gebouwd, natuur en overig ongebouwd.
Is de begroting eenmaal vastgesteld, dan zijn de vast te stellen tarieven dus het logisch gevolg van de vastgestelde begroting. Een gelijkmatige tariefsontwikkeling kan bevorderd worden door het strategisch inzetten van reserves.
De watersysteemtaak omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het (passieve) kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren. Met het gebruik van de term ‘zorg voor het watersysteem’ wordt aangegeven dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang hebben en als één integrale taak worden uitgevoerd. Ook wordt het all-in-karakter van de waterschappen hiermee benadrukt.
De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele buitendijkse gebieden. De kosten van de taakuitoefening worden over alle onroerende zaken in het gebied van het waterschap verdeeld. Gebieden zonder enig belang komen niet meer voor.
In de Waterschapswet zijn in het tweede tot en met het vierde lid van artikel 120 de hoofdregels voor de kostentoedeling opgenomen. De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen. Ingevolge de Waterschapswet vindt de toedeling aan deze categorie aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap plaats. Afhankelijk van de inwonerdichtheid wordt aan de ingezetenen tenminste 20% en ten hoogste 60% van de kosten van het watersysteembeheer toegedeeld. De verdeling is als volgt:
Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte aandeel van de categorie ingezetenen behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschapsbestuur.
Het algemeen bestuur kan de genoemde maximale percentages met 10% verhogen, zodat de maximale toedeling aan de ingezetenen respectievelijk 40%, 50% en 60% kan bedragen. Voor verhoging van de maximale percentages kan aanleiding zijn indien sprake is van waterschappen met een relatief groot aantal natuurterreinen.Ook als sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid kan voor verhoging van het ingezetenenaandeel worden gekozen. Het verhogen van de maximale percentages voor het ingezetenenaandeel is geen verplichting, maar behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.
Nadat conform het voorgaande het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, moet de volgende stap in het kostentoedelingsproces worden gezet. In deze stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt ingevolge artikel 120, lid 4 van de wet op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer plaats. In de AMvB bij de Waterschapswet (het Waterschapsbesluit) zijn hiertoe nadere regels opgenomen.
In de huidige bekostigingsstructuur bestaat de mogelijkheid om een nadere detaillering in de kostentoedeling aan te brengen. Dit gebeurt door het instellen van omslagklassen, de zgn. classificatie. Door te classificeren worden de kosten van de taakuitoefening zo goed mogelijk aan degenen toegerekend die daarbij belang hebben. Het watersysteembeheer zoals we dat onder de gewijzigde Waterschapswet kennen heeft echter een collectief karakter; de relatie tussen de mate van belang en de omvang van de betaling is een globale en classificatie –die veelal is gebaseerd op kostenveroorzaking– past daar niet goed bij. Er is in de Wet modernisering waterschapsbestel daarom ervoor gekozen de regeling inzake de classificatie te laten vervallen. De wetgever heeft echter niet voorbij willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk kan afwijken van dat van andere onroerende zaken. Voor deze gevallen heeft de wetgever de mogelijkheid van tariefdifferentiatie geopend. In het geval van tariefdifferentiatie hoeven de tarieven van de heffing niet aan elkaar gelijk te zijn, maar kunnen zij, naar gelang de situatie, hoger of lager worden vastgesteld. Het algemeen bestuur van een waterschap kan de mogelijkheid van tariefdifferentiatie benutten, maar is daartoe niet verplicht. Uit een oogpunt van uniformiteit en eenvoud zijn de situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, limitatief in de wet opgesomd. Om dezelfde redenen is de bandbreedte van de tariefdifferentiatie wettelijk begrensd. Tariefdifferentiatie is uitsluitend in de volgende gevallen en binnen de volgende bandbreedtes mogelijk:
De differentiaties kunnen overigens naast elkaar worden toegepast. De provincie dient het besluit tot toepassing van tariefdifferentiatie goed te keuren via de kostentoedelingsverordening.
In de kostentoedelingsverordening van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden wordt niet gekozen voor tariefdifferentiatie. Enerzijds is daar binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden onvoldoende reden voor en anderzijds wordt met tariefdifferentiatie afbreuk gedaan aan één van de doelen van de gewijzigde financieringsstructuur: een eenvoudige en transparante heffing van waterschapsbelastingen.
[N.B. Bij de (tweede) wijziging d.d. 13 november 2013: alsnog tariefsdifferentiatie ingevoerd, zie artikel 2a.]
Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling (en de belastingheffing) een nieuwe categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, Waterschapswet zijn natuurterreinen ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt of sprake is van een natuurterrein.
De Waterschapswet noch het Waterschapsbesluit geeft een limitatieve opsomming van terreinen die als natuurterrein moeten worden aangemerkt. Een dergelijke opsomming zou nooit volledig kunnen zijn. De toelichting bij het Waterschapsbesluit noemt als voorbeelden van natuurterreinen heidevelden, zandverstuivingen en moerassen. Ook duingebieden worden, hoewel deze tevens een functie hebben als waterverdedigingswerk, aangemerkt als natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie ook als natuurterrein aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van tenminste één hectare hebben. Open wateren die een verkeersfunctie hebben zijn geen natuurterrein, maar worden op grond van artikel 118, vijfde lid, Waterschapswet aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterrein. Voor open wateren geldt verder dat zij een open en weids karakter moeten hebben. Als voorbeelden worden genoemd vennen, meren en plassen. Gedeelten van open wateren die een verkeersfunctie hebben en daartoe zijn afgebakend met betonning worden als openbare waterweg beschouwd en maken geen deel uit van het natuurterrein. (1).Nota van Toelichting Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, blz. 135
De inrichting en het beheer moeten duurzaam zijn afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. Zo wordt een perceel bouwrijp te maken grond dat lang braak heeft gelegen en waarop zich allerlei groen en ander leven heeft ontwikkeld, maar waarop uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als natuurterrein aangemerkt. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegend recreatieve functie in de regel niet als natuurterrein aangemerkt kunnen worden. (2) Memorie van Toelichting Wet modernisering waterschapsbestel, TK 30 601, nr. 3, blz. 54
Ten slotte worden natte veenweidegebieden niet gerekend tot de natuurterreinen. Omdat zij ook een agrarische functie hebben, zijn de inrichting en het beheer niet geheel of nagenoeg geheel en duurzaam afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. (3) Nota van Toelichting Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, blz. 131
De aanduiding ‘geheel of nagenoeg geheel’ wordt volgens vaste fiscale jurisprudentie uitgelegd als ‘90% of meer’. Dit houdt in dat waar sprake is van bedrijfsmatig gebruik van agrarische grond en de economische exploitatie van die grond voorop staat, geen sprake is van natuurterrein. Weliswaar kan met de instandhouding van een bepaald type boerenlandschap tevens een zekere bescherming van natuurwaarden worden beoogd (eventueel in relatie met en ter ondersteuning van echte natuurgebieden), maar als er gewoon een agrarisch bedrijf wordt gevoerd, wordt niet voldaan aan de strenge norm van 90% of meer.
Beperkingen in de bedrijfsvoering ter bescherming van natuurwaarden doen hieraan niet af, temeer niet omdat daarvoor veelal een vergoeding of andere compensatie wordt ontvangen. Alleen daar waar het agrarisch gebruik volstrekt ondergeschikt is aan de natuurfunctie, bijvoorbeeld wanneer sprake is van inscharing van vee door natuurbeherende instanties uit een oogpunt van flora- en faunabeheer, wordt voldaan aan de norm voor natuurterrein. Een voorbeeld van dit laatste is begrazing van duinterreinen door schapen of exotische runderen.
In onderdeel b wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. Het gaat om kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt. Kosten waarvoor dit niet geldt worden dus niet in de kostentoedeling watersysteembeheer betrokken.
De onderdelen c tot en met f geven een omschrijving van de begrippen ingezetenen, zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen, zakelijk gerechtigden natuurterreinen en zakelijk gerechtigden gebouwd. Deze omschrijvingen zijn overeenkomstig de in artikel 116, onder a en artikel 117 onder b t/m d van de wet gegeven definities.
Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer
Stap 1 Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen
De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap. Het minimumpercentage dat aan de ingezetenen wordt toebedeeld bedraagt 20%, het maximum is 60%. Voor het bepalen van de gemiddelde inwonerdichtheid gaat het waterschap uit van het aantal inwoners zoals dat uit de GBA-gegevens van de gemeenten blijkt en de totale oppervlakte van het waterschapsgebied. Bedraagt het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer 500 of minder, dan bedraagt het kostenaandeel minimaal 20 en maximaal 30%. Bedraagt het gemiddeld aantal inwoners meer dan 500 maar minder dan 1000, dan bedraagt het kostenaandeel minimaal 31 en maximaal 40%. Bij een gemiddelde inwonerdichtheid van meer dan 1000, bedraagt het kostenaandeel minimaal 41 en maximaal 50%. Er is dus steeds sprake van een bandbreedte van 10% per inwonerdichtheidsklasse. Het algemeen bestuur moet binnen deze bandbreedte het percentage bepalen dat in het concrete geval aan de ingezetenen wordt toegedeeld.
In het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden is sprake van een inwonerdichtheid van 900 inwoners per vierkante kilometer. Op grond daarvan is het kostentoedelingspercentage voor ingezetenen bepaald op 38%.
Stap 2 Toedelen van resterende kosten aan specifieke categorieën
Nadat op basis van stap 1 is bepaald welk aandeel in de kosten van het watersysteembeheer aan de ingezetenen wordt toegedeeld, vindt in stap 2 de toedeling van de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd, niet zijnde natuur, natuur en gebouwd plaats. Dit gebeurt op basis van de onderlinge waardeverhoudingen. In verband hiermee moet de waarde in het economische verkeer van deze onroerende zaken worden bepaald. Dit gebeurt als volgt.
Waardebepaling categorie ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen
De categorie ongebouwd niet zijnde natuur valt in het kader van de kostentoedeling uiteen in vijf ‘subcategorieën’, te weten:
Van elke subcategorie moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, hetgeen betekent dat niet van elk individueel object dat tot de betreffende subcategorie behoort een exacte waarde hoeft te worden bepaald, maar dat kan worden volstaan met het bepalen van de gemiddelde waarde per hectare van de desbetreffende subcategorie. Het product van de oppervlakte in hectare en de gemiddelde waarde per hectare vormt dan de waarde van de subcategorie.
Waardebepaling subcategorie agrarische gronden
De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. In het tweede lid van artikel 5.4, van het Waterschapsbesluit is neergelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken. Verder dient bij de waardebepaling van gronden die zijn bezwaard met beperkte rechten of die worden verpacht, te worden geabstraheerd van de waardedrukkende invloed die van deze feiten uitgaat. Er is voor de waardebepaling worden aangesloten bij onderzoeksgegevens van de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Deze dienst rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de prijzen van agrarische gronden.
Op grond van de gegevens van de Dienst Landelijk Gebied is de waarde van agrarische gronden binnen het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden bepaald op € 37.165 per hectare.
Waardebepaling subcategorieën openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken
De wijze waarop de waarde van de subcategorieën openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail moet worden bepaald, is aan elkaar gelijk. De gemiddelde waarde per hectare wordt gesteld op 75% van de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard zou gaan, waarbij rekening is gehouden met correcties voor technische en functionele veroudering. De wetgever heeft uit doelmatigheidsoverwegingen ervoor gekozen om de correctiefactor in het Waterschapsbesluit vast te leggen. Dit voorkomt dat de waterschappen steeds zelf de component voor de technische en functionele veroudering van de onroerende zaken zouden moeten bepalen.
De openbare landwegen moeten voor de waardebepaling op hun beurt worden verbijzonderd naar:
c. Lokale wegen en wegen binnen de bebouwde kom en
Deze verbijzondering is nodig, omdat de waarde per hectare per type weg onderling behoorlijk kan verschillen. Per type weg moet steeds de vervangingswaarde worden bepaald.
De waarde van wegen binnen het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is bepaald met behulp van de in opdracht van de Unie van Waterschappen vastgestelde Taxatiewijzer Wegen en Spoorwegen.
Dit leidt dan tot de volgende waardebepaling:
Waardebepaling subcategorie bouwpercelen
Bouwpercelen zijn ongebouwde percelen waarop weliswaar gebouwd mag worden, maar waarop de bouwwerkzaamheden nog niet zijn aangevangen.
De gemiddelde waarde van bouwpercelen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is aan de hand van gegevens verstrekt door gemeenten bepaald op € 3.000.000 per hectare.
Waardebepaling subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken
De gemiddelde waarde per hectare van de subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. In het kader van de kostentoedeling wordt er met andere woorden van uit gegaan dat de gemiddelde waarde van de overige ongebouwde onroerende zaken en de gemiddelde waarde van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap aan elkaar gelijk zijn. De wetgever heeft om redenen van eenvoud hiervoor gekozen. Dit blijkt uit de toelichting op artikel 5.7 van het Waterschapsbesluit. De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een restcategorie waartoe onder andere volkstuinen, begraafplaatsen, parken en plantsoenen behoren.
Waardebepaling categorie natuurterreinen
De volgende categorie waarvoor in het kader van de kostentoedeling een waarde moet worden vastgesteld, is de categorie natuurterreinen. Tot deze categorie behoren volgens wetsduiding ook bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste 1 hectare. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.
Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken
Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap wordt aangesloten bij de waarden, zoals die voor deze objecten in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten zijn vastgesteld.
Waardeverhoudingen en berekeningen
Voor de waardeverhoudingen binnen het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de berekening daarvan en de berekening van de kostentoedelingspercentages verwijzen wij naar bijlage 1 bij deze toelichting.
De percentages zijn afgekapt op één decimaal achter de komma.
Artikel 3 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
Dit lid bepaalt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.
Artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat besluiten van het waterschap die algemeen verbindende regels inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Deze regel is ook op de kostentoedelingsverordening van toepassing. Blijkens het tweede lid van artikel 73 geschiedt bekendmaking door plaatsing in een vanwege het waterschapsbestuur tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie of door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad. De bekendgemaakte besluiten treden conform artikel 74 van de Waterschapswet in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten een ander tijdstip is aangewezen.
De onderhavige kostentoedelingsverordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat op 1 januari 2009 aanvangt. De kostentoedelingsverordening moet tenminste eenmaal in de vijf jaar worden herzien. Frequentere herziening is met andere woorden mogelijk.
In dit artikellid wordt de verordening voorzien van een citeertitel. De naam van het waterschap en het jaartal 2009 maken hiervan onderdeel uit.
Toelichting op besluit tot wijziging van de Kostentoedelingsverordening (3e wijziging)
Op basis van onderzoek, uitgevoerd door het hierin gespecialiseerde onderzoeksbureau Tauw, zijn de in 2011 vastgestelde kostentoedelingspercentages herzien aan de hand van geactualiseerde (2016) waarde-gegevens en oppervlakten alsmede van de nieuwe afbakening van de categorie Natuur.
Onderstaande tabel 1 bevat de berekening van de nieuwe kostentoedelingspercentages m.i.v. het belastingjaar 2018 als gevolg van deze actualisatie:
Tabel 1 Berekening kostentoedelingspercentages in %
De actualisering van de waardeverhouding leidt tot een andere verdeling over de verschillende belastingcategorieën van de kosten van de watersysteemheffing. Het aan de categorie Ingezetenen toe te rekenen deel blijft op basis van een nauwelijks gewijzigde inwonerdichtheid 39%. Op basis van veranderde waardeverhouding vindt tussen de aandelen van de categorieën Gebouwd (een daling van 1,1%-punt) en Ongebouwd (een stijging van 1,1%-punt) een verschuiving plaats. Het aandeel van de categorie Natuur blijft afgerond 0,1%.
De belangrijkste oorzaken van de verschuiving tussen Gebouwd en Ongebouwd:
In tabel 1 is het effect op de kostentoedeling verwerkt van de uit het onderzoek naar voren gekomen waarden en oppervlakten. De achterliggende gegevens hierbij zijn in de tabellen 2 en 3 opgenomen. In tabel 2 is de oppervlakte per belangencategorie weergegeven (A1 t/m A4 = Ongebouwd, B = Natuur en C = Gebouwd). In tabel 3 zijn hieraan de uiteindelijke waarden per categorie toegevoegd. Dit is feitelijk de waardeverhouding die wordt toegepast voor de restererende categorieën na de toebedeling van 39% aan Ingezetenen.
Tabel 2 Oppervlakte per belangencategorie(ha)
Tabel 3 Vergelijking waardeverhouding in %
De volgende wijzigingen ten opzichte van 2010 hebben gevolgen voor de waardeverhouding:
De totale waarde van de categorie Agrarisch en overig ongebouwd daalt met 5 %. Dit komt omdat het areaal overig ongebouwd daalt met ca. 10 % (door een stijging van het areaal natuur en wegen). Door de stijging van de agrarische waarde per ha met 4,5 % wordt de absolute daling in deze categorie gedempt.
Het grootste effect is toe te schrijven aan de eerste twee wijzigingen: de waardestijging (spoor)wegen en de waardedaling Gebouwd.
Een vergelijking van de berekende waardeverhoudingen laat zien dat er een verschuiving plaatsvindt van het Gebouwd (was 85,5 %; wordt 83,7 %) naar het Ongebouwd (was 14,4 % wordt 16,2 %). Het aandeel Natuur blijft nagenoeg gelijk.
Toelichting op besluit tot wijziging van de Kostentoedelingsverordening (4e wijziging)
Op basis van onderzoek, uitgevoerd door het hierin gespecialiseerde onderzoeksbureau Tauw, zijn de in 2017 vastgestelde kostentoedelingspercentages herzien aan de hand van geactualiseerde (2018) waarde-gegevens en oppervlakten. Onderstaande tabel 1 bevat de berekening van de nieuwe kostentoedelingspercentages m.i.v. het belastingjaar 2020 als gevolg van deze actualisatie:
Tabel 1 Berekening kostentoedelingspercentages in %
* De procentuele ontwikkeling van de aan de categorieën toegerekende kosten. Hierbij is de uitkomst volgens de waardeverhouding (2018) uit het Kostentoedelingsonderzoek 2019 afgezet tegen de verdeling volgens huidige kostentoedelingsverordening.
De actualisering van de waardeverhouding leidt tot een andere verdeling over de verschillende belastingcategorieën van de kosten van de watersysteemheffing. Het aan de categorie Ingezetenen toe te rekenen deel is op basis van een gewijzigde inwonerdichtheid 41% in plaats van 39% (een stijging van 2,0%-punt). Het verschil in inwonerdichtheid wordt deels verklaard door een werkelijke toename van het aantal inwoners in de omgeving van Utrecht en doordat het bronbestand in 2016 niet actueel was. Om deze reden is voor dit Kostentoedelingsonderzoek gebruik gemaakt van een andere betrouwbare bron (BghU i.p.v. de Waves database van de Unie van Waterschappen).
Op basis van veranderde waardeverhouding vindt er vervolgens tussen de aandelen van de categorieën Gebouwd en Ongebouwd nog een verschuiving plaats. Door de hogere toedeling aan Ingezetenen en een verschuiving op basis van de hogere waarde van Gebouwd daalt de toedeling van Ongebouwd van 9,9% tot 8,0% (een daling van 1,9%-punt). Doordat de hogere toedeling aan Ingezetenen de verschuiving van Ongebouwd naar Gebouwd corrigeert daalt ook de toerekening aan Gebouwd van 51,0% tot 50,9% (een daling van 0,1%-punt). Het aandeel van de categorie Natuur blijft afgerond 0,1%.
De belangrijkste oorzaak van de verschuiving tussen Gebouwd en Ongebouwd is de stijging van de totale waarde van Gebouwde onroerende zaken tussen 2016 en 2018: van € 100,7 miljard naar € 115,8 miljard, een stijging van 15,1%.
In tabel 1 is het effect op de kostentoedeling verwerkt van de uit het onderzoek naar voren gekomen waarden en oppervlakten. De achterliggende gegevens hierbij zijn in de tabellen 2 en 3 opgenomen. In tabel 2 is de oppervlakte per belangencategorie weergegeven (A1 t/m A4 = Ongebouwd, B = Natuur en C = Gebouwd). In tabel 3 zijn hieraan de uiteindelijke waarden per categorie toegevoegd. Dit is feitelijk de waardeverhouding die wordt toegepast voor de resterende categorieën na de toebedeling van 41% aan Ingezetenen.
Tabel 2 Oppervlakte per belangencategorie (ha), inclusief dienstbaarheden
Tabel 3 Vergelijking waardeverhouding in %
De volgende wijzigingen ten opzichte van 2016 hebben de grootste gevolgen voor de waardeverhouding:
Het effect van laatstgenoemde het grootst is.
Een vergelijking van de berekende waardeverhoudingen laat zien dat er een verschuiving plaatsvindt van het aandeel van Ongebouwd (was 16,2%; wordt 13,6 %) naar het aandeel van Gebouwd (was 83,7 %; wordt 86,3 %). Het aandeel Natuur blijft nagenoeg gelijk.
Bovengenoemde effecten van de veranderde waardeverhoudingen tellen met effect van de gestegen inwonerdichtheid op tot het totale effect op de procentuele verdeling van de kosten binnen de watersysteemheffing: de verhoging van het percentage Ingezetenen dempt het effect van de waardestijging van Gebouwd en versterkt het effect van de relatieve waardedaling van Ongebouwd.
Toelichting op besluit tot wijziging van de Kostentoedelingsverordening (5e wijziging)
Op basis van onderzoek, uitgevoerd door het hierin gespecialiseerde onderzoeksbureau Tauw, zijn de in 2019 vastgestelde kostentoedelingspercentages herzien aan de hand van geactualiseerde (2020) waardegegevens en oppervlakten. Onderstaande tabel 1 bevat de berekening van de nieuwe kostentoedelingspercentages m.i.v. het belastingjaar 2022 als gevolg van deze actualisatie:
Tabel 1 Berekening kostentoedelingspercentages in %
De actualisering van de waardeverhouding leidt tot een andere verdeling over de verschillende belastingcategorieën van de kosten van de watersysteemheffing. De inwonerdichtheid bedraagt 1.066 inwoners per km2 en daardoor blijft het aan de categorie Ingezetenen toe te rekenen kostenaandeel 41,0%. Op basis van veranderde waardeverhouding vindt er tussen de aandelen van de categorieën Gebouwd en Ongebouwd wel een verschuiving plaats. Door de hogere waarde van Gebouwd stijgt de toerekening aan Gebouwd van 50,9% tot 51,8% (een stijging van 0,9%-punt) en daalt de toedeling van Ongebouwd van 8,0% tot 7,1% (een daling van 0,9%-punt). Als procentuele ontwikkeling is de relatieve verandering groter: ten opzichte van de huidige toedelingspercentages stijgt het percentage dat aan Gebouwd wordt toegerekend met 1,8% en daalt het percentage dat aan Ongebouwd wordt toegerekend met 11,3%.
De belangrijkste oorzaak van de verschuiving tussen Gebouwd en Ongebouwd is de stijging van de totale waarde van Gebouwde onroerende zaken tussen 2018 en 2020: van € 115,8 miljard naar € 140,3 miljard, een stijging van 21,1%. Aan deze stijging liggen de gestegen prijzen voor woningen en bedrijfsgebouwen en een toename van de hoeveelheid objecten ten grondslag.
Het aandeel van de categorie Natuur blijft afgerond 0,1%.
In tabel 1 is het effect op de kostentoedeling verwerkt van de uit het onderzoek naar voren gekomen waarden en oppervlakten.
De achterliggende gegevens hierbij zijn hierna in de tabellen 2 en 3 opgenomen.
In tabel 2 is de oppervlakte per belangencategorie weergegeven (A1 t/m A4 = Ongebouwd, B = Natuur en C = Gebouwd).
In tabel 3 zijn hieraan de uiteindelijke waarden per categorie toegevoegd. Dit is feitelijk de waardeverhouding die wordt toegepast voor de restererende categorieën na de toebedeling van 41% aan Ingezetenen.
Tabel 2 Oppervlakte per belangencategorie (ha), inclusief dienstbaarheden
Voor twee categorieën is de richting van de ontwikkeling van de oppervlakte onverwacht: een stijging bij A2 Agrarische en overige gronden en een daling bij C Gebouwd. De afname van Gebouwd wordt vermoedelijk vooral verklaard door het op andere wijze van meetaxeren van het areaal met het object. Door strengere mutatiecontroles uit te voeren en doordat het ongebouwde oppervlakte van dijkwoningen niet meer tot het gebouwd gerekend mag worden is het areaal licht afgenomen (ondanks dat er is bijgebouwd in de afgelopen jaren). Het oppervlak Agrarisch en overige categorieën in de waardeverhouding wordt bepaald als restcategorie door het totaal van de categorieën af te trekken van de totale oppervlakte van het waterschap.
Beide ontwikkelingen zijn daarmee te verklaren door de systematiek die landelijk wordt toegepast.
Tabel 3 Vergelijking waardeverhouding in %
De volgende wijzigingen ten opzichte van 2018 hebben de grootste gevolgen voor de waardeverhouding:
De totale waarde van (Spoor)Wegen stijgt met 7,8%. Dit komt door een lichte stijging van het oppervlak voor wegen en door een stijging van de waarderingsgrondslag voor wegen van 8,3% en voor spoorwegen van 3,5%. Bij het kostentoedelingsonderzoek wordt, zoals voorgeschreven, uitgegaan van vervangingswaarden.
Het effect van laatstgenoemde is het grootst.
Een vergelijking van de berekende waardeverhoudingen laat zien dat er een verschuiving plaatsvindt van het aandeel van Ongebouwd (was 13,6%; wordt 12,1%) naar het aandeel van Gebouwd (was 86,3%; wordt 87,8%). Het aandeel Natuur blijft nagenoeg gelijk. De waardeontwikkelingen werken door in de uiteindelijke kostentoedelingspercentages per belastingcategorie.