Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Rijnland

Beleidsregel 7 Kunstwerken

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Rijnland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregel 7 Kunstwerken
CiteertitelBeleidsregel 7 Kunstwerken
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening - waterkeringen en waterbeheer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Rijnland stelt eisen aan activiteiten die het watersysteem in dit beheergebied kunnen beïnvloeden. De basis hiervoor is de zogenoemde Keur: een set van gebods- en verbodsbepalingen. Deze bepalingen zijn nader uitgewerkt in beleidsregels en algemene regels. Deze notitie betreft de beleidsregel voor de aanleg van nieuwe (kunst)werken in de kernzone van oppervlaktewateren: zoals meerpalen, duikers, steigers, insteekhavens en aquaducten. Ontheffingen worden verleend op basis van de criteria in de beleidsregels.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 1-12-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Witte weekblad

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-12-200910-05-2011nieuwe regeling

01-12-2009

Witte weekblad

010
25-02-200916-12-2009nieuwe regeling

17-02-2009

Witte weekblad, 25-02-09

09.00650

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel 7 Kunstwerken

 

 

Beleidsregel 7 Kunstwerken

1 Inleiding

Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Via vergunningverlening en handhaving stelt Rijnland eisen aan activiteiten die het watersysteem in dit beheergebied kunnen beïnvloeden. De basis hiervoor is de zogenoemde Keur: een set van gebods- en verbodsbepalingen. Deze bepalingen zijn nader uitgewerkt in beleidsregels en algemene regels.

Deze notitie betreft de beleidsregel voor de aanleg van nieuwe (kunst)werken in de kernzone van oppervlaktewateren: zoals meerpalen, duikers, steigers, insteekhavens en aquaducten. Na een inhoudelijke toelichting (paragrafen 2 en 3), volgt een overzicht van de formele artikelen uit de beleidsregel in kwestie (paragraaf 4). Deze artikelen worden in paragraaf 5 kort toegelicht.

Het kan behulpzaam zijn om, naast deze notitie, ook de algemene toelichting op de beleidsregels en algemene regels te raadplegen. Verder is er een begrippenlijst, die uitleg geeft aan de vaktermen.

2 Kader

2.1 Verbod in de Keur

Op grond van de Keur (artikel 3.1.1, lid 1a en 1b) is het zonder vergunning van het bestuur verboden in, op, onder en/of boven waterstaatswerken en hun beschermingszone werkzaamheden te verrichten en werken of opgaande (hout)beplanting aan te brengen of te hebben, dan wel aanwezige (hout)beplanting te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het aanbrengen en hebben kunstwerken.

2.2 Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied van deze beleidsregel is de kernzone van primaire en overige-oppervlaktewateren. De situering van primaire en overige-oppervlaktewateren met bijbehorende kern- en beschermingszones is in de legger oppervlaktewateren vastgelegd.

2.3  Raakvlakken met ander beleid

  • Algemene regel ‘Dam met duiker”.

  • Algemene regel ‘Meerpalen”.

  • Algemene regel ‘Overkluizingen’.

3 Toelichting van de activiteit

Bij het opstellen van de voorwaarden voor de kunstwerken zijn de volgende uitgangspunten toegepast:

  • Waterkwantiteit: kunstwerken mogen de aan- en afvoer van water niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • Waterkwaliteit: kunstwerken mogen de waterkwaliteit en de ecologie niet ontoelaatbaar negatief beïnvloeden.

  • Scheepvaartbelang: kunstwerken mogen doorvaart niet belemmeren (betreft alleen het beperkt aantal polderwateren waarvoor Rijnland vaarwegbeheerder is).

  • Beheer en onderhoud: kunstwerken mogen het onderhoud aan de oppervlaktewateren en de oevers niet belemmeren.

Waterkwantiteit

Voor de waterstroming in een oppervlaktewater is doorgaans een beperkt verval beschikbaar. Dit verval moet worden verdeeld over het oppervlaktewater en de daarin voorkomende kunstwerken. Bij het aanleggen van nieuwe kunstwerken dient te worden getoetst of het maximale toegestane verval in het betreffende oppervlaktewater of het achterliggende watersysteem niet wordt overschreden. Met andere woorden, kunstwerken mogen geen ontoelaatbare belemmering in de aanvoer en afvoer van water veroorzaken. Daarnaast mag het bergend vermogen van het watersysteem niet afnemen, zie ook de beleidsregel dempingen. Tevens geldt dat het kunstwerk zodanig moet worden geconstrueerd dat geen ophoping van vuil (belemmering afvoer) plaatsvindt.

Waterkwaliteit en ecologie

Voor wat betreft de waterkwaliteit en de ecologie kunnen kunstwerken invloed hebben op bijvoor-beeld de zuurstofhuishouding, het leefgebied en de verspreiding van oever- en waterplanten en (water)dieren. Daarnaast mogen geen materialen worden gebruikt die een negatieve invloed op de waterkwaliteit en/of het ecosysteem kunnen hebben.

Als kunstwerken of bebouwing (deels) over een watergang worden aangelegd, is sprake van het ‘overkluizen’ van oppervlaktewateren. Overkluizingen hebben een negatieve invloed op de ecologische waterkwaliteit.

Waarom zijn overkluizingen vanuit ecologisch oogpunt nadelig? Om te beginnen dekt een overkluizing een oever en/of open water (gedeeltelijk) af. Op verschillende manieren is dit lokaal nadelig voor de ecologische waterkwaliteit. Zo verlaagt een overkluizing de toegankelijkheid van het oppervlaktewater voor dieren die deels in of op het water leven, zoals watervogels, amfibieën etc. Overkluizingen beperken voorts de lichtinval, hetgeen de groei van oevervegetatie en waterplanten beperkt of zelfs onmogelijk maakt. Dat is een bezwaar omdat de aanwezigheid van oever- en waterplanten van groot belang is voor waterdieren en vissen. Door verminderde lichtinval vindt bovendien weinig productie van organisch materiaal en daarmee zuurstof plaats; dit verstoort het ecologische evenwicht tussen opbouw en afbraak en beïnvloedt de waterkwaliteit negatief. Een verslechterde zuurstofhuishouding in het water is het gevolg.

De randvoorwaarden in deze beleidsregel hebben tot doel onherstelbare schade aan de ecologische waterkwaliteit te voorkomen. Voor het behoud van het ecologisch potentieel wordt er naar gestreefd dat minimaal 80% van de oevers onverstoord blijft (er mag geen verharding aanwezig zijn in de vorm van beschoeiingen, steigers, duikers en andere overkluizingen).

Scheepvaartbelang

Rijnland is op grond van het Reglement verantwoordelijk voor het nautisch beheer van een aantal (boezem)oppervlaktewateren en voor het vaarwegbeheer van een beperkt aantal polder oppervlakte-wateren in het zuidwesten van het gebied. Alleen voor die polderwateren waarvoor Rijnland vaarwegbeheerder is, zijn voorwaarden ten aanzien van de doorvaarthoogte en doorvaartbreedte opgenomen.

Beheer en onderhoud

Randvoorwaarde bij de aanleg van kunstwerken is dat adequaat beheer en onderhoud mogelijk blijft.

4 Voorwaarden

Op grond van de Keur (artikel 3.1.1, lid 1a en 1b) heeft het bestuur van Rijnland de volgende voorwaarden opgesteld voor (kunst)werken die in de kernzone van een oppervlaktewater worden aangelegd.

De artikelen 1 tot en met 7 van deze beleidsregel specificeren de algemene voorwaarden waaraan alle kunstwerken moeten voldoen. Vanaf artikel 8 zijn per type kunstwerk aanvullende/afwijkende bepalingen opgenomen die alleen voor dat type kunstwerk van toepassing zijn. Het gaat daarbij om:

  • meerpalen (artikel 8).

  • duikers (artikel 9 tot en met 14).

  • overkluizingen (artikel 15 tot en met 21).

  • insteekhavens (artikel 22).

  • aquaducten en overige grote infrastructurele weken (artikel 23 en 24).

Algemene voorwaarden kunstwerken (artikel 1 tot en met 7)

Artikel 1: begripsomschrijving

In deze voorwaarden wordt verstaan onder:

  • a.

    Insteekhaven: een, buiten het doorgaande profiel van een watergang, gegraven doodlopende haven met als doel een ligplaats te realiseren voor een vaartuig/woonboot/drijvende woning.

  • b.

    Kernzone: het centrale gedeelte van het waterstaatswerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven.

  • c.

    Kunstwerken: alle werken die een functie hebben in het functioneren van het waterstaatkundigsysteem. Voorbeelden zijn: aquaducten, bruggen, duikers, duikerbruggen, gemalen, meerpalen, sifonduikers, steigers, etc.

  • d.

    Meerpaal: Object bedoeld voor het aanmeren van schepen.

  • e.

    Verval; verschil in peil tussen twee punten van een oppervlaktewater op een bepaald tijdstip.

  • f.

    Natprofiel: het onder de waterspiegel gelegen oppervlakte van de dwarsdoorsnede van een oppervlaktewater.

  • g.

    Oeverlijn: de scheidingslijn tussen water en land.

  • h.

    Overkluizing: kunstwerk dat (deels) de kernzone afdekt en de lichttoetreding belemmert, zoals steigers en  paalwoningen, maar ook bruggen en duikers. Een drijvende woning (woonboot) wordt niet als overkluizing beschouwd.

  • i.

    Overige-oppervlaktewateren: oppervlaktewateren met een voornamelijk lokale transportfunctie en/of wateren die een zekere drooglegging (ontwatering) dienen te geven.

  • j.

    Peilvak: een geografisch afgebakend gebied waar één en hetzelfde waterpeil wordt nagestreefd.

  • k.

    Primaire-oppervlaktewateren: Oppervlaktewateren met een belangrijke functie (een regionaal belang) in de wateraan- en afvoer en/of waterberging en/of voor de instandhouding van de waterkering.

  • l.

    Steiger: Een constructie boven het water, meestal langs een oever, die dient als terras of voor het afmeren van schepen, drijvende woningen.

  • m.

    Verbindingsduiker: een duiker die via een perceel twee bestaande oppervlaktewateren met elkaar verbindt, zonder dat een bestaand oppervlaktewater hoeft te worden gedempt.

  • n.

    Waterspiegel: het grensvlak tussen water en lucht.

  • o.

    Winterpeil: het peil dat in het betreffende peilbesluit voor de winterperiode (globaal 1 september – 1 april) geldt of, bij het ontbreken ervan, in de praktijk wordt nagestreefd.

  • p.

    Zomerpeil: het peil dat in het betreffende peilbesluit voor de zomerperiode (globaal 1 april – 1 september) geldt of, bij het ontbreken ervan, in de praktijk wordt nagestreefd.

Artikel 2: voorwaarden kunstwerken

Per (kunst)werk moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

voorwaarden kunstwerken

 

Primaire Oppervlaktewateren

Overige Oppervlaktewateren

Maximaal verval per kunstwerk

5 mm

Maximaal verval in oppervlaktewater waarin kunstwerk wordt aangelegd

per geval beoordelen

5 cm (gemeten van het dichtstbijzijnde primaire oppervlaktewater tot en met het uiteinde van het peilvak)

Maximale stroomsnelheid in kunstwerk

Vanaf 0,30 m/s dient in (indien ondergrond niet is beschermd), beneden- en bovenstrooms van het kunstwerk bodembescherming te worden aangebracht

Minimale vrije ruimte in vaarwegen (zie kaartenbijlage 3; vaarwegbeheer Rijnland), t.o.v. zomerpeil

1,60 m x 3,75 (h x b)

Minimale vrije ruimte boven waterspiegel, t.o.v. zomerpeil

1,25  m x 2,00 m (h x b).

ondergrens 0,80 x 2,00 m (h x b)

N.v.t.

Minimale afstand waterspiegel – binnen bovenkant kunstwerk, t.o.v. zomerpeil

0,20 m

Voor duikers geldt deze eis t.o.v. winterpeil

Minimaal nat profiel, t.o.v. zomerpeil

0,75 m x 2,00 m (d x b)

N.v.t.

Artikel 3: compensatie bergend oppervlak

Het bergend oppervlak dat het (kunst)werk in beslag neemt, moet conform het dempingenbeleid gecompenseerd worden.

Artikel 4: materiaal

Bij de aanleg en bij reparatie/renovatie van kunstwerken mag geen materiaal gebruikt worden met een negatieve invloed op de waterkwaliteit en de ecologie, zie bijlage 2.

Artikel 5: natprofiel schoon en open

De onderhoudsplichtige van een kunstwerk moet het natprofiel altijd schoon en open houden.

Artikel 6: diepte

De onderhoudsplichtige van het kunstwerk is verantwoordelijk voor het verwijderen van de extra baggeraanwas (ten opzichte van het aansluitende oppervlaktewater) die over een lengte van 5 m ter weerszijden van het kunstwerk kan ontstaan.

Artikel 7: voorzieningen voor onderhoud

Indien door het plaatsen van een kunstwerk, in of nabij het oppervlaktewater, er geen onderhoud vanaf het water meer mogelijk is moeten aanvullende voorzieningen worden getroffen (bijvoorbeeld het aanleggen van een locatie waar een onderhoudsboot te water kan worden gelaten).

Meerpalen (artikel 8)

Artikel 8a: vervangen of verwijderen

Het vervangen of verwijderen van bestaande meerpalen is toegestaan. Bij vervanging dient de nieuwe meerpaal dezelfde vorm en afmetingen te hebben, op dezelfde locatie te worden aangelegd en de te vervangen onderdelen in het geheel te worden verwijderd.

Artikel 8b: maatvoering meerpalen

Meerpalen mogen worden toegepast indien:

  • de doorsnede van de meerpalen kleiner of gelijk is dan rond 600 mm of vierkant 500 x 500 mm.

  • er haaks gemeten op de oeverlijn niet meer dan twee meerpalen aanwezig zijn.

  • en de onderlinge afstand tussen meerpalen evenwijdig aan de oeverlijn minimaal drie meter bedraagt.

Duikers (artikel 9 tot en met 14)

Artikel 9. Minimale inwendige afmetingen duikers

Voor duikers dient de grootte te worden bepaald op basis van de voorwaarden geformuleerd in artikel 2, met als ondergrens de volgende inwendige afmetingen:

Minimale inwendige afmetingen duikers

Breedte oppervlaktewater

Minimale diameter ronde duikers

Minimale afmetingen rechthoekige duikers h x b

Smaller dan of gelijk aan 5 m

600 mm

500 mm x 500 mm

Breder dan 5 m

800 mm

700 mm x 700 mm

Artikel 10: maximum aantal duikers

Voor aan oppervlaktewater grenzende kadastrale percelen met een oeverlengte kleiner of gelijk aan  25 meter mag per kadastraal perceel maximaal 1 dam met duiker worden aangelegd. Indien de oeverlengte groter is dan 25 meter, beoordeelt Rijnland per aanvraag hoeveel dammen met duikers er mogen komen.

Artikel 11: kruinbreedte en hellinghoek talud

De (kruin)breedte (gemeten op maaiveld, evenwijdig aan de oeverlijn) van een dam met duiker mag maximaal 5 meter bedragen. Het talud van de dam moet een hellingshoek hebben van 1:3, of steiler.

Artikel 12: lengte verbindingsduikers

De lengte van verbindingsduikers mag maximaal 15 meter bedragen. Bij infrastructurele werken met een belangrijke verkeersfunctie is middels maatwerk uitzondering op deze regel mogelijk.

Artikel 13: bescherming uiteinden

De uiteinden van een duiker moeten 0,20 meter buiten de oeverlijn reiken. De uiteinden moeten worden gemarkeerd om beschadigingen door mechanisch onderhoud tegen te gaan.

Artikel 14: tracé

In duikers mogen, zowel horizontaal als verticaal, geen knikpunten (bochten) aanwezig zijn en de as van de duiker moet in het midden van het oppervlaktewater liggen.

Overige overkluizingen (artikel 15 tot en met 21)

Artikel 15: profiel vrije ruimte

Alle overkluizingen zoals steigers die binnen het profiel van de vrije ruimte (de ruimte die vrij moet blijven van objecten) vallen, moeten voldoen aan de eisen in artikel 16 tot en met 22. Alle overkluizingen die buiten het profiel van de vrije ruimte vallen, beoordeelt Rijnland per geval. Waterkwaliteit en ecologie zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.

Het profiel van vrije ruimte wordt ingeval van een natuurlijk talud begrensd door een lijn van 45 graden vanuit de insteek. Ingeval van een harde oever (kademuur) wordt het profiel van de vrije ruimte begrensd door een lijn van 45 graden vanuit de waterlijn.

Artikel 16: volledige overkluizingen

Volledige overkluizingen (bruggen, duikerbruggen etc.) waarbij het oppervlaktewater over de gehele breedte wordt afgedekt, zijn alleen toegestaan indien deze een duidelijke verkeersfunctie hebben. De toegestane afmetingen worden in overleg met Rijnland bepaald.

Artikel 17: eisen afmetingen

Per overkluizing moet worden voldaan aan onderstaande afmetingen (gemeten op de oeverlijn, ten opzichte van het winterpeil).

afmetingen per overkluizing

Breedte* oppervlaktewater

Maximale breedte van het werk (gemeten haaks op de oeverlijn)

Maximaal oppervlak van het werk

< 3 m

Geen overkluizing toegestaan

< 10 m

1/10 van de breedte van het oppervlaktewater

2,5 m2

≥ 10 m en < 20 m

Idem

5 m2

≥ 20 m en < 50 m

Idem

10 m2

≥ 50 m en < 100 m

Idem

15 m2

≥ 100 m

Concrete voorwaarden voor de waterkwaliteit in zeer brede oppervlaktewateren (meren en plassen) kunnen voor overkluizingen vooralsnog niet worden gegeven. Het aanbrengen van overkluizingen in deze wateren dient dan ook in overleg met Rijnland te gebeuren (vergunningplicht blijft in stand).

* breedte oppervlakte water: de breedte van het  oppervlaktewater op de locatie waar het werk wordt aangelegd.

Artikel 18: steunpalen

Steunpalen mogen niet groter zijn dan 250 mm x 250 mm. Er mogen geen schotten of andere constructies, zowel onder als boven water, tussen de steunpalen worden geplaatst die de vrije doorstroming in alle richtingen onder de overkluizing beperken.

Artikel 19: aantal overkluizingen

Voor aan oppervlaktewater grenzende kadastrale percelen met een oeverlengte kleiner of gelijk aan 25 meter mag per kadastraal perceel maximaal één overkluizing worden aangebracht. Indien de oeverlengte groter is dan 25 meter, wordt per aanvraag beoordeeld hoeveel overkluizingen mogen worden aangelegd, zie ook figuur bij artikel 10.

Artikel 20: tijdelijk verwijderen

Eigenaren van steigers zijn verplicht op aanwijzing van Rijnland deze werken tijdelijk te verplaatsen of te verwijderen.

Artikel 21: flexibele verbinding

Steigers mogen niet vast aan de oeververdediging verbonden worden.

Insteekhavens (artikel 22)

Artikel 22: overkapping

Een overkapping boven een insteekhaven is toegestaan, indien deze alleen boven de insteekhaven wordt aangebracht

Aquaducten en overige grote infrastructurele werken (artikelen 24 en 25)

Artikel 23: beschadigingen voorkomen

Het dak van het aquaduct moet zodanig worden geconstrueerd dat de constructie schade kan opvangen als gevolg van te diep liggende boten, baggerwerkzaamheden, krabbende ankers en andere mogelijke beschadigingen.

Artikel 24: ankerverbod en maximaal toelaatbare vaardiepte

Ter plaatse van het aquaduct moet in overleg met de nautisch beheerder een ankerverbod worden ingesteld en dient de maximaal toelaatbare vaardiepte te worden aangegeven.

5  Toelichting per artikel

Algemene voorwaarden kunstwerken (artikel 1 tot en met 7)

Toelichting artikel 1: begripsomschrijving

Zie ook de uitgebreide Rijnlandse begrippenlijst (bijlage 1) waarin tekeningen en bronverwijzingen zijn opgenomen.

Toelichting artikel 2: voorwaarden kunstwerken

Verval

Bij toetsing aan de vervalvoorwaarden moet het betreffende oppervlaktewater belast worden met de maatgevende afvoer. Bijlage 4 geeft weer hoe deze afvoer is te bepalen.

Het totale verval (inclusief effecten kunstwerken) dat in primaire-oppervlaktewateren mag optreden, verschilt per peilvak en moet dan ook per primair oppervlaktewater worden bepaald (is afhankelijk van gemaalcapaciteit, toegestane drooglegging etc).

Voor overige-oppervlaktewateren mag het totale verval (inclusief kunstwerken) maximaal 5 centimeter bedragen (gemeten vanaf de dichtstbijzijnde primaire oppervlaktewater tot en met het uiteinde van het peilvak). Is deze 5 centimeter volledig opgebruikt, dan is er geen ruimte meer om kunstwerken in het betreffende peilvak aan te leggen. Is de 5 centimeter nog niet opgebruikt, dan is de waterkwantiteit geen belemmeringen om het kunstwerk te weigeren. Overigens: uitgezonderd van de regel van maximaal 5 centimeter verval regel zijn de duinrellen, waar het water als gevolg van natuurlijk verval tot afstroming komt. En om te voorkomen dat één kunstwerk alle beschikbare ruimte verbruikt, wordt per kunstwerk een maximale vervalnorm gesteld van 5 millimeter. In sommige gevallen is een groter verval vereist om de werking op de lange termijn van het kunstwerk te garanderen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een grondduiker of een sifon.

Maximale stroomsnelheid

Als in een kunstwerk hoge stroomsnelheden kunnen optreden, dan behoeft dit kunstwerk bodembescherming om uitschuring van het onderwaterprofiel en/of het onderwatertalud te voorkomen.

Verval en stroomsnelheid zijn aan elkaar gerelateerd. De maximale vervalnorm van 5 millimeter per kunstwerk heeft in principe tot gevolg dat de stroomsnelheid in het kunstwerk niet groter dan 0,20 m/s kan worden. Er zijn situaties denkbaar dat een groter verval dan 5 millimeter per kunstwerk wordt toegestaan. Is dit het geval dan dienen vanaf een stroomsnelheid groter dan 0,30 m/s extra bodembeschermende maatregelen te worden getroffen.

Minimale vrije ruimte boven waterspiegel in vaarwegpolders

Rijnland is in een beperkt aantal polder oppervlaktewateren vaarwegbeheerder; zie kaartenbijlage 3,  vaarwegbeheer Rijnland. De minimale doorvaarthoogte en doorvaartbreedte dient in deze oppervlaktewateren 1,60 m x 3,75 m (hoogte x breedte) te bedragen. Deze maatvoering is gebaseerd op de reeds aanwezige gemiddelde afmetingen van bruggen in betreffende vaarwegen.

Binnenonderkant kunstwerk

Primaire-oppervlaktewateren:

In primaire-oppervlaktewateren is het vanuit hydraulisch oogpunt noodzakelijk om voldoende natoppervlak te behouden. Om er voor te zorgen dat bij toekomstige peilaanpassingen het kunstwerk niet als knelpunt gaat optreden, dient de binnenonderkant voldoende diep te worden aangelegd.

Overige-oppervlaktewateren:

In overige-oppervlaktewateren is het vanuit hydraulisch oogpunt noodzakelijk een minimaal natoppervlak te garanderen.

Minimale afstand waterspiegel – binnen bovenkant kunstwerk

Primaire-oppervlaktewateren:

In verband met het uitvoeren van varend onderhoud is een minimale doorvaarthoogte en doorvaartbreedte noodzakelijk. In een aantal situaties, zoals bij smalle oppervlaktewateren, is het niet altijd realistisch en of technisch moeilijk realiseerbaar een doorvaarthoogte van 1,25 meter te eisen. Indien dit het geval is en het oppervlaktewater moet varend onderhouden worden dan geldt een absolute minimum doorvaarthoogte van 0,80 meter.

Overige-oppervlaktewateren:

Voor afvoer van kroos en drijvend vuil en vanuit waterkwaliteitsoogpunt (zuurstofhuishouding) is een hoeveelheid lucht boven de waterspiegel noodzakelijk, ten opzichte van het zomerpeil.

De weergegeven minimale afstand geeft geen garantie dat het betreffende werk nooit onder water komt te staan. Het risico van eventuele schade aan een werk als gevolg van te hoge waterstanden is voor de eigenaar.

Voor duikers moet de minimale afstand ten opzichte van het  winterpeil worden bepaald. Als namelijk van het zomerpeil zou worden uitgegaan zou dit tot consequentie hebben dat na instellen van het lagere winterpeil kleine duikers bijna droog zouden komen te staan.

Toelichting artikel 3: compensatie bergend oppervlak

Nieuwe kunstwerken in een oppervlaktewater (bijvoorbeeld een dam met duiker) verkleinen het bergend oppervlak van een oppervlaktewater. Hiervoor is compensatie noodzakelijk. Eén en ander is nader uitgewerkt in het dempingenbeleid.

Toelichting artikel 4: materiaal

Het toe te passen materiaal mag op grond van waterkwaliteitsdoelstellingen niet uitlogend zijn. Bijlage 2 geeft een overzicht weergegeven welke materialen zijn toegestaan en welke niet. Dit overzicht is niet uitputtend. Het waterschap kan een niet-genoemde stof toch weigeren op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo).

Toelichting artikel 5: natprofiel schoon en open

Om te garanderen dat het doorstroomprofiel van het kunstwerk altijd volledig watervoerend is, is de onderhoudsplichtige van het kunstwerk ervoor verantwoordelijk dit kunstwerk schoon en open te houden.

Toelichting artikel 7: voorzieningen voor onderhoud

Doel van deze voorwaarde is om adequaat onderhoud met onderhoudsboten te kunnen blijven uitvoeren.

Meerpalen (artikel 8)

Toelichting artikel 8: maatvoering meerpalen

Meerpalen met beperkte afmetingen mogen, indien ze niet teveel op elkaar worden geplaatst, zonder meer in het watersysteem worden geplaatst. Bij meerpalen met afmetingen groter dan rond 600 mm of vierkant 500 mm toetst Rijnland of ze het stromingsbeeld niet te veel beïnvloeden.

Toelichting artikelen 9 t/m 14 (duikers)

Duikers grijpen in op de inrichting van het oppervlaktewater. Niet alleen de wateraan- en afvoer wordt door duikers beïnvloed. Ze hebben nadrukkelijk ook invloed op de waterkwaliteit en ecologie. Door een duiker wordt de oever onderbroken en het open water afgedekt. Dit heeft onder andere negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit (zuurstofhuishouding) en de migratie van water- en oeverdieren.

Zowel voor de waterkwaliteit en de ecologie als de waterkwantiteit is het van belang dat er zo min mogelijk duikers voorkomen. Vandaar de eisen die gesteld worden aan de maximale lengte en het aantal duikers per oppervlaktewater. Indien er toch duikers moeten worden toegepast, is het van belang dat de doorsnede voldoet aan de minimale waterkwantiteits-, waterkwaliteits- en ecologische eisen.

Toelichting artikel 9: minimale inwendige afmetingen duikers

Voor een goede aan- en afvoer is het noodzakelijk dat duikers ruim voldoende worden gedimensioneerd. Om dit te garanderen moet voldaan worden aan de voorwaarden met betrekking tot het verhang. Uit de praktijk blijkt dat duikers met een diameter kleiner dan 600 mm regelmatig problemen opleveren in de wateraan- en afvoer. Ook de ecologie stelt eisen aan een minimale doorsnede van duikers. Zo zijn duikers voor vissen passeerbaar als ze een minimale doorsnede hebben van minimaal 500 mm.

Over het algemeen zijn de afmetingen van duikers zo gering dat in primaire-oppervlaktewateren niet voldaan kan worden aan de in artikel 2 gestelde eisen. Dit betekent dat in primaire-oppervlaktewateren in principe geen dammen met duikers zullen worden toegestaan.

Toelichting artikel 10: maximum aantal duikers

Voor de waterkwaliteit en de ecologie is het van belang dat in een oppervlaktewater zo min mogelijk dammen met duikers aanwezig zijn. Om aan deze eis te kunnen voldoen is een maximum gesteld aan het aandeel en de breedte van duikers per oppervlaktewater.

Toelichting artikel 11: kruinbreedte en hellinghoek talud

Onderbouwing, zie vorige voorwaarde.

Indien 2 ‘buren’ op de erfscheiding een gecombineerde dam met duiker willen aanleggen met een totale breedte van 2x5 meter, dan is dit in principe toegestaan. Uit hydraulisch oogpunt verdient deze optie de voorkeur boven twee afzonderlijke duikers.

Toelichting artikel 12: lengte verbindingsduikers

Bij voorkeur is een duiker zo kort dat vissen die door de duiker willen migreren het licht aan de andere kant kunnen zien. (Verbindings)duikers langer dan 15 meter beperken de vismigratie te veel.

Bij de aanleg van snelwegen en andere belangrijke infrastructurele werken is het soms noodzakelijk dat langere duikers worden toegepast.

Toelichting artikel 13: bescherming uiteinden

In verband met beheer en onderhoudsaspecten moeten duikers goed bereikbaar en zichtbaar zijn.

Toelichting artikel 14: tracé

Knikpunten in duikers geven een verhoogde kans op onderhoud. Tevens geldt dat als onderhoud moet worden uitgevoerd dit moeilijker en duurder is dan bij gewone duikers. Voorts geldt dat knikpunten zorgen voor een verhoogde weerstand en een groter verval over het kunstwerk.

De (as van de) duiker dient dusdanig te worden aangebracht dat aangesloten wordt bij het natuurlijke stromingsbeeld. Over het algemeen zal dit het midden van het oppervlaktewater zijn.

Overkluizingen artikel 15 t/m 21

Toelichting artikel 15: profiel vrije ruimte

In principe zijn alle overkluizingen die buiten het profiel van vrije ruimte vallen toelaatbaar. Er zijn echter specifieke, op voorhand niet te definiëren, situaties waarin het noodzakelijk is aanvullende eisen of compenserende maatregelen te stellen.

Alle overkluizingen die binnen het profiel van vrije ruimte vallen kunnen de (ecologische)waterkwaliteit beïnvloeden en dienen dan ook te voldoen aan betreffende voorwaarden.

Toelichting artikel 16: volledige overkluizingen

In deze beleidsregel zijn dusdanige waterkwaliteits en ecologische voorwaarden opgenomen welke feitelijk tot gevolg hebben dat er bijvoorbeeld geen bruggen meer kunnen worden aangelegd. Dit is natuurlijk niet de bedoeling, vandaar dat dit artikel is opgenomen.

Toelichting artikel 17: eisen afmetingen

Maximale breedte

Om het uitvoeren van onderhoud (baggeren en maaien) en de doorvaarbaarheid van oppervlaktewateren te garanderen is een maximum gesteld aan de maximale breedte van overkluizingen.

Maximale oppervlakte

De Europese Kader Richtlijnwater (KRW) streeft naar een schoon, gezond en duurzaam gebruik van water. Om aan deze KRW-doelstellingen te kunnen voldoen is het van belang dat de fysisch-chemische waterkwaliteit in orde is en er voldoende ontwikkelingskansen voor de ecologie (oever- en watervegetatie en fauna) aanwezig zijn. Om deze ontwikkelingskansen te kunnen bieden is het van belang dat er in het watersysteem zo min mogelijk overkluizingen aanwezig zijn.

Er is echter ook een sterke maatschappelijke behoefte om uit recreatief oogpunt overkluizingen zoals steigers en dergelijke aan te leggen. Beide belangen zijn in principe tegenstrijdig aan elkaar, maar door de in artikel 17 verwoorde maatvoeringen, wordt aan de ene kant de invloed van overkluizingen op de fysisch-chemische waterkwaliteit en ecologie zo veel als mogelijk geminimaliseerd terwijl aan de andere kant de individuele kadastrale eigenaar toch één overkluizing mag aanleggen.

Waarom zijn overkluizingen vanuit ecologisch oogpunt nadelig? Om te beginnen dekt een overkluizing een oever en/of open water (gedeeltelijk) af. Op verschillende manieren is dit lokaal nadelig voor de ecologische waterkwaliteit. Zo verlaagt een overkluizing de toegankelijkheid van het oppervlaktewater voor dieren die deels in of op het water leven, zoals watervogels, amfibieën etc. Overkluizingen beperken voorts de lichtinval, hetgeen de groei van oevervegetatie en waterplanten beperkt of zelfs onmogelijk maakt. Dat is een bezwaar omdat de aanwezigheid van oever- en waterplanten van groot belang is voor waterdieren en vissen. Door verminderde lichtinval vindt bovendien weinig productie van organisch materiaal en daarmee zuurstof plaats; dit verstoort het ecologische evenwicht tussen opbouw en afbraak en beïnvloedt de waterkwaliteit negatief. Een verslechterde zuurstofhuishouding in het water is het gevolg.

Toelichting artikel 19: aantal overkluizingen

Indien 2 “buren” op de erfscheiding een gecombineerde overkluizing (dus zonder tussenruimte) willen aanleggen, dan is dit toegestaan.

Toelichting artikel 20: tijdelijk verwijderen

Indien Rijnland onderhoudswerkzaamheden moet verrichten (onderhoud aan kaden, uitvoering grootschalige baggerwerken, etc.) of ingeval van calamiteiten zijn eigenaren van steigers verplicht deze tijdelijk te verplaatsen, zodat Rijnland of een aannemer in opdracht van Rijnland de onderhoudswerkzaamheden kan uitvoeren of de calamiteit kan bestrijden.

Deze maatregel heeft tot consequentie dat de betreffende werken zo moeten worden geconstrueerd dat ze eenvoudig en snel, door of op kosten van de eigenaar, kunnen worden verwijderd.

Toelichting artikel 21: flexibele verbinding

Eis in verband met beheer en onderhoud oevers.

Toelichting artikel 22 (Insteekhavens)

Een uitzondering op het beleid ten aanzien van overkluizingen wordt gemaakt voor overkappingen van insteekhavens. De insteekhaven moet zijn gegraven met als doel het realiseren van een ligplaats voor een vaartuig. Hiermee heeft de eigenaar voorkomen dat in het doorgaande profiel van een watergang een verstoring optreedt. In het doorgaande profiel van een watergang zijn de leefmogelijkheden en de migratiemogelijkheden van waterflora en fauna dus niet verminderd.

Toelichting artikelen 23 en 24 (Aquaducten)

De beoordeling van aquaducten, maar ook andere grote infrastructurele werken zoals tunnels etc, vraagt om maatwerk. Naast gevolgen voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit hebben deze werken vaak ook gevolgen voor de waterkeringen. Voor wat betreft aquaducten dient naast de algemene voorwaarden aandacht te worden besteed aan mogelijke schade die aan de constructie kan optreden als gevolg van baggeren, scheepvaart, slepende ankerkettingen en andere mogelijke beschadigingen.