Organisatie | Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleid Keurvergunningen voor steigers en vlonders |
Citeertitel | Beleid Keurvergunningen voor steigers en vlonders |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening - waterkeringen en waterbeheer |
Externe bijlage | Bijlage I Steigers en vlonders.pdf |
Bijlage I kunt u als PDF-bestand vinden onder bijlage.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 26-7-2005
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Wsb 2005/2; UN, RG 24-8-2005
Algemene wet bestuursrecht, artikel 4:81
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2005 | 21-10-2010 | nieuwe regeling | 26-07-2005 Wsb 2005/2; UN, RG 24-8-2005 | WBW/05.107 |
Beleid voor keurvergunningen voor steigers en vlonders
1. DOEL, REIKWIJDTE, DEFINITIE EN STATUS
Het waterschap draagt de zorg voor een goede waterhuishouding en veilige dijken. Om dit te kunnen waarborgen heeft zij via de Keur onder andere het aanbrengen van bouwwerken en obstakels in en nabij watergangen en dijken verboden. Zo is ook de aanleg van steigers verboden (artikel 26 lid 2 onder d, juncto lid 3 onder b en lid 4)), omdat dit een belemmering voor de doorstroming van water kan vormen. Dit kan zowel direct, door ophoping van maaisel of drijfvuil achter steigerpalen, als indirect, door fysieke belemmering van het onderhoud (maaien) van het onderwatertalud. Hierdoor wordt de instandhouding van een goede waterhuishouding (of doorstroming) belemmerd.
Toch zijn er situaties denkbaar, waarbij een absoluut verbod op bouwwerken als steigers vanuit het oogpunt van doorstroming nauwelijks te verdedigen valt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een relatief grote afmeting van het water waaraan de steiger wordt gebouwd. Via artikel 37 van de Keur kan dan ook van dit verbod ontheffing worden verleend door het afgeven van een Keurvergunning.
Aan een dergelijke vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden, die gericht zijn op de bescherming van het (waterstaatkundig) belang waarvoor het verbod is ingesteld.
Deze nota bevat de randvoorwaarden en toetsingscriteria voor behandeling van de vergunningaanvragen. Zij geeft voor veel voorkomende situaties voldoende antwoord om tot verlening of afwijzing van de vergunning te komen. Voor bijzondere situaties blijft altijd maatwerk nodig, waarbij de in deze nota beschreven criteria dienen als richtlijn.
Onder 'steiger' wordt in deze nota verstaan: een bouwkundige plateauvormige constructie aan een oever, ook wel vlonder, waterterras e.d., welke deels over het water hangt. Deze nota is ook van toepassing op vlonders aan woonboten, voor zover gemeentelijke of provinciale verordeningen hierin niet voorzien.
Deze beleidsnota moet worden gezien als een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. RANDVOORWAARDEN IN HET KORT
Onderstaand zijn kort de randvoorwaarden weergegeven waarop wordt getoetst bij vergunningverlening. Na dit hoofdstuk wordt de onderbouwing van deze randvoorwaarden gegeven.
Zie de tekening op bijlage 1 voor uitleg over onderstaande begrippen.
Daar waar zomer- en winterpeil worden gehanteerd geldt het zomerpeil als referentieniveau.
In gebieden als de Vinexlocatie Leidsche Rijn geldt het 'hoge peil' (dat veelal in de winter voorkomt) als referentie.
Achter steigerpalen in het natte talud blijft maaisel en drijfvuil hangen, hetgeen een directe belemmering kan vormen voor de waterdoorstroming. Om die reden zijn palen in het natte talud niet toegestaan. Het hydraulisch profiel (doorstroombreedte en -diepte) dient te worden gehandhaafd.
Tijdens de bouw van de steiger mag de doorstroming niet worden belemmerd. Het tijdelijk afdammen van (een deel van) de watergang is daarom niet toegestaan.
Beide gevallen (bouwfase en definitieve fase) dienen wel te worden bezien in relatie tot de watergangbreedte. Bij een breedte van 6 m. is het belemmerend effect groter dan bij een breedte van 20 m. en wordt het verbod op steunpalen strikter gehanteerd.
Aangenomen wordt dat steigers geen effect hebben op de berging van oppervlaktewater. Dit is wel het geval bij beschoeiingen, omdat deze de watergang in de breedte beperken. Dit effect wordt beoordeeld bij de vergunningverlening voor beschoeiingen.
In verband met de veiligheid zal bij primaire keringen zoals de Lekdijk geen ontheffing van de Keur worden verleend.
Aan regionale keringen en boezemkades zijn steigers toegestaan onder de volgende randvoorwaarden:
Om de doorstroming ten behoeve van de aan- en afvoer van oppervlaktewater te waarborgen worden de watergangen meerdere malen per jaar gemaaid en geschoond. Ook wordt voor dit doel de waterbodem periodiek gebaggerd. De aanleg van steigers kan het uitvoeren van dit onderhoud fysiek hinderen, waarmee dus indirect de instandhouding van een goede waterhuishouding (of doorstroming wordt belemmerd).
Onderstaand is voor verschillende onderhoudssituaties aangegeven hoe deze belemmering kan worden geminimaliseerd of voorkomen.
5.1 Watergangen in onderhoud bij het waterschap
Vanuit het onderhoud van de watergang gezien blijkt vooral de overstek van een steiger (t.o.v. de breedte van de watergang) bepalend.
Steunpalen onder steigers in het natte talud vormen obstakels voor het varend maaien van waterplanten. Voor het rijdend maaien van het natte talud aan de zijde waarop het maaivoertuig rijdt vormt de hele steiger een obstakel. Als aan de overzijde van de watergang kan worden gereden en van daar af kan worden gemaaid, dan vormen alleen de palen een obstakel, mits het vlak van de steiger hoog genoeg boven het water is geplaatst.
Achter palen in het natte talud blijft maaisel hangen, waardoor het lastiger is dit te verzamelen en af te voeren. Steunpalen in het natte talud zijn daarom niet toegestaan.
De bereikbaarheid van het natte talud bepaalt ook de minimale hoogte van de steiger t.o.v. het waterpeil. Om met een maaibalk vanaf een boot of vanaf de kant bij de oever te kunnen komen, moet het talud onder en boven de waterlijn bereikbaar en zichtbaar zijn. De tot nu toe gehanteerde 30 cm tussen zomerpeil en onderkant steiger is hiervoor het minimum. Voor Vinex Leidse Rijn moet worden uitgegaan van 30 cm boven hoog peil. Een groter hoogteverschil leidt automatisch tot allerlei (drijvende) voorconstructies en zwemtrapjes om toch soepel in een aangemeerd bootje te kunnen komen. Dit is ongewenst, dus handhaaft het waterschap de 30 cm-norm.
Bij fluctuatie in het peil bestaat het risico dat steigers die relatief laag boven het water zijn gebouwd, onderlopen. Op de steiger aanwezige bezittingen (stoelset, barbecue, boten, wateropvoerpompjes) kunnen waterschade oplopen of wegdrijven. Een veilige hoogte is daarom aan te raden.
Tenslotte bepaalt de bereikbaarheid voor het maaien ook de overstek van de steiger (hoe ver deze het water in steekt, dus bezien in dwarsprofiel haaks op de watergang).
Het bereik van de maaibalk aan een maaiboot is 1,2 tot 1,4 m. Bij een talud tussen 1:1 en 1:2 kan, bij een diepgang van circa 50 cm, redelijk tot de waterlijn worden gemaaid. De steiger mag in dat geval maximaal 1 m overstek hebben, gemeten vanaf de waterlijn.
Bij een grotere overstek schampt de maaiboot de steiger of kan een deel langs de waterlijn niet gemaaid worden. Om enige marge te creëren gaat het waterschap uit van de waterlijn bij hoog peil als referentie.
Ook de benodigde vaarwegbreedte voor de maaiboot bepaalt de vergunde overstek van een steiger.
Een maaiboot is maximaal 1.8 m breed, circa 4.5 m lang en heeft een manouvreerbreedte nodig van 3m. Aangenomen dat men aan een steiger veelal vaartuigjes afmeert van circa 1 m breedte (kano 0,5 m, sloep 1,5 m) is voor varend onderhoud minimaal 5 m breedte nodig op de waterlijn. Alles wat de watergang breder is dan 5 m kan gelijkelijk verdeeld over beide oevers worden vergund aan steigeroverstek, tot een maximum van 1 m.
Bij rijdend maaien is het bereik van de maaibalk-arm bepalend en de breedte van de watergang als vanaf de overzijde wordt gemaaid. In theorie is een groter bereik mogelijk dan bij een maaiboot, waardoor bij smalle watergangen een bredere steiger zou kunnen worden vergund. In de praktijk is de vorm van de giek tot de maaibalk en tevens het zicht vanuit een tractorcabine naar onder een steiger zodanig, dat ook in dit geval een overstek van 1 m het maximaal vergunbare is.
Het argument 'er groeit niets onder een steiger i.v.m. schaduw, dus hoef je er niet onder te maaien' blijkt in de praktijk niet steekhoudend.
Het verwijderen van drijfvuil als zwerfafval of kadavers van vis of vogels is ook een onderhoudstaak van het waterschap, voor zover het primaire watergangen betreft. De watergang dient hiertoe bereikbaar te zijn. Palen in het natte talud zijn ongewenst, evenals een grotere overstek dan 1 m.
Bij warme zomers kan deze exotische plant zo woekeren, dat de doorstroming ernstig wordt verstoord.
Het verwijderen van waternavel vereist een maximale bereikbaarheid van de watergang, zowel om vlot grote hoeveelheden te kunnen afvoeren als om grondig te kunnen verwijderen. Elk achterblijvend plantje leidt al gauw tot weer een volgegroeide watergang.Bij de bestrijding van Waternavel is elk obstakel in het water ongewenst, omdat het het zicht en het verwijderen belemmert.
Vanuit dit onderdeel zijn steigers eigenlijk geheel ongewenst. Het waterstaatkundig belang is echter niet groot genoeg om elke vergunningaanvraag daarop te weigeren. Daarom wordt aangesloten bij de beperkingen van 1 m overstek en geen palen in het water als werkbaar compromis.
Het baggeren gebeurt met een graafmachine vanaf de kant, met een schuifboot naar een graafmachine op een vast punt of met een baggerzuiger met persleiding. De baggermethode wordt op de locale situatie toegesneden. De afmetingen van schuifboot en zuigers zijn vergelijkbaar met die van een maaiboot. De baggervaartuigen blijven normaliter circa 0,5 m uit de oevers om schade aan taluds of beschoeiing te voorkomen.
De bagger verzamelt zich bij een normaal profiel in het middendeel van het natte profiel, danwel zakt daar naar toe tijdens het baggeren en is dus niet of minimaal aanwezig langs de waterlijn.
Het baggeren gebeurt ongeveer elke 15 jaar, afhankelijk van de grootte van het water en de aanwas-snelheid (aangroeien) van de bagger.
Watergangen die varend worden gemaaid worden ook vaak varend gebaggerd.
Hoewel steigers voor het baggerwerk ongewenste obstakels vormen, is in de praktijk mede vanwege de lage frequentie van baggeronderhoud de situatie die vanuit het varend maaien wordt gesteld werkbaar. Dus geen palen en maximaal 1 m overstek bij een watergang vanaf 7 m breedte op de waterlijn.
Lengte steiger in relatie tot onderhoud
In alle genoemde gevallen van onderhoud geldt, dat de lengte van de steiger (in de lengterichting van de watergang) vanuit onderhoudsoogpunt minder beperking kent dan de overstekmaat.
Op basis van genoemde argumenten is een lengte van 4 m als maximum gesteld. Dit geldt per steiger en per bouwkavel, dus 2 steigers van 4 m aan 1 kavel wordt niet toegestaan. De onderlinge afstand tussen 2 naast elkaar gelegen steigers dient minimaal 2 m te zijn.
Drijvende (delen van) steigers, zoals een loopplank op jerrycans, zijn vanuit onderhoud ongewenst en worden niet toegestaan. Zwemtrapjes of dergelijke voorzieningen om op waterniveau te komen zijn alleen toegestaan als zij opklapbaar zijn uitgevoerd, tot de minimale hoogte van 30 cm boven hoog peil.
Ook afgemeerde vaartuigen zijn vanuit onderhoud ongewenst. Per geval beoordeelt het waterschap hoe met vaartuigen wordt omgegaan tot hiervoor eenduidig beleid is vastgesteld.
Een keurvergunning voor een steiger houdt niet automatisch in dat er ook vaartuigen mogen worden afgemeerd.
Voor vaartuigen geldt de vaarwegverordening, welke in 2005 wordt geactualiseerd.
Overdragen van onderhoud aan aanvrager
Tot nu toe is in voorkomende gevallen als voorwaarde bij een keurvergunning voor een steiger de onderhoudsverplichting van het waterschap van het betreffende stukje watergang aan de aanvrager overgedragen. In de praktijk blijkt vaak weinig van het onderhoud terecht te komen. De aanvrager heeft er geen aandacht voor, geen apparatuur voor, geen zin in, e.d. Op het uitvoeren van het onderhoud moet weer worden gecontroleerd door het waterschap, hetgeen alsnog werk oplevert dat door het overdragen bedoeld was te zijn uitbesteed.
Overdragen doet het waterschap dus in principe niet, tenzij het grotere partijen (zoals gemeenten, RWS, NS) betreft, die gewend zijn onderhoud uit te voeren.
5.2 Watergangen in onderhoud bij andere overheden of instanties
Voor onderhoud door andere overheden of instanties gelden vergelijkbare beperkingen aan de vergunningverlening als voor onderhoud door het waterschap zelf. Als deze partijen, zoals gemeente, RWS, NS en Staatsbosbeheer maaien of baggeren, zetten zij in de praktijk vergelijkbaar materieel in (veelal van dezelfde loonwerkbedrijven).
Als het waterschap een watergang niet zelf in onderhoud heeft, draagt zij toch de zorg voor de beheersbaarheid van het oppervlaktewater qua kwaliteit en kwantiteit.
Ook worden soms watergangen aan het waterschap overgedragen, met name qua onderhoud, en voert het waterschap daarnaast ook onderhoud voor bijvoorbeeld gemeenten uit.
Daarom worden de randvoorwaarden die voor onderhoud door het waterschap gelden ook gehanteerd voor watergangen die in onderhoud zijn bij deze andere partijen.
5.3 Watergangen in onderhoud bij de aanvrager
De aanvrager kan ook zelf onderhoudsplichtig zijn. Het waterschap beoordeelt een vergunningaanvraag dan niet op grond van het (bereikbaar blijven van de watergang voor) onderhoud.
Of het onderhoud in deze gevallen goed wordt verricht wordt via de schouw gecontroleerd.
In deze gevallen mag een steiger worden gebouwd met een overstek tot 1/6 van de watergangbreedte. Door een norm van 1/6 te stellen (per oever), blijft altijd 2/3 van de breedte op de waterlijn vrij. Dit is voor het aanzicht fraaier en beperkt de schaduwwerking van een steiger, die een negatieve invloed op waterorganismen heeft.
De toegestane lengte is ook hier beperkt tot 4 meter per steiger per kavel.
6. ONDERHOUD BESCHOEIING EN/OF TALUD
Door het plaatsen van een steiger wordt over het algemeen de beschoeiing plaatselijk onbereikbaar. Vaak vormt deze ook onderdeel van de steigerconstructie.
Als het waterschap onderhoudsplichtig is voor de beschoeiing, kan de onderhoudsverplichting worden overgedragen aan de aanvrager, danwel kan de steiger zo worden uitgevoerd dat deze in geval van onderhoud aan de beschoeiing eenvoudig door de aanvrager te verwijderen is.
De zorg voor het voorkomen van uitzakken van een talud hangt vooral af van de grondsoort, de helling en het grondgebruik. Is de kans op het uitzakken groot, dan kan het waterschap een oeverbescherming onder de steiger eisen.
Net als bij het overdragen van het onderhoud aan de watergang is overdragen van onderhoud aan de beschoeiing pas zinvol als het grotere partijen (gemeenten, RWS, e.d.) betreft waaraan dit onderhoud wordt overgedragen. Voor een enkele particuliere aanvraag is het niet praktisch.
Het waterschap stuurt een afschrift van de vergunning naar de onderhoudsplichtige van de beschoeiing, voor zover dit niet de aanvrager van de steigervergunning is.
De eigendomssituatie van de locatie van de steiger is geen beoordelingscriterium voor de Keurvergunning. Het eigendom beinvloedt het onderhoud en de doorstroming niet.
Als derden eigenaar zijn, dient in de begeleidende brief bij de vergunning te worden vermeld dat deze derden over de voorgenomen steigerbouw dienen te worden geïnformeerd door de aanvrager.
Of derden toestemming geven of niet is geen beoordelingscriterium voor de Keurvergunning. Dat is een zaak tussen de aanvrager en de eigenaar.
Als het waterschap eigenaar is, zijn er situaties denkbaar waarin het steigerbouw niet wil toestaan, ook al voldoet het ontwerp aan de randvoorwaarden genoemd in dit stuk. Een voorbeeld is een kano-overdraagplaats direct nabij een groot gemaal van het waterschap. Vanuit haar eigenaarsrol kan het waterschap een dergelijke voorziening weigeren, bijvoorbeeld omdat het onveilig zou zijn.
Mocht het waterschap vanuit haar eigenaarsrol wel willen instemmen dan dient dit wettelijk gezien te worden vastgelegd in een recht van opstal. Dit recht wordt door een notaris geregistreerd en in het kadaster ingeschreven. E.e.a. laat onverlet dat er eveneens een Keurvergunning noodzakelijk is.
Strikt genomen komt daar een recht van overpad bij, omdat de aanvrager anders niet bij zijn of haar steiger kan komen anders dan over andermans grond.
Wordt geen recht van opstal gevestigd, dan wordt de gebouwde steiger door 'natrekking' automatisch eigendom van het waterschap. Gebruikers van de steiger zouden in het ergste geval gebreken of schade door het gebruik van de steiger kunnen gaan claimen bij het waterschap. Dit is onwenselijk.
Het waterschap mag een steiger die zijn eigendom is, ook verwijderen.
Gezien de kosten en moeite van genoemde registratie (recht van opstal en overpad) en de geringe kans op genoemde claims is het voor simpele kleinschalige constructies als een steiger praktischer om een toestemmingbrief te schrijven. Daarin geeft het waterschap aan voor een bepaalde periode toe te staan dat op haar grond een steiger aanwezig is. Door een dergelijke brief zijn eigendom, onderhoud en aansprakelijkheid vastgelegd. Deze brief wordt gehecht aan de Keurvergunning.
In sommige gevallen kan een steiger bouwvergunningplichtig zijn (bijvoorbeeld als er een tuinhuisje op komt) of is er een aanlegvergunning nodig. Hierover gaat de gemeente. Het al dan niet hebben van een bouw- of aanlegvergunning is geen beoordelingscriterium voor de Keurvergunning. Dit is een zaak tussen de aanvrager en de gemeente.
Wel dient in de bij de Keurvergunning behorende begeleidende brief vermeld te worden, dat de aanvrager wordt geadviseerd de mogelijkheid van een gemeentelijke vergunningplicht na te gaan.
Een afschrift van de Keurvergunning van de steiger wordt aan de gemeente gezonden.
Het waterschap is waterkwaliteitsbeheerder en beoordeelt vergunningaanvragen conform het Bouwstoffenbesluit (steenachtige materialen) en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (niet-steenachtige materialen).
Voorbeelden van niet te gebruiken materialen zijn (niet uitputtend):
Wel te gebruiken materialen zijn (ook niet uitputtend):
Bij steenachtige materialen dient een melding in het kader van het Bouwstoffenbesluit te worden bijgevoegd. Bij de melding dienen productcertificaten te worden gevoegd waaruit blijkt dat de uitloging voldoet aan de in het besluit genoemde normen.
Het nieuw geformuleerde beleid wordt toegepast vanaf 8 dagen na publicatie van het vastgestelde beleid.
1 Nieuwe vergunningen voor steigers worden per 1-9-2005 volgens het nieuwe beleid verleend.
2 Bestaande steigers met vergunning uit eerder beleid (tot 31-8-2005) die wel voldoen aan eisen uit het nieuwe beleid blijven ongemoeid.
3 Bestaande steigers met vergunning die niet voldoen blijven ook ongemoeid. Bij vervanging geldt het nieuwe beleid.
4 Bestaande steigers zonder vergunning die wel voldoen aan eisen uit het nieuwe beleid worden alsnog gelegaliseerd door het afgeven van een vergunning.
5 Bestaande steigers zonder vergunning uit eerder beleid (tot 31-8-2005) die niet voldoen aan eisen uit nieuw beleid worden onderscheiden in 2 gevallen:
A) Reeds lang bestaande situaties (meer dan circa 2 jaar) waar niet meer redelijkerwijs op kan worden gehandhaafd: deze steigers worden alsnog vergund.
B) Recente situaties (< 2 jaar oud) waar wel redelijkerwijs op kan worden gehandhaafd:
Hier zet het waterschap in voorkomende gevallen het gebruikelijke handhavingstraject in dat leidt tot verwijdering van de steiger of tot aanpassing tot een vergunbare situatie conform de nieuwe eisen.
Voor bepaalde specifieke gebieden, watergangen of situaties kan 'beleid op maat' worden opgesteld.
Het doel hiervan is door clustering van aanvragen eenduidigheid, een goede informatievoorziening en een vlotte afhandeling van de vergunningaanvragen te verkrijgen.
Onderstaande voorbeelden zijn uitgewerkt.
Met name de wijk Rietvelden in Vleuterweide kent veel nieuwbouw met kavels grenzend aan water. Het watersysteem kent een fluctuerend peil. De projectontwikkelaars worden over de randvoorwaarden voor steigers geinformeerd en voegen deze info bij hun woningverkoop brochures. Via een 'verhuis-CD-rom', de 'do's en dont's' folder over het watersysteem en het bewonersloket op de website www.leidscherijn.nl worden bewoners rechtstreeks over het beleid geinformeerd.
In het gebied worden peilschalen geplaatst waarmee de aanvrager het steigerpeil (minimale hoogte) kan bepalen. Een 'demosteiger' wordt geplaatst in het infocentrum Leidse Rijn.
Woonboten (ook 52 stuks voorzien in Vinex Leidse Rijn)
Aan woonboten bouwt men ook vlonders, overhangend over water. Deze leveren dezelfde belemmeringen in onderhoud op als in dit stuk beschreven. Hiervoor gelden dus dezelfde regels. In de praktijk zal vergunningverlening voor een vlonder aan een woonboot via gemeente of provincie verlopen in het kader van ruimtelijke ordening. Met gemeente Utrecht is afgestemd dat zij de eisen uit dit beleid ook hanteren.
Als aanvullende eis naast eerdere eisen uit deze nota geldt bij woonboten, dat de overstekafmetingen ook gelden voor de zijden van een woonboot haaks op de oeverlijn, veelal de korte zijden. De ruimte tussen in het verlengde van elkaar liggende woonboten of tussen een woonboot en een andere begrenzing (zoals een kademuur) wordt dan gezien als (korte) watergang.
onderkant constructie (dus incl. draagbalken) minimaal 30 cm boven hoogwaterpeil
bij hoogtes vanaf 1 m boven hoogwaterpeil wordt varend onderhoud niet belemmerd (mits de waterdiepte minimaal 70 cm bedraagt) en kan een grotere overstek tot 1/6 van de watergangbreedte worden vergund. Deze gevallen worden apart beoordeeld.