Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Keur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Officiële naam regelingKeur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
CiteertitelKeur van Schieland en de Krimpenerwaard
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Keur van Schieland  die vanaf 1.1.1998 gold

en de Keur van de Krimpenerwaard die  vanaf 1.7.2005 van kracht was.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 78
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 7:25 en 8:72

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-04-200822-12-2009nieuwe regeling

20-02-2008

Postiljon editie Zoetermeer, 6 maart 2008

-

Tekst van de regeling

Keur van Schieland en de Krimpenerwaard incl. toelichtng

I       Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen
  • In deze keur wordt verstaan onder:

  • a. Bestuur: het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;

  • b. Waterstaatswerken: waterkeringen en wateren, met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven, alsmede nog niet in de legger opgenomen waterkeringen en wateren, gelegen in het beheersgebied van Schieland en de Krimpenerwaard.

  • c. Waterkeringen: kunstmatige hoogten en (gedeelten van) natuurlijke hoogten of gronden, met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, alsmede de bijbehorende zones.

  • d. Wateren: wateren, watergangen en waterpartijen inclusief waterbodems, bovenwatertaluds, onderhoudsstroken en bijbehorende zones, die deel uitmaken van het oppervlaktewatersysteem waarover het hoogheemraadschap het beheer voert en die dienen voor de aan- en/of afvoer en/of berging van water, alsmede waterscheidingen en de Voorboezem te Rotterdam.   

  • a. Kernzone: de centrale gedeelten van de waterstaatswerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • b. Beschermingszones: de gronden aan weerszijden van de kernzone van waterkeringen en wateren die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • c. Buitenbeschermingszone: de buiten de beschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van de waterstaatswerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • d. Onderhoudsstroken: de gronden grenzend aan wateren, dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan die wateren en die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • e. Kunstwerken: waterstaatkundige bouwwerken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap, dan wel uit andere hoofde behoren tot een waterkering of gelegen zijn in of over een water.

  • f. Waterscheidingen: gronden of voorzieningen bestemd voor het scheiden van peilgebieden.

  • g. Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

  • h. Legger: staat van waterstaatswerken waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens wet, reglement of verordening, en waarop naast onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen, de ligging, vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven;

  • i Afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

  • j. Aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;

  • k. Lozen: het brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;

  • l. Onttrekken: het halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht;

  • m. Ecologische toestand: de levensgemeenschap van planten en dieren, en de belangrijkste factoren die hiervoor bepalend zijn;

  • n. Natuurvriendelijke oevers: oevers die ten behoeve van de ecologische toestand en (natte) natuurwaarden zijn ingericht met een ondiepe ‘natte ‘zone die oever- en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen.

Artikel 2 – Hoofdelijke aansprakelijkheid
  • 1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen tevens op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

II      Gedoogplichten

Artikel 3 –Onderhoud en uitvoering van werkzaamheden
  • De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:

  • a. degenen, die met het onderhoud, beheer of toezicht van waterstaatswerken zijn belast op hun percelen toe te laten;

  • b. materialen en materieel op hun percelen toe te laten;

  • c. alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;

  • d. alle beletselen weg te nemen, welke aan het toezicht, aan de uit­voe­ring van het onder­houd en aan de overige werkzaamheden van of in opdracht van het waterschap in de weg staan of kunnen staan. 

  • Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel twee, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste twee maal vierentwintig uren tevoren schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 4 – Gedoogplicht waterberging

De eigenaren van gronden die in het kader van de ruimtelijke ordening zijn bestemd als waterbergingsgebied en zijn opgenomen in de legger, zijn gehouden tijdelijke berging van water op die gronden te gedogen, wanneer naar het oordeel van het bestuur hun belangen onteigening niet vorderen.

III     Gebodsbepalingen

 Artikel 5 Afsluitbare kunstwerken (coupures)

1.  De eigenaren van in waterkeringen voorkomende afsluitbare kunstwerken dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door het bestuur terstond worden gesloten.

2.   De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken in waterkeringen dienen door de eigena­ren in goede staat te worden gehouden; zo vaak dit door

       het bestuur nodig wordt geoordeeld dient de goede werking te worden getoond.

3.   De eigenaren van de in de waterkeringen voorkomende afsluitbare kunstwerken of de daaraan grenzende werken zijn verplicht toe te staan dat daarin,

      daaraan of daarop vanwege het waterschap voorzieningen worden aangebracht voor het plaatsen c.q. bevestigen van de voor afsluiting van de kunstwerken

      bestemde keermiddelen. Voorts zijn zij verplicht toe te staan dat de afsluitbare kunstwerken door of namens het bestuur worden gesloten indien zulks ten

      behoeve van de waterstaatszorg nodig is.

4.   In geval van hoge rivierstand, ijsgang, overstroming of andere buitengewone omstandigheden, moeten de bevelen, die door het bestuur worden gegeven

      tot het sluiten of openhouden van de afsluitbare kunstwerken en tot het inleggen of uithalen van schot­balken voor sluizen en duikers door de beheerders

      dan wel door de onder­houds­plichtigen van die werken onmid­dellijk worden uitge­voerd.

Artikel 6 Stuwen

De eigenaren van stuwen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door het bestuur op een niveau worden gesteld als in de aanzegging is aangegeven.

Artikel 7 Afrasteringen

De eigenaren van percelen bestemd tot het houden van vee die gelegen zijn langs of nabij waterstaatswerken kunnen door het bestuur worden verplicht afrasteringen aan te brengen indien dat nodig is om te voorkomen dat door afkalving of inzakking de af- en/of aanvoer en/of berging van water wordt gehinderd.

Artikel 8 Keermuren

De eigenaren van grondkerende muren die een waterstaatkundige functie hebben dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door het bestuur worden ontbloot teneinde het  bestuur of de door hem daartoe aangewezen personen in de gelegenheid te stellen de staat van onderhoud van die muren te onderzoeken en na dit onderzoek eveneens op eerste aanschrijving van het bestuur en met inachtneming van te geven voorschriften, één en ander weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen.

Artikel 9 Buizen e.d. boven wateren.

De eigenaren van gronden gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het hoogheemraadschap, dienen er - na voorafgaande kennisgeving door het hoogheemraadschap - voor te zorgen dat de eindbuizen van draineer-, riool-, aan- en afvoerleidingen, die in de wateren uitmonden, en afrasteringen tijdens de uitvoering van het onderhoud zijn weggenomen. Eindbuizen, die naar het oordeel van het bestuur niet kunnen worden weggenomen, dienen voldoende te worden gemarkeerd.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 10 – Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

III.1  Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 11 – Gewoon onderhoud
  • De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor:

  • a. het in stand houden van de bekledingen, grasmat en andere begroeiingen dienende tot verdediging van de waterkering. 

  • b. het vrijhouden van ruigten, waaronder distels en netels;

  • c. het herstellen van beschadigingen;

  • d. het dichten van gaten; 

  • e. het bestrijden van wild dat de waterkering schaadt, met uitzondering van muskusratten;

  • f. het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen; 

  • g. het onderhoud van houtgewas.

Artikel 12 - Buitengewoon onderhoud
  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Aan waterkeringen gelegen langs de Nieuwe Maas, de Lek en de Hollandsche IJssel mag in de jaarlijkse periode van 1 oktober tot 1 april geen buitengewoon onderhoud, dan wel werkzaamheden anders dan vermeld in artikel 11, worden uitgevoerd.

  • 3. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen, waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de vorm, afmeting en constructie bij de inwerkingtreding van deze keur.

  • 4. Daar waar een waterkering ruimere afmetingen heeft dan in de legger is voorgeschreven, moeten deze op de bestaande afmetingen worden onderhouden door de eigenaar van de ondergrond en/of de wegconstructie.

Artikel 13 – Werken

De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven waterkeringen zijn aangebracht en een (mede)waterkerende functie hebben zijn verplicht deze waterkerend te houden.

III.2  Onderhoud aan wateren

Artikel 14 - Algemeen
  • 1. De onderhoudsplichtigen dienen het onderhoud met hiervoor beschikbare technieken zodanig uit te voeren dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van natuurvriendelijke oevers, of delen daarvan, dienen deze in goede staat en op voldoende diepte te houden.

  • 3. De eigenaren van wateren, waarvan het onderhoud nog niet expliciet in de legger is opgenomen, zijn verplicht deze wateren te onderhouden overeenkomstig de  bepalingen in de artikelen 15 en 16.

Artikel 15 – Gewoon onderhoud
  • a. De onderhoudsplichtigen tot gewoon onderhoud van wateren dragen te dien aanzien zorg voor:

  • b. het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen of kunnen hinderen;

  • c. het vóór de door het bestuur vooraf aangekondigde schouwdata schonen door het maaien en verwijderen van begroeiingen, anders dan die dienen tot verdediging van de taluds, tenzij naar het oordeel van het bestuur deze begroeiingen de af- en/of aanvoer en/of de berging van water niet hinderen.

  • d. het in stand houden van de oevers en de boven water gelegen taluds, met inbegrip van het afsteken en ophalen van de kanten, alsmede van de daartoe behorende wer­ken,voor zover dat nodig is om te voorko­men dat door inzakking de af- en/of aanvoer en/of de berging van water wordt gehin­derd;

  • e. het zodanig opsnoeien van de over de betref­fende wateren en de over de onderhoudsstrook hangende houtgewas­sen dat het onder­houd en de bereikbaarheid niet  worden belemmerd.

Artikel 16 – Buitengewoon onderhoud
  • 1. De onderhoudsplichtigen tot buitengewoon onderhoud zijn verplicht tot instandhouding overeen­komstig het in de legger bepaalde omtrent rich­ting, vorm, afme­ting en  constructie.

  • 2. Daar waar een water ruimere afmetingen heeft dan in de legger is voorgeschreven, moet dit op de bestaande afmetingen worden onderhouden.

Artikel 17 – Specieberging

Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap moet de specie worden ontvangen, die bij het onderhoud ten behoeve van de af– en/of aanvoer van water uit die wateren wordt verwijderd. Onder specie wordt mede begrepen het bij dit onderhoud vrijkomende plantaardige materiaal, drijfvuil en dergelijke.

IV     Verbodsbepalingen

IV.1  Algemeen

Artikel 18 – Waterstaatswerken
  • Het is verboden in, op, onder en boven waterstaatswerken: 

  • a. werkzaamheden te verrichten; 

  • b. werken aan te brengen of te hebben; 

  • c. bomen, struiken of andere beplantingen aan te brengen, te hebben of te verwijderen; 

  • d. kabels, buizen of leidingen aan te brengen, te hebben of te verwijderen; 

  • e. stoffen, voorwerpen of vee te brengen, te verwijderen of te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen; 

  • f. activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen; 

  • g. zich anders dan als rechthebbende te bevinden indien dat vanwege het bestuur op kenbare wijze is aangegeven; 

  • h. buiten verharde wegen met rij– of voertuigen dan wel lastdier te rijden of vee te drijven; 

  • i. chemische middelen of meststoffen te gebruiken, te zaaien of te hebben;

  • j. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben. 

  • k. zich op wateren te verplaatsen door middel van mechanisch voortbewogen vaartuigen;  

  • l. vaartuigen of vlotten onbeheerd op wateren te laten drijven; 

  • m. vaste ligplaats met een vaartuig in te nemen op wateren; 

  • n. vis te onttrekken of uit te zetten zonder een door het bestuur goedgekeurd visplan.

IV.2  Bijzondere verbodsbepalingen in het kader van de Wet op de waterhuishouding

Artikel 19 – Aan– en afvoer en lozen van water
  • Het is verboden:

  • a. water van buiten Schieland en de Krimpenerwaard in te laten of daartoe sluizen, pompen, buizen, goten of andere inlaatmiddelen te maken of te hebben;

  • b. water van het ene peilgebied naar het andere peilge­bied te brengen of te doen brengen;

  • c. water al dan niet door middel van werken te brengen op opper­vlaktewateren op een wijze waarop meer dan 50 m3 water per uur kan worden geloosd.

IV.3     Overige verbodsbepalingen

Artikel 20
  • Het is verboden in het gebied van het hoogheemraadschap:

  • a. bevers, beverratten of muskusratten te houden of te hebben;

  • b. werken uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij door middel van explosieven geologische of bodemkundige onderzoekingen worden verricht;

  • c. binnen 100 meter uit de begrenzingen van de kernzone van een waterkering:  

    -   wijzigingen in de grondwaterstand aan te brengen;  

    -   leidingen te leggen of te hebben met een hogere maximale bedrijfsdruk dan 10 bar;

  • d. binnen een afstand van 50 meter vanaf een gemaal of andere bemalingsinrichting te zwemmen, met een vaartuig ligplaats in te nemen, fuiken of ander vis­tuig, met uitzondering van een hengel, te plaatsen of te hebben;

  • e. binnen een afstand van 400 meter uit windwatermolens werken en (opgaande) beplantingen aan te brengen of te hebben;

  • f. verharde oppervlakten aan te brengen met een totale oppervlakte van meer dan 500 m², waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, wordt geloosd op het oppervlaktewater;

  • g. werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een toename van de kwel of wegzijging van het grondwater is te verwachten;

  • h. werken te maken of te hebben of handelingen te verrichten die direct of indirect verzilting kunnen veroorzaken of bevorderen.

Artikel 21 – Algeheel verbod aan– en afvoer, onttrekken en lozen van water (beregeningsverbod)

Het is verboden water aan– en af te voeren, te onttrekken of te lozen indien het bestuur zodanig verbod heeft bekendgemaakt op grond van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan.

V      Wegen

V.1    Begripsomschrijvingen

Artikel 22
  • In dit hoofdstuk van de keur wordt verstaan onder:

  • a. Wegen: wegen in de zin van de Wegenwet en in beheer van het hoogheemraadschap, daaronder mede begrepen bermen, taluds, tussenstroken bij twee of meer rijbanen, stoepen, glooiingen, sloten, duikers, sluizen, beschoeiingen en andere zich in die wegen bevindende of daarmee rechtstreeks verbonden werken.

  • b. Grens van de weg:

    1. grens van hetgeen krachtens de definitie van wegen tot de weg wordt gerekend of - waar geen duidelijke grens kan  worden aangegeven - de eigendomsgrens  van het wegperceel.

    2. de toepassing van dit hoofdstuk wordt de grens van een weg in elk geval geacht te liggen op tenminste 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen.

  • c. Kunstwerken: een civieltechnisch bouwwerk dat dient om een weg of verkeersbaan over een andere weg of verkeersbaan, een  vaarweg of ander oppervlaktewater heen, dan wel daaronder te voeren.

  • d. Inrit: de toegang naar een gebouw of besloten erf; een toegang door middel van een verlaagd trottoir of een verlaagde trottoirband vormt eveneens een inrit.

  • e. Uitrit: de uitgang van een gebouw of besloten erf; een uitgang door middel van een verlaagd trottoir of een verlaagde trottoirband vormt eveneens een uitrit. 

  • f. Parkeerstroken: de langs de rijbaan gelegen verharding die is bestemd voor stilstaande of geparkeerde voertuigen.

  • g. Beplanting: bomen, heesters, rijs- en hakhout, struik- en andere gewassen, de wortels inbegrepen.

  • h. Wegmeubilair: openbare verlichting, verkeersborden, verkeerszuilen, verkeerslichteninstallaties, waarschuwingshekken,geleiderail, reflectorpalen en dergelijke voorzieningen ten dienste van het verkeer.

  • i. Wegmarkering: de in, op of aan de weg aangebrachte markeringen, zoals strepen, voorrangsaanduidingen, signaleringen en dergelijke.

  • j. voertuigen: alle in artikel 1, onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bedoelde voertuigen, indien en voor zover in deze keur niet anders is bepaald.

  • k. Verkeer: alle weggebruikers als bedoeld in artikel 1, onder aj van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

V.2    Gebodsbepalingen

Artikel 23
  • 1. Het onderhoud van de wegen omvat al hetgeen nodig is om de wegen in een goede staat te houden, met inachtneming van hetgeen in de wegenlegger is omschreven.

  • 2. Tot het houden van de wegen in een goede staat behoort onder meer:

  • a. het houden van de kunstwerken in zodanige staat dat zij voor de goede toestand van de weg geen gevaar opleveren zodat de weggebruikers veilig en ongehinderd kunnen passeren;

  • b het in een tegen de achtergrond afstekende kleur bewerkt houden van leuningen van bruggen en andere kunstwerken;

  • c. het in goede staat houden van wegmeubilair en wegmarkering.

  • 3. De onderhoudsplichtige van de beplanting draagt er zorg voor, dat:

  • a. geen takken over de rijbanen uitsteken op geringere hoogte dan 4 meter;

  • b. geen takken over de bermen en paden uitsteken op geringere hoogte dan 3 meter;

  • c. hagen en struiken op bermen of grenzen van wegen steeds zodanig zijn gesnoeid dat zij geen gevaar of hinder voor de weggebruikers kunnen veroorzaken en het vrije uitzicht in bochten en bij kruisingen met andere wegen niet  belemmeren, een en ander onverminderd het bij enig wettelijk voorschrift te dezen ten aanzien bepaald.

Artikel 24
  • 1. Degene, die een recht van beplanting heeft, is verplicht van zijn voornemen tot het planten, vellen of rooien tenminste dertig dagen tevoren schriftelijk kennis te geven aan het bestuur en zich bij de uitvoering te gedragen naar de hem door dat gezag gegeven voorschriften en aanwijzingen.

  • 2. De rechthebbende op de beplanting is verplicht tot zodanig onderhoud, dat geen hinder of gevaar ontstaat voor het normale gebruik van de weg.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verwijdert de rechthebbende op de beplanting op last van het bevoegd gezag de bomen, takken of wortels, die dit gezag voor het normale gebruik van de weg hinderlijk of gevaarlijk acht, binnen de bij die lastgeving bepaalde termijn en evenzo de bomen die gestorven, omgewaaid of afgebroken zijn.

Artikel 25

Onverminderd de op dit punt bestaande wettelijke regelingen, is de rechthebbende op de beplanting verplicht de door storm of andere oorzaken op de weg gevallen gedeelten van die beplanting ten spoedigste zodanig te plaatsen dat het verkeer daarvan geen hinder ondervindt en deze gedeelten daarna binnen de door het bestuur te stellen termijn van de weg te verwijderen.

V.3      Verbodsbepalingen

Artikel 26

Het is behoudens verkregen rechten en onverminderd het bepaalde in de Boswet verboden van de wegen gebruik te maken tot het planten, behouden of verwijderen van bomen, heesters, struikgewassen, rijs- en hakhout.

Artikel 27
  • Het is verboden:

  • a. een wegsloot te dempen of deze af te dammen, zulks onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze keur;

  • b. de aard, de hoogte en/of breedte van de verhardingen te veranderen of op andere wijze verandering te brengen in de  wijze van aanleg, zoals die is omschreven in de wegenlegger;

  • c. bestaande kunstwerken te wijzigen of op te ruimen of nieuwe kunstwerken op, aan of in een weg aan te brengen;

  • d. in een weg te graven, te roeren of te spitten;

  • e. de rijbaan of rijbanen van een weg tijdelijk op te breken;

  • f. daken, goten of riolen op of over de wegen te laten afwateren;

  • g. aan een weg een bestaand wegdek, hetwelk met die weg tot dusverre geen verbinding had, dan wel een weg waarop deze verordening niet van toepassing is aan te sluiten;

  • h. een overbrugging van (viaduct over) een weg te maken of een bestaande weg over een andere weg heen te leiden;

  • i. een onderdoorgang van (tunnel onder) een weg te maken of een bestaande weg onder een andere weg door te voeren;

  • j. op of in de wegen te leggen, te hebben of te gebruiken alle soorten van rails, waarlangs op enigerlei wijze vervoer kan plaatshebben met daarvoor ingerichte voertuigen, behalve rails ten dienste van spoorwegen, bedoeld in de Spoorwegenwet en ten dienste van spoor- en tramwegen, waarop de artikelen 2 en 3 van de Lokaalspoor- en  

    Tramwegenwet van toepassing zijn;

  • k. onverminderd daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen op een weg te plaatsen, te werpen, uit te gieten of te laten afvloeien voorwerpen of stoffen, welke aanleiding kunnen geven tot verontreiniging, benadeling, beschadiging of een slechte afwatering van de weg;

  • l. aan degene, door wiens toedoen, handelen of nalaten één of meer voorwerpen of stoffen, als in het eerste lid bedoeld,op een weg zijn geraakt, deze daarop te laten;

  • m. naar een weg uit te wegen;

  • n. in- of uitritten te maken, te hebben of te wijzigen.

Artikel 28 

1.        Het is verboden van de wegen gebruik te maken:

           a.   tot het plaatsen van caravans, woonwagens, tenten en kramen;

           b.   tot het innemen van een vaste standplaats met voertuigen en dergelijke;

           c.    tot het innemen van een vaste standplaats voor de verkoop van waren;

           d.   tot het plaatsen en laten staan van lantaarn- en andere palen, onverminderd het bepaalde in de 

                 Telecommunicatiewet, van borden of zuilen met uitzondering van verkeerstekens, waarvan het plaatsen en

                 aanbrengen bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn geregeld en van de door het 

                 bevoegd gezag daarmee gelijk te stellen verkeersaanduidingen;

           e.   tot het maken en behouden van voetpaden en stoepen;

           f.    tot het plaatsen en laten staan van gebouwen en andere getimmerten of constructies, pompen voor de 

                 verkoop van motorbrandstoffen, banken, tafels, muren, hekken, heiningen, afrasteringen, schotten, 

                 schuttingen en dergelijke;

           g.   tot het daarboven of daarin maken en behouden van erkers, balkons en andere uitspringende constructiedelen

                 of voorwerpen, of het daarover laten draaien van hekken, deuren, ramen, blinden of dergelijke;

           h.   tot het maken en behouden van putten en het leggen en laten liggen van goten, riolen, duikers, buizen en

                 kabels onverminderd het bepaalde in de Telecommunicatiewet;

           i.    tot het plaatsen of leggen en laten staan of liggen van landbouw- en tuinbouwproducten, snoeisel, mest,

                 afval of vuil van hout, grond of andere dergelijke voortbrengselen of stoffen of van stenen en andere materialen;

           j.    tot het daarboven en daarover spannen en gespannen houden van touwen, draden en kabels en het hangen

                 en laten hangen van voorwerpen, onverminderd het bepaalde in de Wet op de Telecommunicatie-voorzieningen;

           k.   tot het langs de weg plaatsen of behouden van bijenkorven of bijenkasten op geringere afstand dan 20 meter

                 uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen;

           l.    met een voertuig, waarvan de wielen niet zijn ontdaan van klei, modder, mest of andere stoffen, welke voor

                 de weg schadelijk kunnen zijn of de veiligheid van het verkeer in gevaar kunnen brengen;

           m.  tot het uitvoeren en behouden van enig niet elders in deze keur met name verboden werk, waardoor in de

                  toestand van weg of werken verandering wordt gebracht.

2.   Het is langs de wegen verboden:

           a.   heggen en afscheidingen op kortere afstand dan 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde 

                 banen te hebben, aan te brengen of te behouden;

           b.   verlichting, verlichte voorwerpen, reclames of licht- en geluidgevende voorzieningen en van (retro)

                 reflecterende materialen voorziene voorwerpen aan te brengen of te behouden, op een zodanige wijze dat 

                 de veiligheid van het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht;

           c.   binnen een afstand van 10 m. uit de as van de weg werken te maken, te hebben, te vernieuwen of te wijzigen.

V.4       Overige bepalingen

Artikel 29                                     

1.      Met het oog op de behoeften van het verkeer en de veiligheid daarvan kan het bestuur nadere regels vaststellen omtrent het verkrijgen en handhaven van voldoende

         uitzicht bij in- en uitritten aan en bochten in of kruisingen van wegen. Deze regels bevatten de voorschriften die moeten worden in acht genomen ter verkrijging of

         handhaving van vorenbedoeld uitzicht.

2.      Het is verboden in strijd met de in het vorige lid bedoelde regels en ook overigens bij in- en uitritten aan en bochten in of kruisingen van wegen getimmerten of andere

         bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorwerpen, dan wel beplantingen zodanig te plaatsen aan te brengen of te hebben, zodanig dat daardoor voor het verkeer het vrije

         uitzicht wordt belemmerd.

VI     Vrijstelling en ontheffing van gebods– en verbodsbepalingen

Artikel 30 – Vrijstelling verboden – nadere regels

1.   De in artikel 18 genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of

      buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken.

2.   De verenigde vergadering bepaalt bij algemene regeling en daarbij te stellen regels voor welke handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen de verboden in

      deze keur geen toepassing vinden.

3.   Bij de algemene regeling bedoeld in het tweede lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen te melden.

4.   Om in werking te kunnen treden dient het in het tweede lid bedoelde besluit overeen­komstig de bepalingen van artikel 73, tweede en vierde lid, van de Water­schaps­wet

       te worden bekendge­maakt.

Artikel 31

1.   Het bestuur kan van de in deze keur gestelde gebods– en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.

2.   Een verleende ontheffing kan door het bestuur worden gewijzigd en geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

Artikel 32 – Beperkingen en voorschriften bij ontheffing

1.   Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

2.   Een ontheffing kan worden verleend onder de beperking dat daarvan binnen een daarbij te stellen termijn gebruik moet zijn gemaakt om te voorkomen dat de ontheffing

       van rechtswege vervalt.

3.   Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing financiële zekerheid stelt voor de kosten van verwijdering van het op grond van

      de ontheffing aangebrachte werk na beëindiging van het gebruik daarvan.

4.   Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing een betaling verricht of anderszins compensatie biedt met het oog op de

      bescherming van de belangen met het oog waarop het vereiste van ontheffing is gesteld.

5.   Een ontheffing geldt, tenzij in de ontheffing anders is bepaald, voor de rechtsopvolgers van de houder van de ontheffing. Binnen twaalf weken, te rekenen vanaf de dag van de rechtsopvolging, dient wijziging van de tenaamstelling te worden gevraagd bij het bestuur.

VII Dijkleger

Artikel 33

1.      Tot bewaking en verdediging van de waterkeringen bij dringend of dreigend gevaar, of tot hulp in geval van doorbraak, stelt het bestuur een dijkle­ger samen. De leden van het dijkleger worden benoemd en ontslagen door het bestuur. Een van de leden wordt door het bestuur benoemd tot voorman.

2.      Het bevel over het dijkleger berust bij de dijkgraaf of de hoog­heemraad die hem vervangt.

3.      De oproeping van het dijkleger in geval van dringend of dreigend gevaar geschiedt op bevel van de dijkgraaf door de voorman of door een door de dijkgraaf aangewezen medewerker van het waterschap. De opgeroepenen zijn verplicht onverwijld binnen de bepaalde tijd op de aangewezen plaats aanwezig te zijn.

4.      De leden van het dijkleger moeten alle in het belang van de veilig­heid gegeven orders van de dijkgraaf of de door hem aangewezen personen nauwkeu­rig opvolgen.

5.      De leden van het dijkleger ontvangen voor de verrichte diensten een vergoeding. De hoogte van de vergoeding per uur wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld, rekening houdend met het dag en het uur waarop de diensten zijn verricht.

Artikel 34

1.      Onverminderd de voorgaande artikelen en het bepaalde in artikel 93 van de Waterschapswet zijn de inwoners van het hoogheemraadschap tot bewaking en verdediging van de waterkeringen of tot het verlenen van hulp in geval van dijkdoorbraak of dreigend gevaar op eerste aanwijzing van het bestuur en bij dringend of dreigend gevaar als bedoeld in artikel 96 van de Waterschapswet op eerste aanwijzing van de dijkgraaf of de hoogheemraad die hem vervangt of de door hem aangewezen perso(o)n(en), verplicht tot het tijdelijk verrichten van persoonlijke diensten.

2.      Het bestuur kan tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dringend gevaar of tot verlening van hulp in geval van dijkdoor­braak de inwoners van het waterschap en de ingelanden, die geen inwoner zijn, verplichten voer- en vaartuigen, tractoren, grondver­zetmachines en andere werktuigen, alsmede materialen en gereed­schappen ter beschikking te stellen met al het daarbijbehorend bedienend personeel. Deze verplichte ter beschik­kingstelling kan ten hoogste voor een periode van 3 dagen worden opgelegd. Het bestuur kent naar redelijkheid en billijkheid een schadeloos­stel­ling toe bij gebruikmaking van zijn bevoegd­heden ingevolge dit artikel.

3.      Het bestuur kan terzake van de uitvoering van de voorgaande leden nadere regels stellen.

VIII  Toezicht op de naleving

Artikel 35 – Schouw

1.  Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

2.  Het bestuur kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

3.  Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door kennisgeving 

     ervan in een dag–, nieuws– of huis–aan–huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

4.  De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw 

     worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde

     lid worden volstaan.

Artikel 36 – Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren.

Artikel 37 – Strafbepalingen

1.  Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2.  Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

IX     Overige bepalingen

Artikel 38 – Schadevergoeding

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

X.      Overgangsbepalingen

Artikel 39 – Vergunningen en ontheffingen

1.    Een vergunning of ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur

       vergunning– of ontheffingplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht

       ingevolge deze keur te zijn verleend.

2.   Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht

      ontheffing of vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

Artikel 40 – Leggers

De bepalingen over onderhoudsplichtigen, afmetingen en zoneringen van waterstaatswerken in de leggers zoals deze golden vóór de inwerkingtreding van deze keur, blijven van kracht zolang voor het desbetreffende gebied of onderwerp waarvoor de legger geldt geen of geen volledige legger in werking is getreden op grond van deze keur. De waterkeringen, wateren en kunstwerken in deze leggers in welke benaming dan ook zijn mede begrepen onder de waterstaatswerken als bedoeld in artikel 1 van deze keur.

Artikel 41 – Onderhoud aan waterstaatswerken

Voor waterstaatswerken, waarvoor de in artikel 40 genoemde leggers niet of nog niet zijn vastgesteld, geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die vóór inwerkingtreding van deze keur het onderhoud verrichtte.

Artikel 42 – Buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken

De onderhoudsplichtigen of eigenaren van waterstaatswerken zijn, in geval van ontbreken van een legger, verplicht tot instandhouding overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.

XI     Slotbepalingen

Artikel 43

1.  Deze keur treedt in werking 8 dagen na bekendmaking daarvan, waarbij de tot dan toe geldende keuren van het hoogheemraadschap van Schieland en van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard  komen te vervallen.

2.  De in het eerste lid genoemde keuren en de daarbij behorende kaarten blijven met betrekking tot het daarin bepaalde omtrent de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en de omvang van hun onderhoudsverplichtingen van kracht voor de gebieden waarvoor zij zijn vastgesteld, totdat een legger of een kaart op grond van deze keur is vastgesteld en onherroepelijk van kracht is geworden.

3.  Deze keur wordt aangehaald als: Keur van Schieland en de Krimpenerwaard.

Deze keur is vastgesteld door de verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard op 20 februari 2008.

Toelichting op de keur van Schieland en de Krimpenerwaard .          

1  Algemene toelichting

1.1 De keur

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is op 1 januari 2005 ontstaan door samenvoeging van de waterschappen Schieland, de Krimpenerwaard en een deel van het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden. De samenvoeging maakte het noodzakelijk een nieuwe keur op te stellen, ter vervanging van de keuren van de voormalige waterschappen. Waar in deze keur het begrip hoogheemraadschap of waterschap wordt gebruikt, wordt gedoeld op het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard.

Als uitgangspunt voor de verboden in de nieuwe keur is gekozen voor de bestaande verboden in de keuren van de voormalige waterschappen. In beginsel is er geen sprake van uitbreiding of beperking. Niettemin zijn enkele nieuwe verboden opgenomen (met name op het punt van de ecologische waterkwaliteit) en biedt deze keur meer mogelijkheden tot vermindering van regelgeving.

De 'keur' is de traditionele naam die waterschappen doorgaans geven aan een verordening met betrekking tot hun waterstaat- en waterhuishoudkundige taken. De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de “behartiging van aan het waterschap opgedragen taken”. De keuren van waterschappen zijn van oorsprong vooral gericht op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast en overstromingen. Met name in de vorm van 'geboden' en 'verboden' voor de wijze van inrichting, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren.

 Door een ruimere definitie van het begrip ‘waterhuishouding’, vooral in de landelijke Derde en Vierde nota waterhuishouding, en de verbreding van de taken van veel waterschappen, is een meer 'integrale' insteek van de Keur noodzakelijk geworden.

Het voorgaande betekent ook dat onderhoudsplichtigen van wateren, oevers enwaterkeringen niet meer alleen moeten letten op een optimale werking van het aan- en afvoersysteem en een optimale bescherming tegen wateroverlast en overstromingen. De wijze van onderhoud dient ook gericht te zijn op de bescherming van de waterkwaliteit, de ecologische toestand (kwaliteit) en daarmee ook op de zogenaamde 'natte' natuurwaarden. Het hoogheemraadschap streeft een goede ecologische toestand na van de watersystemen in haar beheersgebied, conform de Europese Kaderrichtlijn Water en conform nationaal en provinciaal beleid.

Een goede ecologische toestand betekent dat water, oever en waterbodemvoldoende leefmogelijkheden bieden aan de daar van nature thuis horende planten en dieren. Er is een sterke samenhang tussen een goede ecologische toestand, natte natuurwaarden en groene oeverzones. Groene oeverzones leiden tot een hogere diversiteit van planten en dieren en natte natuurwaarden hangen samen met een hoge diversiteit daarvan. Hoe hoger de diversiteit des te hoger zijn de natte natuurwaarden en des te beter is de ecologische toestand.

Het water dient daarnaast ook zoveel mogelijk geschikt te zijn voor het gewenste gebruik door mensen en als drinkplaats voor vee. Dit alles betekent dat het niet alleen gaat om een goede water- en waterbodemkwaliteit maar ook om een passende inrichting en zo natuurvriendelijk mogelijke wijze van beheer en onderhoud van wateren, oevers waterbodem en waterkeringen.

Doelstellingen die met de ecologische toestand (kwaliteit) samenhangen zijn gekoppeld aan het Waterbeheerplan van het hoogheemraadschap. Afhankelijk van de situatie kunnen de voorwaarden voor een ontheffing op een bepaald verbod of gebod strenger zijn.

De Keur bestaat in essentie uit verboden en geboden. Op alle verboden en geboden kan onder bepaalde voorwaarden door het dagelijks bestuur ontheffing (vergunning) worden verleend. Dit is de toestemming om een bepaalde activiteit of ingreep uit te voeren ondanks een algemeen ‘verbod’. Het kan ook gaan om een (gedeeltelijke) ontheffing op een ‘gebod’, zoals de onderhoudsplicht.

Het systeem van vergunningen/ontheffingen en de publicatie daarvan brengt veel administratieve lasten met zich mee, zowel voor de aanvrager als voor het  hoogheemraadschap. In deze keur tezamen met de daarmee samenhangende nadere regels is daarom gekozen om verboden en geboden zo specifiek mogelijk te omschrijven zodat voor veel activiteiten en ingrepen geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.

Daarnaast zal het hoogheemraadschap in de toekomst voor andere veel voorkomende zaken (steigers, afmeren vaartuigen, woonschepen etc.) algemene ontheffingen opstellen. Dit zijn ontheffingen waarin een aantal standaardoverwegingen, -voorschriften en -voorwaarden zijn opgenomen. De activiteit of ingreep is toegestaan wanneer aan deze voorschriften en voorwaarden is of wordt voldaan. Waar nodig kunnen aan de ontheffing specifieke overwegingen en voorschriften worden toegevoegd.

1.2 Wetgeving en beleid

De keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding en de Waterstaatswet 1900. Deze wetgeving gaat ervan uit dat een waterschap het geroepen instituut vormt voor het stellen van gebods- en verbodsregels met betrekking tot de waterstaatswerken die bij het waterschap in beheer zijn. Daarbij is rekening gehouden met recente wijzigingen in genoemde wetgeving, zoals de wijziging van de Wet op de waterhuishouding (Wet van 23 februari 2004, Stb. 2004, 191). Bij die wijziging is onder meer de mogelijkheid van nadere regels in het waterkwantiteitsbeheer geïntroduceerd.

Ook is rekening gehouden met de Kabinetsvisie Andere Overheid (TK 2003-2004, 29 362, nr. 1). Hieraan ligt het streven ten grondslag naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het vaker werken met nadere regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt. De bestuursrechtelijke bepalingen in de keur zijn gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht.

De keur beoogt de bescherming van de beheersobjecten van het hoogheemraadschap, voor zover daarin niet door hogere wet- of regelgeving is voorzien. Hieronder is aangegeven met betrekking tot welke beheerstaken wel of geen regels in de keur zijn opgenomen in relatie tot andere van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

Wegenbeheer

Naast bepalingen over waterkeringen en wateren zijn in de keur ook bepalingen opgenomen over wegen. Deze vormen een aanvulling op hetgeen geregeld is in de Wegenwet. Dit houdt in dat de keurbepalingen over wegen alleen gelden voor wegen in beheer bij het hoogheemraadschap (uitsluitend in de Krimpenerwaard).

Hoewel wegen soms ook onder het begrip waterstaatswerken vallen, is dat in deze keur niet het geval. De bepalingen over wegen zijn zodanig specifiek, dat deze afzonderlijk in de keur zijn opgenomen. Om die reden is ook een afzonderlijke begripsomschrijving voor wegen opgenomen. Onderhoudsbepalingen ten aanzien van wegen zijn niet in de keur opgenomen. Het overgrote deel van de wegen in beheer bij het hoogheemraadschap wordt ook door het hoogheemraadschap onderhouden. Voor zover nog weggedeelten door anderen worden onderhouden, vloeien de onderhoudsverplichtingen rechtstreeks voort uit de Wegenwet en de op grond van die wet vastgestelde wegenlegger.

Waterkwaliteitsbeheer

Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is een integraal waterschap dat niet alleen gericht is op het beheren van de aan- en afvoer van water, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en het zuiveren van afvalwater. Het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem (water, waterbodem, oevers en waterkeringen) behoort eveneens tot de taken. Ook de Europese Kaderrichtlijn water, die inmiddels in Nederland de kracht van wet heeft, is gericht op de bescherming van de ecologische toestand van watersystemen en stelt hier resultaatverplichtingen aan.  

De waterkwaliteitszorg is geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater ter bescherming van de fysisch-chemische waterkwaliteit. De Wet verontreiniging oppervlaktewateren regelt dit uitputtend en laat derhalve geen ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau.

1.3 Modelkeur Unie van Waterschappen

Bij het opstellen van deze keur is uitgegaan van de modelkeur van de Unie van Waterschappen uit juni 2005. De modelkeur bevat echter geen bepalingen over wegen.

In overeenstemming met de modelkeur zijn definitiebepalingen waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven zoveel mogelijk vermeden door te verwijzen naar leggers waarop de ligging, vorm, afmeting en constructie van waterstaatswerken zijn aangegeven. Waar een uitleg van gehanteerde begrippen gewenst is, is die opgenomen in de artikelsgewijze toelichting.  Ook zijn de verbodsbepalingen abstracter geformuleerd dan in vroegere keuren gebruikelijk was. Hiermee wordt voorkomen dat alle mogelijke verboden uiterst gedetailleerd moeten worden omschreven.

Hoewel delictsbepalingen in beginsel zo duidelijk mogelijk moeten worden omschreven, is een zekere vaagheid soms onvermijdelijk omdat niet altijd te voorzien is op welke wijze de te beschermen belangen kunnen worden geschonden. Is dat wel te voorzien, dan worden delictsomschrijvingen mogelijk te verfijnd, met als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en het belang van de algemene duidelijkheid van de wetgeving schade lijdt (HR 31 oktober 2000, NJ 2001, 14).

Een nieuw element is dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid krijgt om nadere regels vast te stellen voor bepaalde handelingen en gedragingen, waarbij het keurverbod niet geldt en die in de plaats komen van de vergunningplicht.

In enkele gevallen zijn bepalingen uit de modelkeur weggelaten of zijn bepalingen opgenomen die niet in de modelkeur voorkomen. Dit houdt dan verband met de specifieke situatie bij het hoogheemraadschap.

1.4 Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de keur moeten worden toegepast met inachtneming van het beleid dat geldt voor het waterstaatkundig zorggebied. Het beleid zoals verwoord in het Waterbeheerplan zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de keur.

Voor toepassing van de keur kunnen nadere beleidsregels worden vastgesteld die richtinggevend zijn voor op grond van de keur te nemen besluiten, zoals de ontheffingverlening, het toezicht en de handhaving. Ter motivering van die besluiten kan worden verwezen naar de beleidsregels en van de beleidsregels kan alleen gemotiveerd worden afgeweken (Titel 4.3 Algemene wet bestuursrecht).

1.5 Ontheffing eigen dienst

In de oude keuren waren de activiteiten van de waterschappen zelf veelal vrijgesteld van de ontheffingplicht. In de nieuwe keur is dit anders en dient het hoogheemraadschap zichzelf ontheffing te verlenen voor werken of handelingen die op grond van de keur verboden zijn. Hiermee wordt bereikt dat ook de werkzaamheden van de eigen dienst via het besluit tot ontheffingverlening vatbaar zijn voor bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Overigens geldt voor een beperkt aantal besluiten, zoals voor aanleg en verbetering van waterstaatswerken, ook nog de mogelijkheid van administratief beroep bij gedeputeerde staten (artikel 153 Waterschapswet).

De verboden van artikel 18 van de keur zijn niet van toepassing op handelingen en gedragingen ten behoeve van herstel en gewoon of buitengewoon onderhoud van waterstaatswerken en wegen. Ook de bepalingen in de keur ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding hebben geen betrekking op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Dit vloeit voort uit de desbetreffende bepalingen in de wet.

1.6 Keur en leggers

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke voorschriften dienen te worden vastgelegd in leggers, liggers, staten of registers. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysische begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen niet direct uit de keur af te lezen.

Deze werkwijze heeft als voordeel dat van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (er hoeft immers niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysische begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de keur niet voor elk type waterstaatswerk een afzonderlijk gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen. Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is.

In het onderhavige systeem is uit de legger – naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen – op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken en waar dus het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze nauw verbonden met de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de inrichting en toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting.

Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de artikelen 79 en 80 van de Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

De legger, bedoeld in de Waterschapswet, heeft dus een tweeledige functie. Naast de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen is dat het aangeven van de begrenzingen van waterstaatswerken met het oog op de toepassing van gebods- en verbodsbepalingen. Ook op grond van andere wetgeving echter kunnen of moeten leggers worden vastgesteld. Zo bepaalt de Wet op de waterkering dat de beheerder van een primaire waterkering een legger vaststelt, waarin is omschreven waaraan die waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. De legger bepaalt daarmee de werkingssfeer van de gebods- en verbodsbepalingen in de keur. De Wet op de waterkering biedt echter geen rechtsgrond voor het opleggen van onderhoudsverplichtingen aan derden. Dat kan dan ook alleen gebeuren door middel van een legger als bedoeld in de Waterschapswet.

Het vaststellen van leggers is op grond van de geldende regelgeving niet voor alle waterstaatswerken verplicht. Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorzien de overgangsbepalingen.

1.7 Onderhoudsverplichtingen

De nieuwe keur brengt geen wijziging in bestaande onderhoudsverplichtingen. De keur bevat slechts een omschrijving van de onderhoudsverplichtingen ten aanzien van waterstaatswerken. Wie onderhoudsplichtig zijn en wat de omvang van hun onderhoudsverplichting is, wordt vastgelegd in de legger. Daarvoor geldt een afzonderlijke vaststellingsprocedure.

Om tot nieuwe leggers te komen dient een eenduidige categorisering van waterstaatswerken op basis van gelijke normen plaats te vinden. Deze vervangt de categoriseringen van de voormalige waterschappen, die daarvoor uiteenlopende normen hanteerden. Vervolgens moet worden bepaald welk deel van het onderhoud door derden-onderhoudsplichtigen moet worden uitgevoerd. De onderhoudsplichtigen en hun onderhoudsverplichtingen worden vervolgens vastgelegd in een nieuwe legger. Wat betreft waterkeringen heeft de eenduidige categorisering intussen plaatsgevonden.

De vaststelling van nieuwe leggers vindt plaats na vaststelling van de keur. In de overgangsbepalingen is opgenomen het uitgangspunt dat bestaande afmetingen, zoneringen en onderhoudsverplichtingen van kracht blijven totdat een nieuwe legger is vastgesteld en onherroepelijk van kracht is geworden. Pas daarna gaan eventuele nieuwe onderhoudsverplichtingen gelden. Dit betekent dat de onderhoudsverplichtingen op basis van de oude keuren, keurkaarten en leggers gehandhaafd dienen te blijven totdat een nieuwe legger is vastgesteld. Een en ander is in de overgangsbepalingen vastgelegd.

2  Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Waterstaatswerken

De objecten (waterkeringen en wateren) die in de legger als waterstaatswerk zijn aangeduid vormen in beginsel de te beschermen en te onderhouden waterstaatswerken. De objecten zijn primaire, secundaire en overige waterkeringen, hoofdwatergangen en overige watergangen, waterpartijen, waterbergingsgebieden etc. Uitgangspunt is dat ook onderhoudszones of beschermingszones tot het waterstaatswerk worden gerekend. Bij waterkeringen kunnen als waterstaatswerk worden aangewezen de zones met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben en met inbegrip van de daarbij behorende onderhoudszone. Bij wateren kan worden gedacht aan de zones met inbegrip van werken en gronden die een functie hebben voor de afvoer, aanvoer of berging van water of voor het onderhoud met het oog op afvoer, aanvoer of berging van water. In principe kan ieder object met een waterstaatkundige functie voor plaatsing op de legger als waterstaatswerk in aanmerking komen. De in de legger aangegeven omvang van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepalen de werking van de verbodsbepalingen.

Legger

Als legger wordt in deze keur aangemerkt elke legger, waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens de wet, bij waterschapsreglement of provinciale verordening. De keur bepaalt niet aan welke vormvereisten een legger moet voldoen, omdat deze vereisten over het algemeen zijn vervat in de regeling waarin de vaststelling wordt voorgeschreven. De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van primaire waterkeringen tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. In provinciale verordeningen is veelal bepaald dat het waterschapsbestuur voor bepaalde waterstaatswerken waarover het waterschap het beheer voert, een legger, ligger of staat van werken vaststelt.

Zoals in het algemene deel van de toelichting is vermeld, kan een waterschap alleen onderhoudsverplichtingen aan derden opleggen in een legger als bedoeld in de Waterschapswet. Daarvoor geldt immers een bijzondere totstandkomingsprocedure, met specifieke procedurele en rechtsbeschermingvoorschriften. Waar in de keur verwezen wordt naar de legger in relatie tot onderhoudsverplichtingen, wordt dan ook alleen gedoeld op de legger ingevolge de Waterschapswet. Voor de toepassing van keurgeboden en –verboden kunnen ook andere leggers bepalend zijn, zoals de legger ingevolge artikel 13 van de Wet op de waterkering.

Voorboezem

De Voorboezem bestaat uit het Buizengat, het Boerengat, het Haringvliet, de Oude Haven, de Wijnhaven, de Scheepmakershaven en de Leuvehaven te Rotterdam en alle daarmee in open verbinding staande wateren, gelegen binnen de grenzen van het taakgebied waterkering van het waterschap.

Artikel 2 - Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het eerste lid van dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Ingevolge het tweede lid van artikel 2 zijn de eigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Hoofdstuk II Gedoogbepalingen

Artikel 3 - Gedoogbepalingen onderhoud en uitvoering van werkzaamheden.

De gedoogplichten van de eigenaren van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900. Genoemde wetsartikelen omvatten echter ook andere werken, zoals elektrische geleidingen en voorzieningen voor het scheepvaartverkeer.

Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet wanneer het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.

Artikel 4 - Gedoogbepaling waterberging

Deze gedoogplicht geldt alleen indien de belangen van de eigenaren niet van dien aard zijn dat onteigening noodzakelijk is. Niettemin kan er aanleiding zijn de eigenaren – zo schadelijke gevolgen optreden – te compenseren.

Hoofdstuk III Gebodsbepalingen

Artikel 5 – Afsluitbare kunstwerken (coupures)

De eigenaren van sluizen, duikers, persleidingen, zuig­lei­dingen, hevelleidingen, uitwateringen, doorgangen en soortgelijke coupures in waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanzegging van of namens het dagelijks bestuur te sluiten. Dit ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 6 - Stuwen

Meestal zijn stuwen in beheer bij het waterschap. Wanneer het beheer of de bediening bij een ander berust en deze bij de afstemming van de bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere waterbeheer nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat de waterbeheerder dit kan tegengaan. Dit artikel bepaalt dat stuwen op eerste aanzegging door of namens het dagelijks bestuur op het daarbij aan te geven niveau dienen te worden gesteld. Voor zover dergelijke werken met ontheffing zijn aangebracht zal een bepaling van gelijke strekking meestal in de ontheffing zijn opgenomen.

Artikel 7 - Afrasteringen

Op grond van deze bepaling kan het dagelijks bestuur in nader te bepalen gevallen eigenaren of gebruikers van gronden waarop vee wordt gehouden verplichten een afrastering te plaatsen om te voorkomen dat deze dieren schade toebrengen aan waterstaatswerken.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 10 - Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de eigenaren van aangrenzende gronden. Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Het onderhoud dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van de Flora- en Faunawet. Bij de invoering van deze wet in 2002 ontstond onduidelijkheid of onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg onder de verbodsbepalingen van deze wet vallen. Door aanpassing van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Stb. 2004, 501) en het opstellen van een gedragscode voor het beheer en onderhoud van waterstaatswerken, waarin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de wet, kan het onderhoud aan waterstaatswerken worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van de Flora- en Faunawet.

III.1 Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 11 - Gewoon onderhoud

In dit artikel wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van gewoon onderhoud aan waterkeringen verplicht zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt uitsluitend van overheidswege.

Artikel 12 - Buitengewoon onderhoud

In dit artikel wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van buitengewoon onderhoud aan waterkeringen verplicht zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit buitengewoon onderhoud wordt, waar het primaire waterkeringen betreft, maar veelal ook bij andere waterkeringen, door het hoogheemraadschap uitgevoerd. De onderhavige bepaling heeft geen betrekking op de situaties waarin dat het geval is, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij anderen berust. De bepaling richt zich dus niet tot de beheerder van de waterkering maar tot andere onderhoudsplichtigen. De situatie waarin andere onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn kan zich met name voordoen bij niet-primaire waterkeringen, zoals buitendijks gelegen kaden, voorland en dergelijke.

Het overgangsrecht voorziet in de situatie dat (nog) geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven.

Op grond van het tweede lid van dit artikel mag buitengewoon onderhoud aan primaire waterkeringen niet worden uitgevoerd tussen 1 oktober en 1 april, tijdens het zogenoemde stormseizoen.

Artikel 13 - Werken

Dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben. Voor zover dergelijke werken met ontheffing zijn aangebracht zullen bepalingen van gelijke strekking meestal in de ontheffing zijn opgenomen.

III.2 Onderhoud aan wateren

Artikel 14 - Algemeen

Het eerste lid van deze bepaling geeft de algemene instructie dat het onderhoud van wateren en watergangen zodanig moet worden uitgevoerd dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad. Deze bepaling mag het gewone of buitengewone onderhoud echter niet onnodig belemmeren of in de weg staan, en laat dus onverlet dat het onderhoud moet worden uitgevoerd overeenkomstig hetgeen in de (onderhouds)legger is vermeld.

Artikel 15 - Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde verplicht voorwerpen, materialen en stoffen die de afvoer, aanvoer of berging van water hinderen of kunnen hinderen, uit de wateren te verwijderen. Dit geldt ook voor overmatige begroeiing of baggerafzetting die de waterhuishouding hindert of kan hinderen. In andere gevallen behoeft het schonen van de wateren alleen tijdig vóór de schouw of schouwen als bedoeld in artikel 35 uitgevoerd te worden, teneinde de maatgevende af- of aanvoer van het water veilig te stellen.

Het gewoon onderhoud omvat voorts het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking of uitspoeling de afvoer, aanvoer of berging van water wordt gehinderd of aangelegde onderhoudsstroken of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.

Artikel 16 - Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het instandhouden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het betreft wateren van overwegend belang voor de afvoer of aanvoer van water voor een groter gebied, het zogenoemde primaire stelsel, veelal uitgevoerd door het hoogheemraadschap. De onderhavige keurbepaling heeft geen betrekking op die situatie, maar op de omstandigheid dat dit onderhoud bij anderen berust. Deze bepaling richt zich dus niet tot het hoogheemraadschap, maar tot andere onderhoudsplichtigen die tot instandhouding van wateren verplicht zijn.

Voor de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, is in het overgangsrecht een voorziening getroffen.

Artikel 17 - Specieberging

Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald dat op erven en gronden gelegen aan een watergang waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die, tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. De verordening waarbij deze duldingsplicht wordt opgelegd is deze keur.

De Waterstaatswet 1900 geeft een ontvangstplicht voor specie. Dit keurartikel bevat ook een ontvangstplicht voor het maaisel dat vrijkomt in het kader van onderhoud. De bevoegdheid regels te stellen omtrent de ontvangstplicht van ander organisch materiaal dan specie berust rechtstreeks op de Waterschapswet (ABRvS 8 juni 2000, AB 2000/268).

De ontvangstplicht geldt ook voor organisch materiaal afkomstig uit natuurvriendelijke oevers, ecologische verbindingszones en dergelijke, een en ander behoudens de mogelijkheid van ontheffing of schadevergoeding (ABRvS 31 juli 2000, AB 2000/437).

Bij het onderhoud vrijkomende bagger en groenresten (maaisel) worden beschouwd als afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer. Artikel 10.2 van die wet verbiedt in principe het storten van afvalstoffen buiten een inrichting. Het op de kant plaatsen van baggerspecie is onder de daarbij bepaalde condities vrijgesteld van dit stortverbod in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. Voorzien is in een wijziging van dit besluit, waarbij ook het storten van groenafval vrijkomend bij onderhoudsactiviteiten wordt toegestaan (Stcrt. 12 oktober 2004, nr. 196, blz. 10).

Afrondend zijn de eigenaren van gronden naast watergangen gehouden de hieruit vrijkomende baggerspecie en maaisel te ontvangen en wanneer dit feitelijk niet mogelijk is de kosten van afvoer, verwerking of opslag te vergoeden aan het hoogheemraadschap.

Hoofdstuk IV Verbodsbepalingen

IV.1  Algemeen

Artikel 18 - Waterstaatswerken

Ingevolge dit artikel worden de als waterstaatswerken aangeduide zones beschermd. Anders dan in voorgaande keuren wordt beoogd die bescherming niet meer met vele specifieke verbodsbepalingen, maar met een meer globale regeling te bieden. Bij nadere beschouwing bleken de vele specifieke verboden handelingen terug te voeren op het verrichten van werkzaamheden of het aanbrengen van werken. Het streven naar vereenvoudiging van regelgeving dat aan deze keur ten grondslag ligt brengt mee dat in de keur een meer algemene verbodsbepaling is opgenomen, die voldoende bescherming kan bieden. Bepalend voor de toepassing van dit artikel zijn de grenzen van het waterstaatswerk. Voor waterstaatswerken bestaande uit waterkeringen geldt dat deze grenzen mede afhankelijk zijn van de fysisch-technische eigenschappen van de waterkering. Daarom moeten de grenzen per waterkering worden bepaald en in de legger worden vastgelegd. Voor zover (nog) geen legger is vastgesteld bevat artikel 40 een overgangsregeling. 

De verbodsbepalingen in deze keur zijn veelal breed geformuleerd, met name de verboden genoemd in artikel 18. Dit kan tot gevolg hebben dat handelingen, werkzaamheden en aanbrengen van werken vergunningplichtig zijn, terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig is.

Het globaal en breed formuleren van de verboden kan tot gevolg hebben dat handelingen, werkzaamheden en werken vergunningplichtig zijn terwijl de waterstaatkundige noodzaak daarvan niet aanwezig is. Deze keur schept daarom de mogelijkheid (zie artikel 30) dat het bestuur bij nadere regeling kan bepalen dat bepaalde verboden niet van toepassing zijn voor bepaalde concrete activiteiten of gebieden, mits voldaan wordt aan de bepaalde regels of voorschriften.   

Artikel 18 heeft geen betrekking op wegen. Hoewel wegen van oudsher ook onder het begrip (droge) waterstaatswerken vallen, wordt in deze keur onderscheid gemaakt tussen waterstaatswerken (waterkeringen en wateren) enerzijds en wegen anderzijds. Verbodsbepalingen met betrekking tot wegen zijn opgenomen in hoofdstuk V.

Het verbod in artikel 18, onderdeel a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip werkzaamheden moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder meer aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhouds-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden.

Het kan gaan om werkzaamheden die als doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, maar ook om werkzaamheden die dat niet als doel hebben, maar waarvan het effect is dat wijziging wordt gebracht in de staat van die werken.

Van het begrip werken in onderdeel b van artikel 18 is in artikel 1 een definitie gegeven. Dit zijn alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.

Artikel 18, onderdeel e, bevat een regeling voor het brengen, plaatsen en hebben van stoffen, voorwerpen of vee. Het verbod geldt niet voor plaatsen die voor opslag van stoffen en voorwerpen of het houden van vee bestemd zijn.

Op grond van artikel 18, onderdeel f, is het verboden activiteiten te houden op andere dan de daarvoor aangewezen plaatsen. Onder activiteiten wordt in dit verband verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten (in groepsverband), het houden van wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten, kermissen en dergelijke.

Het verbod in artikel 18, onderdeel g, om zich te bevinden, anders dan als rechthebbende, op een waterstaatswerk als dat is aangegeven, heeft als achtergrond dat waterstaatswerken in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen. Waar recreatief medegebruik ongewenst is, bijvoorbeeld om schade aan de waterkering te voorkomen of vertrapping van begroeiing tegen te gaan, dient dat op kenbare wijze te worden aangegeven door middel van borden, hekken, afrasteringen, afsluitbomen en dergelijke. Aan een eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde kan de toegang evenwel niet worden ontzegd, omdat hij dan praktisch ieder genot van zijn grond verliest.

Het verbod bedoeld in artikel 18, onderdeel h, geldt voor zover het waterstaatswerk niet bestaat uit een verharde weg. Het verbod heeft ten doel beschadiging van waterstaatswerken door spoorvorming, uittrappen en dergelijke te voorkomen.

Met het bepaalde in artikel 18, onderdeel i, kan worden voorkomen dat door de wijze van bemesting een waterstaatswerk in het ongerede raakt.

Artikel 18, onder k. bepaalt dat het verboden is zich met motorboten e.d. te verplaatsen. Deze bepaling is opgenomen ter bescherming van de oevers.

Artikel 18, onder n.: dit betreft het grootschalig onttrekken of uitzetten van vis.

IV.2 Bijzondere bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding

Op 1 juni 2004 is de Wet op de waterhuishouding gewijzigd. Daarbij is in de wet de mogelijkheid opgenomen nadere regels te stellen in het kader van het kwantiteitsbeheer. Ook op enkele andere punten is de wet gemoderniseerd. Als gevolg daarvan zijn niet langer gedeputeerde staten, maar is de waterbeheerder bevoegd om bij verordening gevallen aan te wijzen waarin een registratie- of vergunningplicht geldt. Bij de aanwijzing van registratie- en vergunningplichtige gevallen wordt rekening gehouden met het waterbeheersplan.

Het nieuwe artikel 33a van de wet geeft de waterbeheerder de bevoegdheid bij verordening nadere regels te stellen voor het lozen van water in, het onttrekken van water aan, het afvoeren van water naar of het aanvoeren van water uit oppervlaktewateren waarover hij het beheer voert. Die regels kunnen enkel betreffen de lozing, onttrekking, afvoer of aanvoer van waterhoeveelheden die niet zelfstandig, maar wel in samenhang met andere lozingen, onttrekkingen, afvoer of aanvoer, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen nopen tot bijzondere beheersmaatregelen.

De regels kunnen het belang van de waterhuishouding beschermen voor zover de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet daarin niet voorzien. De regels kunnen een algeheel verbod of een bepaalde beperking inhouden van het afvoeren, aanvoeren, lozen of onttrekken van waterhoeveelheden, eventueel afhankelijk van het soort werk waarmee dit geschiedt. De regels kunnen betrekking hebben op alle of bepaalde oppervlaktewateren. De regels kunnen geen betrekking hebben op gevallen waarin ingevolge artikel 24, eerste lid van de Wet op de waterhuishouding een vergunning is vereist. De regels zijn bedoeld voor die situaties waarin daarmee alle aspecten van een bepaalde handeling kunnen worden geregeld en er daarnaast geen behoefte bestaat aan een individuele belangenafweging met aan een vergunning verbonden voorschriften.

Voor het gebied van het hoogheemraadschap geldt dat beperkingen voornamelijk gewenst zijn als het gaat om grotere waterhoeveelheden die aan het waterhuishoudkundig systeem worden toegevoegd of onttrokken. Afhankelijk daarvan dienen meer of minder vergaande beperkingen te worden gesteld. De wijze waarop de toevoeging of onttrekking plaatsvindt is niet zozeer van belang.

De beperkingen die in of op grond van de keur worden gesteld aan het onttrekken van water gelden niet voor het bestrijden van branden en daarmee gelijk te stellen calamiteiten. Anderzijds geldt dat het waterhuishoudkundig systeem niet bestemd of ingericht is voor de aanvoer van bluswater en dat daaraan dus geen recht kan worden ontleend op beschikbaarheid van (voldoende) bluswater.

IV. 3 Overige verbodsbepalingen

Artikel 20 letter d. - Bemalingsinstallaties

Het verbod ligplaats in te nemen met een schip of te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen binnen 50 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie, houdt verband met het gevaar van stroming, zuiging of andere heftige waterbeweging bij gemalen, stuwen, uitwateringskokers en soortgelijke installaties. Het verbod dient om te voorkomen dat daardoor schade aan personen of goederen ontstaat of dat de installaties in het ongerede raken. Het verbod is uiteraard met name van belang bij grotere installaties met een omvangrijke waterverplaatsing.

Het verbod sluit aan op soortgelijke verboden in het Binnenvaartpolitiereglement en berust op de aanvullende regelingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 42 van de Scheepvaartverkeerswet. Het begrip vaartuig omvat alle vaartuigen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement. Het begrip ligplaats innemen omvat mede stilliggen, ankeren en afmeren.

Artikel 20 letter e - Windbemalingsinstallaties

Evenals in voorgaande keuren is in deze keur het verbod opgenomen om binnen 400 meter van windbemalingsinstallaties werken of beplantingen te plaatsen of te hebben. Het verbod dient om te voorkomen dat de werking van door wind aangedreven bemalingsinstallaties belemmerd wordt door bebouwing of begroeiing. Het verbod geldt voor windbemalingen die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap, maar ook voor installaties die in beheer zijn bij derden en die in voorkomende gevallen in opdracht of op verzoek van het hoogheemraadschap bij de bemaling kunnen worden ingezet.

Artikel 21 – Calamiteiten

Artikel 21 geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid bij waterstaatkundige calamiteiten alle afvoer, aanvoer, lozingen of onttrekkingen te verbieden. Een dergelijk verbod geldt naar zijn aard ook in gevallen waarin een vergunning voor afvoer, aanvoer etc. is verleend.

V WEGEN

Artikel 22 - Begripsomschrijvingen

Bij de definiëring is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de begrippen, zoals deze ook in de verkeersregelgeving (Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer) worden gebruikt. In de praktijk blijkt in veel gevallen de begrenzing van de weg onduidelijk te zijn. Met name bij verheling van weg en naastliggend eigendom is het moeilijk op te treden tegen belemmeringen voor het verkeer. Bij de definitie voor wegen is nadrukkelijk gepoogd in die gevallen, waarin een minimale maat voor bermen moet worden gehanteerd uit een oogpunt van wegbelang, doch deze grens niet volgens de algemene omschrijving kan worden bepaald, de grens in elk geval te fixeren op 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen.

Artikel 23

In dit artikel worden onderhoudsplichten voor de wegbeheerder (veelal het hoogheem-raadschap) en onderhoudsplichtigen (derden, maar soms ook het hoogheemraadschap) aangegeven. De eerste twee leden moeten worden gezien als een inspanningsverplichting in de richting van de wegbeheerder, welke leden uit een oogpunt van rechtszekerheid ook in de richting van de onderhoudsplichtige zijn opgenomen. Het derde lid richt zich tot de onderhoudsplichtige van bomen, hagen of struiken lang wegen. Veelal is dit de eigenaar van die bomen of struiken.

Verbodsbepalingen

De artikelen 26 tot en met 28 beogen enerzijds een oneigenlijk gebruik van de weg tegen te gaan en anderzijds aantasting van de weg te voorkomen.

VI  Vrijstelling en ontheffing van gebods- en verbodsbepalingen

In deze paragraaf is de mogelijkheid gecreëerd om de vergunningverlening met betrekking tot waterstaatswerken en wegen te vervangen door nadere regels. Ook hieraan ligt het streven ten grondslag naar vereenvoudiging van regelgeving en het meer werken met nadere regels, waarbij vergunningverlening vermeden wordt.

Artikel 30 - Vrijstelling verboden - nadere regels

De verbodsbepalingen in deze keur zijn veelal breed geformuleerd, met name de verboden genoemd in artikel 18. Dit kan tot gevolg hebben dat handelingen, werkzaamheden en aanbrengen van werken vergunningplichtig zijn, terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig is. In artikel 30, eerste lid, is een vrijstelling opgenomen voor onderhoudswerkzaamheden aan waterstaatswerken. Het tweede lid geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om bij nadere regeling te bepalen voor welke handelingen of werken nadere regels gelden en de verboden in deze keur niet worden toegepast. Indien deze regels worden nageleefd is geen vergunning vereist.

Op grond van het derde lid kan de verplichting worden opgelegd dergelijke handelingen en werken aan het hoogheemraadschap te melden. Dit maakt het mogelijk bij te houden in welke gevallen van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt en na te gaan of aan de vastgestelde regels wordt voldaan.

Artikel 31 - Verlening, wijziging en intrekking ontheffing

Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het dagelijks bestuur ontheffing verlenen. De keur kent traditioneel een ontheffingenregime, waarbij een bepaald handelen in principe verboden is, tenzij het dagelijks bestuur daarvoor ontheffing heeft verleend.  Onder ontheffing worden ook begrepen algemene ontheffingen voor een bepaald gebied, voor een bepaalde activiteit, raamvergunningen e.d.

De bevoegdheid tot vergunningverlening voor aan- en afvoer, lozing en onttrekking van water is gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding. Om die reden wordt deze bevoegdheid niet bij keur verleend. Het vergunningenregime van de Wet op de waterhuishouding geldt slechts in daartoe aangewezen gevallen. Afdeling 4 van deze wet bevat de verdere procedurevoorschriften voor de vergunningverlening, waaronder bepalingen over de aanvraag van de vergunning, de voorbereiding van de beschikking, het verbinden van voorschriften aan vergunningen, de wijziging en intrekking van vergunningen, de rechtsopvolging etc.

Op de ontheffingverlening zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het bestuur bepaalt welke procedure voor bepaalde categorieën van keurontheffing van toepassing is. Bezwaar en beroep tegen besluiten betreffende ontheffingen of vergunningen kunnen worden ingediend conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 32 - Beperkingen en voorschriften bij ontheffing

Aan een keurontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurontheffing en het daaraan verbinden van voorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de belangrijkste invalshoek, waarbij ook de vastgelegde functie van het betrokken waterstaatswerk een belangrijke rol vervult. Daarnaast kunnen ook de z.g. ‘verwante belangen’  van betekenis zijn bij de belangenafweging een ontheffing al dan niet te verlenen.

In het eerste lid wordt de gangbare praktijk vastgelegd. Voor een aantal beperkingen en voorschriften geldt dat niet ondubbelzinnig vaststaat dat deze aan een ontheffing kunnen worden verbonden zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag. Het tweede tot en met het vijfde lid voorzien in die grondslagen. 

In het tweede lid wordt de mogelijkheid geopend een ontheffing te verlenen onder de beperking binnen een gestelde termijn van de ontheffing gebruik te maken. Dit om te voorkomen dat te lang onzeker blijft of een vergunde situatie wordt gerealiseerd.

In het derde en vierde lid wordt de bevoegdheid vastgelegd financiële voorschriften te verbinden aan de ontheffing. Het dagelijks bestuur kan de houder van de ontheffing verplichten zekerheid te stellen voor de kosten van verwijdering van de met ontheffing aangebrachte werken. Indien de houder niet tot verwijdering overgaat na beëindiging van het gebruik van het met ontheffing aangebrachte werk kan het dagelijks bestuur met gebruikmaking van de geconsigneerde gelden tot verwijdering overgaan.

Het vierde lid van artikel 32 geeft de mogelijkheid de houder van de ontheffing de verplichting op te leggen een compensatie te verrichten dan wel zorg te dragen in financiële zin dat het dagelijks bestuur op zijn kosten de compensatie verricht. Wanneer bijvoorbeeld een ontheffing- aanvraag wordt ingediend voor werkzaamheden ertoe strekkende dat een deel van een oppervlaktewater met een waterbergende functie wordt gedempt, kan aan de ontheffing het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing elders in natura voor vervangende berging zorgdraagt dan wel een zodanige betaling verricht dat het bestuursorgaan de berging elders realiseert.

VII Dijkleger

De artikelen 90 tot en met 93 van de Waterschapswet bieden het dagelijks bestuur vergaande bevoegdheden ingeval van dringend of dreigend gevaar, waaronder het verplichten van inwoners tot het verrichten van persoonlijke diensten en het ter beschikking stellen van vaar- en voertuigen, grondverzetma­chines en ander materieel en materialen.

Ingevolge het tweede lid van artikel 93 moet de aard en de duur van deze verplichtingen en van hetgeen daarop verder betrekking heeft, worden geregeld bij verordening van het waterschap. De artikelen 33 en 34 van deze keur voorzien hierin. De bij de voormalige hoogheemraadschappen Schieland en de Krimpenerwaard vanouds bestaande dijklegerorga­nisatie wordt ingevolge dit artikel gecontinueerd.

VIII Toezicht op de naleving

Artikel 35 - Schouw

De schouwvoering bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en wateren. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op de naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtredingen van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar schouw wordt gevoerd is niet in de keur vermeld, maar wordt ter nadere vaststelling aan het dagelijks bestuur overgelaten. Daarnaast biedt de keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het dagelijks bestuur besluit een extra schouw in te voeren.

Artikel 36 - Toezichthouders

Dit artikel regelt de aanwijzing van toezichthouders en vormt aldus de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 5.2 van die wet bevat de bevoegdheden die in het kader van het toezicht kunnen worden uitgeoefend.

Voor het toezicht op de naleving van de bepalingen ingevolge de Wet op de waterhuishouding berust de bevoegdheid tot aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren rechtstreeks op artikel 53 van die wet.

Artikel 37 - Strafbepalingen

Artikel 81 van de Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In dit artikel is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. In afwijking van het vorenstaande geldt dat op overtreding van de verbodsbepalingen en verplichtingen die berusten op de Wet op de waterhuishouding de strafbedreiging in artikel 59 van die wet rechtstreeks van toepassing is. Ingevolge die bepaling wordt overtreding van de verbodsbepalingen gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de vierde categorie. Voor overtreding van de meld- en registratieplicht geldt een maximumstraf van drie weken of een geldboete van de eerste categorie.

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - last onder bestuursdwang of last onder dwangsom - waarover het dagelijks bestuur ingeval van overtreding kan beschikken.

IX Overige bepalingen

Artikel 38 - Schadevergoeding

Ingevolge dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de toepassing van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de schadevergoeding niet anderszins is verzekerd. Het gaat hier om schadevergoeding in verband met rechtmatige besluiten of rechtmatige handelingen van de overheid, veelal aangeduid als nadeelcompensatie.

De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voor zover de keur een uitwerking van deze wet is, vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit deze wet voort.

X Overgangsbepalingen

Artikel 39 - Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór de inwerkingtreding van deze keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge deze keur vergunning- of ontheffingplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning of ontheffing ingevolge deze keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken die vóór de inwerkingtreding van deze keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge deze keur vergunning- of ontheffingplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning of ontheffing ingevolge deze keur aangebracht. Deze situatie kan zich voordoen wanneer werken onder een voorgaande keur niet vergunning- of ontheffingplichtig waren.  Verder doet deze situatie zich voor wanneer werken zijn aangebracht onder een voorgaande beheerder en ofwel niet vergunning- of ontheffingplichtig waren, ofwel met een vergunning of ontheffing van die beheerder zijn aangebracht.

Artikel 40 - Leggers

Ingeval leggers (nog) ontbreken, kunnen ingevolge dit artikel bij wijze van overgangsmaatregel de bestaande leggers hun geldigheid behouden.

Artikel 41 - Onderhoud aan waterstaatswerken

Dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het (nog) ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

Artikel 42 - Buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken

Bij gebreke van een legger geschiedt ingevolge dit artikel het onderhoud overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm en afmeting. Bij het ontbreken van een legger is het handhaven van de bestaande situatie doorslaggevend voor het onderhoud.

XI Inwerkingtreding

Artikel 43 - Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de keur. De datum van inwerkingtreding dient ten minste zes weken na de bekendmaking te liggen. Dit vloeit voort uit artikel 75, eerste lid, van de Waterschapswet.

Bij inwerkingtreding van deze keur worden de tot dan toe geldende keuren van de voormalige waterschappen ingetrokken. Met het oog op de overgangsbepalingen voor het onderhoud is in het tweede lid bepaald dat met betrekking tot onderhoudsverplichtingen de ingetrokken keuren en daarbij behorende kaarten van kracht blijven totdat zij zijn vervangen door een legger of kaart ingevolge deze keur.

De bij de inwerkingtreding van deze keur geldende leggers blijven van kracht totdat zij zijn vervangen door nieuwe. Dit vloeit voort uit het overgangsrecht bij de vorming van het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard per 1 januari 2005.

Nadere regels als bedoeld in art. 30 van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard

1.  in de kernzone van de primaire en secundaire waterkeringen in de regio Schieland is het volgende toegestaan:

  • a.

    het aanbrengen en houden van gras;

  • b.

    het houden van schapen.

2.  in de kernzone van de primaire en secundaire waterkeringen in de regio Krimpenerwaard is het volgende toegestaan:

  • a.

    het aanbrengen en houden van gras.

3.  in de beschermingszone van de primaire en secundaire waterkeringen in de regio Krimpenerwaard is het volgende toegestaan:

  • a.

     werkzaamheden te verrichten;

  • b.

     werken aan te brengen of te hebben;

  • c.

    (opgaande hout)beplantingen aan te brengen of te hebben;

  • d.

    het aanbrengen en houden van gras;

  • e.

    het aanbrengen en houden van éénjarige beplanting;

  • f.

    kabels, buizen of leidingen aan te brengen of te hebben;

  • g.

    stoffen, voorwerpen of vee te brengen, te verwijderen of te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen;

  • h.

    buiten verharde wegen met rij- of voertuigen dan wel lastdier te rijden of vee te drijven;

  • i.

    chemische middelen of meststoffen te gebruiken, te zaaien of te hebben;

4.   in de buitenbeschermingszone van de primaire en secundaire waterkeringen in de regio Schieland is het volgende toegestaan:

  • a.

    werkzaamheden te verrichten;

  • b.

    werken aan te brengen of te hebben;

  • c.

    (opgaande hout)beplantingen aan te brengen of te hebben;

  • d.

    het aanbrengen en houden van gras;

  • e.

    het aanbrengen en houden van éénjarige beplanting;

  • f.

    stoffen, voorwerpen of vee te brengen, te verwijderen of te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen;

  • g.

    buiten verharde wegen met rij- of voertuigen dan wel lastdier te rijden of vee te drijven;

  • h.

    chemische middelen of meststoffen te gebruiken, te zaaien of te hebben.

5.   in de wateren, inclusief onderhouds- en beschermingszones, is het volgende toegestaan:

  • a.

    het aanbrengen en houden van gras;

  • b.

    het aanbrengen en houden van éénjarige beplanting.

Deze nadere regels als bedoeld in artikel 30 van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard 

zijn vastgesteld door de verenigde vergadering op 20 februari 2008 en treden gelijktijdig met de keur in werking.