Organisatie | Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleidsnota dempingen |
Citeertitel | Beleidsnota dempingen |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening - waterkeringen en waterbeheer |
Externe bijlagen | Beleidsnota dempingen wbb_120_beleidsnota definitief.pdf Uitspraak_SBR03.2301.pdf (229 Kb) |
Bijlage 3 van deze nota is niet digitaal beschikbaar, maar kunt u op afspraak inzien in het waterschapskantoor.De originele beleidsnota is als PDF-bestand toegevoegd en is te vinden onder bijlage.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 20-12-2000
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Wsb 2000/17; R&G 12-01-2001; UN 12-01-2001
Algemene wet bestuursrecht, artikel 4:81, lid 1
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-01-2001 | 21-10-2010 | nieuwe regeling | 20-12-2000 Wsb 2000/17; R&G 12-01-2001; UN 12-01-2001 | WBB/00.120 |
Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;
op het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden d.d. 30 oktober 2000 met nr. WBB/00.120;
de beleidsnota dempingen vast te stellen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 20 december 2000.
Deze beleidsnota treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.
In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is aangegeven: Het is verboden watergangen geheel of gedeeltelijk te dempen.
Jaarlijks komen er bij het waterschap vele aanvragen binnen voor het verlenen van een ontheffing op dit artikel. Als gevolg van het van kracht worden van de AMvB Open Teelt en Veehouderij in 2000 is de verwachting dat het aantal aanvragen zal stijgen.
Tot op heden ontbreekt het aan een vastgesteld beleid hoe met deze vergunningsaanvragen om te gaan. Wel zijn er door de voormalige waterschappen beleidslijnen opgesteld, welke nu nog als gedragslijn voor vergunningverlening worden toegepast (bijlage 2), hierdoor is er sprake van praktijkbeleid. Zowel voor het waterschap (vergunningverlener) als de ingelanden (vergunningaanvrager) is het van belang dat er een vastgesteld eenduidig beleid gestoeld op integraal waterbeheer ten grondslag ligt aan het verlenen van dergelijke vergunningen.
In deze nota wordt onder het dempen van een sloot (watergang) verstaan het (laten) aanbrengen van materiaal in een sloot of watergang met als doel deze te versmallen of geheel dicht te gooien. Ook het aanbrengen van een dam met duiker om de toegang tot een perceel te bewerkstelligen wordt als slootdemping aangemerkt indien deze dam breder is dan 10 m.
In deze nota wordt geen onderscheid gemaakt tussen dempingen uit individueel belang of dempingen uit collectief belang. Collectieve afspraken bijvoorbeeld in het kader van landinrichting zijn mogelijk binnen de kaders van het gestelde beleid.
Het beleid dat het waterschap voert dient gericht te zijn op zijn taakstelling. Het beleid is dan ook gericht op de aspecten ten aanzien van integraal waterbeheer zoals waterkwantiteit en waterkwaliteit. Naast de bepalingen in de Keur dient hierbij ook rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (Wvo) en het Bouwstoffenbesluit. Andere aspecten ten aanzien van het dempen van watergangen zoals het landschappelijke aspect en het milieuaspect vallen onder de verantwoordelijkheid van provincie en gemeenten (onder andere Wet Milieubeheer).
1.4 Juridische status en totstandkomingsprocedures
Voor de duidelijkheid is het gewenst aan te geven of deze beleidsnota een beleidsregel is als bedoeld in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Enkele consequenties van die typering voor deze nota zijn: een verlichte motiveringsplicht bij het verlenen van vergunningen voor dempingen, geen bewijslast meer omdat er sprake is van een vaste gedragslijn en de wettelijke plicht om volgens de beleidsregel te handelen.
Vanwege de aard van onderhavige beleidsnota (waarin is aangeven met welke facetten het waterschap bij het verlenen van vergunningen voor dempingen rekening houdt), merken wij deze beleidsnota aan als beleidsregel.
["van onderhavige beleidsnota" moet zijn "van de onderhavige beleidsnota"]
Dit betekent ook dat het ontwerp-besluit de inspraakprocedure conform de inspraakverordening heeft gevolgd. Bovendien is de vaststelling van de beleidsnota, na het besluit van algemeen bestuur, op de bij het waterschap gebruikelijke wijze bekend gemaakt.
Deze beleidsnota is opgesplitst in twee delen, deel A en deel B. In deel A is het te voeren beleid aangegeven. Een toelichting op de achtergronden van dit beleid is opgenomen in deel B.
Zowel deel A als deel B is qua opbouw in grote lijnen identiek. Allereerst wordt ingegaan op de aanleiding van deze beleidsnota (hoofdstuk 1), vervolgens is in hoofdstuk 2 de doelstelling van deze beleidsnota aangegeven. In hoofdstuk 3 is de uitwerking van het beleid in concrete beleidslijnen weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de procedure van vergunningverlening is aangegeven. Ook zijn hier de algemene voorwaarden voor vergunningverlening opgenomen. In hoofdstuk 5 tenslotte is aangegeven welke procedure gevolgd is voor het tot stand komen van deze nota en hoe en met wie er over deze nota is gecommuniceerd.
De doelstelling van deze beleidsnota is het vastleggen van een beleid ten aanzien van het verlenen van vergunningen voor het dempen van watergangen, waarbij rekening is gehouden met de verschillende aspecten (waterkwantiteit en waterkwaliteit), belangen en toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van het waterbeheer.
Onderstaand is het beleid aangegeven zoals het waterschap dat zal hanteren bij het beoordelen van aanvragen van vergunningen voor het dempen van watergangen. In de toelichting bij deze beleidsnota zal worden ingegaan op de achtergronden van deze beleidslijnen. Deze beleidslijnen zijn onderverdeeld naar de verschillende aspecten ten aanzien van het dempen van watergangen. Naast deze beleidslijnen zal het waterschap op grond van de Awb artikel 3:4 een belangenafweging maken tussen het belang van de demping en het waterhuishoudkundig belang. Wat deze belangenafweging betreft worden in paragraaf 4.2.3. voorbeelden genoemd.
Het te gebruiken materiaal voor een slootdemping mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit. Daarom dient alvorens tot demping wordt overgegaan een deugdelijke afdamming te worden gemaakt. De materialen voor zowel de afdamming als de demping moeten voldoen aan de criteria genoemd in het Bouwstoffenbesluit en de Wet Milieubeheer. Voorts zijn op het dempingmateriaal ook de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht en de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland van toepassing.
Indien het eigendom van de gronden aan weerszijden van de te dempen sloot bij meerdere partijen ligt zal de aanvrager een schriftelijke verklaring van geen bezwaar van alle partijen bij de vergunningaanvraag moeten overleggen.
[Deze beleidslijn (7) is in een zaak voor de Rechtbank Utrecht (reg.nr. SBR 03/2301, 4 november 2004) buiten toepassing gelaten. De reden hiervoor was dat de onderbouwing van deze beleidslijn geen betrekking had op de waterstaatkundige belangen die het waterschap dient te behartigen. De rechter concludeert in deze zaak dat het waterschap deze beleidslijn niet had mogen vaststellen. De uitspraak is als pdf-bestand toegevoegd, onder bijlage.]
Op basis van bovenstaande beleidslijnen is een afwegingsprocedure voor de vergunningverlening opgesteld welke is opgenomen in bijlage 4.
4.2 Procedure vergunningverlening
Voor de aanvraag van een vergunning is een standaard aanvraagformulier ontwikkeld (zie bijlage 5), welke door de aanvrager in 2-voud dient te worden aangeleverd. Op dit aanvraagformulier is aangegeven welke documenten vergezeld moeten gaan van de aanvraag.
Het waterschap streeft er bij de vergunningverlening naar zoveel mogelijk samen te werken met andere overheden. Dit zal met name tot uitdrukking komen tijdens de toetsing (zie 4.2.3). In het bericht van ontvangst (zie 4.2.4) zal de aanvrager er op gewezen worden dat in de meeste gevallen ook een vergunning van de betreffende provincie en gemeente benodigd zal zijn. In overleg worden de te volgen procedure(s) en de inhoud van de beschikkingen zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.
De vergunningsaanvraag wordt getoetst aan het beleid (conform de beleidsnota dempingen). Indien deze voldoet aan dit beleid zal er in principe alleen een Keurvergunning en geen vergunning in het kader van de Wvo noodzakelijk zijn. De aanvraag wordt gemeld bij de desbetreffende provincie en gemeente. Indien voor de beoordeling een veldbezoek noodzakelijk wordt geacht zal deze zoveel mogelijk gecombineerd plaatsvinden met een medewerker van de provincie en/of de gemeente.
Vergunningverlening is echter altijd maatwerk, waarbij op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht de waterhuishoudkundige belangen tegen het belang van de demping zullen worden afgewogen. Deze afweging is met name van belang waar het gaat om relatief kleine dempingen (bijvoorbeeld dwarssloten) met een aanmerkelijk belang (bijvoorbeeld ten behoeve van een optimale bedrijfsvoering) of bij dempingen in peilgebieden waar ook in natte perioden het streefpeil moeizaam gerealiseerd kan worden (bijvoorbeeld in een aantal inzijggebieden). In deze gevallen zal tot oplossingen moeten worden gekomen.
Omdat in de Keur geen speciale bepalingen voor het verlenen van een vergunning zijn opgenomen, zijn de bepalingen daaromtrent van de Awb van toepassing.
In bijlage 6 is de volledige procedure voor vergunningverlening opgenomen. In het kort ziet deze procedure er als volgt uit:
Indien het waterschap overgaat tot vergunningverlening zal hieraan een aantal bijzondere voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften hebben betrekking op
In bijlage 7 is opgenomen welke bijzondere voorschriften verbonden zijn aan het dempen van sloten.
Toezicht en handhaving kan gesplitst worden in toezicht en handhaving van verleende vergunningen en toezicht en handhaving van illegale slootdempingen (handhaving Keur).
Indien het waterschap is overgegaan tot het verlenen van een vergunning voor het dempen van een sloot, zal er op worden toegezien dat de uitvoering hiervan ook conform de bij de vergunning behorende bijzondere voorschriften wordt uitgevoerd. Indien geconstateerd wordt dat niet volgens de verleende vergunning is / wordt gehandeld, zal het waterschap overgaan tot handhaving van de verleende vergunning. In het uiterste geval kan bestuursdwang worden toegepast of een dwangsom worden opgelegd.
Het waterschap zal er op toezien dat er geen illegale slootdempingen plaatsvinden. Indien overtreding van de Keur wordt geconstateerd, zal de overtreder worden aangeschreven en worden gesommeerd om de werkzaamheden direct te staken en binnen 14 dagen alsnog een vergunning aan te vragen (in geval de demping kan worden toegestaan) of de demping ongedaan te maken.
De betrokken handhavingspartners (waterschap, provincie en gemeenten) zullen de relevante handhavingsinformatie met elkaar uitwisselen. Wanneer daarvan sprake is wordt(en) betrokkene(n) hierover geïnformeerd. De handhavingsacties worden door de partners zoveel mogelijk gecoördineerd uitgevoerd. Bij overtreding van keurbepalingen kan de politie strafrechtelijk optreden.
Bij het opstellen van deze beleidsnota is gebleken dat het waterschap over onvoldoende informatie beschikt omtrent de bestaande en benodigde bergingscapaciteit, om het dempingenbeleid meer gebiedsgericht uit te werken. Ook de gevolgen van de te verwachten voortgang van de maaivelddaling, zeespiegelrijzing en klimaatverandering voor het waterbeheer en specifiek de waterberging zullen nog onderzocht moeten worden. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van adviezen van de commissie waterbeheer 21e eeuw. Wel is nu al duidelijk dat mede als gevolg van deze toekomstige ontwikkelingen de totale aanwezige berging niet verkleind mag worden.
Op basis hiervan zal het waterschap onder andere een beleid ten aanzien van waterberging opstellen en zal het dempingsbeleid zonodig worden geëvalueerd en indien noodzakelijk worden aangepast (2005).
In deel A is een uitwerking gegeven van het beleid ten aanzien van slootdempingen, uitgesplitst naar de verschillende aspecten. In deze toelichting zal met name ingegaan worden op de achtergronden van deze beleidsuitwerking (hoofdstuk 4).
Onder het dempen van een sloot (watergang) wordt verstaan het (laten) aanbrengen van materiaal in een sloot of watergang met als doel deze te versmallen of geheel of gedeeltelijk dicht te gooien.
Ook het aanbrengen van een dam met duiker om de toegang tot een perceel te bewerkstelligen wordt onder een slootdemping verstaan indien deze dam breder is dan 10 m1.
Vanaf de 70-er jaren is er vanuit de agrarische sector uit oogpunt van rationeel grondgebruik steeds meer belangstelling gekomen om de perceelsgrootte en vorm te verbeteren door het dempen van sloten. Over het algemeen bestond in het verleden bij de overheden weinig bezwaar tegen het dempen van sloten.
In de Keur is opgenomen dat het dempen van sloten in principe verboden is. Van dit verbod kan ontheffing verleend worden door afgifte van een vergunning onder voorschriften. De laatste jaren is de vraag naar vergunningen voor slootdempingen redelijk constant (zie figuur 1). Echter de verwachting is dat deze vraag toe zal nemen als gevolg van het van kracht worden van de AMvB Open Teelt en veehouderij in 2000. Voor het verlenen van deze vergunningen is er dan ook dringend behoefte aan een integraal beleid.
[Figuur 1 is opgenomen in het PDF-bestand.]
Zowel bij het voormalig Groot-Waterschap van Woerden als het voormalig waterschap Lopikerwaard zijn in het verleden beleidslijnen opgesteld voor het verlenen van vergunningen voor slootdempingen, echter deze beleidslijnen zijn niet opgenomen in de vastgestelde integrale waterbeheersplannen. Het betrof meer in de praktijk gehanteerde richtlijnen.
Het waterschap is niet de enige instantie die belast is met het verlenen van vergunningen voor slootdempingen. Ook de provincie en in sommige gevallen ook gemeenten dienen vergunning te verlenen voor het dempen van watergangen. In dit hoofdstuk wordt de rolverdeling weergegeven.
Belangrijk item in de 4e nota waterhuishouding (NW4) is het vergroten van de veerkracht van watersystemen. Dit dient met name vorm gegeven te worden door gebieden meer zelfvoorzienend te maken door waterconservering te sturen en waterbuffering te bevorderen. Hierdoor kan onder andere een bijdrage geleverd worden aan het voorkomen van wateroverlast en het vergroten van het oppervlak natte natuur.
Daarnaast zal ingespeeld moeten worden op de gevolgen voor de lange termijn van klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Hierbij dient centraal te staan het op een zo natuurlijk mogelijke wijze omgaan met water en watersystemen.
In het Waterhuishoudingsplan provincie Utrecht (1999-2003) is aangegeven dat waterschappen meer aandacht moeten besteden aan berging van water. Dit naar aanleiding van de wateroverlast van de afgelopen jaren in relatie tot klimaatverandering, zeespiegelstijging en maaivelddaling.
De Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 (Vnl) stelt regels ter bescherming van natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. Het instrument is onderdeel van het in het Beleidsplan natuur en landschap provincie Utrecht vastgestelde samenhangende beleid, gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van die waarden. Als onderdeel van deze verordening is het verboden wateren te dempen. Of een water gedempt mag worden is dus afhankelijk van de natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van die sloot. Als deze waarden geen belemmering vormen dan worden door middel van voorschriften regels gesteld aan het dempingsmateriaal. Zonodig worden compensatievoorschriften in het belang van natuur en landschap gesteld.
In de Vnl is aangegeven dat gedempt mag worden met schone grond, of schone slootbagger of een ander materiaal indien wij daarvoor toestemming geven. In de Beleidsnotitie groenafvalbeleid provincie Utrecht (gaat na 6 juni as. de inspraak in), zijn deze andere materialen benoemd, schoon snoeihout, boomschors en boomstobben. Deze materialen mogen alleen worden toegepast in veenweidegebieden. Andere materialen buiten deze gebieden zijn en blijven uitgesloten.
De Vnl kent alleen met betrekking tot slootdempingen een lange en een korte procedure. De korte meldingenprocedure (art.6, lid e Vnl) mag alleen worden toegepast indien:
Voor de overige slootdempingen, dus op percelen met een in het bestemmingsplan geldende bestemming van agrarisch gebied met één of meerdere aanvullende waarde van landschappelijke, natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische of archeologische aard geldt de zwaardere ontheffingsprocedure (artikel 8 Vnl). In deze gevallen kunnen ook compensatievoorschriften worden geëist in het belang van natuur en landschap.
De provincie Zuid-Holland heeft sinds maart 2000 een nieuw beleid vastgesteld ten aanzien van slootdempingen. Het bovengenoemde beleid houdt in dat het dempen van sloten en de aanleg van natuurvriendelijke oeververdedigingen met houtachtige materialen in Zuid-Holland verboden is. Onder specifieke omstandigheden is het in de veenweidegebieden, waar de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland (VBLN) van kracht is geworden, mogelijk op dit verbod een ontheffing te verlenen. Sloten in de door Gedeputeerde Staten aangewezen veenweidegebieden zouden met houtachtige materialen gedempt mogen worden, mits vooraf is aangetoond dat deze materialen niet zijn aan te merken als houtafval. Voor houtafval geldt immers een stortverbod. Bewerkt materiaal, zoals versnipperd en geklepeld snoeihout, wordt ook aangemerkt als houtafval. Daarnaast moet zijn vastgesteld dat de gevraagde demping geen onevenredige schade toebrengt aan de natuur of het landschap.
Om te kunnen beoordelen of een ontheffing verleend kan worden op het verbod op het dempen van wateren in de veenweidegebieden, moet de aanvrager aantonen dat aan bepaalde voorwaarden is voldaan:
Daarna wordt de aanvraag beoordeeld door afweging van bedrijfseconomische redenen versus natuur- en landschapswaarden.
Buiten de aangewezen gebieden is het gebruik van houtachtig materiaal voor het dempen van sloten in principe verboden, aangezien nut en noodzaak van het gebruik van dit materiaal hier niet aangetoond kan worden. Houtachtige materialen worden hier dan ook aangemerkt als houtafval.
De Provincie wil op den duur toewerken naar een zogenaamd 1-loketbeleid ten aanzien van slootdempingen binnen de aangewezen gebieden. Dit zou inhouden dat de aanvrager zijn aanvraag voor een slootdemping indient bij een, nog nader in overleg vast te stellen, centraal punt. Van hieruit zullen de betrokken bevoegde gezagsorganen, middels het aanvraagformulier, van de aanvraag op de hoogte gesteld worden en kunnen deze partijen aan de hand van het betreffende aanvraagformulier de aanvraag afhandelen. Het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard, dat al ver gevorderd is in deze gedachte en reeds een 1-loketbeleid hanteert, zou hierbij als voorbeeld kunnen dienen.
In sommige gemeentelijke bestemmingsplannen is opgenomen dat er voor specifieke gebieden een aanlegvergunning benodigd is voor het dempen van sloten. Bij de beoordeling hiervan wordt uitsluitend gekeken naar de landschappelijke en milieutechnische aspecten van de slootdemping.
De voormalige waterschappen Kromme Rijn, Leidse Rijn, Lopikerwaard en het Groot-Waterschap van Woerden gingen verschillend om met aanvragen voor slootdempingen. Deze verschillen komen met name voort uit de verschillen in gebiedskenmerken. Alleen bij de Lopikerwaard en het Groot-Waterschap van Woerden werden vergunningsaanvragen getoetst volgens vastgestelde richtlijnen.
Na de fusie van deze waterschappen is er geleidelijk aan eenduidiger omgegaan met aanvragen voor slootdempingen, maar was er wel sterk behoefte aan een eenduidig, door het bestuur vastgesteld beleid. De beleidslijnen die de afgelopen tijd als richtlijn voor vergunningverlening werden gehanteerd zijn opgenomen in bijlage 2.
Het belangrijkste punt waarop het nieuwe beleid afwijkt van het hiervoor gehanteerde beleid is het punt van compensatie van de open-waterberging. In het verleden werden vergunningen over het algemeen verleend zonder deze compensatieverplichting.
Op het gebied van samenwerking is het al langer de gewoonte om de beoordeling van de vergunningsaanvragen zoveel mogelijk gezamenlijk te doen met de provincies.
3. Relatie met andere beleidsnota's en wettelijk kader
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke relatie deze beleidsnota heeft met andere beleidsnota's en het wettelijk kader van het waterschap.
In de Keur van het waterschap zijn een groot aantal gebods- en verbodsbepalingen opgenomen die als doel hebben het waterschap een handvat te bieden de opgedragen taken zo optimaal mogelijk uit te kunnen voeren. Onderdeel van deze Keur zijn de Algemene verbodsbepalingen watergangen waarin o.a. is opgenomen dat het verboden is watergangen geheel of gedeeltelijk te dempen maar ook de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen.
De legger van het waterschap is een overzicht van waterstaatswerken met daarbij vermeld de onderhoudsverplichtingen en de onderhoudsplichtigen. In de legger is onder andere aangegeven welke minimum afmetingen een watergang binnen het beheersgebied zou moeten hebben.
In de beleidsnota peilbeheer is onder andere aangegeven dat het waterschap streeft naar de invoering van flexibel peilbeheer, wat wil zeggen dat het waterpeil mag fluctueren tussen bepaalde marges. Deze marges worden samen met een streefpeil in het betreffende peilbesluit vastgelegd.
Het aanvaardbare hoogste peil wordt bepaald door de (gebruiks)functie en de grondsoort. De hoeveelheid potentiële berging in een gebied is het verschil tussen het streefpeil en het aanvaardbare hoogste peil en wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezige hoeveelheid oppervlaktewater.
3.4 Ontwerp-beleidsnota oeverinrichting
In de beleidsnota oeverinrichting is aangegeven dat het waterschap streeft naar de aanleg van natuurvriendelijke oevers, met name in gebieden die een natuurfunctie hebben (zoals de ecologische hoofdstructuur). Indien de aanleg van natuurvriendelijke oevers gebeurd door middel van het versmallen van watergangen (in het water aanbrengen van materiaal) is er sprake van een vorm van demping.
["gebeurd" moet zijn "gebeurt"]
3.5 Plan van aanpak verdrogingsbestrijding (Hart voor een natter hart)
In dit plan van aanpak is aangegeven hoe de verdroging binnen de provincie Utrecht teruggedrongen kan worden. Onder ander is aangegeven welke potentiële maatregelen hiervoor gebruikt kunnen worden. Één van deze maatregelen is de aanpassing van het grondwaterregime door het verondiepen of dempen van waterlopen.
["Onder ander" moet zijn "Onder andere"]
4. Toelichting uitwerking beleid
4.1 Algemene uitgangspunten voor het beleid
Voor het functioneren van het watersysteem is het van belang dat er genoeg bergingscapaciteit in het gebied is. Onder bergingscapaciteit wordt verstaan: "het volume water dat binnen een bepaald gebied geborgen kan worden tussen het streefpeil en het aanvaardbare maximum peil". Deze berging kan plaatsvinden in de grond en in de watergangen. De hoeveelheid open waterberging wordt hierbij bepaald door het oppervlak aan open water binnen een peilgebied. In tijden van neerslagtekort kan het open water als buffer fungeren waardoor de aanvoer van water van elders (meestal gebiedsvreemd water) tot een minimum beperkt kan worden.
De benodigde bergingscapaciteit hangt af van een groot aantal factoren: het soort gebied (bemalingsgebied of wateraanvoergebied), de grondsoort, ontwateringswijze (drainage, greppels), de inrichting van het gebied (verhard, landelijk gebied, natuur), de bemalingscapaciteit of afvoercapaciteit en de hydrologische situatie (kwel of wegzijging). Deze zal dan ook per gebied verschillen.
In de discussie naar aanleiding van de wateroverlastsituaties van 1998 is naar voren gekomen dat één van de mogelijkheden om wateroverlast te voorkomen, het vergroten van de bergings(buffer)capaciteit in de poldergebieden is. Des te meer water er geborgen kan worden in de polders, des te minder water er uitgeslagen hoeft te worden op de boezem en afgevoerd hoeft te worden door de grote rivieren. Ook het landelijk beleid is erop gericht om de natuurlijke veerkracht van watersystemen te herstellen.
Het dempen van een sloot betekent een afname van de bergingscapaciteit van het gebied. Om de huidige bergingscapaciteit daarom niet te verminderen zullen slootdempingen niet toegestaan worden indien de bergingsvermindering niet binnen in hetzelfde peilgebied gecompenseerd wordt (Stand-still beginsel). Hierbij zal ook gelet worden of toekomstige bergingsmogelijkheden door deze demping niet geblokkeerd worden.
["Hierbij zal ook gelet" moet zijn "Hierbij zal er ook op gelet"]
4.1.2 Geen gebiedsgerichte uitwerking
Het waterschap heeft er voor gekozen om geen gebiedsgerichte uitwerking van het beleid voor slootdempingen op te stellen. Dit ondanks dat het beheersgebied van het waterschap zowel qua waterhuishouding, (geo)morfologie als inrichting divers is. Er zijn peilgebieden waar de totale oppervlakte open water 15% is, maar ook gebieden waar dit maar 1% is. De invloed van het dempen van een sloot is in de verschillende delen van het gebied dan ook anders. De waterbeheersing in de verschillende gebieden is echter (mede) afgestemd op deze verschillende kenmerken. De gemaalcapaciteit, stuwbreedte e.d. in de verschillende polders is dan ook mede gebaseerd op de aanwezige hoeveelheid open water, kwel of wegzijging. Dit gelegd naast het feit dat de totale hoeveelheid waterberging in het beheersgebied zeker in de toekomst onvoldoende zal zijn, is aanleiding geweest om een algemeen geldend beleid voor het gehele beheersgebied op te stellen.
Wanneer er echter geen mogelijkheden zijn om binnen hetzelfde peilgebied te compenseren, dan kan het bestuur van het waterschap in overweging nemen om in dat geval af te wijken van het beleid.
4.1.3 Landinrichtingsprojecten
In het kader van landinrichtingsprojecten (ruilverkaveling, herinrichting e.d.) worden vaak verbeteringen in de waterhuishouding gerealiseerd in de vorm van nieuw gegraven watergangen, natuurvriendelijke oevers, verbreding van bestaande watergangen e.d. Daarnaast bestaat er vaak de wens om in het kader van kavelaanvaardingswerken dwarssloten en lengtesloten te dempen. De landinrichtingscommissie dient dan ook bij het opstellen van de plannen rekening te houden met het beleid van het waterschap ten aanzien van slootdempingen. Bij de onderhandeling over de kavelaanvaarding zal het handhaven van het % open waterberging (per peilgebied t.o.v. de oorspronkelijke situatie) uitgangspunt moeten zijn. Het waterschap zal in dergelijke gevallen in een periode van 2 jaar na het gereed komen van het plan van toedeling bij vergunningverlening geen aanvullende compensatie vereisen.
Een watergang kan verschillende functies hebben (wateraan- en afvoer, waterberging, natuurfunctie). Bij het beoordelen van de vraag of een sloot al dan niet gedempt mag worden zal onder andere gekeken moeten worden naar deze functies. Naast deze functies zijn er een aantal andere aspecten die van belang zijn bij het bepalen van het beleid ten aanzien van slootdempingen. In het onderstaande wordt op deze aspecten nader ingegaan.
Vergunningverlening is echter altijd maatwerk, waarbij op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht de waterhuishoudkundige belangen tegen het belang van de demping zullen worden afgewogen. Deze afweging is met name van belang waar het gaat om relatief kleine dempingen (bijvoorbeeld dwarssloten) met een aanmerkelijk belang (bijvoorbeeld ten behoeve van een optimale bedrijfsvoering) of bij dempingen in peilgebieden waar ook in natte perioden het streefpeil moeizaam gerealiseerd kan worden (bijvoorbeeld in een aantal inzijggebieden). In deze gevallen zal tot oplossingen moeten worden gekomen.
4.2 Waterbeheer en toekomstige ontwikkelingen
Het waterbeheer heeft te maken met een aantal toekomstige ontwikkelingen waarvan de gevolgen nog sterk ter discussie staan. Genoemd kunnen worden:
Op dit moment is het nog onduidelijk wat deze ontwikkelingen exact voor gevolgen zullen hebben voor het waterbeheer. De verwachting is echter dat:
Door de commissie Waterbeheer 21e eeuw is een advies aan de regering uitgebracht hoe waterbeherend Nederland in de 21e eeuw met het waterbeheer om zou moeten gaan en wat dit zou betekenen voor met name de ruimtelijke ordening. In dit advies wordt ten aanzien van wateroverlast in laag Nederland o.a. aangegeven dat er in de polders maatregelen nodig zijn om water langer vast te houden. "Het benutten van de sponswerking en het vergroten van de bergingscapaciteit door uitbreiding van het oppervlak aan open water kan in vlakgelegen polders aanzienlijk bijdragen in het afvlakken van regionale piekafvoeren". In de studie naar de Waterkansenkaart voor het Groene Hart (Arcadis, 2000) is gekeken naar de gevolgen van de klimaatverandering. Uit berekeningen hiervoor blijkt dat om het neerslagoverschot in de toekomst op te kunnen vangen in het landelijk gebied het percentage open waterberging met gemiddeld 10% zal moeten toenemen. Deze toename kan in de vorm van het uitbreiden en verbreden van (het aantal) sloten maar ook middels het inrichten van specifieke bergingsgebieden. Het waterschap zal deze globale berekeningen verder gebiedsgericht moeten uitwerken, hetgeen voor 2002 zal plaats vinden. Het bovenstaande geeft echter aan dat het belang van open waterberging zeer groot is en in de toekomst alleen nog maar groter zal worden. Dit rechtvaardigt een beleid om de huidige open waterberging niet te verminderen.
Mede gelet op de relatie met andere beleidsvelden is de verwachting dat het waterschap rond 2005 over voldoende informatie beschikt om het bestaande dempingbeleid zonodig te evalueren en aan te passen.
Een watergang kan van belang zijn voor de wateraanvoer naar of de waterafvoer van een bepaald gebied. De watergang kan dan ook gezien worden als een transportleiding. Het (gedeeltelijk) dempen van de watergang kan tot gevolg hebben dat de wateraan- of afvoer stagneert. Dit is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt bezien ongewenst. Er zal dan ook geen vergunning voor slootdempingen verleend worden indien hierdoor de wateraan- en/of afvoer naar/van achterliggende percelen belemmerd wordt.
Dwarssloten hebben over het algemeen geen functie in de wateraan- en/of afvoer. Vanuit rationeel grondgebruik door de landbouw zijn er in het verleden al veel dwarssloten gedempt. Indien deze sloten dan ook geen wateraan- en/of afvoerfunctie hebben zal het waterschap in principe vergunning verlenen om deze sloten te dempen.
Sloten gelegen vlak langs (bedrijfs)gebouwen kunnen onder dezelfde voorwaarden in aanmerkingen komen om gedempt te worden indien dit noodzakelijk is in verband met ontsluiting of uitbreiding van deze bebouwing.
In beide gevallen geldt wel de hiervoor genoemde compensatieverplichting.
Één van de mogelijkheden om de verdroging van natuurwaarden te bestrijden is door middel van waterconservering. Waterconservering is op meerdere manieren te bereiken afhankelijk van de kenmerken van het gebied. Met name in infiltratiegebieden kan dit bereikt worden door het vergroten van de drainageweerstand door bijvoorbeeld het dempen van sloten. Hierdoor zal de ontwatering in het verdroogde gebied beperkt worden.
Deze maatregel zal met name toegepast kunnen worden in vrij afstromende gebieden. In dergelijke gevallen zal het dempen van een watergang dan ook worden toegestaan. Compensatie van open waterberging is hier niet aan de orde omdat door de demping de afstroming juist wordt verminderd en de berging gevonden wordt in vernatting van percelen (eventueel boven maaiveld). Voorwaarde hierbij is wel dat er als gevolg van deze demping geen onevenredige schade mag ontstaan in naastliggende landbouwgebieden, tenzij deze gecompenseerd wordt.
4.5 Maaivelddaling en ontwateringsdiepte
Klei op veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Klink (zetting), krimp en oxidatie (vertering) zijn de processen die hierbij tot maaiveldsdaling kunnen leiden. Belangrijke factor hierin is de ontwateringsdiepte (grondwaterstand beneden maaiveld). Zolang veengrond onder water blijft spelen deze processen nauwelijks een rol. Indien echter de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen zal als gevolg van bovengenoemde processen het veenpakket inklinken en krimpen met als gevolg dat het maaiveld zal dalen. De grondwaterstand (ontwateringsdiepte) in een perceel wordt mede bepaald door het slootpeil en de slootafstand.
Uitgaande van een zelfde slootpeil zal in brede percelen in perioden van neerslagtekort in het midden van het perceel de ontwateringsdiepte groter zijn dan in smallere percelen. Als gevolg hiervan zal het maaiveld met name in het midden van het perceel ook sneller gaan dalen (versnelde maaiveldsdaling).
In 1970 heeft het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding (heet tegenwoordig Alterra) in de Lopikerwaard onderzoek gedaan naar droogleggingsnormen in relatie tot de slootafstand. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat bij een slootafstand van 50 meter een drooglegging van 0.80 m tot de beste landbouwkundige resultaten oplevert. In Landinrichtingsprojecten wordt door de Dienst Landelijk gebied als uitgangspunt gehanteerd dat bij een regenval van 7 mm/dag de grondwaterstand niet mag stijgen boven de 30 cm min maaiveld. Bij een drooglegging van ca. 1 m (op kleigrond) en een perceelsbreedte van ca. 60 m wordt hieraan voldaan.
["0.80 m tot de beste" moet zijn "0.80 m de beste"]
De gevolgen van het toestaan van bredere percelen dan 60 m zijn:
In het veen-weidegebied is de gemiddelde perceelsbreedte 50 m. Dit heeft te maken met de wijze van ontginning in het verleden ( Cope-landschap). De waterhuishoudkundige inrichting c.q. drooglegging is mede gebaseerd op deze kavelstructuur. Het waterschap dient daarom in beginsel vast te houden aan deze gemiddelde perceelsbreedte.
Het waterschap hanteert dan ook als beleid dat in klei op veen en veengronden (zie bijlage 3) geen vergunning zal worden verleend voor het dempen van een watergang indien dit tot een perceelsbreedte breder dan 50 - 60 m zal leiden.
Natuurlijk zijn er ook percelen, die aanzienlijk smaller zijn dan 50 m.
Algemeen kan worden aangenomen, dat een perceel smaller dan 30 m niet meer rationeel landbouwkundig is te gebruiken. Hieruit kan de behoefte ontstaan om dit perceel door slootdemping aan het naastliggende toe te voegen.
Uitgaande van volledige compensatie van de gedempte sloot aan de perceelsranden zal hierbij een nieuw perceel ontstaan van ca. 80m breed. Dit bredere perceel zal tot de hierboven genoemde nadelige waterhuishoudkundige effecten leiden.
In dergelijke incidentele gevallen kan het waterschap echter afwijken van bovengenoemde beleidsregel. Bij de individuele beoordeling hiervan zal het waterschap de volgende richtlijnen hanteren:
Daarnaast zal als voorwaarde worden opgenomen dat een dergelijke demping in de toekomst niet mag leiden tot een versnelde aanpassing van het polderpeil of het stichten van een onderbemaling.
Watergangen kunnen naast een waterhuishoudkundige functie ook een natuurfunctie hebben doordat ze gekenmerkt worden door bepaalde natuurwaarden die in of nabij de watergang aanwezig zijn. Deze watergangen zijn in het integraal waterbeheersplan aangegeven als "natte ecologische verbindingszone", "hydrobiologisch waardevolle wateren" of een gebiedsgerichte functie "Natuur en Landschap" (voor verdroogde gebieden zie hoofdstuk 4.4). Door het dempen van sloten in gebieden met een dergelijke functie kunnen de potentiële of aanwezige natuurwaarden vernietigd worden.
De provincies zijn primair belast met het beschermen van natuurwaarden. Als instrument hebben zij hiervoor de verordeningen bescherming natuur en landschap (Vnl-Utrecht en VBLN-Zuid-Holland). Het waterschap zal deze instanties vanuit zijn taakstelling adviseren in de vergunningverlening.
In de (ontwerp-)beleidsnota oeverinrichting is aangegeven dat het waterschap in het algemeen zoveel mogelijk streeft naar een duurzame en multifunctionele oeverinrichting. Daarbij wordt een oever natuurvriendelijk ingericht als:
De benodigde ruimte kan gevonden worden naast de bestaande watergang, maar ook in de watergang. Belangrijkste afweging hierbij zal zijn of de dimensies van de watergang voldoende zijn om de water aan- en -afvoerende functie te vervullen. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in de watergang kan echter ook een versmalling van de watergang betekenen waardoor ook de bergingscapaciteit zal verminderen.
Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in een bestaande watergang zal dan ook alleen worden toegestaan als de berging hierdoor niet zal verminderen of indien deze elders binnen het peilgebied gecompenseerd zal worden.
Zowel bij het versmallen van sloten als bij volledige slootdempingen kunnen er meerdere eigenaren betrokken zijn. Om mogelijke bezwaren tijdens de vergunningsprocedure te voorkomen dient de aanvrager dan ook in dergelijke gevallen bij de vergunningaanvraag een verklaring van geen bezwaar van alle betrokken partijen aan het waterschap te overleggen.
4.8 Landschap en cultuurhistorie
Veel sloten zijn vaak al decennia geleden bij de ontginning gegraven en zijn zo een beeldbepalend element in het landschap. De zorg voor deze landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden is primair een verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten (zie ook hfdst. 2.2 en 2.3). Het waterschap zal bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen deze instanties hierin adviseren.
Een (gedeeltelijke) demping van sloten mag het beheer en onderhoud van deze sloten niet nadelig beïnvloeden. Met name bij versmallingen (aandempingen) zal bij de toetsing van de vergunningsaanvragen op dit aspect gelet worden.
Het materiaalgebruik voor slootdempingen is vanuit verschillende wetten aan banden gelegd. Over het algemeen mag als dempingmateriaal ingedroogde (niet verontreinigde) baggerspecie, schone grond, boomstobben en snoeihout worden gebruikt. In het onderstaande wordt aangegeven met welke wetgeving hierbij rekening dient te worden gehouden.
5.1 Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Het dempingmateriaal mag op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) de kwaliteit van het aangrenzende oppervlaktewater niet beïnvloeden. Daarom stelt het waterschap dat alvorens tot demping over wordt gegaan een deugdelijke afdamming moet worden gemaakt.
5.2 Wet milieubeheer / Verordening bescherming natuur en landschap
Zowel de Wet milieubeheer als de Verordeningen bescherming natuur en landschap stellen eisen aan het gebruikte materiaal bij een slootdemping. De Vnl vanuit de bescherming van natuurwetenschappelijke en landschappelijke kwaliteiten. De Wm richt zich op de milieuhygiënische aspecten van een demping. Het materiaal voor zowel de afdamming als de slootdemping zelf moet dan ook voldoen aan de criteria die er in het kader van de Vnl/VBLN en de Wm aan worden gesteld.
Om het (her)gebruik van bouwstoffen te reguleren is in 1999 het Bouwstoffenbesluit van kracht geworden. Zowel het maken van een afdamming als het dempen van een sloot zijn activiteiten die onder het bouwstoffenbesluit vallen. De materialen die hiervoor gebruikt mogen worden moeten dan ook óf gecertificeerd zijn in het kader van het bouwstoffenbesluit óf middels partijkeuring van een kwaliteitsoordeel zijn voorzien. Het kwaliteitsoordeel van het materiaal dient dusdanig te zijn dat deze op grond van het bouwstoffenbesluit mag worden toegepast in de betreffende situatie.
Indien de demping in het water wordt uitgevoerd dan is hiervan een melding naar het waterschap noodzakelijk. Indien de demping in het droge wordt uitgevoerd, dan dient deze bij de desbetreffende gemeente te worden gemeld. De melding naar het waterschap dient plaats te vinden via het aanvraagformulier voor vergunning voor slootdempingen.
De belangrijkste begrippen uit deze nota worden hieronder gedefinieerd.
Bijlage 6 Procedure vergunningverlening
Omdat in de Keur geen speciale bepalingen voor het verlenen van een vergunning zijn opgenomen, zijn de bepalingen daaromtrent van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
De in de Awb opgenomen bepalingen omtrent de openbare voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure zijn niet van toepassing verklaard. Daarom zijn alleen de basale bepalingen over vergunningverlening van toepassing, wat inhoudt:
Bijlage 7 Bijzondere voorschriften
Alvorens tot demping wordt overgegaan dient het te dempen gedeelte te worden afgesloten van het overige open water door middel van een te maken deugdelijke grondkering (bv. dam of beschoeiing). Deze grondkering dient tenminste de navolgende afmetingen te verkrijgen:
- kruinhoogte : gelijk aan die van het aangrenzende maaiveld;
Als dempingsmateriaal mogen uitsluitend materialen worden gebruikt die het oppervlaktewater niet verontreinigen. Met betrekking tot de dempingsmaterialen dienen de voorschriften van de provincie in acht te worden genomen. Het dempingsmateriaal mag onder andere bestaan uit ingedroogde bagger, schone grond, zand, klei en/of teelaarde.