Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Peilbesluit Breeveld en Haanwijk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieHoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Officiële naam regelingPeilbesluit Breeveld en Haanwijk
CiteertitelPeilbesluit Breeveld en Haanwijk
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening - waterkeringen en waterbeheer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Dit peilbesluit vervangt de vigerende peilbesluiten, voor zover dit het deel c van de polder Breeveld en Haanwijk als bedoeld in dit besluit betreft.Gedeputeerde staten van Utrecht en van Zuid-Holland hebben dit peilbesluit goedgekeurd bij besluiten van respectievelijk 18 december 1990, nr. 440906/400, en 16 juli 1991, nr. DWM 18840.De kaart waarnaar in dit peilbesluit wordt verwezen, kunt u als PDF-bestand vinden onder bijlage.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 14-11-1989

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: IJsb 2-1-1992; WoC 2-1-1992

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Reglement voor het Groot-Waterschap van Woerden, artikel 111
  2. Reglement voor het Groot-Waterschap van Woerden, artikel 189
  3. Landinrichtingswet, artikel 129

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-01-199219-02-2009nieuwe regeling

14-11-1989

IJsb 2-1-1992; WoC 2-1-1992

-

Tekst van de regeling

Inhoud

De verenigde vergadering van het Groot-Waterschap van Woerden;

gezien het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 24 oktober 1989 en de bij het ontwerp-besluit behorende toelichting;

overwegende, dat in het kader van het landinrichtingsplan "Driebruggen" voorzieningen zullen worden getroffen tot aanpassing van de waterbeheersing in de polder

Breeveld en Haanwijk

gericht op de functietoekenning in het gebied;

gelet op het ontwerp-landinrichtingsplan "Driebruggen";

in aanmerking nemende dat het ontwerp-peilbesluit na tijdig voorafgaande openbare bekendmaking volgens de daarvoor geldende voorschriften, gedurende dertig dagen van 19 september 1989 tot 19 oktober d.a.v. op de daartoe in het reglement voor het Groot-Waterschap aangewezen plaats voor een ieder ter inzage heeft gelegen, terwijl de ingebrachte bezwaren zijn overwogen;

gelet op het bepaalde in het de artikelen 111 en 189 van het reglement voor het Groot-Waterschap van Woerden;

gelet op het bepaalde in artikel 129 van de Landinrichtingswet;

B E S L U I T :

Tabel

1.

de peilen van de waterstanden in de polder Breeveld en Haanwijk als volgt vast te stellen:

Tabel
 

Zomerpeil

Winterpeil

a

b

c (agrarisch gebied)

       1,70

       1,80

       2,10

     1,80 

     1,90

     2,15

Tabel
 

Genoemde peilgebieden en de peilschalen waarop de peilen in die gebieden kunnen worden afgelezen zijn aangegeven op de bij het peilbesluit behorende kaart.

De overgang van zomer- naar winterpeil zal, al naar gelang de weersomstandigheden, in het algemeen en naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden, plaatsvinden in de loop van de maanden september-oktober.

De overgang van winter- naar zomerpeil zal, al naar gelang de weersomstandigheden, in het algemeen en naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden, plaatsvinden in de loop van de maanden april-mei. 

2.

Het tijdstip, waarop de peilen zullen worden ingesteld, te doen bepalen door dijkgraaf en hoogheemraden, nadat in het kader van de landinrichting "Driebruggen": 

 

- het gemaal voor de polder Breeveld en Haanwijk is opgeleverd en overgedragen aan het waterschap;

 

- alle werken tot instelling van de onder 1 genoemde peilgebieden zijn uitgevoerd;

 

- de afmetingen van alle watergangen in peilgebied c zijn aangepast aan het nieuwe peil met dien verstande, dat daarbij de onder 3 genoemde fasering in acht zal 

  worden genomen;

 

- de noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van aanpassing van het verlaagde peil in peilgebied c aan de verspreide objecten zijn getroffen.

3.

De verlaging van het peil in de peilgebieden c als volgt in te voeren: 

 

fase 1:

de helft van de verlaging na het gereedkomen van de voorzieningen genoemd onder 2;

 

fase 2:

de resterende helft van de verlaging twee jaar nadat bovengenoemde verlaging is gerealiseerd.

[publicatie mededeling: WN, R&G 5-6-2003]

Aldus vastgesteld in de verenigde vergadering van 14 november 1989 te Woerden.

C. Datema, de dijkgraaf.

A. Vervoorn, de secretaris-rentmeester.

Toelichting

op het peilbesluit voor de polder Breeveld en Haanwijk gelegen binnen de toekomstige landinrichting "Driebruggen".

1. Het gebied

Het gebied waarvoor het peilbesluit geldt omvat de gehele polder Breeveld en Haanwijk.

De polder Haanwijk ligt buiten de blokgrens van de landinrichting. In het plan wordt aangegeven, dat in dit polderdeel de bestaande peilen zullen worden gehandhaafd. De huidige peilen ware derhalve in dit besluit op te nemen.

De oppervlakte van de onderhavige polderdelen is:

Tabel
gebied a:ca. 165 ha. (gebied ten noorden spoorlijn)
gebied b:ca. 185 ha. (polder Haanwijk)
gebied c:ca. 166 ha. (gebied ten zuiden spoorlijn) ------------
totaalca. 516 ha.

De betreffende gebieden zijn nader aangegeven op bijlage 1.

2. De bodemgesteldheid

Gebied a.

De bodem van het polderdeel a bestaat voor 2/3 uit een kalkhoudende Poldervaaggrond, ofwel een klei op zand profiel. Dit zijn kleigronden met een zandlaag van meer dan 0,20 meter dikte, beginnend tussen de 25 en 80 cm. Deze gronden zijn gelegen in het oostelijke deel van dit peilgebied.

Het overige, westelijke deel bestaat uit een kalkloze Poldervaaggrond.

Gebied b.

In de polder Haanwijk ligt tegen de Oude Rijn een strook bestaande uit een Drechtvaaggrond, in breedte variërend van 250 tot 600 meter. Deze gronden bestaan uit een klei op veen profiel, met meer dan 0,40 meter moerig materiaal, beginnend tussen de 0,40 en 0,80 meter.

Het resterend deel van dit peilgebied is een Waardveengrond (rauwveen) bestaande uit rietveen.

Gebied c.

In dit polderdeel ligt langs de zuidzijde van de spoorlijn een strook bestaande uit een Drechtvaaggrond, in breedte variërend van 250 tot 500 meter. Deze gronden bestaan uit een klei op veen profiel, met meer dan 0,40 meter moerig materiaal, beginnend tussen de 0,40 en 0,80 meter.

Het resterende deel van dit peilgebied is een Waardveengrond (rauwveen) bestaande uit rietveen.

3. Het grondgebruik

Het gehele gebied is thans in gebruik als grasland. In landinrichtingsverband zal het gebied een agrarische functie verkrijgen zonder beperkingen.

4. De hoogteligging van het maaiveld

Voor de bepaling van de hoogteligging van de betreffende polderdelen in de polder Breeveld is uitgegaan van de gegevens als vermeld op de hoogtecijferkaarten van de landinrichtingsdienst. De op deze kaarten vermelde gegevens zijn, in opdracht van de landinrichtingsdienst, in 1975 opgenomen door de Grontmij.

Omdat de polder Haanwijk niet binnen het blok van het landinrichtingsproject is gelegen zijn destijds geen hoogtemetingen van het terrein gedaan door de Grontmij. Derhalve is voor de bepaling van de hoogteligging van het maaiveld in de polder Haanwijk is uit gegaan van de hoogtecijfers vermeld op de hoogtecijferkaart, uitgegeven door de topografische dienst te Delft. Deze gegevens dateren uit ongeveer 1957 en zijn destijds gemeten door de provinciale waterstaat.

Uitgaande van een autonome daling van met name het maaiveld van de rauwveengronden, moeten voor de periode 1975 tot 1989 de hoogtecijfers binnen de polderdelen b en c met 14 x 0,0035 meter = 0,049 meter worden gecorrigeerd.

- De hoogteligging van gebied a (ten noorden v/d spoorlijn).

In dit deel van de polder zijn in het kader van het landinrichtingsproject van 412 punten in het terrein de hoogte gemeten.

Van deze punten is:

91 % gelegen tussen N.A.P. -0,80 en +0,20 meter en

9 % gelegen tussen N.A.P. -0,80 en +1,25 meter.

Het huidige winterpeil in dit deel bedraagt N.A.P. -1,80 m.

Binnen dit gebied zal in het kader van de ruilverkaveling geen wijziging van de peilen plaats vinden. Bovendien zijn deze gronden dermate hoog gelegen dat veel sloten door middel van kweldammen op en hoger peil worden gehouden. Verdere uitwerking van de hoogtecijfers binnen dit gebied is hier dan ook verder achterwege gebleven.

- De hoogteligging van gebied b (polder Haanwijk).

Uit de hoogtecijfers van eerdergenoemde kaart blijkt dat de gemiddelde hoogteligging van het maaiveld in de polder Haanwijk in ongeveer 1957 N.A.P. -1,203 meter was. Gecorrigeerd naar 1989 zal momenteel de gemiddelde hoogteligging van het maaiveld ongeveer N.A.P. -1,252 meter. Ook binnen dit gebied zal in het kader van de ruilverkaveling geen wijziging van de peilen plaats vinden. Het peil, zoals dat jaren lang is gehandhaafd zal niet wijzigen (N.A.P. -1,90 meter). Uitwerking van de hoogtecijfers binnen dit gebied is hier dan ook verder achterwege gebleven.

- De hoogteligging van gebied c (agrarisch gebied).

Binnen dit gebied zijn 380 punten in het terrein aangemeten.

Van deze punten is:

Tabel
27%hoger gelegen dan N.A.P. -0,80 meter;  
0,8%gelegen tussen N.A.P.-0,81en-0,85 meter;
1%"-0,86en-0,90 meter;
0,8%"-0,91en-0,95 meter;
2,1%"-0,96en-1,00 meter;
1,6%"-1,01en-1,05 meter;
3,9%"-1,06en-1,10 meter;
7,1%"-1,11en-1,15 meter;
11,3%"-1,16en-1,20 meter;
15,3%"-1,21en-1,25 meter;
11,3%"-1,26en-1,30 meter;
10%"-1,31en-1,35 meter;
6%"-1,36en-1,40 meter;
1,6%"-1,41en-1,45 meter.

Wanneer de punten, die hoger zijn gelegen dan N.A.P. -0,80 meter, buiten beschouwing worden gelaten, omdat hier het slootpeil door plaatselijke kweldammen op een hoger peil zal worden gehouden, heeft onderhavig gebied c een gemiddelde hoogteligging van N.A.P. -1,225 meter.

gemiddelde maaiveldhoogte gebied c

1975 N.A.P. -1,225 meter;

1989 N.A.P. -1,274 meter;

1996 N.A.P. -1,299 meter.

5. De gewenste drooglegging

Voor de bepaling van de gewenste peilen in agrarisch gebied zonder beperkingen worden door de landinrichtingsdienst de volgende droogleggingsnormen per bodemtype gehanteerd:

droogleggingsnormen
 min.maxOptimaal
Woudeerdgronden0,901,701,30
Poldervaaggronden0,901,701,15
Liedeerdgronden0,701,301,00
Drechtvaaggronden0,701,300,90
Weideveengronden0,601,000,80
Koopveengronden0,601,000,70

Met bovenstaande droogleggingsnormen wordt beoogd een ontwateringsdiepte in de percelen te verkrijgen die, bij een af te voeren hoeveelheid neerslag van 7 mm per etmaal, niet minder dan 0,30m bedraagt.

Bovengenoemde gegevens zijn ontleend aan het rapport "Adviespeilen van het landinrichtingsproject Driebruggen" van de afdeling onderzoek van genoemde dienst in de provincie Zuid-Holland van april 1987.

6. Peilen

Op grond van het gebruik van de grond, het bodemprofiel en de hoogteligging van het maaiveld worden door de landinrichtingsdienst in het ontwerp-plan de volgende (winter)peilen geadviseerd:

gebied a: N.A.P. -1,80 meter (ongewijzigd)

gebied b: N.A.P. -1,90 meter (ongewijzigd)

gebied c: N.A.P. -2,20 meter

Ten aanzien van het voor gebied c genoemde peil van N.A.P. -2,20 meter dient te worden vermeld, dat uit een onderzoek van de technische dienst van het Groot-Waterschap is gebleken dat dit peil niet geheel in overeenstemming is met de in het ontwerp verlangde drooglegging van 0,85 meter.

Uit het voorgaande blijkt, dat het maaiveld in gebied c in 1996 een gemiddelde hoogteligging zal hebben van N.A.P. -1,30 meter. Wanneer men op dat tijdstip een drooglegging wenst te verkrijgen van 0,85 meter zal een peil moeten worden ingesteld van N.A.P. -2,15 meter in plaats van de in het ontwerp genoemde N.A.P. -2,20 meter.

In overleg met de landinrichtingsdienst is voor gebied c het winterpeil gecorrigeerd in N.A.P. -2,15 meter.

Voorshands is er door de landinrichtingsdienst bij de bepaling van de peilen vanuit gegaan, dat deze in 1996 zullen worden ingesteld.

7. De maaivelddaling

De gronden in gebied a van de polder Breeveld en Haanwijk bestaan zoals vermeld uit Poldervaaggronden. Deze gronden bestaan uit klei op zand, of hebben een aflopend profiel. Hier zal de autonome maaivelddaling vrijwel nul bedragen. In het kader van de landinrichting worden hier geen peilwijzigingen voorgesteld, zodat de maaivelddaling ook in de toekomst vrijwel nul zal blijven.

Gebied b bestaat voor ongeveer de helft uit een Drechtvaaggrond. Ook hier worden in het kader van de landinrichting geen verlagingen voorgesteld. De autonome daling zal ook na de landinrichting voor deze grond nul bedragen.

De andere helft van dit polderdeel bestaat uit een een Waardveengrond (rietveen). De autonome daling van deze grondsoort, voornamelijk voortvloeiende uit oxidatie, zal conform de gegevens van de landinrichtingsdienst ca. 0,0035 meter per jaar bedragen bij een drooglegging van ca. 0,50 meter. Omdat hier geen peilwijzigingen zullen optreden, zal na de landinrichting deze autonome daling niet wijzigen. Dit betekent, dat elke 10 jaar in dit gebied het peil met ca. 0,035 meter moet worden aangepast.

Gebied c, het gebied ten zuiden van de spoorweg, bestaat evenals gebied b uit Drecht- en Waardveengrond. In gebied c zal een droogleggingsverbetering plaatsvinden in het kader van het landinrichtingsproject. De Drechtvaaggronden zullen als gevolg van deze peilverlaging een extra zetting in ca. 30 jaar ondergaan van 0,025-0,03 meter. Deze zetting bestaat voornamelijk uit klink en krimp.

In gebied c zal als gevolg van de droogleggingsverbetering in het kader van de landinrichting de autonome daling van de Waardveengronden toenemen van ca. 0,0035 naar 0,0075 meter per jaar. Dit houdt in dat elke 10 jaar het peil in dit gebied met ca. 0,075 meter moet worden aangepast.

8. Kwel/infiltratie

Volgens de isohypsenkaart van het eerste watervoerende pakket van de provincie Zuid-Holland ligt de stijghoogte van het diepe grondwater in het eerste watervoerende pakket in gebied a van deze polder tussen de N.A.P. -1,50 en -1,80 meter.

Het huidige polderpeil in dit gebied bedraagt N.A.P. -1,80 meter. Uit het voorgaande blijkt dat hier sprake is van een kwelsituatie.

In het kader van het project zal dit polderpeil niet wijzigen, zodat in de toekomst geen verandering zal optreden in de grondwaterstroming in dit polderdeel als gevolg van de ten uitvoer legging van het peilbesluit.

In gebied b ligt de stijghoogte van het grondwater in het vorenbedoelde pakket tussen N.A.P. -1,30 en -1,55 meter. Ook hier is momenteel sprake van een matige kwel.

Voor deze laatstgenoemde delen zal na de landinrichting geen wijziging in de grondwaterstroom optreden, omdat de huidige polderpeilen worden gehandhaafd.

In gebied c van de polder Breeveld ligt de stijghoogte van het grondwater van het eerste watervoerende pakket globaal tussen N.A.P. -1,55 meter en N.A.P. -1,80 meter. Het huidige winterpeil in gebied c wordt gehandhaafd op N.A.P. -1,80 meter. Duidelijk is dat in dit gebied van de polder momenteel sprake is van een kwelsituatie (ca 8 mm pet etmaal).

Volgens het rapport "Hydrologie en waterkwaliteit van Midden-West-Nederland" kan deze kwel worden gekwantificeerd op 0 tot 25 mm per etmaal.

In gebied c zal als gevolg van de voorgestelde peilverlaging deze kwel toenemen tot ca 24 mm per etmaal en zal dus binnen eerdergenoemde marge van 0 tot 25 mm per etmaal blijven.

9. Waterkwaliteit

De waterkwaliteit binnen de polderdelen a, b en c zal naar verwachting na uitvoering van dit peilbesluit niet verslechteren, omdat ingevolge artikel 111 van het reglement voor het Groot-Waterschap de verenigde vergadering zal voorschrijven, dat de diepte van de watergangen zal moeten worden aangepast aan de peilverlaging. Hierdoor zal het totale watervolume in de polder niet afnemen.

Bovendien zullen de peilen in de gebieden a en b in het kader van de landinrichting niet wijzigen.

Door de toename van de kwel (niet zout) in gebied c zal voor de waterbeheersing minder gebiedsvreemd water behoeven te worden ingelaten, hetgeen een positief effect kan hebben op de waterkwaliteit in dit gebied.

10. Landschap en natuur

Het landinrichtingsplan heeft onder andere tot doel de verbetering van de waterhuishouding in het landelijk gebied, gericht op een samenhangend en doelmatig waterbeheer en afgestemd op de te vervullen functies, passend binnen het algemeen beleid met betrekking tot de waterhuishouding.

In het landbouwgebied zijn de peilen toegesneden op het agrarisch grondgebruik hetgeen mogelijk een negatieve invloed kan hebben op de aldaar aanwezige natuur- en landschappelijke waarden. In de relatienotagebieden worden peilen ingesteld, die meer gericht zijn op enige ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.

Ter zake wordt overigens verwezen naar hoofdstuk 14 van het ontwerp-plan Herinrichting Driebruggen waar beschouwingen worden geleverd over de gevolgen van de uitvoering van het plan.

11. Bebouwing

In de polders Breeveld en Haanwijk komt alleen aaneengesloten bebouwing voor langs de Oude Rijn (de gebieden a en b). Omdat hier geen peilwijzigingen in het kader van de landinrichting plaats vinden kunnen beschouwingen hierover achterwege blijven. Bovendien wordt het slootwaterpeil rond de bebouwing langs de Oude Rijn van oudsher op een hoger peil gehouden door middel van kweldammen.

Schade aan opstallen als gevolg van wijzigingen van grondwaterstanden in verband met peilwijzigingen die natuurlijke maaivelddaling volgt wordt gezien als een voorzienbaar, algemeen aanvaard maatschappelijk risico en dient in beginsel te worden gedragen door de betreffende eigenaren.

Ten aanzien van mogelijk verspreid liggende bebouwing zal in het kader van de uitvoering van het landinrichtingsplan nader onderzoek plaats vinden. Voor zover noodzakelijk zullen vervolgens maatregelen worden getroffen.

12. Kunstwerken

Ten gevolge van de peilverlaging in het gebied c van de polder Breeveld (agrarische deel) zullen houten funderingsdelen van bruggen, duikers en beschoeiingen "droog", c.q. boven water komen te staan.

Het landinrichtingsplan voorziet in de vervanging van noodzakelijke kunstwerken. Hierin wordt in het waterbeheersingsplan en in het kader van de kavelaanvaarding voorzien.

13. Schaderegelingen

Ten aanzien van schade aanspraken worden twee situaties onderscheiden:

Tabel
A:Schade aanspraken ten tijde van de uitvoering van het landinrichtingsplan;
B:Schade aanspraken nadat de landinrichting is beëindigd, dat wil zeggen nadat de lijst van geldelijke regelingen is vastgesteld.

Ad A:

Indien als gevolg van de realisering van het peilbesluit schade wordt verwacht of optreedt kunnen voor de duur van de uitvoering van de landinrichting op basis van nader onderzoek in het kader van de uitvoering van het plan aanvullende maatregelen en voorzieningen worden getroffen. Verzoeken om vergoeding van eventuele schade kunnen op grond van artikel 129 van de Landinrichtingswet ingediend worden bij de landinrichtingscommissie.

Ad B:

Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de uitvoering van het peilbesluit schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende uit andere hoofde is verzekerd, en deze schade zich voordoet na beëindiging van het landinrichtingsplan, kan deze op grond van artikel 192-A van het reglement voor het Groot-Waterschap een verzoek om regeling van die schade bij de verenigde vergadering van het Groot-Waterschap indienen.