Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Zuiderzeeland

Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap Zuiderzeeland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Zuiderzeeland
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingVerordening op de waterschapsomslagen Waterschap Zuiderzeeland
CiteertitelVerordening op de Waterschapsomslagen Waterschap Zuiderzeeland
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

‘Deze regeling vervangt de Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap Zuiderzeeland uit 2005.'

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, Art. 110 en art. 113, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200831-12-2008nieuwe regeling

27-11-2007

Flevopost, Almere Vandaag

BO.517

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap Zuiderzeeland

De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;

gezien het voorstel van het college van Dijkgraaf en Heemraden van 11 september 2007

overwegende dat het noodzakelijk is de “Verordening op de Waterschapsomslagen Waterschap Zuiderzeeland ” te vervangen;

gelet op de artikelen 110 en 113, eerste lid, van de Waterschapswet;

BESLUIT:

vast te stellen de:

Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap Zuiderzeeland 2008

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 - Inleidende bepalingen

Begripsbepalingen

Artikel 1

  • Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    beheersgebied: het gebied van het waterschap zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland;

  • b.

    taakgebied: een bij het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland aangegeven, binnen het beheersgebied van het waterschap gelegen gebied, waar het waterschap een of meer van de aan het waterschap opgedragen taken behartigt;

  • c.

    woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • d.

    kadastrale registratie: de registratie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Kadasterwet;

  • e.

    de ambtenaar belast met de heffing: de door het college van dijkgraaf en heemraden aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • f.

    Kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet;

  • g.

    Omslagklassenverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet;

  • h.

    waterkeringszorg: de zorg als bedoeld in artikel 4, tweede lid onder a, van het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland;

  • i.

    waterkwantiteitsbeheer: de zorg als bedoeld in artikel 4, tweede lid onder b, van het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland.

Belastbaar feit en omslagplichtigen

Artikel 2

  • 1.

    Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken inzake de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer worden onder de verzamelnaam "waterschapsomslagen" directe belastingen geheven.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde waterschapsomslagen worden geheven van de omslagplichtigen:

  • a.

    bedoeld in de hoofdstukken II en III, terzake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voor zover deze zijn gelegen in een taakgebied en deze belang hebben bij de behartiging van de in die hoofdstukken omschreven taken;

  • b.

    bedoeld in hoofdstuk IV, terzake van het ingezetene zijn in het beheersgebied.

Hoofdstuk 2 - Omslagheffing ongebouwd

Hoofdstuk II. Omslagheffing ongebouwd

Omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd

Artikel 3

  • 1.

    Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkeringszorg en waterkwantiteitsbeheer wordt onder de naam "omslag ongebouwd" een waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken.

  • 2.

    Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    In geval een ongebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkt recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.

Omslagplicht eigenaren-gebruikers en pachters ongebouwd

Artikel 4

  • 1.

    Met betrekking tot de taak van het waterschap inzake het waterkwantiteitsbeheer wordt een waterschapsomslag geheven van degenen die in het taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, dan wel krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst het gebruik hebben van ongebouwde onroerende zaken.

  • 2.

    Als gebruiker van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt:

  • a.

    de genothebbende die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht die zaak bij het begin van het kalenderjaar zelf in gebruik heeft;

  • b.

    degene die krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst die zaak bij het begin van het kalenderjaar in gebruik heeft;

  • c.

    indien bij het begin van het kalenderjaar niet blijkt dat het gebruik van die zaak een gebruik is in de zin van de onderdelen a en b: degene die van de ongebouwde onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Belastingobject ongebouwd

Artikel 5

  • 1.

    Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak niet in aanmerking wordt genomen.

  • 2.

    Indien een deel van een kadastraal perceel buiten het taakgebied van het waterschap is gelegen, wordt uitsluitend het binnen het taakgebied gelegen deel in aanmerking genomen.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, als ongebouwde eigendommen aangemerkt.

Heffingsmaatstaf ongebouwd

Artikel 6

  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde in de Omslagklassenverordening geldt voor de waterschapsomslagen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, als heffingsmaatstaf de oppervlakte van de ongebouwde onroerende zaak. De oppervlakte wordt uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan.

  • 2.

    Indien de oppervlakte van een ongebouwde onroerende zaak niet in de kadastrale registratie staat vermeld, stelt de ambtenaar belast met de heffing deze door middel van meting of schatting vast.

Tarieven ongebouwd

Artikel 7

  • Met inachtneming van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening bedragen de tarieven van de waterschapsomslag per hectare:

  • a.

    bedoeld in artikel 3:

  • 1.

    voor de waterkeringszorg: € 6,24 ;

  • 2.

    voor het waterkwantiteitsbeheer: € 28,20;

  • b.

    bedoeld in artikel 4:

  • 1.

    voor het waterkwantiteitsbeheer: € 28,20.

Vrijstelling ongebouwd

Artikel 8

  • De waterschapsomslagen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, worden niet geheven terzake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, dan wel krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereen­komst genothebbende of gebruiker is.

Hoofdstuk 3 - Omslagheffing gebouwd

Omslagplicht zakelijk genothebbenden gebouwd

Artikel 9

  • 1.

    Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer wordt onder de naam "omslag gebouwd" een waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.

  • 2.

    Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    In geval een gebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkte recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.

Belastingobject gebouwd

Artikel 10

  • 1.

    Voor de toepassing van artikel 9 wordt als een gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

  • a.

    een gebouwd eigendom;

  • b.

    een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk deel te worden gebruikt;

  • c.

    een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

  • d.

    het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

  • e.

    het binnen een taakgebied gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, aan een gedeelte van een gebouwd eigendom of aan een samenstel van gebouwde eigendommen, als bedoeld in onderdeel a, b of c van dat lid, deel uit van de gebouwde onroerende zaak, met uitzondering van de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten.

Heffingsmaatstaf gebouwd

Artikel 11

  • 1.

    Voor de waterschapsomslag, bedoeld in artikel 9, geldt, indien de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, als heffingsmaatstaf de op voet van hoofdstuk IV van die wet voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het desbetreffende kalenderjaar valt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de omslagen terzake van gebouwde onroerende zaken buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in het eerste lid bedoelde waarde, de waarde van werktuigen als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel j, van de Gemeentewet, juncto artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.

  • 3.

    Bij de toepassing van het tweede lid is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Voor de omslagen terzake van gebouwde onroerende zaken die deel uitmaken van een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, wordt de heffingsmaatstaf gesteld op het gedeelte van de op voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde dat kan worden toegekend aan de gebouwde onroerende zaak.

  • 5.

    Indien het eerste of vierde lid geen toepassing kan vinden door het ontbreken van een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde, wordt de heffingsmaatstaf van die gebouwde onroerende zaak bepaald met toepassing van het tweede en derde lid en met overeenkomstige toepassing van het vierde lid alsmede van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16 tot en met 19, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • Invloed Omslagklassenverordening op de heffingsmaatstaf

  • Indien het waterschap ook ten behoeve van gebouwde onroerende zaken een Omslagklas­senverordening heeft ingesteld, dient dit in artikel 11 tot uitdrukking te worden gebracht. Waterschap Zuiderzeeland kent echter tot op heden geen omslagklassen voor gebouwde onroerende zaken.

Tarieven gebouwd

Artikel 12

  • Met inachtneming van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening bedragen de tarieven van de waterschapsomslag, bedoeld in artikel 9, voor elke volle € 2.500,-- van de heffingsmaatstaf:

  • a.

    voor de waterkeringszorg € 0,12;

  • b.

    voor het waterkwantiteitsbeheer € 0,80.

Vrijstellingen gebouwd

Artikel 13

  • De waterschapsomslag, bedoeld in artikel 9, wordt niet geheven terzake van:

  • a.

    straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen

    -niet zijnde gebouwen- welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het taakgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

  • b.

    gebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Hoofdstuk 4 - Omslagheffing ingezetenen

Omslagplicht ingezetenen

Artikel 14

  • 1.

    Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer wordt onder de naam "ingezetenenomslag" een waterschapsom­slag geheven van degenen die in het beheersgebied van het waterschap ingezetenen zijn.

  • 2.

    Als ingezetene wordt aangemerkt degene die blijkens de gemeentelijke basisadministra­tie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en aldaar het gebruik heeft van een woonruimte. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding aangemerkt als gebruik door een door de ambtenaar belast met de heffing aan te wijzen lid van dat huishouden.

Tarief ingezetenen

Artikel 15

  • Met inachtneming van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening bedragen de tarieven van de waterschapsomslag, bedoeld in artikel 14, per woonruimte in het beheersgebied van het waterschap:

  • a.

    voor de waterkeringszorg € 6,74

  • b.

    voor het waterkwantiteitsbeheer € 48,41.

Hoofdstuk 5 - Heffing en invordering

Wijze van heffing

Artikel 16

  • De waterschapsomslagen worden geheven bij wege van aanslag.

Aanslagen bij meerdere omslagplichtigen

Artikel 17

  • Indien voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 9 met betrekking tot eenzelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht dan wel meer dan één gebruiker kan worden aangewezen, kan de aanslag worden gesteld ten name van één van hen.

Afronding en niet opleggen van aanslagen

Artikel 18

  • 1.

    Aanslagen van minder dan € 5,-- worden niet opgelegd.

  • 2.

    Voor de toepassing van het vorige lid wordt het totaal van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.

  • Artikel 18 (niet opleggen van aanslagen, lid1)

  • Artikel 18 is een weergave van hetgeen in artikel 122 van de Waterschapswet staat vermeld. Het voorschrift over het niet opleggen van aanslagen moet gezien worden als een doelmatigheidsbepaling die voorkomt dat aanslagen worden opgelegd voor betrekkelijk geringe bedragen. Deze situatie kan zich met name bij onroerende zaken met een relatief geringe waarde voordoen. Er dient een bestuurlijke afweging plaats te vinden over de hoogte van het bedrag waaronder geen aanslagen worden opgelegd. Een en ander is afhankelijk van de perceptiekosten, waaronder in dit verband moet worden verstaan de kosten die met de aanslagoplegging zelf gemoied zijn. Artikel 122, tweede lid Waterschapswet houdt niet een verplichting in (maar een bevoegdheid van ) de waterschappen. In lid 1 van artikel 18 is bepaald dat er geen aanslagen worden opgelegd wanneer het bedrag lager is dan €5,--

Betalingstermijn

Artikel 19

  • 1.

    Een aanslag in de waterschapsomslag als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 9 moet worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In het binnen de gemeenten Almere, Zeewolde, Lelystad, Dronten en Lemsterland gelegen deel van het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland moet een aanslag als bedoeld in artikel 14 worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet dan wel in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er nog maanden in het jaar resteren door middel van automatische incasso.

  • 3.

    In het binnen de gemeenten Noordoostpolder, Urk en Steenwijkerland gelegen deel van het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland moet een aanslag in de waterschapsomslag als bedoeld in artikel 14, naar keuze van de belastingplichtige worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet dan wel tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de nota’s van de drinkwatermaatschappij in het verzorgingsgebied waarvan de woonruimte is gelegen, moeten worden betaald.

  • 4.

    Een navorderingsaanslag moet worden betaald binnen een maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 5.

    Een bedrag vermeld op een beschikking inzake een bestuurlijke boete moet worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van die beschikking.

  • Artikel 19 (betalingstermijnen)

  • Dit artikel sluit aan op de termijnen die geregeld zijn in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. In artikel 9, eerste lid, van die wet is geregeld dat een belastingaanslag twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet invorderbaar is. Voor navorderingsaanslagen geldt een betalingstermijn van één maand na dagtekening (artikel 9, tweede lid, Invorderingswet). Voor een beschikking inzake een bestuurlijke boete die gelijktijdig en in verband met een aanslag is opgelegd, gelden gelijke betalingstermijnen als voor de aanslag (artikel 9, derde lid, Invorderingswet).

  • Artikel 9 Invorderingswet geldt ook voor de waterschappen. Ingevolge artikel 139, eerste lid, van de Waterschapswet zijn de waterschappen echter bevoegd andere betalingstermijnen in hun belastingverordening op te nemen.

  • Als voor de betaling wordt meegelift met een nutsbedrijf, is meestal sprake van andere betalingstermijnen. Hierin voorziet het derde lid van artikel 19.

Kwijtschelding

Artikel 20

  • Van de waterschapsomslag ongebouwd, bedoeld in hoofdstuk II van deze verordening en van de waterschapsomslag gebouwd, bedoeld in hoofdstuk III van deze verordening, wordt geen kwijtschelding verleend.

Nadere regels

Artikel 21

  • Het college van dijkgraaf en heemraden kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van waterschapsomslagen.

Hoofdstuk 6 - Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22

  • 1.

    De "Verordening op de wateromslagen Waterschap Zuiderzeeland ", vastgesteld op 4 november 2004, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2008, met dien verstande dat zij, met uitzondering van artikel 20, eerste lid van die verordening, van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008

  • 3.

    De datum van ingang van heffing is 1 januari 2008

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap Zuiderzeeland 2008":

Lelystad, 27 november 2007

De Algemene Vergadering van

Waterschap Zuiderzeeland,

de secretaris-directeur,

ir. J.B. van der Veen.

de dijkgraaf,

mr. ir. H.L. Tiesinga.

Toelichting

Algemeen deel

Ongebouwde en gebouwde belastingobjecten

 

De wettelijke regeling met betrekking tot de omslagheffing brengt mee dat voorschriften worden gegeven inzake de belastingobjecten die in de omslagheffing worden betrokken. De bepalingen over de afbakening van het individuele belastingobject, waarvoor omslag verschuldigd is, vormen een substantieel, maar gecompliceerd onderdeel van deze regeling. Voor de bepaling van de omvang van een onroerende zaak dient in beginsel te worden aangesloten bij hoofdstuk II van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Omdat de objectafbakening voor de omslagheffing op bepaalde punten (met name het onderscheid tussen gebouwde en ongebouwde onroerende zaken) afwijkt van die voor de Wet WOZ zijn de afbakeningsvoorschriften voor de omslagheffing zelfstandig opgenomen in artikel 117 van de Waterschapswet.

Bij de afbakening van het WOZ-belastingobject maakt het geen verschil of een onroerende zaak ongebouwd of gebouwd is. In beide gevallen geldt ten aanzien van het belastingobject de WOZ-waarde, waarbij een deel van de waarde onder omstandigheden buiten aanmerking wordt gelaten (zie de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ).

De Waterschapswet daarentegen maakt wel een onderscheid tussen ongebouwde en gebouwde onroerende zaken. De heffingsmaatstaf voor ongebouwde belastingobjecten is de oppervlakte. Voor gebouwde belastingobjecten geldt als heffingsmaatstaf de waarde in het economisch verkeer, die is toegekend op basis van de Wet WOZ.

In beginsel wordt alles wat voor de Wet WOZ -met uitzondering van die eigendommen waarvan de waarde op grond van artikel 18, derde lid, Wet WOZ buiten aanmerking wordt gelaten- als een onroerende zaak aangemerkt, voor de omslagheffing gebouwd als een gebouwd belastingobject beschouwd. Op deze hoofdregel zijn echter uitzonderingen mogelijk die zijn terug te voeren op het onderscheid tussen de samenstelbepaling in de Wet WOZ (en de Gemeentewet) en het dienstbaarheidscriterium in de Waterschapswet. Zo komt het wel voor dat een WOZ-object bestaat uit een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen, waarvan de ongebouwde eigendommen evenwel niet dienstbaar zijn aan de zich hierop bevindende gebouwde eigendommen. Een voorbeeld hiervan zijn opstallen (denk aan kleedruimten) die zich bevinden op sportterreinen en die worden gebruikt ten behoeve van de sportbeoefening op die terreinen. Zie in dit verband artikel 117 van de Waterschaps­wet.

Geen heffingsmaatstaf ingezetenenomslag

De Waterschapswet geeft geen voorschriften voor de heffingsmaatstaf voor de ingezetenenomslag. Dit hangt samen met het feit dat de ingezetene als persoon een rechtstreeks belang heeft bij de uitoefening van een of meer waterschapstaken. Bij de ingezetenen gaat het om een algemeen taakbelang; dit is een subject- of persoonsgericht belang. Dit belang bestaat hierin dat een ingezetene ongestoord kan wonen, werken en recreëren, dus ook zich vrijelijk kan verplaatsen in het gebied van het waterschap. Aangezien het om een immaterieel belang gaat, kan niet worden gesteld dat de ene ingezetene een groter belang heeft bij een bepaalde taak dan de andere ingezetene.

Daarentegen is het belang dat ten grondslag ligt aan de omslagheffingen ongebouwd en gebouwd, een specifiek taakbelang; dit is een object- of zaakgericht belang. Dit houdt in dat het belang van de ongebouwde en gebouwde objecten bij de uitoefening van een of meer waterschapstaken op de voorgrond staat. De instandhouding en het optimaal functioneren van die objecten zijn mede afhankelijk van goede waterschapsvoorzieningen. Gelet op het verschil in oppervlakten van de ongebouwde objecten en het verschil in waarden in het economisch verkeer, behoeft het geen betoog dat het belang van het ene object groter kan zijn dan van het andere bij de behartiging van een of meer waterschapstaken. Dit verschil in belang is tot uitdrukking gebracht in de heffingsmaatstaven die op ongebouwde en gebouwde onroerende zaken van toepassing zijn. Via de

TOELICHTING

 

Algemeen deel

Ongebouwde en gebouwde belastingobjecten

 

De wettelijke regeling met betrekking tot de omslagheffing brengt mee dat voorschriften worden gegeven inzake de belastingobjecten die in de omslagheffing worden betrokken. De bepalingen over de afbakening van het individuele belastingobject, waarvoor omslag verschuldigd is, vormen een substantieel, maar gecompliceerd onderdeel van deze regeling. Voor de bepaling van de omvang van een onroerende zaak dient in beginsel te worden aangesloten bij hoofdstuk II van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Omdat de objectafbakening voor de omslagheffing op bepaalde punten (met name het onderscheid tussen gebouwde en ongebouwde onroerende zaken) afwijkt van die voor de Wet WOZ zijn de afbakeningsvoorschriften voor de omslagheffing zelfstandig opgenomen in artikel 117 van de Waterschapswet.

Bij de afbakening van het WOZ-belastingobject maakt het geen verschil of een onroerende zaak ongebouwd of gebouwd is. In beide gevallen geldt ten aanzien van het belastingobject de WOZ-waarde, waarbij een deel van de waarde onder omstandigheden buiten aanmerking wordt gelaten (zie de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ).

De Waterschapswet daarentegen maakt wel een onderscheid tussen ongebouwde en gebouwde onroerende zaken. De heffingsmaatstaf voor ongebouwde belastingobjecten is de oppervlakte. Voor gebouwde belastingobjecten geldt als heffingsmaatstaf de waarde in het economisch verkeer, die is toegekend op basis van de Wet WOZ.

In beginsel wordt alles wat voor de Wet WOZ -met uitzondering van die eigendommen waarvan de waarde op grond van artikel 18, derde lid, Wet WOZ buiten aanmerking wordt gelaten- als een onroerende zaak aangemerkt, voor de omslagheffing gebouwd als een gebouwd belastingobject beschouwd. Op deze hoofdregel zijn echter uitzonderingen mogelijk die zijn terug te voeren op het onderscheid tussen de samenstelbepaling in de Wet WOZ (en de Gemeentewet) en het dienstbaarheidscriterium in de Waterschapswet. Zo komt het wel voor dat een WOZ-object bestaat uit een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen, waarvan de ongebouwde eigendommen evenwel niet dienstbaar zijn aan de zich hierop bevindende gebouwde eigendommen. Een voorbeeld hiervan zijn opstallen (denk aan kleedruimten) die zich bevinden op sportterreinen en die worden gebruikt ten behoeve van de sportbeoefening op die terreinen. Zie in dit verband artikel 117 van de Waterschaps­wet.

Geen heffingsmaatstaf ingezetenenomslag

De Waterschapswet geeft geen voorschriften voor de heffingsmaatstaf voor de ingezetenenomslag. Dit hangt samen met het feit dat de ingezetene als persoon een rechtstreeks belang heeft bij de uitoefening van een of meer waterschapstaken. Bij de ingezetenen gaat het om een algemeen taakbelang; dit is een subject- of persoonsgericht belang. Dit belang bestaat hierin dat een ingezetene ongestoord kan wonen, werken en recreëren, dus ook zich vrijelijk kan verplaatsen in het gebied van het waterschap. Aangezien het om een immaterieel belang gaat, kan niet worden gesteld dat de ene ingezetene een groter belang heeft bij een bepaalde taak dan de andere ingezetene.

Daarentegen is het belang dat ten grondslag ligt aan de omslagheffingen ongebouwd en gebouwd, een specifiek taakbelang; dit is een object- of zaakgericht belang. Dit houdt in dat het belang van de ongebouwde en gebouwde objecten bij de uitoefening van een of meer waterschapstaken op de voorgrond staat. De instandhouding en het optimaal functioneren van die objecten zijn mede afhankelijk van goede waterschapsvoorzieningen. Gelet op het verschil in oppervlakten van de objecten worden de zakelijk genothebbenden of de gebruikers en pachters van ongebouwde objecten in de omslagheffing gebouwd of ongebouwd betrokken.

Nu voor de ingezetenenomslag geen heffingsmaatstaf nodig is, kan worden volstaan met de constatering van het belastbare feit, te weten het bij het begin van het belastingjaar blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonplaats hebben in het taakgebied van het waterschap en het aldaar gebruik hebben van woonruimte. Zie in dit verband de artikelen 118, derde lid, 120, achtste lid en 121 van de Waterschapswet.

 

Geen omslag gebruikers bedrijfsgebouwd

 

Van de vijf in artikel 116 van de Waterschapswet genoemde categorieën omslagplichtigen is één categorie buiten beschouwing gelaten, namelijk de gebruikers van bedrijfsmatig geëxploiteerde gebouwde onroerende zaken. Omdat elke categorie van omslagplichtigen een substantieel belang bij de uitoefening van de waterschapstaak moet hebben en het belang van de genoemde categorie in relatie tot de overige categorieën beperkt wordt geacht, is er geen omslagheffing voor gebruikers van bedrijfsgebouwen in de verordening opgenomen. Zie in dit verband ook de Kostentoedelingsverordening, waarin geen kosten worden toegedeeld aan de gebruikers van bedrijfsgebouwen. Ter zake van zakelijk genothebbenden van bedrijfsgebouwen wordt wel omslag geheven.

Formele criteria inzake heffing en invordering

 

De heffing en invordering van waterschapsbelastingen moeten voldoen aan een aantal formele criteria. De belastingverordening dient alle wezenlijke elementen te bevatten, waaruit duidelijk blijkt wie belastingplichtig is, voor welk belastbaar feit, op grond van welke maatstaf, tegen welk tarief, op welke wijze de belasting wordt geheven en ingevorderd en met ingang van welk tijdstip. Zie in dit verband de artikelen 110 en 111 van de Waterschapswet.


1

[Toelichting: Onderdeel a (beheersgebied)

Het beheersgebied van het waterschap is volgens artikel 2 van het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland aangegeven op de bij het reglement behorende kaart en detailkaarten. Gebruikers van woonruimten in het beheersgebied van het waterschap zijn belastingplichtig voor de ingezetenenomslag, ook als de woonruimte niet in een taakgebied ligt.]

2

[Toelichting: Onderdeel b (taakgebied)

Ingevolge artikel 5, tweede lid van de Waterschapswet dienen de provincies bij reglement de grenzen van het gebied van het waterschap vast te stellen, waarin een of meer van de bij dat reglement opgedragen taken worden uitgeoefend.

De reglementaire waterschapstaken kunnen bestaan uit de hoofdtaken waterkeringszorg, waterkwantiteitsbeheer en waterkwaliteitsbeheer en daarnaast kan het reglement nog neventaken opdragen, zoals het (vaar)wegenbeheer. De kosten van het waterkwaliteitsbeheer worden niet betaald uit de opbrengst van de waterschapsomslagen, maar uit de opbrengst van de verontreinigingsheffing. In die gevallen waarin meerdere taken worden behartigd, kan het voorkomen dat de taken niet op het gehele territoir van het waterschap worden uitgeoefend. Afhankelijk van de waterstaatkundige situatie kan het voorkomen dat een taak slechts in een deel van het gebied worden behartigd. In dat geval moet het waterschapsreglement het waterschapsgebied opsplitsen in even zo veel gebieden waarin de desbetreffende taken worden uitgeoefend. Zo'n gebied wordt aangeduid als taakgebied.

Is aan een waterschap slechts één taak opgedragen, dan valt het taakgebied per definitie samen met het waterschapsgebied. Zijn meerdere taken opgedragen, dan bestaat het waterschapsgebied uit verschillende taakgebieden. Het is mogelijk dat twee of meer taakgebieden elkaar geheel of gedeeltelijk overlappen.

Als niet in het gehele waterschapsgebied een waterschapstaak wordt uitgeoefend, kan dat bij voorbeeld de volgende oorzaken hebben:

- de begrenzing van het waterschapsgebied is gebaseerd op de waterkwaliteitstaak, terwijl de overige waterschapstaken in een beperkter deel van het gebied worden uitgeoefend;

- het waterschapsgebied bestaat uit meerdere waterstaatkundige eenheden, waartussen de taakuitoefening sterk verschilt.

Het waterschapsreglement moet nauwkeurig de grenzen aangeven van de in het waterschapsgebied gelegen taakgebieden. Het ligt voor de hand dat per waterschapstaak een taakgebied wordt vastgesteld, tenzij in exact hetzelfde gebied verschillende waterschapstaken worden uitgeoefend. Binnen de grenzen van een taakgebied bevinden zich de onroerende zaken en de ingezetenen waarvan de specifieke, respectievelijk algemene taakbelangen worden behartigd door de uitoefening van de desbetreffende waterschapstaak.]

3

[Toelichting: Onderdeel c (woonruimte)

Deze definitie staat per 1 januari 2001 in artikel 118, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet en is gelijk aan de definitie in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.]

4

[Toelichting: Onderdeel d (kadastrale registratie)

In artikel 117, vierde lid, van de Waterschapswet is slechts sprake van "kadastrale situatie." In deze begripsbepaling is dit gepreciseerd.]

5

[Toelichting: Onderdelen f en g (Kostentoedelingsverordening en Omslagklassenverordening)

De Kostentoedelingsverordening en de Omslagklassenverordening hangen samen met de Verordening op de waterschapsomslagen.]

6

[Toelichting: Artikel 2 (belastbaar feit en omslagplichtigen)

Artikel 2 is het kernartikel van de verordening, omdat dit artikel de bevoegdheid tot heffen en invorderen van waterschapsomslagen regelt. Het artikel beperkt zich tot vermelding van de hoofdzaken: de behartiging van de waterschapstaken en het belang daarbij van de categorieën omslagplichtigen. Een en ander wordt uitgewerkt in de hoofdstukken II, III en IV, die betrekking hebben op respectievelijk de omslagheffing ongebouwd, de omslagheffing gebouwd en de omslagheffing van de ingezetenen. In die hoofdstukken is zijn de omslagen voor de taken waterkeringszorg en waterkwantiteitsbeheer gespecificeerd. Aan Waterschap Zuiderzeeland zijn geen neventaken (bij voorbeeld het wegenbeheer of het vaarwegenbe-heer) opgedragen.

In de hoofdstukken II, III en IV is voorts geregeld wie als omslagplichtige wordt aangemerkt, welk belastingobject in aanmerking wordt genomen, naar welke maatstaf de omslag wordt geheven, alsmede welk tarief en welke vrijstellingen van toepassing zijn. In hoofdstuk IV ontbreken voor de omslagheffing van ingezetenen de bepalingen inzake het belastingobject, de heffingsmaatstaf en de vrijstellingen. Dit hangt samen met het feit dat het aan de ingezetenenomslag ten grondslag liggende algemene taakbelang voor alle ingezetenen gelijk is.]

7

[Toelichting: Artikel 3 (omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd)

Inleiding

Artikel 3 heeft betrekking op de categorie omslagplichtigen die bestaat uit degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (zakelijk genothebbenden ongebouwd). Artikel 4 ziet op de categorie omslagplichtigen, bestaande uit degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, dan wel krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst het gebruik hebben van ongebouwde onroerende zaken (eigenaren-gebruikers en pachters ongebouwd).

Als de pachters in het bestuur van het waterschap zijn vertegenwoordigd, wordt er niet alleen omslag geheven ter zake van het genot van de ongebouwde onroerende zaken, maar daarnaast ook terzake van het gebruik daarvan. Er wordt evenwel bij de kostentoedeling een gezamenlijk kostendeel voor genothebbenden en gebruikers-pachters bepaald ingevolge artikel 119, tweede lid, van de Waterschapswet.

In deze verordening wordt onderscheid gemaakt tussen de omslagplicht krachtens het genot (artikel 3) en het gebruik (artikel 4). Vervolgens worden er omslagplichtigen aangewezen. Voor het genot is dat de eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde. Voor het gebruik komt eerst de eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde die zelf het gebruik heeft aan bod en daarna de pachter met een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst. Indien de zakelijk gerechtigde niet zelf het gebruik heeft en ook geen pachter in de zin van de wet kan worden aangewezen, dan wordt ingevolge artikel 118, zesde lid, van de Waterschapswet het gebruik toegerekend aan de eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde. Hier is dus sprake van fictief gebruik door de zakelijk genothebbende. Dit is om te voorkomen dat in het geheel geen aanslag terzake van het gebruik zou kunnen worden opgelegd.

Als er geen pachtersvertegenwoordiging in het bestuur is, blijft de omslagheffing terzake van het gebruik achterwege. Het kostendeel wordt dan geheel aan de zakelijk genothebbenden van het ongebouwd in rekening gebracht. Indien er wel pachters in het bestuur zijn opgenomen, wordt het kostendeel terzake van het genot en terzake van het gebruik gesplitst. Dit dient ook in het tarief tot uitdrukking te worden gebracht (zie ook artikel 7). In zo'n situatie worden aan meerdere personen twee aanslagen voor het ongebouwd opgelegd, een voor het genot en de andere voor het gebruik. Het gebruik vloeit dan ofwel voort uit het feit dat zij zelf gebruiker van de ongebouwde onroerende zaak zijn ofwel uit de omstandigheid dat zij bij wetsduiding als fictief gebruiker worden aangemerkt.]

8

[Toelichting: Eerste lid (benoeming waterschapstaken en omslagplichtigen)

Voor een goed begrip van dit artikellid wordt tevens verwezen naar de toelichting op de artikelen 1, onderdeel b, en 2.

In dit lid dient of dienen de bij het waterschapsreglement aan het waterschap opgedragen taak of taken te worden vermeld, waarbij de onroerende zaken van de zakelijk genothebbenden ongebouwd belang hebben. Of van belang sprake is, blijkt uit het feit of een ongebouwde onroerende zaak in het bij waterschapsreglement vastgestelde taakgebied is gelegen. Bij substantiële verschillen in belang kan een waterschap een Omslagklassenver­ordening vaststellen en Waterschap Zuiderzeeland heeft dat ook gedaan.

Er kan echter ook sprake zijn van het ontbreken van elk belang (als er noch bovenstrooms, noch via de ondergrond afstroming op watergangen in beheer bij het waterschap plaatsvindt). Indien in de omschrijving van het waterschapsgebied dan wel bij de opstelling van de Omslagklassenverordening hiermee geen rekening is gehouden, kan een onroerende zaak worden vrijgesteld van omslagheffing. De huidige Omslagklassenverordening van Waterschap Zuiderzeeland kent geen volledige vrijstelling van omslagheffing.]

9

[Toelichting: Tweede lid (toestand op 1 januari is bepalend voor wie omslagplichtig is)

In dit artikellid is voorgeschreven wie als zakelijk genothebbende ongebouwd moet worden aangemerkt. Dat is degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie staat vermeld. Er kunnen zich problemen voordoen als een akte tot overdracht van een onroerende zaak kort voor 1 januari is verleden, doch die overdracht op 1 januari nog niet in de kadastrale registratie is ingeschreven. De levering van de onroerende zaak is eerst compleet op het tijdstip waarop de overdracht in de kadastrale registratie is ingeschreven. Zo lang dat niet is gebeurd, blijft de overdragende partij formeel de zakelijk genothebbende voor die onroerende zaak. In de praktijk wordt een bevredigende oplossing gevonden door gebruik van het wettelijk begrip "genot krachtens bezit". Indien uit de feitelijke omstandigheden duidelijk kan worden geconcludeerd dat de overdragende partij bij de ondertekening van de overdrachtsakte tevens de feitelijke beschikkingsmacht over de onroerende zaak aan de verkrijgende partij heeft overgedragen, dan kan daaruit worden afgeleid dat de verkrijgende partij op 1 januari het genot krachtens bezit had van de onroerende zaak.]

10

[Toelichting: Derde lid (omslagplicht in geval van meerdere genothebbenden krachtens beperkt recht)

Dit artikellid geeft een voorschrift voor de aanwijzing van de omslagplichtige genothebbende ongebouwd in de gevallen waarin geen sprake is van genot krachtens eigendom of bezit, maar wel van genot krachtens beperkt recht. In die gevallen kan zich de situatie voordoen waarin op dezelfde ongebouwde onroerende zaak verschillende soorten van beperkt recht zijn gevestigd. Deze rechten kunnen bestaan uit een combinatie van twee of meer rechten van erfpacht, opstal en vruchtgebruik. Bij zo'n combinatie van beperkte rechten schrijft artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet voor dat als genothebbende ongebouwd wordt aangemerkt degene die ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet als eerste van de in dat artikel genoemde genothebbenden krachtens beperkt recht wordt genoemd. (Dit is het genot waaraan stemrecht wordt toegekend.) Uit artikel 24 van de Waterschapswet blijkt dat achtereenvolgens de vruchtgebruiker, de opstaller of de erfpachter als genothebbende worden aangemerkt. Artikel 24, eerste lid bepaalt dat indien een recht van opstal uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg en/of het onderhoud van ondergrondse of bovengrondse leidingen, niet de opstaller maar de eigenaar van de grond stemgerechtigd is. In deze situatie wordt de eigenaar van de grond in de omslagheffing betrokken.]

11

[Toelichting: Artikel 4 (omslagplicht eigenaren-gebruikers en pachters ongebouwd)

Inleiding

Artikel 4 regelt de omslagplicht van eigenaren-gebruikers en van pachters van ongebouwde onroerende zaken. In dit verband wordt verwezen naar de inleiding van de toelichting op artikel 3.]

12

[Toelichting: Eerste lid (benoeming waterschapstaken en omslagplichtigen)

Hetgeen is opgemerkt in de toelichting op artikel 3, eerste lid geldt eveneens voor artikel 4, eerste lid, met dit verschil dat het in artikel 4 gaat over eigenaren-gebruikers en pachters ongebouwd.]

13

[Toelichting: Tweede lid (toestand op 1 januari is bepalend voor wie omslagplichtig is)

Het tweede lid van artikel 4 bevat bepalingen met betrekking tot de aanwijzing van de eigenaren-gebruikers en pachters die in de omslagheffing ongebouwd moeten worden betrokken. Bepalend voor de omslagheffing is de toestand op 1 januari van het kalenderjaar. Wie op dat tijdstip de hoedanigheid van eigenaar-gebruiker of pachter heeft, is omslagplichtig.]

14

[Toelichting: Onderdeel a ziet op degenen die van een ongebouwde onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en die voorts die zaak zelf in die hoedanigheid in gebruik hebben (eigenaren-gebruikers).]

15

[Toelichting: Onderdeel b heeft betrekking op degenen die een ongebouwde onroerende zaak in gebruik hebben krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst.]

16

[Toelichting: Onderdeel c bevat een fictiebepaling. Het ziet op de gevallen waarin een ongebouwde onroerende zaak wordt gebruikt door derden zonder dat daarbij sprake is van een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst. Hierbij kan worden gedacht aan het geval waarin een pachtovereenkomst niet is geregistreerd, aan een overeenkomst tot verhuur van grond of aan een kortlopend contract, zoals een seizoencontract. Ook het geval waarin een voor 1 januari gesloten pachtovereenkomst voor registratie bij de grondkamer is aangemeld, maar op die datum nog niet is geregistreerd, valt onder deze bepaling. In al deze gevallen wordt de aanslag opgelegd aan degene die van de ongebouwde onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, doorgaans dus de eigenaar van de grond.]

17

[Toelichting: Artikel 5 (belastingobject ongebouwd)

Inleiding

Conform artikel 117, derde en vierde lid, van de Waterschapswet wordt het belastingobject voor de omslagheffing ongebouwd aangeduid als "een ongebouwde onroerende zaak". De Waterschapswet biedt twee mogelijkheden om de omvang van een ongebouwde onroerende zaak te bepalen. De eerste mogelijkheid bestaat uit de in de wet verankerde hoofdregel inzake de afbakening van het ongebouwde belastingobject, ook wel aangeduid als "wettelijk object". De Waterschapswet biedt ook de mogelijkheid dat als een ongebouwd belastingobject wordt aangemerkt een kadastraal perceel, ook wel aangeduid als "kadastraal object". Het waterschap heeft gekozen voor de laatste mogelijkheid omdat deze aansluit bij de inrichting van de huidige bestanden. Deze methode is ook elders het meest gebruikelijk. Het is niet mogelijk beide mogelijkheden naast elkaar toe te passen.

Bij de tweede mogelijkheid is het niet onwaarschijnlijk dat hetgeen volgens de afbakenings­voorschriften van artikel 5 als één ongebouwde onroerende zaak moet worden aangemerkt, in een aantal zelfstandige ongebouwde belastingobjecten uiteen zal vallen. Voor elk van die objecten moeten afzonderlijke aanslagen worden vastgesteld, die echter ingevolge artikel 129 van de Waterschapswet op één aanslagbiljet kunnen worden verenigd.]

18

[Toelichting: Eerste lid (afscheiding gebouwde eigendommen van kadastraal perceel)

Als een kadastraal perceel alleen bestaat uit ongebouwde eigendommen, zullen zich bij de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak geen problemen voordoen. Problemen kunnen rijzen wanneer zich op een kadastraal perceel gebouwde eigendommen bevinden. Artikel 117, vierde lid, onderdeel b, bepaalt dat in zo'n geval van het kadastraal perceel de op dat perceel gelegen gebouwde eigendommen moeten worden afgescheiden, met inbegrip van de bij die gebouwde eigendommen behorende dienstbare grond. Indien zich derhalve op het kadastrale perceel gebouwde eigendommen bevinden, dienen eerst met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van artikel 10 die gebouwde eigendommen tot een of meer gebouwde onroerende zaken -voor de omslagheffing gebouwd- te worden geformeerd. Wat van dat perceel nog resteert als ongebouwd, kan als een zelfstandig ongebouwd belastingobject in de omslagheffing worden betrokken.]

19

[Toelichting: Tweede lid (belastingobject dat binnen meer dan een taakgebied of op de grens van twee of meer waterschappen is gelegen)

De situatie kan zich voordoen, waarin met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van artikel 5, eerste lid, een ongebouwde onroerende zaak als zelfstandig belastingobject ontstaat, die op de grens tussen twee of meer waterschappen is gelegen. Indien deze situatie zich voordoet, schrijft het tweede lid voor dat alleen het gedeelte van de volgens de afbakeningsregels tot stand gekomen ongebouwde onroerende zaak dat binnen het gebied van het waterschap is gelegen, in de omslagheffing ongebouwd kan worden betrokken. Dit gedeelte vormt voor de omslagheffing ongebouwd een zelfstandig ongebouwd belastingob­ject. Daarnaast is het mogelijk dat een object op de grens van een of meer taakgebieden is gelegen. In dat geval vormt het gedeelte dat binnen het taakgebied is gelegen een zelfstandige ongebouwde zaak.]

20

[Toelichting: Derde lid (wegen e.d.)

In aansluiting op artikel 117, vijfde lid, van de Waterschapswet bevat het derde lid een fictiebepaling, waarin wordt voorgeschreven dat openbare landwegen, waterwegen en spoorwegen met inbegrip van de van die wegen deel uitmakende kunstwerken, worden aangemerkt als ongebouwde objecten. ]

21

[Toelichting: Artikel 6 (heffingsmaatstaf ongebouwd)

Zoals uit artikel 5 blijkt, is het belastingobject voor de omslagheffing zakelijk genothebbenden ongebouwd en de omslagheffing eigenaren-gebruikers en pachters ongebouwd gelijk. Hetzelfde geldt voor de heffingsmaatstaf voor het tarief. De heffingsmaatstaf voor een ongebouwde onroerende zaak bestaat uit de oppervlakte daarvan. Hoewel de Waterschapswet daarover niets bepaalt, wordt die oppervlakte uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan. Evenmin schrijft de Waterschapswet voor dat voor het vaststellen van de oppervlakte aansluiting moet worden gezocht bij de kadastrale situatie. In de praktijk is dit evenwel algemeen gebruikelijk. Het tweede lid van dit artikel gaat er dan ook van uit dat bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf de kadastrale oppervlakte als regel doorslaggevend is. Als blijkt dat de kadastrale oppervlakte niet juist of niet bekend is, dient de ambtenaar belast met de heffing door middel van meting of schatting de concrete oppervlakte vast te stellen.

Ingevolge artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet is het waterschap bevoegd een Omslagklassenverordening vast te stellen ten einde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging van ongebouwde of gebouwde onroerende zaken leiden tot onevenredig voordeel of nadeel voor de omslagplichtigen. De Omslagklassenverordening bevat regels ter correctie van de algemeen geldende heffingsmaatstaven voor ongebouwde en gebouwde belastingobjecten.]

22

[Toelichting: Artikel 7 (tarieven ongebouwd)

De tarieven van waterschapsomslagen worden in belangrijke mate bepaald door de kostentoedeling aan de verschillende categorieën omslagplichtigen, zoals die is vastgelegd in de Kostentoedelingsverordening. In die verordening wordt het aandeel in de door het waterschap gemaakte kosten, gespecificeerd naar de taken waterkeringszorg en waterkwantiteitsbeheer, toegerekend aan de categorieën belanghebbenden bij de behartiging van die taken. De mate van belang die een bepaalde categorie heeft, wordt uitgedrukt in een percentage van de kosten voor de behartiging van de desbetreffende waterschapstaak. Op grond van deze kostentoedeling en het onderscheid in taakgebieden moeten de tarieven voor de verschillende waterschapsomslagen gedifferentieerd worden, waarbij de relatie tot de waterschapstaak tot uitdrukking wordt gebracht.

Het hanteren van verschillende tarieven houdt niet in dat afzonderlijke aanslagen, al dan niet verenigd op één aanslagbiljet, moeten worden opgelegd. Een zakelijk genothebbende ongebouwd krijgt één aanslag, ook al gelden er voor de heffingsmaatstaf van zijn ongebouwde zaak verschillende tarieven. Het verdient wel aanbeveling op het aanslagbiljet tot uitdrukking te brengen dat het bedrag van de aanslag de resultante is van de toepassing van verschillende tarieven.

Indien echter een persoon bij voorbeeld zowel zakelijk genothebbende ongebouwd als zakelijk genothebbende gebouwd is, moeten aan hem twee aanslagen worden opgelegd (al dan niet verenigd op één aanslagbiljet).

Ingevolge artikel 120, achtste lid van de Waterschapswet dient het tarief per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk te zijn. In artikel 6 wordt de heffingsmaatstaf uitgedrukt in hectaren. Het tarief wordt daarom in een bedrag per hectare uitgedrukt.

Het tarief in onderdeel a heeft betrekking op de omslagheffing genothebbenden ongebouwd, het tarief in onderdeel b op de omslagheffing eigenaren-gebruikers en pachters ongebouwd.]

23

[Toelichting: Artikel 8 (vrijstellingen)

Hoewel artikel 8 betrekking heeft op vrijstellingen van de omslagheffing ongebouwd, staan in deze toelichting beschouwingen die ook gelden voor de omslagheffing gebouwd.

In het algemeen brengt de aard van de omslagheffing mee dat er geen plaats is voor vrijstellingen. Elk onroerend object dient in de omslagheffing te worden betrokken, tenzij dat object aanwijsbaar geen belang heeft bij de behartiging van de waterschapstaak of -taken. Uit de vaststelling van het taakgebied in artikel 1 blijkt grosso modo of een bepaald object belang heeft. Voorts volgt uit artikel 2 dat een onroerende zaak alleen in de omslagheffing kan worden betrokken, indien die zaak belang heeft. Artikel 2 kan van belang zijn in individuele gevallen, waarvoor de omschrijving of begrenzing van het taakgebied geen uitsluitsel biedt.

Gezien de nauwe relatie tussen belang en betaling, is in deze verordening geen expliciete vrijstelling voor objecten zonder belang opgenomen. Voor objecten met een verminderd belang is het aantal en de omvang van deze objecten bepalend voor het antwoord op de vraag of een vrijstellingsbepaling moet worden opgenomen. In principe moet voor de gevallen van verminderd belang een oplossing worden gevonden in de Omslagklassenveror­dening.

In het algemeen worden vrijstellingen in een belastingregeling opgenomen op grond van maatschappelijke of politieke overwegingen of op grond van doelmatigheid. Evenals bij de omslagheffing biedt bij de gemeentelijke onroerende-zaakbelasting het zakelijke en objectieve karakter van de belasting in beginsel geen ruimte voor vrijstellingen. Wel zijn er (politieke of maatschappelijke) vrijstellingen voor landbouw- en cultuurgronden en voor kerken, natuurterreinen e.d.

De onroerende-zaakbelastingen zijn algemene belastingen, waarvan de opbrengst voor allerlei gemeentelijke doeleinden kan worden aangewend. De gemeenteraad beslist over de wenselijke opbrengsten en dus over de hoogte van het tarief. De omslagheffing daarentegen is een bestemmingsbelasting, waarvan de opbrengst en dus ook het tarief worden bepaald door de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de waterschapstaak of -taken. De Kostentoedelingsverordening speelt daarbij een doorslaggevende rol.

Voor een algemene belasting kunnen gemakkelijker vrijstellingen worden verleend dan voor een specifieke bestemmingsbelasting. Bij de laatstbedoelde belasting leidt een vrijstelling ertoe dat niet vrijgestelde belastingplichtigen moeten opdraaien voor het aandeel in de kosten van vrijgestelde belastingplichtigen, die verhoudingsgewijs een even groot profijt kunnen hebben bij de te financieren bestemmingsvoorzieningen. Voor de omslagheffing zijn er daarom geen vrijstellingen die gebaseerd zijn op maatschappelijke of politieke overwegingen. Het verdient wel aanbeveling vrijstellingen op te nemen die gebaseerd zijn op doelmatigheidsoverwegingen, met een kosten/batenanalyse als uitgangspunt. Als er geen redelijke verhouding is tussen de perceptiekosten en de hoogte van het omslagbedrag, kan een vrijstelling op haar plaats zijn. Daarnaast kan door een aanslaggrens (artikel 18) worden voorkomen dat aanslagen van zeer lage bedragen worden opgelegd.

Ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of waarvan het waterschap pachter is, zijn om reden van doelmatigheid vrijgesteld.]

24

[Toelichting: Artikel 9 (omslagplicht genothebbenden gebouwd)

Artikel 9 regelt de omslagplicht van degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken (genothebbenden gebouwd). Zij zijn genoemd in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. Wie genothebbende is, wordt in het algemeen op grond van de kadastrale registers vastgesteld.

Indien een gebouwde onroerende zaak uitsluitend is belast met het recht van eigendom, spreekt het voor zich dat de eigenaar als zakelijk gerechtigde in de omslagheffing wordt betrokken. Als er op de gebouwde onroerende zaak een beperkt zakelijk recht is gevestigd, kan zich de vraag voordoen wie belastingplichtig is. In een arrest van 18 april 1990 (nr. 26607, BNB 1990/197, Belastingblad 1990, blz. 419) heeft de Hoge Raad beslist dat degene die het van het eigendomsrecht afgeleide beperkte recht heeft, in de belastingheffing moet worden betrokken. De beperkte zakelijke rechten die tot omslagplicht leiden zijn:

1. het appartementsrecht;

2. het recht van erfpacht;

3. het recht van vruchtgebruik;

4. het recht van gebruik en bewoning;

5. het recht van opstal.

Het appartementsrecht is geregeld in de artikelen 5:106 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van deze artikelen is alleen een eigenaar, erfpachter of opstaller bevoegd een gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond te splitsen in appartementsrechten. De gerechtigde tot het appartementsrecht moet voor de toepassing van artikel 24 Waterschapswet worden aangemerkt als eigenaar, erfpachter of opstaller.]

25

[Toelichting: Artikel 10 (belastingobject)

Inleiding

Conform artikel 117, eerste lid, van de Waterschapswet wordt het belastingobject voor de omslagheffing gebouwd aangeduid als "een gebouwde onroerende zaak".

Artikel 10 van de verordening bevat voorschriften voor de wijze waarop de omvang van een gebouwde onroerende zaak wordt bepaald. Artikel 10 sluit aan op artikel 117 van de Waterschapswet, dat op zijn beurt aansluit bij de objectafbakeningsvoorschriften voor gebouwde eigendommen in artikel 16 van de Wet WOZ. Artikel 10, tweede lid, betreft een objectafbakening die niet in de Wet WOZ voorkomt. Zie ook artikel 117, tweede lid, Waterschapswet. Op grond van deze bepaling maken ongebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, deel uit van de gebouwde onroerende zaak. Dit betekent dat dergelijke ongebouwde onroerende zaken hun karakter van ongebouwde onroerende zaak verliezen (en opgaan in het gebouwde object).

Op grond van de Wet WOZ zijn de gemeenten verplicht om de waterschappen mededeling te doen van onder andere de aanduiding van de onroerende zaak, de waarde van de onroerende zaak en de naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats van degene te wiens aanzien de WOZ-beschikking wordt genomen. De gemeenten zijn volgens de Wet WOZ ook verplicht aan de waterschappen de relevante gegevens te verstrekken van gebouwde objecten ten aanzien waarvan voor de gemeentelijke onroerende-zaakbelasting een facultatieve of verplichte vrijstelling geldt. Zie ook de toelichting op artikel 13.

Volgens de Wet WOZ zijn de gemeenten ook verplicht tot het waarderen van objecten in aanbouw. Deze objecten vormen voor de waterschappen gebouwde onroerende zaken, die in de omslagheffing gebouwd moeten worden betrokken.]

26

[Toelichting: Eerste lid, onderdeel a (een gebouwd eigendom)

In jurisprudentie over gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen heeft de Hoge Raad bepaald dat het begrip gebouwd eigendom niet beperkt is tot constructies van min of meer duurzame aard, die dienen voor het bewaren van zaken of het beschutten van personen tegen atmosferische invloeden, maar dat daartoe ook andere bouwwerken, installaties, open inrichtingen of constructies in de open lucht behoren. Ook hoogspanningsmasten, open zwembaden, windmolens en dergelijke vallen onder dit begrip. Hoewel bij het begrip gebouwd eigendom vooral wordt gedacht aan een hoofdgebouw met eventueel bijgebouwen en omliggende grond en aan woonhuis met eventueel garage, schuur en tuin, behoren dus meer onroerende zaken tot dit begrip.]

27

[Toelichting: Eerste lid, onderdeel b (een gedeelte van een gebouwd eigendom)

Onderdeel b van artikel 10, eerste lid, bepaalt dat een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn inrichting is bestemd om als een afzonderlijk deel te worden gebruikt, als een gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt. Bedoeld worden dan gedeelten die elk nog als een zelfstandige en onafhankelijke eenheid kunnen worden gebruikt. In dit verband kan worden gedacht aan appartementen in een flatgebouw, maar ook een etage in een woonhuis die is voorzien van eigen sanitaire voorzieningen en kookgelegenheid, welke afzonderlijk wordt verhuurd. Delen van gebouwen die niet zelfstandig en onafhankelijk kunnen worden gebruikt, zoals veelal het geval is bij kamerhuur, vormen geen afzonderlijk in de omslaghef­fing te betrekken belastingobjecten. De verhuurde kamers maken dan deel uit van het gebouw, voor het geheel waarvan de zakelijk gerechtigde in de omslagheffing gebouwd wordt betrokken.]

28

[Toelichting: Eerste lid, onderdeel c (een samenstel)

Van een samenstel (of complex) is sprake indien twee of meer gebouwde eigendommen die met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van de onderdelen a en b van artikel 10 elk als een afzonderlijk object zouden moeten worden aangemerkt, niettemin tezamen als een zelfstandig belastingobject worden beschouwd. Dat is het geval waarin die onroerende eigendommen bij een zelfde (rechts)persoon in gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.

Voor het begrip "naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behorend" kan aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie over het begrip "naar maatschappelijke opvatting bij elkaar behorend" onder de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen. Daaruit blijkt dat tal van omstandigheden voor dit begrip van belang zijn. Ook de afstand tussen de eigendom­men kan hierbij een rol spelen. Vooral op industrieterreinen of bij agrarisch bedrijven kan sprake zijn van een samenstel of complex. Ook in situaties waarin gedeelten van een gebouwd eigendom die naar indeling zijn bestemd om als afzonderlijk deel te worden gebruikt, tezamen als één geheel worden gebruikt -bij voorbeeld de samenvoeging van twee appartementen in een appartementsgebouw- is sprake van een samenstel dat als één gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt.

In het arrest van 15 juli 1987 (nr. 24238, BNB 1987/275, Belastingblad 1987, blz. 537 (gemeente Woerden) oordeelde de Hoge Raad dat een NS-terrein, waartoe onder meer een stationsgebouw, seinhuis, perrons, dienstgebouwen, een voetgangersbrug en spoorbanen behoren, een complex vormt. Ook een ziekenhuis met een zusterhuis heeft de Hoge Raad als een complex aangemerkt (arrest van 9 september 1992, nr. 28352, BNB 1991/341, Belastingblad 1992, blz. 649).]

29

[Toelichting: Eerste lid, onderdeel d (object dat binnen het gebied van meer dan een gemeente is gelegen)

Dit onderdeel ziet op de situatie waarin het gebouwde eigendom, het gedeelte daarvan of het samenstel, niet in zijn geheel binnen het gebied van één gemeente is gelegen, maar deels ook in het gebied van een andere gemeente ligt. In die situatie vormt het deel dat binnen het gebied van een gemeente valt, een afzonderlijke gebouwde onroerende zaak die ook afzonderlijk in de heffing moet worden betrokken. Als een gebouwd eigendom dus op de grens van twee of meer gemeenten ligt, maar wel volledig binnen het gebied van het waterschap valt, zal het waterschap van elke betrokken gemeente de WOZ-gegevens ontvangen die betrekking hebben op dat deel van de onroerende zaak dat in die gemeente ligt. Omdat elk deel ingevolge de wet een afzonderlijke onroerende zaak vormt, moet het waterschap elk deel afzonderlijk in de omslagheffing betrekken.]

30

[Toelichting: Eerste lid, onderdeel e (belastingobject dat binnen meer dan een taakgebied of op de grens van twee of meer waterschappen is gelegen)

Indien met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van artikel 10 een gebouwde onroerende zaak tot stand komt, die gelegen is op de grens van twee of meer waterschappen, kan alleen het binnen het gebied van het waterschap gelegen gedeelte van die zaak in de omslagheffing gebouwd worden betrokken. Ingevolge onderdeel e van dit artikel moet een dergelijk binnen het gebied van het waterschap gelegen gedeelte van een gebouwd eigendom worden aangemerkt als een zelfstandige gebouwde onroerende zaak.

Daarnaast is het mogelijk dat een belastingobject is gelegen op de grens van twee of meer taakgebieden. In dat geval wordt het binnen het taakgebied gelegen gedeelte als een zelfstandige gebouwde onroerende zaak aangemerkt.]

31

[Toelichting: Tweede lid (ongebouwde eigendommen behorende bij de gebouwde onroerende zaak)

Dit artikellid, dat is gebaseerd op artikel 117, tweede lid, Waterschapswet, beschrijft de fictie dat de ongebouwde eigendommen die dienstbaar zij aan een gebouwd eigendom, een gedeelte daarvan of een samenstel, deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Dit betekent dat een ongebouwd eigendom dat dienstbaar is aan een gebouwd eigendom niet als een ongebouwde onroerende zaak maar als (deel van) een gebouwde onroerende zaak moet worden aangemerkt. Een dergelijk ongebouwd eigendom vormt met het gebouwde eigendom één gebouwde onroerende zaak.

In het algemeen is een ongebouwd eigendom dienstbaar aan een gebouwd eigendom in die gevallen waarin de gebruiksmogelijkheden van het gebouwde object positief worden beïnvloed door het ongebouwde object. Het ongebouwde object zal samen met het gebouwde object in gebruik zijn en daartoe behoren. Voorbeelden zijn de tuin, het erf, de moestuin of de paardenwei bij de woning. Ook grote(re) oppervlakken ongebouwd kunnen tot een gebouwd object behoren, indien ze daaraan dienstbaar zijn.

De wetgever heeft echter in hetzelfde artikel een aantal ongebouwde onroerende zaken genoemd die nimmer deel uit kunnen maken van een gebouwde onroerende zaak. Deze zaken zijn en blijven dus ongebouwd. Het betreft hier de ongebouwde onroerende zaken die zijn genoemd in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (Regeling van 23 december 1994, Stcrt. 252, zoals nadien gewijzigd). ]

32

[Toelichting: Artikel 11 (heffingsmaatstaf gebouwd)

Ingevolge artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet geldt in het geval waarin de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ, als heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor die onroerende zaak vastgestelde waarde. Beide wetten gaan immers uit van hetzelfde object, dezelfde onroerende zaak.

Het uitgangspunt in de WOZ is dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (artikel 17, tweede lid, Wet WOZ). Deze waarde is bekend als de waarde in het economisch verkeer.

Deze waarde is altijd van toepassing op objecten die tot woning dienen en op niet-woningen met een rijksmonumentale status. Voor niet-woningen die niet op de rijksmonumentenlijst voorkomen, wordt uitgegaan van de gecorrigeerde vervangingswaarde indien deze waarde hoger is dan de waarde in het economisch verkeer.

Een belastingplichtige die het niet eens is met de waarde die voor zijn onroerende zaak is vastgesteld, kan binnen zes weken na de dagtekening van de WOZ-beschikking bij de gemeente bezwaar indienen. Doet hij dit niet, dan staat de waarde onherroepelijk vast. Slechts in bijzondere situaties kan de waarde dan nog door de gemeente worden herzien.]

33

[Toelichting: Eerste lid (waardevaststelling door de gemeente)

Dit artikellid bepaalt dat voor een gebouwde onroerende zaak die tevens een onroerende zaak is in de zin van de Wet WOZ, als heffingsmaatstaf geldt de waarde in het economisch verkeer die de gemeente in het kader van die wet voor die zaak heeft vastgesteld. De door de gemeente vastgestelde waarde geldt ingevolge artikel 22 van de Wet WOZ voor een tijdvak van een kalenderjaar. De waarde wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.

Op grond van artikel 26 van de Wet WOZ kunnen overigens ook tussentijdse waardebeschikkingen worden vastgesteld. Deze tussentijdse beschikkingen gelden eveneens voor één kalenderjaar

Op grond van artikel 27 van de Wet WOZ zijn gemeenten onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden bevoegd een eenmaal vastgestelde WOZ-waarde te herzien. Een feit dat de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan echter geen grond voor herziening opleveren. Herzien gebeurt bij een voor bezwaar vatbare beschikking.]

34

[Toelichting: Tweede en derde lid (waarde van werktuigen)

De vrijstelling voor werktuigen is geregeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel j, van de Gemeentewet en artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. Op grond van artikel 120, zesde lid, van de Waterschapswet moeten waterschappen rekening houden met deze vrijstelling indien zij bij een aanslag gebouwd de waarde van een onroerende zaak zelf bepalen (zie ook artikel 11, vijfde lid, van de verordening en de toelichting daarop). De waarderingsregels van de Wet WOZ zijn hierbij van toepassing.]

35

[Toelichting: Vierde lid (gebouwde onroerende zaak is deel van het WOZ-object)

Indien het gebouwde object voor de waterschapsomslag deel uitmaakt van het WOZ-object (dat wil zeggen dat het WOZ-object meer omvat dan het gebouwde object voor het waterschap), zou het niet juist zijn om de totale WOZ-waarde, zoals door de gemeente aan het WOZ-object is toegekend, als heffingsmaatstaf te nemen. De Waterschapswet schrijft voor (in artikel 120, vijfde lid) dat de heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd in een dergelijk geval wordt gesteld op het gedeelte van de WOZ-waarde dat kan worden toegekend aan de gebouwde onroerende zaak.

Artikel 120, vijfde lid, van de Waterschapswet zal naast de gevallen waarin het object voor de waterschapsomslag gebouwd deel uitmaakt van het WOZ-object, in de praktijk ook toepassing vinden in gevallen waarin het WOZ-object wordt doorsneden door de waterschapsgrens.

Het aantal gevallen waarin het object voor de omslag gebouwd niet gelijk is aan het WOZ-object, is in de praktijk betrekkelijk gering. Voorbeelden zijn sportterreinen met kleedkamers en kantine, de kazerne bij een militair oefenterrein en een CBR-oefenterrein waarop zich een gebouwtje bevindt.]

36

[Toelichting: Vijfde lid (ontbreken WOZ-waarde)

Het vijfde lid van de verordening geeft de vangnetbepaling van artikel 120, zesde lid, van de Waterschapswet weer. Deze bepaling maakt het voor het waterschap mogelijk om in gevallen waarin de gemeente voor een onroerende zaak (nog) geen WOZ-waarde heeft vastgesteld, toch belasting te heffen. Voorwaarde daarbij is dat het waterschap voor het betrokken object een waarde vaststelt en daarbij de regels van de Wet WOZ inzake de waardebepaling volgt. De waarde dient te worden vastgesteld door de ambtenaar belast met de heffing. Een aldus vastgestelde waarde wordt niet bij een zogenaamde vervangende WOZ-beschikking aan de belastingplichtige bekend gemaakt, maar de waarde wordt vastgesteld en bekend gemaakt in het kader van het vaststellen van de aanslag in de waterschapsomslag gebouwd. . Overigens zal het waterschap de aanslag die op grond van de vangnetbepaling is opgelegd, ambtshalve dienen te verminderen indien de naderhand door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde lager is dan de waarde waarvan het waterschap bij de aanslag is uitgegaan. ]

37

[Toelichting: Artikel 12 (tarieven gebouwd)

Hetgeen is opgemerkt in de toelichting op artikel 7 over de tarieven voor het ongebouwd is ook van toepassing op de tarieven voor het gebouwd. Het verschil tussen artikel 7 en artikel 12 bestaat uit de verschillende eenheden van de heffingsmaatstaf. In artikel 12 zijn de eenheden van de heffingsmaatstaf uitgedrukt in een bedrag van € 2.500,--. Dit bedrag komt overeen met de eenheid die in de Gemeentewet voor de onroerende-zaakbelasting wordt gehanteerd.

De Waterschapswet bepaalt in artikel 120, achtste lid, dat het tarief van de belasting per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is.]

38

[Toelichting: Artikel 13 (vrijstellingen gebouwd)

Hetgeen is opgemerkt in de toelichting op artikel 8 (vrijstellingen ongebouwd) is mutatis mutandis ook van toepassing op artikel 13.

De Wet WOZ verplicht de gemeenten voor alle onroerende zaken een waarde vast te stellen. (De waarde van onroerende zaken die zijn opgenomen in de reeds eerder genoemde Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ blijft echter buiten aanmerking.) Deze verplichting leidt ertoe dat de gemeenten ook voor onroerende zaken die zij zelf niet in de heffing van de onroerende-zaakbelastingen betrekken (omdat deze op grond van de Gemeentewet verplicht zijn vrijgesteld of omdat in de belastingverordening facultatieve vrijstellingen zijn opgenomen), de waarde moeten vaststellen indien het waterschap die onroerende zaken wel in de omslagheffing gebouwd betrekt. Met uitzondering van de situatie bedoeld in artikel 120, zesde lid, van de Waterschapswet (artikel 11, vijfde lid, van de verordening) bepalen de waterschappen de waarde van deze onroerende zaken niet zelf, maar moet de waarde door de gemeente worden aangeleverd.

De objecten die ingevolge de Gemeentewet verplicht van de onroerende-zaakbelasting zijn vrijgesteld, zijn genoemd in artikel 220d, eerste lid, van de Gemeentewet en betreffen zowel gebouwde als ongebouwde onroerende zaken.

In de onderdelen g en h van artikel 220d, eerste lid, van de Gemeentewet zijn waterverdedi­gings- en waterbeheersingswerken en werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater verplicht vrijgesteld, indien deze werken worden beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen. Met uitzondering van de objecten die als waterverdedi­gingswerk dienen, zijn de gemeenten echter wel verplicht voor deze werken een WOZ-waarde vast te stellen. Dit is een gevolg van het feit dat de waterschappen bij de bij de invoering van de Wet WOZ hebben aangegeven deze objecten doorgaans wel in de heffing van de omslag gebouwd te zullen betrekken.]

39

[Toelichting: Onderdeel a (straatmeubilair)

Voor zover bekend kennen alle waterschappen en ook alle gemeenten een vrijstelling voor straatmeubilair. De vrijstelling wordt doelmatig geacht, vooral gelet op de verwachte problemen bij de objectafbakening en de waardering van straatmeubilair.]

40

[Toelichting: Onderdeel b (eigendommen van het waterschap)

Gebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap het waterschap zelf genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, zijn vrijgesteld. Onroerende zaken waarvan het waterschap het bloot eigendom heeft (dat wil zeggen dat het waterschap op deze zaken ten behoeve van een ander een beperkt zakelijk recht heeft gevestigd), vallen niet onder de vrijstelling.]

41

[Toelichting: Artikel 14 (omslagplicht ingezetenen)

De rechtsgrond voor de omslagheffing terzake van ingezetenen is de omstandigheid dat dezen binnen het waterschapsgebied kunnen wonen, werken en recreëren en dat zij zich daarin vrijelijk kunnen verplaatsen, een ander voor zover de behartiging van de waterschapstaak of -taken hen daartoe in staat stelt; dit is een algemeen belang. Aangezien de behartiging van de waterschapstaak of -taken ten aanzien van ingezetenen immateriële waarden dient, moet het ingezetenenbelang worden gezien als een immaterieel belang, dat los staat van het belang dat de specifieke onroerende zaak (de woonruimte) bij de taakuitoefening door het waterschap heeft. Het ingezetenenbelang is subject- of persoonsgericht. Bij de andere categorieën omslagplichtigen gaat het om materiële belangen: de instandhouding en het in het kader van hun functie optimaal kunnen aanwenden van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken, waarvoor doeltreffende waterschapsvoorzieningen noodzakelijk zijn. De belangen die ten grondslag liggen aan de omslagheffingen ongebouwd en gebouwd zijn dan ook object- of zaakgebonden.

Het algemeen taakbelang is opgebouwd uit de immateriële componenten van de uit te oefenen specifieke taken. In de Kostentoedelingsverordening moet worden aangegeven hoe groot die componenten zijn, uitgedrukt in een percentage van de kosten per taak. Die percentages kunnen van taak tot taak verschillen. Het is zelfs denkbaar dat bij een bepaalde taak in het geheel geen kosten worden toegerekend aan de ingezetenen, omdat een aanwijsbaar ingezetenenbelang niet of nauwelijks aanwezig is. Dit hangt samen met de omvang van het beheersgebied van het waterschap en die van de inliggende taakgebieden, alsmede van de geografische situatie in die gebieden. Hoe groter het waterschapsgebied en hoe groter de geografische differentiatie, des te meer verschillen kunnen zich voordoen bij de behartiging van het algemene taakbelang ten behoeve van de ingezetenen. Hieruit volgt dat per waterschapstaak al dan niet een tarief moet worden vastgesteld. De hoogte van de ingezetenenomslag is daarom afhankelijk van het taakgebied waar de woonruimte van de ingezetene is gelegen. De Hoge Raad heeft dit in een arrest van 10 augustus 2001 (nr. 36014) bevestigd. De Hoge Raad heeft ook beslist dat waterschappen waarvan het gebied uit verschillende taakgebieden bestaat, de vrijheid hebben hetzij in het gehele gebied de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen, hetzij per taakgebied de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen.

De Waterschapswet schrijft voor de ingezetenenomslag geen heffingsmaatstaf voor. Weliswaar bepaalt artikel 121 van die wet dat het tarief voor de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte wordt vastgesteld, maar daardoor is de woonruimte nog geen maatstaf van heffing geworden. De in artikel 121 gebezigde term "woonruimte" moet worden gezien als onderdeel van het belastbare feit, genoemd in artikel 118, derde lid, van de Waterschapswet. Dit belastbare feit wordt omschreven als "het blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar hebben van woonplaats in het gebied van het waterschap en het aldaar in gebruik hebben van woonruimte". Indien aan deze twee voorwaarden is voldaan, kan een inwoner van het waterschap als ingezetenen worden aangemerkt.]

42

[Toelichting: Eerste lid (benoeming waterschapstaak/taken en omslagplichtigen)

In het eerste lid zijn de waterschapstaken vermeld die het waterschap op grond van het provinciale reglement ten behoeve van de ingezetenen moet behartigen.]

43

[Toelichting: Tweede lid (toestand op 1 januari is bepalend voor wie omslagplichtig is)

In dit lid is bepaald dat als ingezetene wordt aangemerkt degene die op 1 januari van het kalenderjaar blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik heeft van woonruimte.

Indien een woonruimte wordt gebruikt door personen die een gezamenlijke huishouding vormen, wordt slechts een van hen in de ingezetenenomslag betrokken. De ambtenaar die belast is met de heffing wijst hiertoe een lid van dat huishouden aan. Hij houdt daarbij rekening met het "Aanwijzingsbesluit belastingplichtigen" van het waterschap. Indien conform dit beleid is gehandeld, dienen bezwaren op grond van het feit dat een ander lid van het huishouden de aanslag had moeten ontvangen, ongegrond te worden verklaard.

Bij gebruik van een onzelfstandig deel van een woonruimte -bij voorbeeld in geval van kamerverhuur- kan voor dit gebruik geen ingezetenenomslag worden geheven (Hoge Raad 26 juni 1996, nr. 31176, Belastingblad 1996, blz. 436).

Met ingang van 1 januari 2001 staat in de waterschapswet een definitie van het begrip woonruimte die gelijk is aan de definitie in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De heffing van ingezetenenomslag is niet beperkt tot het gebruik van onroerende zaken. Indien ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan, leidt ook het gebruik van (roerende) woonwagens en woonboten als woonruimte tot heffing.]

44

[Toelichting: Artikel 15 (tarieven ingezetenen)

Uit de Kostentoedelingsverordening blijkt de afweging van belangen (het algemeen taakbelang van de ingezetenen en een of meer specifieke taakbelangen van de onroerende zaken). Hieruit volgt dat het tarief per waterschapstaak kan verschillen of zelfs ontbreken.

Verder wordt verwezen naar de toelichting op artikel 7 (tarieven ongebouwd), die mutatis mutandis ook geldt voor de ingezetenentarieven.]

45

[Toelichting: Artikel 16 (wijze van heffing)

Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, maar niet bij wege van afdracht op aangifte. Het hangt van de aard van de belasting af, welke heffingstechniek het meest het doelmatig is.

Waterschapsomslagen worden in de regel geheven bij wege van aanslag. Deze heffingswij­ze is dan ook in artikel 16 voorgeschreven.]

46

[Toelichting: Artikel 17 (aanslagen bij meerdere omslagplichtigen)

Ingevolge artikel 142 1e tm 3e lid van de Waterschapswet zijn waterschappen bevoegd om in gevallen waarin voor hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen. Degene op wiens naam de aanslag is gesteld, is bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht, naar evenredigheid van ieders belastingplicht te verhalen op de overige belastingplichtigen. De waterschappen zijn bevoegd de aanslag voor het geheel in te vorderen bij degene op wiens naam de aanslag is gesteld. De toevoeging "cum suis" die in het verleden wel werd gebruikt om aan te geven dat er buiten degene die op het aanslagbiljet was genoemd ook andere personen omslagplichtig waren, is gezien het bovenstaande niet noodzakelijk (maar wel toegestaan).

Degenen op wiens naam de belastingaanslag niet is gesteld maar die wel belastingplichtig zijn, zijn bevoegd tegen de aanslag bezwaar en beroep in te stellen (artikel 142, vierde lid, van de Waterschapswet). Indien deze belastingplichtigen daarom vragen, dienen zij op de hoogte te worden gebracht van de gegevens met betrekking tot de aanslag, voor zover die gegevens voor het maken van bezwaar redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht.

Belastingplichtigen op wiens naam de aanslag niet is gesteld, zullen er wellicht niet altijd in slagen hun bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn van zes weken in te dienen. Het kan immers gebeuren dat zij door de andere belastingplichtige pas op een zodanig moment van de aanslag in kennis worden gesteld, dat zij onmogelijk aan de wettelijke termijn kunnen voldoen. In deze situaties moet op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuurs­recht worden beoordeeld of de indiener van het bezwaarschrift al dan niet in verzuim is. Van belang hierbij is dat de belastingplichtige, zodra hij van de aanslag kennis draagt, zijn bezwaarschrift zo spoedig mogelijk als van hem redelijkerwijs kan worden verlangd, behoort in te dienen.

Artikel 17 heeft geen betrekking op de ingezetenenomslag. Voor die omslag geldt artikel 118, derde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet. Daarin is bepaald dat bij gebruik van een woonruimte door meerdere personen die gezamenlijk een huishouden vormen, slechts één persoon belastingplichtig is.]

47

 

[Toelichting: Artikel 20 (kwijtschelding)

Op basis van artikel 144, derde lid, van de Waterschapswet kan het algemeen bestuur van het waterschap besluiten dat van een bepaalde belasting geen of slechts gedeeltelijke kwijtschelding wordt verleend.]

48

[Toelichting: Artikel 21 (nadere regels)

Naast de in de verordening geregelde onderwerpen kunnen voor de heffing en de invordering van belasting nog andere onderwerpen van belang zijn. Het gaat hierbij met name om regels voor het doen van aangifte, het opleggen van voorlopige aanslagen en de invorderingsrente. Gelet op artikel 123, vierde lid, van de Waterschapswet is het college van dijkgraaf en heemraden bevoegd dergelijke regels vast te stellen.]

49

[Toelichting: Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de heffing op grond van de nieuwe verordening ingaat (1 januari 2008. Hierdoor wordt voorkomen dat tegelijk twee verschillende verordeningen van kracht zijn. De oude verordening blijft echter van toepassing op belastbare feiten die zich voor 1 januari 2008 hebben voorgedaan.]

50

[Toelichting: Het tweede lid regelt de inwerkingtreding van de verordening. Voor inwerkingtreding is vereist dat de verordening bekend wordt gemaakt conform artikel 73 van de Waterschaps­wet.

De Hoge Raad heeft in een reeks van arresten beslist of een belastingverordening (van een gemeente of van een waterschap) op correcte wijze bekend is gemaakt. Zie onder andere Hoge Raad 24 december 1997, nrs. 31643 en 32325, Belastingblad 1998, blz. 146 en 148, Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33632, BNB 2000/15 en Hoge Raad 27 juli 1999, nr. 34499, Belastingblad 1999, blz. 637.

Ingevolge artikel 74 van de Waterschapswet treedt een verordening in werking met ingang van de achtste dag na de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangewezen. De datum van inwerkingtreding mag echter niet eerder zijn dan de datum van vaststelling en bekendmaking van de verordening. In dit geval treedt de verordening in werking op 1 januari 2008.]

51

[Toelichting: Het derde lid van artikel 21 bepaalt het tijdstip van ingang van de heffing. Dit tijdstip valt samen met het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening.]

52

[Toelichting: Het vierde lid van dit artikel voorziet de verordening van een citeertitel.]