Overheidsorganisatie | Waterschap Aa en Maas |
---|---|
Officiële naam regeling | Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer |
Citeertitel | Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer waterschap Aa en Maas 2009 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | financiën – belastingen |
Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009.
Deze regeling vervangt de Kostentoedelingsverordening waterschap Aa en Maas.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 3-10-2008
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Brabants Dagblad, 12-11-2008 (Gebiedsdekkend)
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-11-2008 | 01-01-2014 | nieuwe regeling | 03-10-2008 Brabants Dagblad, 12-11-2008 (Gebiedsdekkend) | Vergadering Algemeen Bestuur 03-10-2008 |
Het algemeen bestuur van het waterschap Aa en Maas;
Gelet op de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet (Stb. 2007, nr. 208) en artikel 18 van het provinciale ‘Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008', d.d. 1 februari 2008;
dat het ontwerp van de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer waterschap Aa en Maas 2009, met bijlagen, van 30 juni 2008 tot en met 11 augustus 2008 ter inzage heeft gelegen;
dat tegen het ontwerp zienswijzen zijn ingediend;
gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur d.d. 13 augustus 2008, waarin gemotiveerd wordt voorgesteld de ingebrachte zienswijzen ongegrond te verklaren en het ontwerp van de Kostentoedelingsverordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2009, ongewijzigd vast te stellen:
B E S L U I T:
I. met overneming van de overwegingen van het Dagelijkse Bestuur de ingebrachte zienswijzen ongegrond te verklaren;
II. vast te stellen de volgende Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer:
Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
kosten: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteemheffing;
gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het watersysteembeheer uit te oefenen;
ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik hebben van woonruimte;
zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;
zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;
zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;
buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen;
waterbergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen
bemalen gebieden: delen van het waterschapsgebied die niet vrij afwateren en delen van het waterschapsgebied waarin uit lager gelegen gebieden water wordt opgemalen;
glasopstanden: constructie van staand glas of staande constructie van met glas overeenkomend materiaal die bedrijfsmatig wordt aangewend voor de teelt of kweek van gewassen.
Kostentoedeling watersysteembeheer
1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:
29 % aan de ingezetenen;
11,7 % aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;
0,1 % aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;
59,2 % aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.
2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b en c, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.
3. De waardepeildatum is 1 januari 2007.
Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, worden de kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur, voor zover die worden toegerekend aan het watersysteembeheer en zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks aan de betrokken categorieën toegerekend naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.
Tariefdifferentiatie
Buitendijks gelegen onroerende zaken
1. Voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor gebouwde onroerende zaken wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 75% lager is dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt.
Waterbergingsgebieden
2. Voor waterbergingsgebieden wordt geen gedifferentieerd tarief gehanteerd.
Bemalen gebieden
3. Voor bemalen gebieden wordt geen gedifferentieerd tarief gehanteerd.
Glasopstanden
4. Voor onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan wordt geen gedifferentieerd tarief gehanteerd.
Verharde openbare wegen
5. Voor verharde openbare wegen wordt geen gedifferentieerd tarief gehanteerd.
Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
1. De Kostentoedelingsverordening waterschap Aa en Maas 2004, vastgesteld op 5 januari 2004, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.
2. Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009.
3. Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening watersysteem-beheer waterschap Aa en Maas 2009.
Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 3 oktober 2008,
de secretaris,
drs. P. Sennema
de dijkgraaf,
drs. L.H.J. Verheijen
Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet (Stb. 2007, 208) moet het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Het waterschap kan bij deze Kostentoedelingsverordening bepalen dat kosten van heffing en invordering en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen. Het waterschap kan ingevolge artikel 122 van de wet ook gebruik maken van de mogelijkheid om tarieven te differentiëren. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de Kostentoedelingsverordening worden geregeld. De Kostentoedelingsverordening moet door gedeputeerde staten van de provincie worden goedgekeurd en wordt ten minste eenmaal in de vijfjaren herzien.
De wijze waarop de kosten van de taakuitoefening aan de categorieën van heffingplichtigen worden toegedeeld, is wettelijk vastgelegd. Ingevolge het tweede lid van artikel 120 wordt de toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling van kosten aan de overige drie heffingplichtige categorieën (ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) geschiedt ingevolge het vierde lid van deze bepaling aan de hand van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling staat bekend als de methode Delfland, die thans al door veel waterschappen wordt toegepast.
De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap.
De toedeling is als volgt:
bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;
bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;
bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.
Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte ingezetenenaandeel behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.
Voor een verdere toelichting verwijzen wij u naar onderdeel Artikelsgewijs, onder artikel 2, hierna.
3.1 Ophogen ingezetenenaandeel
Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoedelingspercentages met 10% verhogen. Dit is via een amendement
(TK 30601, nr. 18) in het derde lid van artikel 120 van de Waterschapswet geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis kan verhoging in bijzondere omstandigheden plaatsvinden.
Als voorbeeld zijn daarbij twee situaties genoemd, te weten de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. De wet zegt in geen van beide gevallen wat hieronder moet worden verstaan. In de modelverordening van de Unie van waterschappen zijn deze begrippen omwille van de eenduidigheid en met het oogmerk de waterschappen een handvat te bieden, gerelateerd aan het objectief fiscaal criterium 'in betekenende mate'. Dit staat voor 25% of meer. Toepassing van dit criterium leidt er in bovenstaande voorbeelden dus toe dat voor een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel kan worden gekozen indien 25% of meer van het gebied van het waterschap uit natuurterreinen bestaat of indien het gemiddelde inwoneraantal 1250 (125% x 1000 inwoners) of meer bedraagt. In het waterschap Aa en Maas is het gebiedsaandeel natuur ongeveer 12 ½% en het gemiddeld aantal inwoners 454 per m2 km en zijn wij er van uitgegaan dat een gemiddeld inwoneraantal van 1000, voor een hoge inwonerdichtheid staat. Tot natuurterreinen worden in verband met het bepaalde in artikel 116, onderdeel c, van de wet, ook bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare gerekend.
Het verhogen van het maximale ingezetenenaandeel is geen verplichting, maar behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap. Het criterium van 25% of meer geeft een zekere denkrichting aan. Gelet op het percentage natuurterreinen en het gemiddeld aantal inwoners per km2 in het gebied van het waterschap Aa en Maas is een verhoging van het ingezetenenaandeel tot meer dan 30 % om deze reden voor het waterschap Aa en Maas dan ook niet aan de orde.
Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt op basis van het bepaalde in artikel 120, vierde lid, Waterschapswet, plaats op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer.
In het Waterschapsbesluit (Stb. 2007,497) zijn over de waardebepaling nadere regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor de kostentoedeling.
4.1 Waardebepaling en waardepeildatum
De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.10, eerste lid, van het Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en voor andere ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ-gegevens en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald.
Ingevolge artikel 6.11, eerste lid, van het Waterschapsbesluit, ligt de waardepeildatum maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelings-verordening betrekking heeft. Bij de voorliggende kostentoedeling moet dus een keuze worden gemaakt tussen de waardepeildatum 1 januari 2007 en de waardepeildatum
1 januari 2008. Uit praktische overwegingen is in deze verordening voor de waardepeildatum 1 januari 2007 gekozen. Zo is rekening gehouden met het feit dat de waardegegevens van gebouwde onroerende zaken via de WOZ-gegevens-leveringen van de gemeenten beschikbaar komen. Deze gegevens 'ijlen' één jaar na.
De WOZ-waarden die naar de waardepeildatum 1 januari 2008 zijn vastgesteld, komen met andere woorden in de eerste acht weken van 2009 beschikbaar. Dit is met het oog op een ordentelijke vaststelling en goedkeuring van de onderhavige Kostentoedelingsverordening te laat. Een soortgelijke redenering geldt voor de waardegegevens van landbouwgronden die via de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van LNV beschikbaar komen. De waardepeildatum ten behoeve van de kostentoedeling is daarom vastgesteld op 1 januari 2007.
In het proces van kostentoedeling wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval dus 1-1-2007) en het begin van het eerste belastingjaar waarop de Kostentoedelingsverordening betrekking heeft (1-1-2009). Zo zullen bouwpercelen die na de waardepeildatum zijn bebouwd, voor de kostentoedeling als ongebouwde onroerende zaken worden aangemerkt en zal landbouwgrond die na de waardepeildatum is omgevormd tot natuur of tot bouwgrond, nog wel als landbouwgrond in de waardebepaling worden meegenomen.
Voor een toelichting op dit onderwerp verwijzen wij u tevens naar onderdeel Artikelsgewijs, onder artikel 2, hierna.
Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een nieuwe categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben.
De watersysteemtaak wordt in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet genoemd en omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwaliteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater.
De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele buitendijkse gebieden. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet meer voor. Ook de situatie waarin per taak verschillende taakgebieden kunnen worden onderscheiden, behoort tot het verleden.
In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagvervaardiging-heffing-invordering) zijn de kosten van de watersysteemtaken van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. Gelet op het belang van de belastingheffing voor de waterschappen en gelet op het feit dat inzicht moet bestaan in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Een en ander is in de nieuwe verslaggevingsvoorschriften van het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat in deze verordening om de kostendrager watersysteembeheer.
Eveneens op grond van de nieuwe verslaggevingsvoorschriften wordt in de begroting naar kostendragers voor iedere taak allereerst op basis van de netto-kosten, het bedrag voor onvoorzien, de bedragen die voor kwijtschelding en oninbaarverklaring geraamd. Tezamen met verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten wordt een saldo berekend, genaamd het resultaat. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd. In de regel wordt er eerst onttrokken of toegevoegd aan reserves en ontstaat daarna het bedrag dat het waterschap door middel van belastingheffing zal moeten ontvangen. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de kostentoedeling.
In artikel 122 van de wet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie geboden. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende zaken. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen inzake de tariefdifferentiatie een bestuurlijke vrijheid hebben. Het algemeen bestuur van het waterschap is -anders dan bij de vroegere classificatie- met andere woorden niet tot het differentiëren van tarieven verplicht. Zie hiervoor de Memorie van Toelichting, TK 30601, nr. 3, blz. 26 en de Handreiking tariefdifferentiatie van de Unie.
Het uitgangspunt dat in artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting per heffingsmaatstaf voor elke onderscheiden categorie gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie brengt hierin verandering. Indien voor het differentiëren van tarieven wordt gekozen, is binnen de betreffende belastingcategorie geen sprake meer van een gelijk tarief, maar van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de wet genoemd. De wet geeft ook de maximale omvang (verhoging of verlaging) van de differentiaties aan.
Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en binnen de volgende marges mogelijk:
1. buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);
2. onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt (maximaal 75% lager tarief);
3. onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);
4. onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger tarief);
5. verharde openbare wegen (maximaal 100% hoger tarief).
De differentiaties kunnen blijkens het vierde lid van artikel 122 Waterschapswet naast elkaar worden toegepast. In de Handreiking tariefdifferentiatie wordt overigens aanbevolen cumulatie van tariefdifferentiatie te beperken.
8.1 Handreiking tariefdifferentiatie
De Unie heeft ten behoeve van de waterschappen een handreiking opgesteld waarin nader op de tariefdifferentiatie wordt ingegaan. Tariefdifferentiatie is voor de waterschappen een nieuw fenomeen, waarvan gebruik kan worden gemaakt. De handreiking moet de waterschappen behulpzaam zijn bij hun oriëntatie op de mogelijkheid van tariefdifferentiatie. Daarnaast geeft de handreiking de waterschappen steun bij de bestuurlijke besluitvorming over het al dan niet toepassen van tariefdifferentiatie. Voor een nadere toelichting op het instrument van tariefdifferentiatie verwijzen wij naar deze handreiking.
Handreiking tariefdifferentiatie Unie van Waterschappen
Taxatiewijzer voor de waardebepaling van openbare wegen en spoorwegen (Tauw versie V04 d.d. januari 2008 aangevuld 6 juni 2008) en Beoordeling Taxatiewijzer Grontmij d.d. 26 mei 2008