Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieHoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Officiële naam regelingKostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
CiteertitelKostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De kaarten waarnaar in deze verordening wordt verwezen, zijn niet digitaal beschikbaar maar kunt u op afspraak inzien in het waterschapskantoor.

Gedeputeerde staten van Utrecht hebben deze verordening goedgekeurd bij besluit van 24 januari 1995, nr. 95440059. De wijzigingen hebben zij goedgekeurd bij besluiten van 20 november 1996, nr. 96441171, en 22 september 2001, nr. 2001WEM005287i.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 12-9-2001

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Wsb 2001/06; UN 12-10-2001; RG 12-10-2001

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, artikel 119, lid 5
  2. Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, artikel 71

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200201-01-2007wijziging artikelen 2, 3, 5, 6 en 7

12-09-2001

Wsb 2001/06; UN 12-10-2001; RG 12-10-2001

FBB/01.053

Tekst van de regeling

Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, gezien de voorstellen van de dagelijkse besturen van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van 27 september 1994 en van het Groot-Waterschap van Woerden van 20 september 1994, gelet op artikel 119, van de Waterschapswet, en artikel 71 van het reglement van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende Kostentoedelingsverordening.

Inhoud

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • Deze verordening verstaat onder:

  • a kosten: kosten, zoals opgenomen in de begroting naar kostendragers van het waterschap en welke gedekt worden met behulp van omslagen;

  • b zakelijk genothebbenden ongebouwd: zakelijk genothebbenden ongebouwd zoals bedoeld in artikel 3 van de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse  Rijnlanden;

  • c zakelijk genothebbenden gebouwd: zakelijk genothebbenden gebouwd zoals bedoeld in artikel 8 van de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • d. ingezetenen: ingezetenen zoals bedoeld in artikel 13 van de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • e belanghebbend gebied: het door het waterschap vast te stellen gebied, gelegen binnen het reglementair bepaalde gebied van het waterschap, waarin alle onroerende zaken zijn gelegen die belang hebben bij de uitvoering van een desbetreffende taak;

  • f beheersgebied: het bij waterschapsreglement bepaalde gebied van het waterschap, waarin de aan het waterschap opgedragen waterschapstaken worden behartigd;

  • g hoogheemraadschap: het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

Artikel 2 Waterkeringszorg

De kosten voor de waterkeringszorg worden als volgt toegedeeld:

47% aan de ingezetenen;

50 % aan de zakelijk genothebbenden gebouwd;

3% aan de zakelijk genothebbenden ongebouwd.

Artikel 3 Kwantitief oppervlaktewaterbeheer

De kosten voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer worden als volgt toegedeeld:

27,5 % aan de ingezetenen;

45,0 % aan de zakelijk genothebbenden gebouwd;

27,5% aan de zakelijk genothebbenden ongebouwd.

Artikel 4 Vaarwegbeheer

De kosten van vaarwegbeheer zijn, zoals bepaald in het reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, artikel 71, ondergebracht binnen het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer.

Artikel 5 Kosten van heffing en invordering en van verkiezingen

De kosten van de heffing en invordering van de waterschapsbelastingen, alsmede de kosten van de verkiezingen van het algemeen bestuur, zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, worden in afwijking van de artikelen 2 en 3 rechtstreeks toegerekend aan de categorieën ingezetenen, zakelijk gerechtigden gebouwd en zakelijk gerechtigden ongebouwd naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Artikel 6 Belanghebbende gebieden

De begrenzing van de belanghebbende gebieden behorende bij de taak waterkering en kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is vastgesteld op bij deze verordening behorende kaarten nrs. 1 tot en met 26 (belanghebbend gebied taak waterkering en kwantitatief oppervlaktewaterbeheer).

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1 Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgend op die van haar bekendmaking.

  • 2 De heffing van waterschapsomslagen ingevolge deze verordening en juncto de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden vindt plaats met ingang van 1 januari 1995.

  • 3 Deze verordening kan aangehaald worden als ‘Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden’.

  • Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 4 januari 1995.

  • W. Jongeneel, voorzitter.

  • mr D. Wijtmans, secretaris.

Toelichting

Algemene toelichting

Inleiding

De basis van de kostentoedelingsverordening is gelegen in artikel 119 van de Waterschapswet. Hierin is bepaald dat het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap ten behoeve van de omslagheffing een verordening vast dient te stellen, waarin zoveel mogelijk per afzonderlijke waterschapstaak het kostendeel is opgenomen voor ieder van de categorieën van belanghebbenden die in het algemeen bestuur zijn vertegenwoordigd. In deze kostentoedelingsverordening worden de aard en de omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde belangencategorieën bij de taken van het Hoogheemraadschap in aanmerking genomen. De kostentoedelingsverordening moet worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en dient ten minste eenmaal per vijf jaar te worden herzien. Bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn in het reglement uitgangspunten vastgesteld, waarmee het hoogheemraadschap bij de kostentoedeling rekening moet houden.

De kostentoedelingsverordening vormt tezamen met de omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de omslagklassenverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de basis voor de omslagheffing. De samenhang van de drie verordeningen wordt als volgt samengevat:

  • de kostentoedelingsverordening geeft aan wat de aard en de omvang van belang is van elk van de in het bestuur van het Hoogheemraadschap vertegenwoordigde belangencategorieën bij de afzonderlijke taken van het Hoogheemraadschap;

  • de omslagverordening geeft aan wie bij de omslag betrokken worden en wat hiervoor het belastbaar feit, het belasting object, de heffingsmaatstaf en het tarief is;

  • de omslagklassenverordening geeft per taak van het hoogheemraadschap aan, waar een aanmerkelijk verschil in hoedanigheid of ligging resulteert in een classificatie van het belang van de belangencategorieën. De classificatie resulteert in een correctie op de heffingsmaatstaf.

De bouwstenen van de kostentoedeling

Zoals beschreven in de bovenstaande inleiding wordt bij de samenstelling van de kostentoedelingsverordening de aard en omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde belangencategorieën bij de taken van het Hoogheemraadschap in aanmerking genomen.

Het belang dat een belangencategorie heeft bij de taken van het Hoogheemraadschap is afhankelijk van twee onderwerpen, die als bouwstenen gebruikt worden voor deze verordening.

  • a.

    taakuitvoering

    Het belang dat een belangencategorie heeft bij de uitvoering van de taken is bepalend voor de mate waarin aan deze belagencategorie kosten toegedeeld worden. De op de taakuitvoering van toepassing zijnde directe en indirecte kosten worden omschreven als taakuitvoeringskosten.

  • b.

    Belangencategorie

    Het Hoogheemraadschap voert, naast de op de taakuitvoering gerichte activiteiten, ook activiteiten uit die direct en uitsluitend gericht zijn op de in het bestuur van het Hoogheemraadschap aanwezige belangencategorieën. Deze activiteiten hebben betrekking op de omslag en op de verkiezingen.

    De bij de omslag en de verkiezingen behorende kosten, die eenduidig toe te wijzen zijn aan een belangencategorie en die geen relatie hebben met de taakuitvoering, worden direct aan de desbetreffende belangencategorie toegedeeld. De eenduidig en enkel aan de belangencategorie toe te wijzen kosten worden omschreven als categoriekosten, en bestaan uit kosten voor heffen, invorderen, taxaties, oninbare posten en verkiezingen.

De in de kostentoedelingsverordening vermelde kostentoedelingspercentages zijn tot stand gekomen door de belangen bij de taakuitvoering per belangencategorie (a) te combineren met het per belangencategorie te bepalen direct belang bij de categoriekosten (b).

Belang bij de taakuitvoering: Rapport inzake de kostentoedeling

In 1989 is door het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen het 'Rapport inzake de kostentoedeling' uitgebracht (rapport commissie Havelaar). In dit rapport wordt per afzonderlijke waterschapstaak een uitwerking van het kostentoedelingsproces gegeven, waarbij het onderscheid tussen algemene en specifieke taakbelangen wordt uitgewerkt.

De algemene taakbelangen zijn gericht op het kunnen wonen, werken en recreëren in de leefruimte en het leefmilieu, die worden geschapen en in stand gehouden door de waterstaatkundige conditionering van de bodem. De ingezetenen zijn de representanten van de algemene taakbelangen.

De specifieke taakbelangen zijn gericht op de waterstaatkundige verzorging van de bodem als zodanig. De representanten hiervan zijn de eigenaren van onroerende zaken. Het in het rapport Havelaar beschreven kostentoedelingsproces heeft als basis gediend voor het rapport 'Kostentoedeling Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden', dat in 1994 door het ingenieursbureau Tauw Civiel en Bouw bv, in opdracht van het hoogheemraadschap, is samengesteld. Deze laatste rapportage heeft, in relatie tot deze verordening, als basis gediend voor de bepaling van de bij de taakuitvoering van belang zijnde toedelingspercentages.

Het bij de taakuitvoering behorende kostentoedelingsproces bestaat per afzonderlijke waterschapstaak uit de volgende stappen:

stap 1

Vaststellen belangencategorieën.

stap 2

Toedeling van de kosten aan de belanghebbenden bij de algemene taakbelangen (ingezetenen) en specifieke taakbelangen (eigenaren gebouwd en ongebouwd).

stap 3

Toedeling van het kostenaandeel van de specifieke taakbelangen aan de belangencategorieën eigenaren gebouwd en ongebouwd binnen het belanghebbend gebied.

Voor een nadere beschrijving van het kostentoedelingsproces wordt verwezen naar de bovengenoemde rapporten.

Bij het opstellen van deze verordening is rekening gehouden met de volgende in het reglement bepaalde uitgangspunten:

  • a.

    gebied van het hoogheemraadschap (artikel 1)

  • b.

    waterschapstaken, voor zover betrekking hebbende op deze verordening (artikel 3) 

    -  waterkeringszorg;

    -  kwantitatief oppervlaktewaterbeheer;

    -  vaarwegbeheer.

  • c.

    in de waterschapsomslagen betrokken belangencategorieën (artikel 70)

    - diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een ongebouwde onroerende zaak;

    - diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een gebouwde onroerende zaak;

    - diegene die ingezetenen zijn.

Vaarwegbeheer

Uit het voorgaande volgt dat de kostentoedeling betrekking heeft op drie taken (waterkeringszorg, kwantitatief oppervlaktewaterbeheer en vaarwegbeheer) en drie categorieën van belanghebbenden (zakelijk genothebbenden ongebouwd, zakelijk genothebbenden gebouwd en ingezetenen). Echter, in artikel 71 van het reglement van het Hoogheemraadschap is bepaald dat de kosten van het vaarwegbeheer ondergebracht worden bij de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer. De reden hiervoor is, dat hoewel vaarwegbeheer in principe bij algemene overheidslichamen thuis hoort, de onderhavige vaarwegen als vaarweg slechts een lokale betekenis hebben. De verwachting is dat de kosten van het opgedragen vaarwegbeheer vrijwel te verwaarlozen zijn.

Aard en omvang van het belang

De Waterschapswet bepaalt in artikel 119, vijfde lid, dat het Hoogheemraadschap bij de kostentoedeling per afzonderlijke taak in aanmerking moet nemen, wat de aard en de omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde categorieën is. Hierbij gaat het niet alleen om het belang van degene die gebaat zijn bij de de waterschapsvoorzieningen maar ook om het belang dat het Hoogheemraadschap voorzieningen treft tot opheffing van waterstaatkundige bezwaren voortvloeiende uit de vrije afstroming van hoger gelegen gronden op lagere gronden.

In de artikelsgewijze toelichting van deze verordening wordt daar nader op ingegaan.

Relatie met de begroting

De kostentoedeling heeft betrekking op de kosten die met behulp van de omslag gedekt worden. In de begroting kan afgelezen worden om welke kosten het hierbij gaat.

In de nieuwe Comptabiliteitsvoorschriften Waterschappen (Stb. 1991, 702) is bepaald dat de reglementair aan het waterschap opgedragen taken in de begroting als kostendragers dienen te zijn vermeld. De inrichting van de begroting van het hoogheemraadschap is afgestemd op de bij de kostentoedeling te onderscheiden taken. Door toepassing van de percentages van de kostentoedeling op de kosten die per reglementaire taak met behulp van de omslag gedekt dienen te worden, ligt vast welk omslagbedrag ieder van de in het algemeen bestuur vertegenwoordigde categorieën in totaal dient op te brengen.

Gebiedsindeling

De kostentoedeling heeft betrekking op het gehele beheersgebied van het hoogheemraadschap, waarvan de grenzen zijn vastgelegd in het reglement. Het hoogheemraadschap behartigt alle reglementair opgedragen taken in het beheersgebied. Dit betekent dat binnen het beheersgebied iedere ingezetene een belang heeft bij de taken waterkeringszorg, kwantitatief oppervlaktewaterbeheer en vaarwegbeheer.

Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (begripsbepalingen)

Onderdeel a (kosten)

In de algemene toelichting is reeds ingegaan op de relatie tussen de begroting en de kostentoedelingsverordening. Hieruit blijkt dat de kostentoedeling betrekking heeft op de in de begroting naar kostendragers opgenomen kosten, die met behulp van de omslagheffing bekostigd worden.

Onderdeel b, c en d (belangencategorieën)

Bij de onder b t/m d gegeven definities van de begrippen zakelijk genothebbenden ongebouwd en gebouwd, en ingezetenen wordt verwezen naar artikel 3, 8 en 13 van de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De in deze artikelen genoemde definities zijn conform artikel 116 en 117 van de Waterschapswet. Bij de definities van de zakelijk genothebbenden ongebouwd en gebouwd is rekening gehouden met de Wet van 18 december 1991 tot wijziging van de Waterschapswet met betrekking tot de overgangsbepalingen (Stb. 1992, 13). Bij deze wijziging is het begrip 'onroerende goederen' vervangen door 'onroerende zaken'.

Onderdeel e en f (belanghebbend gebied en beheersgebied)

Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Waterschapswet hebben provincies bij reglement de grenzen van het gebied van het Hoogheemraadschap vastgesteld, waarin de aan het Hoogheemraadschap opgedragen taken worden uitgeoefend. Voor de toepassing van deze verordening wordt het reglementair bepaalde gebied, dat belang heeft bij de taken van het waterschap, aangeduid als 'beheersgebied'. Het beheersgebied wordt afgebakend door de buitengrenzen van het reglementaire waterschapsgebied. De in het beheersgebied behartigde reglementaire taken van het Hoogheemraadschap bestaan uit waterkeringszorg, kwantitatief oppervlaktewaterbeheer en vaarwegbeheer. In artikel 1, lid e wordt verwezen naar het reglement, waarin is bepaald dat alle reglementair opgedragen taken worden behartigd in het gehele gebied van het Hoogheemraadschap. Binnen de grenzen van het beheersgebied bevinden zich de onroerende zaken en ingezetenen waarvan de specifieke, respectievelijk algemene taakbelangen worden behartigd door de uitoefening van de desbetreffende waterschapstaak. Het belanghebbende gebied is dat deel van het beheersgebied waarin de zakelijk genothebbende gebouwd en ongebouwd belang hebben bij de uitvoering van de taken. Het belanghebbende gebied geeft dus aan waar eigenaren van onroerend goed een specifiek taakbelang hebben bij de uitvoering van de taken van het Hoogheemraadschap.

Artikel 2 (Waterkeringszorg)

a) Belang bij de taakuitvoering

Hierna wordt toegelicht op welke wijze het belang van de belangencategorieën bij de taakuitvoering m.b.t. de taak waterkeringszorg is bepaald.

De eerste stap (belangencategorieën)

Zoals uit de algemene toelichting blijkt zijn de volgende belangencategorieën bij de taak waterkeringszorg reglementair bepaald:

  • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een ongebouwde onroerende zaak;

  • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een gebouwde onroerende zaak;

  • diegene die ingezetenen zijn.

De tweede stap (algemene taakbelang)

De tweede stap betreft het bepalen van de belangen van de ingezetenen (algemene taakbelangen) ten opzicht van de belangen van de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken (specifieke taakbelangen).

Voor de bepaling van het kostenaandeel van de ingezetenen bij de taak waterkeringszorg is het van belang in hoeverre de bewoonbaarheid van het gebied van het hoogheemraadschap afhankelijk is van deze taak. Als maatstaf voor de bepaling van het kostenaandeel van de ingezetenen wordt een relatie met de bevolkingsdichtheid in het beheersgebied gelegd (zie algemene toelichting). Volgens het rapport van de commissie Havelaar ligt het belang van de ingezetenen, afhankelijk van de bevolkingsdichtheid, tussen de 35% en de 50%.

Voor de inschatting van het voor het hoogheemraadschap van toepassing zijnde kostenaandeel geeft het rapport van de commissie Havelaar de volgende tabel:

Bevolkingsdichtheid                                         Kostenaandeel ingezetenen

                                                                              bij waterkeringszorg

Laag                (<350            inw.per km²)                35 à 40%

Gemiddeld     (  350-700    inw.per km²)                40 à 45%

Hoog               (>700            inw.per km²)                45 à 50%

De inwonersdichtheid in het beheersgebied bedraagt circa 800 inwoners per vierkante kilometer (inw. per km²). Dit betekent dat het kostenaandeel van de ingezetenen valt binnen de bandbreedte 45-50 %. Rekening houdend met de werkelijke bevolkingsdichtheid is het kostenaandeel voor de ingezetenen bij de waterkeringszorg bepaald op 47%. Op grond van het bovenstaande is het kostenaandeel voor de specifieke taakbelangen bepaald op 53 % (100 % - 47 %).

De derde stap (specifiek taakbelang)

Het belang van de onroerende zaken bij de taakuitvoering m.b.t. de waterkeringszorg is gelegen in de instandhouding van deze goederen, nl. de onroerende zaken worden door de waterkeringszorg beschermd tegen overstroming. Het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg is vermeld op de bij deze verordening behorende kaart (zie artikel 5). Het is daarom redelijk om het belang van de onroerende zaken bij de waterkeringszorg te relateren aan de beschermde waarde, hetgeen ook reglementair is bepaald.

Voor de waarde gebouwd wordt daarbij uitgegaan van de totale waarde in het economische verkeer van de gebouwde onroerende zaken die in de omslag voor de waterkeringszorg worden betrokken. De economische waarden zijn verkregen uit gegevens van de gemeenten over de onroerende-zaakbelasting (referentie 1993).

Voor de waarde ongebouwd wordt uitgegaan van de gemiddelde verkoopprijs van onverpacht los land in de regio van het hoogheemraadschap. De op deze wijze bepaalde waarde voor de ongebouwde onroerende zaken is een vergelijkbare maatstaf ten opzichte van de waarde in het economisch verkeer voor de gebouwde onroerende zaken. Onverpacht los land komt het meest overeen met de uitgangspunten van de waarde in het economisch verkeer bij gebouwd, die immers bepaald wordt in onbewoonde staat. De prijs van de ongebouwde onroerende zaken is vastgesteld aan de hand van de notitie 'Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt' (Directie Beheer Landbouwgronden, 1992) en is gesteld op fl. 48.000,- per hectare.

Op grond van de waardeverhoudingen voor het beheersgebied van de waterkeringszorg, wordt de volgende waardeverhouding vastgesteld:

waarde gebouwd         58.536,- miljard guldens          95%

waarde ongebouwd       3.187,- miljard guldens            5%

totale waarde              61.723,- miljard guldens         100%

b) belang bij de categoriekosten

De categoriekosten, de eenduidig en enkel aan de belangencategorie toe te wijzen kosten, worden direct aan de belangencategorie toegewezen. Om de mate van belang van de belangencategorieën bij deze kosten te bepalen is de te verwachten invloed van de categoriekosten op de totaal in de omslag te betrekken kosten maatgevend. Aan de hand van de getallenverhoudingen uit de conceptbegroting 1995 en de concept meerjarenraming 1995-1999 wordt de mate van invloed van de belangencategorieën op de categoriekosten als volgt bepaald:

belang bij de categoriekosten
     
.zakelijk genothebbenden ongebouwd   4%
.ingezetenen14%
 Totaal100%

De verhouding tussen de taakuitvoeringskosten en de categoriekosten wordt gesteld op 73:27.

c) kostentoedelingspercentages waterkeringszorg

Om de kostentoedelingspercentages m.b.t. de taak waterkeringszorg te bepalen worden de toedelingspercentages m.b.t. de taakuitvoering en de categoriekosten gecombineeerd

kostentoedelingspercentages waterkeringszorg
 TaakuitvoeringCategoriekostenWaterbeheer
zakelijk genothebbenden gebouwd508259
zakelijk genothebbenden ongebouwd 34 3
ingezetenen471438
       
onderlinge verhoudingsfactor7327  
Artikel 3 (Kwantitatief oppervlaktewaterbeheer)

a) Belang bij de taakuitvoering

Hierna wordt toegelicht op welke wijze het belang bij de taakuitvoering m.b.t. de taak waterkeringszorg is bepaald.

De eerste stap (belangencategorieën)

Zoals uit de algemene toelichting blijkt zijn de volgende belangencategorieën bij de taak waterkeringszorg reglementair bepaald:

  • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een ongebouwde onroerende zaak;

  • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een gebouwde onroerende zaak;

  • diegene die ingezetenen zijn.

De tweede stap (algemene taakbelang)

Het belang van de ingezetenen bij de taakuitvoering m.b.t. het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is gelegen in de mate waarin de ingezetenen voor hun functioneren in het waterschapsgebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Voor de bepaling van het kostenaandeel van de ingezetenen is door de commissie Havelaar de volgende indeling gemaakt:

- niet of nauwelijks afhankelijk;

- in geringe mate afhankelijk;

- in aanmerkelijke mate afhankelijk;

- in sterke mate afhankelijk.

Indien er niet of nauwelijks sprake is van afhankelijkheid zullen de ingezetenen wat betreft het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer niet in het bestuur vertegenwoordigd zijn en behoeft er derhalve geen kostenaandeel bepaald te worden. In de andere situaties beweegt het kostenaandeel van de ingezetenen zich tussen de 15 en 30% en wel als volgt:

kostenaandeel van de ingezetenen
   
Geringe afhankelijkheid15 à 20%
Aanmerkelijke afhankelijkheid20 à 25%
Sterke afhankelijkheid25 à 30%

De mate van afhankelijkheid is door de commissie Havelaar als volgt omschreven:

mate van afhankelijkheid
-geringe afhankelijkheid:In incidentele gevallen is er spraken van overlast voor de ingezetenen indien de waterstaatkundige verzorging door het waterschap achterwege zou blijven. Deze situatie komt bijvoorbeeld voor in hooggelegen gebieden met vrij afstromend water, waar waterstaatkundige werken nodig zijn om overstromingen door regenafvoer vanaf hoger gelegen delen te voorkomen.
-aanmerkelijke afhankelijkheid:Op gezette tijden is er sprake van overlast voor ingezetenen indien de waterstaatkundige verzorging door het waterschap achterwege zou blijven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan lager gelegen gebieden die deels vrij afstromend zijn en deels bemalen worden. Het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is hier mede bepalend voor de bewoonbaarheid van het gebied.
-sterke afhankelijkheid:In het waterschap zou er nagenoeg continu sprake zijn van overlast voor de ingezetenen indien de waterstaatkundige verzorging door het waterschap achterwege zou blijven. Dit komt voor in gebieden die (nagenoeg) volledig bemalen worden en daardoor niet of nauwelijks bewoonbaar zijn zonder kunstmatige waterafvoer.

Binnen deze marges is het kostenaandeel van de ingezetenen nader bepaald door de bevolkingsdichtheid en de mate van afhankelijkheid van de ingezetenen van het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer mee te wegen. Op grond van de hoge bevolkingsdichtheid in het beheersgebied en de sterke afhankelijkheid van de ingezetenen bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer in grote delen van het taakgebied wordt het kostenaandeel algemene taakbelang vastgesteld op 25 %. Op grond van het bovenstaande is het kostenaandeel voor de specifieke taakbelangen bepaald op 75 % (100 % - 25 %).

De derde stap (specifiek taakbelang)

Met betrekking tot de toedeling van het resterende kostenaandeel over de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken wordt in de derde stap gekeken naar het voorzieningenniveau en de daarmee samenhangende kosten. Het belang van de onroerende zaken bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is immers, naast het instandhoudingsbelang, voornamelijk gelegen in de aanwendingsmogelijkheden van deze onroerende zaken. De taakuitoefening van het Hoogheemraadschap is gericht op het treffen van voorzieningen om deze aanwendingsmogelijkheden veilig te stellen. Het belanghebbend gebied bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is vermeld op de bij deze verordening behorende kaart (zie artikel 5).

Om het kostenaandeel te bepalen voor de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken heeft het hoogheemraadschap gebruik gemaakt van een model dat door de Unie van Waterschappen voor dit doel is ontwikkeld (Methode Oldambt).

De hoofdlijnen van deze methode zijn dat:

  • aan een belangencategorie minimaal die kosten worden toegerekend die direct op die categorie betrekking hebben (hieruit volgt de eerste verdeelsleutel);

  • de verdeling van de kosten die gezamenlijk voor de belangencategorieën worden gemaakt gebeurt aan de hand van het voordeel dat elk van de categorieën heeft bij de gezamenlijke uitvoering van de waterbeheersing (hieruit volgt de tweede verdeelsleutel).

Bij de toepassing van de 'methode Oldambt' wordt gebruik gemaakt van een rekenmodel waarin de belangrijkste technische uitgangspunten en eenheidsprijzen, die bij de dimensionering van watergangen en kunstwerken worden gehanteerd, zijn vastgelegd. Uitgaande van het ruimtebeslag van de belangencategorieën en de ligging van de huidige infrastructuur wordt binnen het model een schematisch ontwerp van de berging, watergangen en kunstwerken gemaakt. Uitgaande van het schematische ontwerp worden theoretisch de exploitatiekosten en de investeringskosten bepaald. Aan de hand van de hiervoor vermelde hoofdlijnen wordt een inschatting gemaakt van de hoogte van de theoretische kosten per belangencategorie.

De 'Methode Oldambt' resulteert in een theoretische kostenverdeling in de vorm van een verdeelsleutel voor de specifieke taakbelangen voor gebouwd en ongebouwd. De verdeelsleutel voor het gebied van het hoogheemraadschap is als volgt bepaald:

gebouwd        60%

ongebouwd   40%

b) belang bij de categoriekosten

De categoriekosten, de eenduidig en enkel aan de belangencategorie toe te wijzen kosten, worden direct aan de belangencategorie toegewezen. Om de mate van belang van de belangencategorieën bij deze kosten te bepalen is de te verwachten invloed van de categoriekosten op de totaal in de omslag te betrekken kosten maatgevend. Aan de hand van de getallenverhoudingen uit de conceptbegroting 1995 en de concept meerjarenraming 1995-1999 wordt de mate van invloed van de belangencategorieën op de categoriekosten als volgt bepaald:

belang bij de categoriekosten
.zakelijk genothebbenden gebouwd82%
.zakelijk genothebbenden ongebouwd4%
.ingezetenen14%
 totaal100%

De verhouding tussen de taakuitvoeringskosten en de categoriekosten wordt gesteld op 89:11.

c) kostentoedelingspercentages kwantitatief oppervlaktewaterbeheer

Om de kostentoedelingspercentages m.b.t. de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer te bepalen worden de toedelingspercentages m.b.t. de taakuitvoering en de categoriekosten gecombineerd.

kostentoedelingspercentages
 TaakuitvoeringCategoriekostenKwantitatief oppervlakte-waterbeheer
zakelijk genothebbenden gebouwd458249
zakelijk genothebbenden ongebouwd30427
ingezetenen251424
       
onderlinge verhoudingsfactor8911  
Artikel 4 (Vaarwegbeheer)

In artikel 71 van het reglement van het hoogheemraadschap is bepaald dat de kosten van het vaarwegbeheer ondergebracht worden bij de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer. De reden hiervoor is, dat hoewel vaarwegbeheer in principe bij algemene overheidslichamen thuis hoort, de onderhavige vaarwegen als vaarweg slechts een lokale betekenis hebben. De verwachting is dat de kosten van het opgedragen vaarwegbeheer vrijwel te verwaarlozen zijn.

Artikel 5 (Belanghebbende gebieden)

De begrenzing van de belanghebbende gebieden met betrekking tot de specifieke taakbelangen zijn op een bij deze verordening behorende kaart vastgesteld.

Bij de bepaling van het belanghebbend gebied voor de taak waterkering is van belang of ongebouwde en gebouwde onroerende zaken door hun ligging wel of geen belang hebben bij de waterkeringszorg.

De waterkeringszorg is voor de categorieën gebouwd en ongebouwd gericht op de bescherming van de onroerende zaken tegen overstroming (instandhoudingsbelang). In dit geval is het enige criterium overstroming of niet. Het maakt daarbij niet uit of bij overstroming het maximaal te voorspellen waterpeil slechts enkele centimeters of enkele meters boven het maaiveld bedraagt.

Bij de bepaling van het belanghebbende gebied voor de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is het van belang of het Hoogheemraadschap voorzieningen aanwent in relatie tot de ongebouwde en gebouwde onroerende zaken.

Artikel 6 (Inwerkingtreding en citeertitel)

De vastlegging van de inwerkingtreding van de kostentoedelingsverordening is mede van belang in verband met de werkingsduur van de verordening. In de Waterschapswet is immers bepaald dat de kostentoedelingsverordening ten minste éénmaal in de vijf jaar herzien dient te worden. Indien daar aanleiding toe is, kan de verordening ook eerder dan na een periode van vijf jaar herzien worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de belangenverhoudingen door een stedelijke uitbreiding of landinrichting een substantiële wijziging ondergaan. De wettelijke verplichting tot herziening houdt niet in dat de werkingsduur wettelijk beperkt is tot ten hoogste vijf jaar. Het is dan ook niet nodig een datum waarop de werkingsduur afloopt in de verordening op te nemen.

De vastlegging van de datum van ingang van de kostentoedelingsverordening is overeenkomstig de datum van ingang van de omslagverordening en de omslagklassenverordening. Deze drie verordeningen zijn op een zodanige wijze aan elkaar verbonden, dat een gelijke datum van ingang is vereist. Dit houdt tevens verband met de inwerkingtreding van de Waterschapswet, waarin is bepaald dat uiterlijk 1 januari 1995 aan de verplichtingen uit deze wet moet worden voldaan.

Gezien het feit dat het hoogheemraadschap pas op 1 januari 1995 een algemeen bestuur heeft welke bevoegd is tot vaststellen van deze verordening, wordt de verordening met terugwerkende kracht vastgesteld.

Toelichting toegevoegd bij wijziging van de Kostentoedelingsverordening d.d. 12 september 2001.

Algemene toelichting

In artikel 119 van de Waterschapswet is bepaald dat het alge­meen bestu­ur van het wa­ter­schap ten behoeve van de omslagheffing een verordening vast dient te stellen, waarin zoveel mogelijk per afzonder­lijke water­schaps­taak het kosten­deel is opge­no­men voor ieder van de cate­gorieën van be­langhebbenden die in het alge­meen bestuur zijn vertegen­woordigd. Bij deze kostentoedeling dienen de aard en de omvang van het belang van de in het bestuur verte­genwoor­digde categorieën bij de onder­scheidene taken in aan­merking geno­men te wor­den.

De kostentoedelingsverordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten en dient ten minste eenmaal per vijf jaar herzien te worden. Voorts kunnen provinciale staten bij reglement uitgangspunten stellen, welke het waterschap bij de kostentoedeling in acht dient te nemen.

De kostentoedelingsverordening vormt tezamen met de om­slagklassenverordening (artikel 120, vijfde lid van de Waterschapswet) en de omslagverordening (artikel 110, tweede lid van de Waterschapswet) de basis voor de omslagheffing.

Terinzagelegging en ingekomen bedenkingen

Het ontwerp-wijzigingsbesluit heeft -overeenkomstig het bepaalde in de Inspraakverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden- van 2 april tot en met 1 mei 2001 ter inzage gelegen op het waterschapskantoor en de gemeentehuizen binnen het beheersgebied van het waterschap.Tijdens deze periode zijn geen bedenkingen naar voren gebracht.

Rapport inzake de kostentoedeling

Met betrekking tot de kostentoedeling is in 1989 door het Interprovinci­aal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen het 'Rapport inzake de kostentoe­deling' uitgebracht. In dit rapport geven IPO en Unie per afzon­derlijke waterschapstaak een uitwerking van de kostentoedeling. Dit rap­port is bij brief van 17 november 1989 (kenmerk 6397/EV) aan de provin­cies en de leden-waterschappen toegezonden.

In het rapport wordt een kostentoedelingsproces beschreven dat voor iede­re waterschapstaak gevolgd kan worden. Bij dit proces wordt uitgegaan van het onderscheid tussen algemene en specifieke taakbelangen, waarop ook de Waterschapswet is gebaseerd.

De algemene taakbelangen zijn gericht op het kunnen wonen, werken en re­creëren in de leefruimte en het leefmilieu, die worden geschapen en in stand gehouden door de waterstaatkundige conditio­nering van de bodem. De ingezetenen zijn de representanten van de algeme­ne taakbelangen.

De specifieke taakbelangen zijn gericht op de waterstaatkundige verzor­ging van de bodem als zodanig. De representanten hiervan zijn de eigena­ren en gebruikers van onroerende goederen.

Het in het rapport beschreven kostentoedelingsproces bestaat per afzon­derlijke waterschapstaak uit de vol­gende drie stappen:

Stap 1 Vaststellen belangencategorieën (artikel 70 van het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Stap 2 Toedeling van de kosten over de representanten van de algemene en specifieke taakbelangen (ingezetenen respectievelijk eigenaren gebouwd en ongebouwd).

Stap 3 Binnen de specifieke taakbelangen bepaling van de kostenaandelen gebouwd en ongebouwd.

Dit kostentoedelingsproces is ook gevolgd in het aan deze verordening ten grondslag liggende rapport ‘Herziening kostentoedeling Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden' (Tauw bv, februari 2001). Overigens onderscheidt dit laatstgenoemde rapport voorafgaand aan de bovengenoemde stappen, nog een stap, namelijk de vaststelling van een kostenaandeel per taak. Voor de systematiek maakt het benoemen van deze stap echter geen verschil.

Waterschapstaken

Op grond van de Waterschapswet dient de kostentoedeling zoveel mogelijk per afzonderlijke taak plaats te vinden.

In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is aangegeven welke ta­ken er aan een waterschap opgedragen kunnen worden, te weten waterkering en waterhuishouding. Daarnaast kunnen waterschappen belast worden met een of meer andere waterstaatsaangelegenheden. In de Memorie van toelichting wordt aangegeven dat hierbij gedacht dient te worden aan wegenbeheer en vaarwegen­beheer. In het provinciaal reglement is geregeld, welke taken aan een bepaald waterschap opgedragen worden.

De taak waterhuishouding kan nader onderver­deeld worden in waterkwan­ti­teitsbeheer en waterkwaliteitsbeheer. Het waterkwali­teitsbeheer is niet van belang voor de kostentoedeling, omdat deze niet via de omslag maar via de verontreini­gingsheffing bekostigd wordt.

Voor wat betreft het vaarwegenbeheer geldt, dat de vaarwegen waarover het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden het beheer voert alleen een lokale betekenis hebben. Om die reden dient het vaarwegbeheer bekostigd te worden uit de omslagheffing.

De kosten van het vaarwegbeheer zijn van geringe omvang. Daarom is in artikel 71 van het reglement bepaald dat deze kosten toegevoegd worden aan de kosten van het  kwantitatief oppervlaktewaterbeheer.

Een en ander betekent dat voor de kostentoedeling de volgende twee water­schapstaken onderscheiden kunnen worden:

-           waterkeringszorg;

-           waterkwantiteitsbeheer.

Categorieën van belanghebbenden

De kosten van de waterschapstaken dienen toegedeeld te worden aan de ca­tegorieën van belanghebbenden die in het waterschapsbestuur vertegenwoor­digd zijn. Op grond van artikel 6 van het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zijn dat voor het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden:

-           degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden ongebouwd);

-           degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden gebouwd);

-           de ingezetenen, onder wie worden verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied van het waterschap (ingezetenen);

-           degenen die op grond van een zakelijk of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte (gebruikers be­drijfsgebouwd).

Met betrekking tot de gebruikers bedrijfsgebouwd wordt opgemerkt dat in het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden geen omslag voor deze categorie is geregeld. In verband hiermee is deze categorie voor de kostentoe­de­lingsverordening ver­der buiten beschouwing gebleven.

Aard en omvang van het belang

De Waterschapswet schrijft voor dat het waterschap per afzonderlijke taak nagaat, wat de aard en de omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde categorieën is. In de artikelsgewijze toelichting van deze verordening wordt daar nader op ingegaan.

Gebiedsindeling

De kostentoedeling heeft in principe betrekking op het gehele water­schapsgebied, waarvan de grenzen zijn vastgelegd in het reglement.

Ook binnen de reglementaire grenzen kunnen delen van het gebied geen be­lang hebben bij een bepaalde waterschapstaak. Dit geldt bijvoorbeeld voor (kort gezegd) de Utrechtse Heuvelrug: dit gebied heeft geen belang bij de waterkeringszorg. Ten behoeve van de kosten­toedeling dient dan het belanghebbende gebied nader vastgesteld te wor­den. Dit is voor het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gebeurd met de in artikel 6 (voorheen 5) bedoelde kaarten.

Beperking van het belanghebbende gebied heeft alleen werking voor de zakelijk gerechtigden gebouwd en ongebouwd. Bij de ingezetenen is beperking van het belanghebbende gebied tot een gebied dat kleiner is dan het reglementaire gebied in principe niet moge­lijk, omdat het bij de ingezetenen gaat om de beharti­ging van de al­gemene taakbelangen in het waterschapsgebied als geheel. Het belang van de inge­zetenen bij een bepaalde taak houdt dus geen ver­band met de lig­ging van de woning van de ingezetene in het gebied.

Artikelsgewijze toelichting

In de aanhef van de verordening wordt verwezen naar het provinciaal waterschapsreglement, in verband met de uitgangspunten met be­trekking tot de kostentoedeling die in dit reglement zijn opgenomen.

Artikel I (Artikel 2  Waterkeringszorg)

Hierna wordt toegelicht op welke wijze het belang bij de waterkeringszorg is bepaald.

De eerste stap: vaststellen belangencategorieën

Zoals uit de algemene toelichting blijkt zijn de volgende belangencategorieën bij de taak waterkeringszorg reglementair bepaald:

- degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden ongebouwd);

-           degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden gebouwd);

-           de ingezetenen, onder wie worden verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied van het waterschap (ingezetenen);

De tweede stap: vaststellen algemene taakbelang

De tweede stap van de kostentoedeling bij de waterkeringszorg betreft het bepalen van de belangen van de ingezetenen (algemene taakbelangen) ten opzichte van de belangen van de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken (specifieke taakbe­lan­gen).

Het kostenaandeel van de algemene taakbelangen kan worden vastgesteld aan de hand van de uitgangspunten zoals aangegeven in het ‘Rapport inzake de kostentoedeling', Unie van Waterschappen (werkgroep Havelaar), juni 1989.

Gelet op de inwonersdichtheid in het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (circa 800 inwoners/km2) is het kostenaandeel van de algemene taakbelangen bepaald op 47%.

Derde stap: Vaststellen specifieke taakbelangen

Nadat het kostenaandeel voor de ingezetenen is bepaald, dienen de reste­rende kosten in de derde stap nader toegedeeld te worden binnen de spe­cifieke taakbelan­gen, i.c. aan de gebouwde en ongebouwde onroerende za­ken.

Het belang van de onroerende zaken bij de waterkeringszorg is gelegen in de instandhouding van deze goederen. Door de waterkeringszorg worden de onroerende zaken beschermd tegen overstroming. Het ligt derhalve in de rede om het belang van de onroerende zaken bij de waterkeringszorg te relateren aan de beschermde waarde.

Voor de waarde gebouwd kan daarbij uitgegaan worden van de totale waarde in het economische verkeer van de gebouwde onroerende zaken die in de omslag voor de waterkeringszorg betrokken worden.

Voor de waarde ongebouwd ware uit te gaan van de gemiddelde verkoopprijs van onverpacht los land in de regio van het waterschap.

De kostenaandelen gebouwd en ongebouwd kunnen vervolgens bepaald worden door de waarde gebouwd respectievelijk ongebouwd te relateren aan de som van de waarde gebouwd en ongebouwd. Omdat ten tijde van het herzieningsonderzoek nog geen betrouwbare recentere WOZ-gegevens bekend waren, is uitgegaan van waardecijfers naar een waardepeildatum van 1 januari 1995. Naar verwachting zou gebruikmaking van recentere gegevens niet leiden tot een belangrijke verschuiving in de belangenverhoudingen.

Op grond van de waardeverhoudingen voor het beheersgebied van de waterkeringszorg wordt de volgende waardeverhouding vastgesteld:

Waarde gebouwd       66.127 miljoen gulden              95%

Waarde ongebouwd     3.306 miljoen gulden                5%

Totale waarde 69.433 miljoen gulden            100%

Het belang van de zakelijk gerechtigden gebouwd);bij de waterkeringszorg bedraagt dan 95% x 53% = 50%.

Het belang van de zakelijk gerechtigden ongebouwd dient te worden bepaald op 5% x 53% = 3%.

Artikel II (Ar­tikel 3  Kwantitatief oppervlaktewaterbeheer)

Hierna wordt toegelicht op welke wijze het belang bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is bepaald.

De eerste stap: vaststellen belangencategorieën

Zoals uit de algemene toelichting blijkt zijn de volgende belangencategorieën bij de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer reglementair bepaald:

- degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden ongebouwd);

-           degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden gebouwd);

-           de ingezetenen, onder wie worden verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied van het waterschap (ingezetenen);

De tweede stap: vaststellen algemene taakbelang

Het belang van de ingezetenen bij het waterkwantiteitsbeheer is gelegen in de mate waarin de ingezetenen voor hun functioneren in het water­schapsge­bied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het water­schap. Hiertoe kan de volgende indeling ge­maakt worden:

Mate van afhankelijkheid ingezetenen   Kostenaandeel ingezetenen

bij waterkwantiteitsbeheer

Geringe afhankelijkheid                      15 à 20%

Aanmerkelijke afhankelijkheid          20 à 25%

Sterke afhankelijkheid                        25 à 30%

De afhankelijkheid van de ingezetenen bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer wordt, zo blijkt uit bovenstaande, vooral verbonden aan de veiligheid (bemaling) en gaat voorbij aan het gegeven dat ook in de hoger gelegen gebieden de algemene taakbelangen in het geding kunnen komen indien het hoogheemraadschap voorzieningen achterwege zou laten.

Recente ontwikkelingen in het waterbeheer zoals de "brede kijk" en de watersysteembenadering brengen een verbreding van de taakuitoefening met zich mee. Deze zorg gaat veelal verder dan het zuiver waterstaatkundig beheer van de grond en de bebouwing. Het is daarom redelijk het aandeel algemene taakbelangen niet alleen op de maatstaf "veiligheid" maar ook op de invulling van de meer algemene werkzaamheden van het hoogheemraadschap, direct naast het zuiver waterstaatkundig beheer te baseren.

Op grond van de indeling van de werkgroep Havelaar is in een groot deel van het gebied sprake van een sterke mate van afhankelijkheid. Voor het gebied als geheel is zeker sprake van een aanmerkelijk belang bij het kwantitatieve waterbeheer. Gelet vervolgens op de bevolkingsdichtheid en de bovengenoemde aspecten als "brede kijk" en de verbreding van de taakuitoefening die plaatsvindt, is het ingezetenenaandeel vastgesteld op 27,5% (was 25,0%).

Derde stap: Vaststellen specifieke taakbelangen

Met betrekking tot de toedeling van het resterende kostenaandeel over de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken dient in de derde stap gekeken te worden naar het voorzieningenniveau en de daarmee samenhangende kos­ten. Het belang van de onroerende zaken bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is immers, naast het in­standhoudingsbelang, voornamelijk gele­gen in de aan­wendingsmogelijkheden van deze onroerende zaken. De taak­uitoe­fe­ning van het waterschap is ge­richt op het treffen van voorzie­nin­gen om deze aan­wen­dingsmogelijkheden veilig te stellen.

Het belanghebbendengebied bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is vermeld op de bij de kostentoedelingsverordening behorende kaart.

Om het kostenaandeel te bepalen voor de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken is gebruik gemaakt van een model dat door de Unie van Waterschappen voor dit doel is ontwikkeld (de methode Oldambt).

De hoofdlijnen van de methode Oldambt zijn dat:

  • - aan een belangencategorie minimaal die kosten worden toegerekend die direct op die categorie betrekking hebben (hieruit volgt de eerste verdeelsleutel);

  • - de verdeling van de kosten die gezamenlijk voor de belangencategorieën worden gemaakt, vindt plaats aan de hand van het voordeel dat elk van de categorieën heeft bij de gezamenlijke uitvoering van de waterbeheersing (hieruit volgt de tweede verdeelsleutel).

De verdeelsleutel in de methode "Oldambt" is dus gebaseerd op de mate waarin het hoogheemraadschap kosten maakt ten behoeve van de verschillende belangencategorieën. Deze kosten bestaan uit investeringskosten (kosten die verband houden met de voorbereiding en aanleg van werken) en exploitatiekosten. (kosten die verband houden met het beheer en onderhoud van werken). Wat de investeringskosten betreft geldt dat deze in de praktijk slechts voor een deel voor rekening van de waterschappen komen. Het andere deel bestaat uit bijdragen van derden zoals het Rijk of de Dienst Landelijk Gebied.

De kostenramingen die in het model Oldambt gemaakt worden gaan uit van volledige vernieuwing van de werken op dit moment (vervangingswaarde). Deze modelmatig berekende vervangingswaarde moet worden verminderd met de bijdragen die het hoogheemraadschap volgens de huidige bijdrageregelingen mag verwachten.

Deze bijdrage is op 50% gesteld van de vervangingswaarde.

Kostenaandelen gebouwd en ongebouwd

Uitgaande van de hiervoor beschreven inventarisaties en uitgangspunten zijn ramingen gemaakt van de investeringskosten (tegen vervangingswaarde) en exploitatiekosten. Hiermee zijn vervolgens verdeelsleutels berekend die de verhouding tussen de belangencategorieën gebouwd en ongebouwd tot uitdrukking brengen en die kunnen worden toegepast op de werkelijke uitgaven van het waterschap.

De berekende toedeling van het kostenaandeel specifieke taakbelangen voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer aan gebouwd en ongebouwd is samengevat in de onderstaande tabel

Toedeling kostenaandeel per taakbelang

1e verdeelsleutel

(directe kosten)

61,3

37,6

98,9

2e verdeelsleutel (gemeenschappelijke kosten)

0,8

0,4

1,1

Totaal

62,0

38,0

100,0

Uit de berekeningen volgt dat een groot deel van de kosten via de 1e verdeelsleutel worden toegerekend. Dit betekent dat de kosten van veel voorzieningen rechtstreeks aan een belangencategorie kunnen worden toegerekend en relatief weinig kosten verband houden met gemeenschappelijke voorzieningen. Dit is goed te verklaren; de kosten van bijvoorbeeld bergingsvoorzieningen om de versnelde afvoer van stedelijke gebieden te beperken zijn rechtstreeks gekoppeld aan de belangencategorie gebouwd terwijl een belangrijk deel van de watergangen in het landelijk gebied alleen ontworpen zijn voor de afvoer van het ongebouwd. Ook het feit dat een deel van de watergangen die voor de gezamenlijke afvoer van het waterbezwaar uit het gebied niet bij het hoogheemraadschap in beheer en onderhoud zijn Het onderzoek komt voor wat betreft de toedeling via de 1e en 2e verdeelsleutel overeen met het in 1994 uitgevoerde onderzoek.

Artikel III (Artikel 5  Kosten van heffing en invordering en van verkiezingen)

De invoegingvan een nieuw artikel 5 houdt verband met de Wet van 3 juni 1999, houdende wijziging van enige bepalingen van de Waterschapswet. Bij deze wet is artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet zodanig gewijzigd dat kosten van heffing en invordering van waterschapsbelastingen, alsmede de kosten van de verkiezingen van het algemeen bestuur, rechtstreeks aan de betrokken categorieën kunnen worden toegerekend. Deze wetswijziging is op 7 juli 1999 in werking getreden (Staatsblad 276).

Vóór inwerkingtreding van de genoemde wijziging werden op basis van artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet alle kosten in beginsel zoveel mogelijk per taak toegedeeld aan de in het bestuur vertegenwoordigde categorieën van belanghebbenden naar rato van het belang bij de taakuitoefening door het waterschap. Bij deze toedeling die in de Kostentoedelingsverordening is vastgelegd werden aard en omvang van het belang in aanmerking genomen. Het is echter gebleken dat toepassing van deze methodiek onder omstandigheden kan leiden tot onevenwichtigheden in de kostentoedeling. Er kunnen onevenredigheden ontstaan tussen de verdeling van de werkelijke kosten (kostenveroorzaking) en de verdeling op basis van de gehanteerde toerekeningsprincipes zoals opgenomen in de kostentoedelingsverordening (op basis van belang bij de taakuitoefening). Onevenredigheden kunnen zich met name voordoen bij de kosten van heffing en invordering en bij de kosten van verkiezingen. In het eerste lid van artikel 119 van de Waterschapswet is nu een bepaling toegevoegd (tweede volzin), waarmee de mogelijkheid is gecreëerd om de bedoelde onevenredigheden weg te nemen door genoemde kosten rechtstreeks aan de belangencategorieën toe te rekenen. De tekst van het eerste lid luidt nu als volgt:

Het algemeen bestuur stelt ten behoeve van de in artikel 116 bedoelde omslagen een verordening vast, waarin, zoveel mogelijk naar onderscheid van de taken die het waterschap ter behartiging zijn opgedragen, voor elk van de categorieën van belanghebbenden die in dat bestuur zijn vertegenwoordigd, de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Bij die verordening kan worden bepaald dat, in afwijking van de vorige volzin, kosten van heffing en invordering van waterschapsbelastingen en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van belanghebbenden.

Het nieuwe artikel 5 geeft weer dat de rechtstreekse toerekening van kosten geschiedt naar rato van deze voor elk van de betrokken categorieën te maken kosten (beginsel van kostenveroorzaking). Dat wil zeggen dat de wijze van kostentoerekening geschiedt naar de mate waarin de categorieën deze kosten veroorzaken. Voor de consequenties van deze rechtstreekse toerekening wordt verwezen naar de jaarlijkse begroting die, naast een kwantificering van de genoemde kostenposten, ook de verdeling daarvan over de diverse categorieën bevat.

Meerdere waterschapstaken

Omdat het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de opdracht heeft tot de uitoefening van meerdere taken zullen de aan de categorieën rechtstreeks toegerekende kosten per taak moeten worden toegedeeld teneinde deze kosten in individuele aanslagen tot uitdrukking te kunnen laten komen. Er zijn verschillende mogelijkheden denkbaar om deze toedeling naar taken te laten plaatsvinden.

In dit voorstel is voor de verbijzondering naar de taken van de rechtstreeks toe te rekenen kosten gekozen voor een toedeling op basis van opbrengstverhoudingen.

Artikel IV  Inwerkingtreding

De vastlegging van de inwerkingtreding van de kostentoedelingsverordening is mede van belang in verband met de werkingsduur van de verordening. In de Waterschapswet is immers bepaald dat de kostentoedelingsverordening ten minste éénmaal in de vijf jaar herzien dient te worden.

Indien daar aanleiding toe is, kan de verordening ook eerder dan na een periode van vijf jaar herzien worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de belangenverhoudingen door een stedelijke uitbreiding of landin­richting een substantiële wijziging ondergaan.

De wettelijke verplichting tot herziening houdt niet in dat de werkings­duur wettelijk beperkt is tot ten hoogste 5 jaar, als gevolg waarvan de verordening van rechtswege zou vervallen na afloop van deze periode. Het is dan ook niet nodig en evenmin wenselijk om een datum waarop de wer­kingsduur afloopt in de verordening op te nemen.