Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rivierenland

Verordening op de wegenheffing Waterschap Rivierenland 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rivierenland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingVerordening op de wegenheffing Waterschap Rivierenland 2009
CiteertitelVerordening op de wegenheffing Waterschap Rivierenland 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1) Advertentie in diverse huis-aan-huis-bladen in het hele gebied van het waterschap in week 52, 2008, oa. in De Waalkanter, 24-12-2008

2) Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 28-11-2008

3) Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Waalkanter, 24-12-2008

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, Artt. 110, 113, lid 1, 112a en 122b

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2010nieuwe regeling

28-11-2008

De Waalkanter, 24-12-2008

200835434

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de wegenheffing Waterschap Rivierenland 2009

Het algemeen bestuur van het waterschap Rivierenland

Op voorstel van het dagelijks bestuur van 14 november 2008;

Gelet op de artikelen 110,113, 122a en 122b Waterschapswet;

Besluit:

Vast te stellen de:

Verordening op de wegenheffing

Aanhef

 

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik hebben van woonruimte;

  • b.

    heffingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, of de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onder a, van de Waterschapswet;

  • c.

    invorderingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel c, of de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    kostentoedelingsverordening: de kostentoedelingsverordening wegenbeheer waterschap Rivierenland, bedoeld in artikel 122b, eerste lid, van de Waterschapswet;

  • f.

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare; 

  • g.

    ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • h.

    zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het taakgebied van het waterschap;

  • i.

    zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het taakgebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

  • j.

    zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het taakgebied van het waterschap;

  • k.

    taakgebied van het waterschap: het taakgebied dat is aangegeven op de bij het Reglement voor het Waterschap Rivierenland behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het wegenbeheer uit te oefenen;

  • l.

    de heffing: de wegenheffing als genoemd in artikel 122a Waterschapswet.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

  • 1.

    Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak ter zake van het wegenbeheer wordt onder de naam wegenheffing een directe belasting geheven.

  • 2.

    De heffing wordt geheven van hen die:

    • a.

      ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden; 

    • b.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

    • c.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het waterschap;

    • d.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • 3.

    Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is heffingplichtig de:

    • a.

      beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan het recht van beklemming, van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;

    • b.

      eigenaar voor wat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg en het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 5.

    Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige artikellid, heeft voor de heffingplicht:

    • a.

      de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier;

    • b.

      de opstaller voorrang boven de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier. 

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:

  • a.

    ter zake van ingezetenen: de woonruimte;

  • b.

    ter zake van ongebouwde onroerende zaken en ter zake van natuurterreinen: de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan;

  • c.

    ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Hoofdstuk II Wegenheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

Met inachtneming van het bepaalde hierover in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de wegenheffing voor de categorie ingezetenen 37,74 € per woonruimte.

Hoofdstuk III Wegenheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject ongebouwd

  • 1.

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, lid 2, onderdeel b en artikel 9, derde lid van deze verordening, wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

    • a.

      hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

    • b.

      een natuurterrein.

  • 2.

    Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

Met inachtneming van het bepaalde hierover in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken 7,64 € per hectare.

Hoofdstuk IV Wegenheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject natuurterreinen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel c van deze verordening, wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

  • a.

    hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

  • b.

    hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Met inachtneming hierover van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen 0,84 € per hectare.

Hoofdstuk V Wegenheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject gebouwd

  • 1.

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel d van deze verordening, wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e.

      het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die een samenstel vormen met een gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, deel uit van de gebouwde onroerende zaak;

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

Artikel 10 Tarief gebouwde onroerende zaken

Met inachtneming hierover van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,011761 % van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c van deze verordening.

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

  • 1.

    De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

  • 1.

    Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, stelt  de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een van hen.

  • 2.

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

  • 1.

    Een aanslag die een bedrag van € 5 niet te boven gaat, wordt niet opgelegd.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 14 Vrijstellingen

  • 1.

    De wegenheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zaken van straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen-  worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen.

Artikel 15 Betaaltermijnen

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de invorderingswet 1990 moeten de aanslagen/gevorderde bedragen worden betaald in twee termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat zolang de verschuldigde bedragen overeenkomstig de daaraan verbonden in het Incassoreglement opgenomen voorwaarden door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen.

  • 3.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en tweede lid gestelde termijnen.

Artikel 16 Kwijtschelding

Van de wegenheffing natuurterreinen, de wegenheffing ongebouwd en de wegenheffing gebouwd wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 17 Nadere regels

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering.

Artikel 18 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel

  • 1.

    De Verordening op de waterschapsomslagen waterschap Rivierenland 2008, vastgesteld bij besluit van 23 november 2007, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2009, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening op de wegenheffing Waterschap Rivierenland 2009.

Algemene toelichting

1.       Wettelijke basis

Deze verordening op de wegenheffing is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet, zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Staatsblad 2007, 208) en, wat betreft artikel 10, eerste lid, van de verordening, de inwerkingtreding van artikel XIII van de Wet van 3 juli 2008 (Staatsblad 2008, 262).

Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel XII van de Wet modernisering waterschapbestel blijven de belastingbepalingen van hoofdstuk XVII van de Waterschapswet gelden voor de belastingtijdvakken die vóór 1 januari 2009 zijn aangevangen. Ook op belastbare feiten die zich voor dat tijdstip hebben voorgedaan, blijven laatstbedoelde belastingbepalingen van toepassing.

In deze toelichting op deze verordening worden de bepalingen uit het zojuist genoemde hoofdstuk XVII van de Waterschapswet (Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen) ook wel aangeduid als de bepalingen uit de ‘oude’ Waterschapswet. De term ‘nieuwe Waterschapswet’ staat in deze toelichting dan voor de bepalingen van het nieuwe hoofdstuk XVIIA van de wet, getiteld: De heffing ter bekostiging van het wegenbeheer.

Daarnaast is de verordening gebaseerd op het Reglement voor het waterschap Rivierenland, dat in 2008 is vastgesteld door Provinciale Staten van de provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Utrecht (hierna te noemen: provinciaal reglement).

2.       De wegentaak

In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet bepaalt dat aan het waterschap – naast de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater - de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden zijn of worden opgedragen. In het geval van Waterschap Rivierenland is in het provinciaal reglement is de wegentaak als volgt gedefinieerd (artikel 4, derde lid):

“Met betrekking tot het gebied zoals gearceerd aangegeven op de kaart onderscheidenlijk kaart, bedoeld in artikel 2, tweede lid, strekt de taak van het waterschap zich mede tot de zorg voor de openbare wegen buiten de bebouwde kom in de zin van de Wegenwet, met uitzondering van rijkswegen en provinciale wegen.”

Het op de kaart aangegeven taakgebied voor wegen strekt zich globaal uit tot het Utrechtse en Zuid-Hollandse deel van het waterschapsgebied, met uitzondering van Gorinchem-oost.

3.       De wegenheffing

De wegenheffing is vanaf 2009 gebaseerd op een nieuwe kostentoedelingverordening. Belastingplichtig voor de wegenheffing zijn:

  • de ingezetenen;

  • de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • de eigenaren van natuurterreinen en

  • de eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

Dit zijn de belastingplichtige categorieën. De wegenheffing kent ten opzichte van de wegenheffing oude stijl dus een nieuwe belastingplichtige categorie: de eigenaren van natuurterreinen. Natuurterreinen zijn in wezen ongebouwde onroerende zaken. Onder de oude Waterschapswet behoorden zij dan ook tot de categorie ongebouwd. Natuurterreinen hebben in de nieuwe Waterschapswet echter een aparte status gekregen, met name vanwege de andere behoeften die deze terreinen hebben bij uitvoering van de watersysteemtaak. Voor de wegentaak is echter aangesloten bij de belastingcategorieën van de watersysteemheffing.

Onder overig ongebouwd moeten de ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn, worden verstaan. In deze verordening zal steeds een duidelijk onderscheid worden gemaakt in natuurterreinen enerzijds en ongebouwd, niet zijnde natuur, anderzijds.

Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel hebben degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Hun betaling is hierop gebaseerd.

4.       De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing

De regels voor de toedeling van kosten voor het wegenbeheer zijn vastgesteld in het provinciaal reglement. In het provinciaal reglement wordt met de navolgende bepaling zoveel mogelijk aangesloten bij de in de wet vastgestelde regels voor de watersysteemheffing (artkel 21, tweede lid):

“De artikelen 116, 118, 119, 120 en 121 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de toedeling van het kostenaandeel voor de categorieën, bedoeld in artikel 20, onderdelen b tot en met d, wordt bepaald op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer waarbij de waarde van de openbare wegen in de zin van de Wegenwet buiten beschouwing wordt gelaten.”

De nieuwe Waterschapswet geeft in het van toepassing verklaarde artikel 121 niet alleen voor de heffing ter zake van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken, maar ook voor de heffing ter zake van de ingezetenen een duidelijke heffingsmaatstaf. De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgestelde waarde. Het tarief van de belasting moet op grond van de Waterschapswet worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte (ingezetenen), op een gelijk bedrag per hectare (ongebouwd niet zijnde natuur en natuur) of op een vast percentage van de WOZ-waarde (gebouwd). De wegenheffing kent daarmee dus ook vier afzonderlijke tarieven.

5.       Tariefdifferentiatie

Tariefdifferentiatie is een voor de waterschappen nieuwe mogelijkheid om rekening te houden met het feit dat het belang bij het watersysteembeheer voor bepaalde onroerende zaken duidelijk afwijkend kan zijn dan dat van andere onroerende zaken. Omdat de mogelijkheid van tariefdifferentiatie duidelijk inhoudelijk is gekoppeld aan de watersysteemtaken (mogelijkheden voor tariefdifferentiatie bestaan er voor buitendijks gebieden, bemalen gebieden, waterbergingsgebieden, wegen en glasopstanden), is het niet opportuun om voor de wegentaak een tariefdifferentiatie toe te passen.

6.       Hoofdstukindeling

Deze verordening bestaat uit 6 hoofdstukken, genummerd I tot en met VI en 18 artikelen. Hoofdstuk I bevat inleidende bepalingen. De hoofdstukken II tot en met V gaan respectievelijk in op de heffing ter zake van ingezetenen, ongebouwde onroerende zaken (niet zijnde natuurterreinen), natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het slothoofdstuk bevat algemene bepalingen over de heffing en de invordering van de wegenheffing.

Artikelsgewijze toelichting