Organisatie | Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Keur van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard |
Citeertitel | Keur van de Krimpenerwaard |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur – waterschappen |
Deze keur treedt in werking op 1 juli 2005 .
Deze keur vervangt de keur zoals vastgesteld op 10 juni 1998 en in werking getreden op 1 juli 1999.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit:
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2005 | 24-04-2008 | nieuwe regeling | 17-11-2004 De postiljon, 22-06-2005 | - |
Keur van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard per 1.7.2005
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van en de in artikel 2, eerste en tweede lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden tenminste 2 x 24 uur van tevoren in kennis gesteld, door middel van openbare bekendmakingen in één of meer dag-, nieuws- of huis aan huisbladen en/of schriftelijke kennisgeving.
Hoofdstuk 2.1. Gebodsbepalingen
De eigenaren van de in de waterkeringen voorkomende coupures of de daaraan grenzende werken zijn verplicht toe te staan dat daarin, daaraan of daarop vanwege het hoogheemraadschap voorzieningen worden aangebracht voor het plaatsen c.q. bevestigen van de voor afsluiting van de coupures bestemde keermiddelen. Voorts zijn zij verplicht toe te staan dat de coupures door of namens het bestuur worden gesloten indien zulks ten behoeve van de waterstaatszorg nodig is.
Hoofdstuk 2.2. Overige gebodsbepalingen
De eigenaren van grondkerende muren dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur worden ontbloot teneinde het bestuur of de door hem daartoe aangewezen personen in de gelegenheid te stellen de staat van onderhoud van die muren te onderzoeken en na dit onderzoek eveneens op eerste aanschrijving van het bestuur en met inachtneming van te geven voorschriften, één en ander weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
De eigenaren van gronden ten behoeve waarvan opritten, afritten of uitpaden langs, tegen of op de waterkeringen aanwezig zijn, zijn verplicht deze opritten, afritten of uitpaden te onderhouden en de op de opritten, afritten en uitpaden aanwezige rijsporen steeds van een behoorlijke verharding te voorzien zonder de waterkeringen te beschadigen, te roeren of de kruin te versmallen.
Hoofdstuk 2.3. Verbodsbepalingen
anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:
1e. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;
2e. voorwerpen, materialen, stoffen, land- en tuinbouwproducten daaronder begrepen, te deponeren of op te slaan;
3e. afval te deponeren of op te slaan;
4e. tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;
5e. publieke vermakelijkheden, bijeenkomsten, wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
6e. vee en huisdieren te houden, vast te zetten of te laten lopen.
Begripsomschrijvingen Artikel 12
Wateren: watergangen die dienen voor de afvoer en/of aanvoer en/of berging van water, de boven water gelegen taluds daaronder begrepen; de watergangen worden naar functie onderscheiden in:
1. hoofdwatergangen: watergangen die een hoofdfunctie vervullen voor de waterbeheersing, en als zodanig zijn aangegeven in de legger;
2. dijksloten: watergangen gelegen langs waterkeringen, die hoofdzakelijk van belang zijn voor de instandhouding of de afwatering van deze waterkeringen, en als zodanig zijn aangegeven in de legger;
3. wegsloten: watergangen, gelegen langs openbare wegen, die hoofdzakelijk van belang zijn voor de afwatering van de weg, en als zodanig zijn aangegeven in de legger.
4.overige watergangen: alle andere wateren dan de onder 1 tot en met 3 genoemde watergangen.
Hoofdstuk 3.1. Gebodsbepalingen
Buitengewoon onderhoud Artikel 14
De onderhoudsplichtigen van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in deze keur aangaande gewoon onderhoud, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent vorm, afmetingen en constructie van de wateren, een en ander volgens het schema als bedoeld in artikel 43, eerste lid.
De eigenaren van gronden gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het hoogheemraadschap, dienen er - na voorafgaande kennisgeving door het hoogheemraadschap - voor te zorgen dat de eindbuizen van draineer-, riool-, aan- en afvoerleidingen, die in de wateren uitmonden, en afrasteringen tijdens de uitvoering van het onderhoud zijn weggenomen. Eindbuizen, die naar het oordeel van het bestuur niet kunnen worden weggenomen, dienen voldoende te worden gemarkeerd.
De gerechtigden tot het visrecht in de wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het hoogheemraadschap, dienen er - na voorafgaande kennisgeving door het hoogheemraadschap - voor te zorgen dat de aalkorven, fuiken of andere vistuigen, tijdens de uitvoering van het onderhoud uit de wateren zijn weggenomen.
De eigenaren van de langs de wateren gelegen gronden kunnen door het bestuur worden verplicht afrasteringen aan te brengen indien dat nodig is om te voorkomen dat door afkalving of inzakking de af- en/of aanvoer en/of berging van water wordt gehinderd.
De eigenaren van langs wateren gelegen gronden hebben te gedogen dat door het bestuur keerdammen al dan niet voorzien van kleppen of schuiven om water te keren worden geplaatst in de wateren en deze tegen of in hun grond gesteld worden.
Hoofdstuk 4.2. Gebodsbepalingen sluizen, duikers en stuwen
De onderhoudsplichtigen van sluizen en duikers zijn, op eerste aanzegging door het bestuur, verplicht deze af te dammen, droog te zetten en te houden, teneinde het bestuur of de door hem aangewezen functionarissen in de gelegenheid te stellen de staat van onderhoud van die werken te onderzoeken en na dit onderzoek, eveneens op eerste aanzegging van het bestuur en met inachtneming van de gegeven voorschriften, de afdammingen en dergelijke te verwijderen. Alle door het bestuur aan die werken bevolen herstellingen, vernieuwingen, wijzigingen en opruimingen moeten binnen de door het bestuur te bepalen termijn door de onderhoudsplichtigen worden uitgevoerd.
Alle metsel-, beton-, hout-, ijzer-, glooiings- en schoeiingswerken, behorende tot het in- en/of uitwendige van sluizen en duikers, moeten door de onderhoudsplichtigen steeds ten genoegen van het bestuur in goede staat worden onderhouden. Indien het bestuur dit in het waterstaatsbelang nodig oordeelt, kan het een beter onderhoud van deze werken gelasten.
De schipper van een vaartuig dat in gevaar van zinken verkeert moet dit zo snel mogelijk buiten de vaargeul brengen.
De schipper van een in een sluis gezonken of aan de grond geraakt voertuig moet daarvan terstond kennis geven aan het bestuur of aan een daartoe aangewezen functionaris. De schipper van een in een sluis gezonken of aan de grond geraakt vaartuig is, onverminderd het bepaalde in de Wrakkenwet, verplicht en voor zover nodig, tot gehele of gedeeltelijke lossing van de lading over te gaan.
Hoofdstuk 5.1 Gebodsbepalingen
De onderhoudsplichtigen van waterscheidingen dragen zorg voor het gewoon en dagelijks onderhoud, waaronder wordt verstaan het in goede staat onderhouden van de waterscheidingen door onder meer het maaien van gras en ruigte, het zodanig opsnoeien van bomen en andere houtgewassen zodat deze goed begaanbaar is, het egaliseren van molshopen en wielsporen en het herstel van beschadigingen.
Begripsomschrijvingen Artikel 31
Wegen: wegen in de zin van de Wegenwet en in beheer van het hoogheemraadschap, daaronder mede begrepen bermen, taluds, tussenstroken bij twee of meer rijbanen, stoepen, glooiingen, sloten, duikers, sluizen, beschoeiingen en andere zich in die wegen bevindende of daarmee rechtstreeks verbonden werken.
1. grens van hetgeen krachtens de definitie van wegen tot de weg wordt gerekend of - waar geen duidelijke grens kan worden aangegeven - de eigendomsgrens van het wegperceel.
2. voor de toepassing van de artikelen 35, 36, eerste lid, sub d, e en f, en artikel 37 eerste lid wordt de grens van een weg in elk geval geacht te liggen op tenminste 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen.
Hoofdstuk 6.1 Gebodsbepalingen
De onderhoudsplichtige van de beplanting draagt er zorg voor, dat:
hagen en struiken op bermen of grenzen van wegen steeds zodanig zijn gesnoeid dat zij geen gevaar of hinder voor de weggebruikers kunnen veroorzaken en het vrije uitzicht in bochten en bij kruisingen met andere wegen niet belemmeren, een en ander onverminderd het bij enig wettelijk voorschrift te dezen ten aanzien bepaald.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verwijdert de rechthebbende op de beplanting op last van het bevoegd gezag de bomen, takken of wortels, die dit gezag voor het normale gebruik van de weg hinderlijk of gevaarlijk acht, binnen de bij die lastgeving bepaalde termijn en evenzo de bomen die gestorven, omgewaaid of afgebroken zijn.
Onverminderd de op dit punt bestaande wettelijke regelingen, is de rechthebbende op de beplanting verplicht de door storm of andere oorzaken op de weg gevallen gedeelten van die beplanting ten spoedigste zodanig te plaatsen dat het verkeer daarvan geen hinder ondervindt en deze gedeelten daarna binnen de door het bestuur te stellen termijn van de weg te verwijderen.
Hoofdstuk 6.2 Verbodsbepalingen
Het is behoudens verkregen rechten en onverminderd het bepaalde in de Boswet verboden van de wegen gebruik te maken tot het planten, behouden of verwijderen van bomen, heesters, struikgewassen, rijs- en hakhout.
op of in de wegen te leggen, te hebben of te gebruiken alle soorten van rails, waarlangs op enigerlei wijze vervoer kan plaatshebben met daarvoor ingerichte voertuigen, behalve rails ten dienste van spoorwegen, bedoeld in de Spoorwegenwet en ten dienste van spoor- en tramwegen, waarop de artikelen 2 en 3 van de Lokaalspoor- en Tramwegenwet van toepassing zijn;
Het is verboden van de wegen gebruik te maken:
tot het plaatsen en laten staan van lantaarn- en andere palen, onverminderd het bepaalde in de Wet op de Telecommunicatievoorzieningen, van borden of zuilen met uitzondering van verkeerstekens, waarvan het plaatsen en aanbrengen bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn geregeld en van de door het bevoegd gezag daarmee gelijk te stellen verkeersaanduidingen;
Hoofdstuk 6.3 Overige bepalingen
Met het oog op de behoeften van het verkeer en de veiligheid daarvan kan het bestuur nadere regels vaststellen omtrent het verkrijgen en handhaven van voldoende uitzicht bij in- en uitritten aan en bochten in of kruisingen van wegen. Deze regels bevatten de voorschriften die moeten worden in acht genomen ter verkrijging of handhaving van vorenbedoeld uitzicht.
Het is verboden in strijd met de in het vorige lid bedoelde regels en ook overigens bij in- en uitritten aan en bochten in of kruisingen van wegen getimmerten of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorwerpen, dan wel beplantingen zodanig te plaatsen aan te brengen of te hebben, zodanig dat daardoor voor het verkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd.
HOOFDSTUK 7 Overige verbodsbepalingen
Het is verboden in het gebied van het hoogheemraadschap als bedoeld in artikel 1.2 van het reglement bevers, beverratten of muskusratten te houden of te hebben.
Het is verboden in het gebied van het hoogheemraadschap werken uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij door middel van seismiek, geologische of bodemkundige onderzoekingen worden verricht.
Het is, onverminderd het bepaalde in de voorgaande artikelen van deze keur, verboden:
in het gebied van het hoogheemraadschap als aangegeven op de kaart bij het reglement, als genoemd in artikel 1.2. van het reglement, leidingen te leggen, te wijzigen, te vernieuwen of te hebben, met een grotere diameter dan 0,10 meter of met een hogere maximale bedrijfsdruk van 10 bar voor het transport van vloeistoffen of vaste stoffen in suspensie;
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op het leggen, wijzigen, vernieuwen of hebben van leidingen voor het transport van drinkwater, ruw water of grond en het transporteren van drinkwater, ruw water of grond door deze leidingen, alsmede op leidingen van rioleringsnetten voor het transporteren van afvalwater.
HOOFDSTUK 10 Dijkbeveiligingsorganisatie
Tot bewaking en verdediging van de waterkeringen bij dreigend gevaar, of tot verlening van hulp in geval van doorbraak, wordt door het bestuur een dijkbeveiligingsorganisatie ingesteld volgens een door het bestuur vast te stellen schema.
Het bevel over deze organisatie berust bij de dijkgraaf of een door betrokkene aan te wijzen persoon.
De inwoners van het hoogheemraadschap zijn onverminderd het bepaalde in artikel 93 van de Waterschapswet tot bewaking en verdediging van de waterkeringen of tot het verlenen van hulp in geval van dijkdoorbraak of dreigend gevaar op eerste aanwijzing van het bestuur en bij dringend of dreigend gevaar als bedoeld in artikel 96 van de Waterschapswet op eerste aanwijzing van de dijkgraaf of de hoogheemraad die hem vervangt of de door hem aangewezen perso(o)n(en), verplicht tot het tijdelijk verrichten van persoonlijke diensten.
De inwoners van het hoogheemraadschap en de ingelanden die geen inwoners zijn, zijn tot bewaking en verdediging van de waterkeringen of tot het verlenen van hulp in geval van dijkdoorbraak, bij dreigend gevaar op eerste aanwijzing van het bestuur en bij dringend en dreigend gevaar als bedoeld in artikel 96 van de Waterschapswet op eerste aanwijzing van de dijkgraaf of de hoogheemraad die hem vervangt of de door hem aangewezen perso(o)n(en), verplicht de bij hen in eigendom zijnde voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, materialen en gereedschappen, een en ander in goed bruikbare staat, met al het daarbij behorend bedienend personeel, onmiddellijk op de in de oproep of aanwijzing genoemde plaats en tijd aanwezig te hebben.
De oproeping in geval van dreigend gevaar veroorzaakt door hoge waterstand, ijsbezetting en ijsgang en gewelddadige aanvallen van buitenaf of dergelijke, geschiedt door het bestuur of bij dringend of dreigend gevaar als bedoeld in artikel 96 van de Waterschapswet, door de dijkgraaf of de persoon die hem vervangt of de door hem aangewezen perso(o)n(en).
De opgeroepenen zijn verplicht, onverwijld binnen de bepaalde tijd op de aangewezen plaats(en) aanwezig te zijn en orders af te wachten.
Ze worden onder onmiddellijk bevel van hiertoe aangewezen perso(o)n(en) gesteld.
De opgeroepenen kunnen zich met goedkeuring van de over hen gestelde leider door een ander geschikt persoon laten vervangen. Opgeroepenen, die naar het oordeel van de dijkgraaf of zijn vervanger uit welke hoofde dan ook ongeschikt worden geacht, worden door hem of op zijn lastgeving onmiddellijk ontslagen en vervangen.
De opgeroepenen moeten alle opdrachten van de dijkgraaf of de door hem aangewezen perso(o)n(en) nauwkeurig opvolgen. Zij moeten op de wijze als hun bevolen op de waterkeringen wacht houden of wacht lopen, berichten overbrengen, opgedragen arbeid aan de waterkeringen of noodvoorzieningen verrichten en die werkzaamheden uitvoeren waartoe in het belang van de veiligheid opdracht is gegeven.
Door hiertoe aangewezen personen wordt op lijsten aantekening gehouden van de namen en werktijden van de ingezette manschappen. Bovendien houden ze aantekening van het aantal en de soort van ingezette voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede van de werktijden van de namen van de eigenaren en bedienend personeel. Deze lijsten worden na afloop van de werkzaamheden aan het bestuur ter hand gesteld.
De opgeroepenen moeten de voorwerpen, hun bij hun opkomst vanwege het bestuur ter hand gestelde, in goede staat weer inleveren op de plaats van uitgifte.
Voor de verrichte diensten en de inzet van verstrekkingen, als bedoeld in artikel 50, stelt het bestuur beloningen en vergoedingen vast, een en ander aan de hand van de dan geldende loonpeilen en normen. Bij deze vaststelling wordt rekening gehouden met de dag en het uur, waarop is gewerkt.
Geen beloningen of vergoedingen worden betaalbaar gesteld voor opgeroepenen die niet of niet voldoende bekwaam ter bepaalde plaats en tijd aanwezig zijn of die voortijdig zijn vertrokken, respectievelijk weigerachtig of nalatig zijn tot het verrichten van opgedragen werk. Evenmin wordt een vergoeding toegekend voor verstrekkingen van ondeugdelijk materiaal of verstrekkingen, welke niet ter bepaalde plaats en tijd geschieden.
De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.
HOOFSTUK 13 Overgangs- en slotbepalingen
De op, aan, boven of in de wegen aanwezige werken, voorwerpen of toestanden, waaronder begrepen de in- en uitritten, waarvoor geen vergunning of ontheffing door een bevoegd gezag is verleend, worden voor de toepassing van deze keur geacht met ontheffing krachtens deze keur aanwezig te zijn, indien en voor zover de rechthebbende ten genoegen van het bestuur kan aantonen dat deze werken, voorwerpen of toestanden vóór 1 april 1950 ter plaatse aanwezig waren.
Citeerartikel en inwerkingtreding Artikel 58
Aldus vastgesteld in de openbare verenigde vergadering van de Krimpenerwaard op 10 juni 1998. Openbaar bekend gemaakt op 23 juni 1999. In werking getreden op 1 juli 1999. Laatstelijk gewijzigd bij besluit van de verenigde vergadering van de Krimpenerwaard op 17 november 2004. Openbaar bekend gemaakt op 22 juni 2005. In werking getreden op 1 juli 2005.
TOELICHTING OP DE KEUR VAN DE KRIMPENERWAARD
Voor het goed kunnen uitvoeren van taken heeft het hoogheemraadschap onder andere een keur nodig. Een keur, ook wel politieverordening genoemd, is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen voor het in stand houden van waterkeringen, de waterhuishoudkundige infrastructuur en het handhaven van de peil van de waterstand en het in goede staat houden van de openbare wegen. Een keur vult landelijke en provinciale regelgeving aan. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan ontheffing verlenen van de in de keur vermelde verbodsbepalingen. De overtreding van een keur kan strafbaar worden gesteld. Verder is het mogelijk de gevolgen van handelen in strijd met de keur ongedaan te maken door het toepassen van bestuursdwang. Bestuursdwang is het afdwingen van een regel die door de regelplichtige niet wordt nagekomen. Dit omvat onder andere de bevoegdheid tot het op kosten van de overtreder doen wegnemen van hetgeen in strijd met de regels is gedaan
Op grond van artikel 78 van de Waterschapswet heeft de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap de bevoegdheid tot het maken van verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het hoogheemraadschap zijn opgedragen. Een keur is een zodanige verordening met onder andere gebods-, verbods- en strafbepalingen. De bepalingen in deze keur bevatten geboden en verboden die zich richten tot derden.
Voor wat betreft de inrichting van deze keur is met name voor wat betreft de hoofdstukken Waterkeringen en Wateren gekozen voor een zo compact mogelijke opzet, waarbij ten aanzien van onder andere zaken als afmetingen, profielen, soorten watergangen en zoneringen, wordt verwezen naar de leggers, waar dit soort bepalingen naar hun aard meer thuishoren. Een en ander komt ook de leesbaarheid van de keur ten goede. In het vervolg zal hier nog nader bij worden stilgestaan.
Het hiervoor genoemde uitgangspunt heeft in zijn algemeenheid er toe geleid dat in deze keur specifieke begrippen, zoals kruin, teen en dergelijke, die worden gehanteerd om de begrenzingen van bepaalde waterstaatswerken aan te geven, niet worden gehanteerd omdat die begrippen niet geschikt zijn om de begrenzingen van alle typen waterkeringen of wateren aan te geven.
Voor het merendeel van de bij het hoogheemraadschap in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge het reglement dienen te worden vastgelegd in leggers, waarin de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen ten aanzien van deze werken worden aangewezen. In de keur wordt aan de legger een verderstrekkende betekenis toegekend dan nu meestal het geval is. Het aangeven van begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysische begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven maar door verwijzing naar de legger, waarin deze begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen. De terminologie die tot nu toe is gebruikt om de fysische begrenzingen van waterstaatswerken in de keur te omschrijven is echter van dien aard dat voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten veelal niet duidelijk is waar de exacte begrenzingen van deze werken liggen, terwijl die begrenzingen zich bovendien aan het oog kunnen onttrekken doordat ze zich op een in het veld niet aanwijsbaar punt (onder water, onder een steunberm of elders in de grondmassa) bevinden (theoretisch profiel). De in deze keur gekozen constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysische begrenzingen in de keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers er hoeft niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysische begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.
Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen waterstaatswerk (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk uit te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is. In het onderhavige systeem is uit de legger af te lezen wie onderhoudsplichtig is, wat de onderhoudsverplichting omvat en tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken; ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt. Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de Waterschapswet een overeenkomstige procedure voorgeschreven zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.
In dit verband wordt hier nog een vermeld dat de legger sec geen constituerende werking heeft. Bij de vaststelling van onderhoudsverplichtingen in leggers worden in principe geen onderhoudsverplichtingen in het leven geroepen, maar wel bestaande onderhoudsverplichtingen vastgelegd. De verplichtingen worden in het leven geroepen door het reglement voor het hoogheemraadschap of de keur.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Als legger wordt in deze keur aangemerkt, elke legger, ligger of staat van werken, waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens de wet, bij reglement of provinciale verordening. De keur bepaalt niet aan welke vormvereisten een legger moet voldoen omdat deze vereisten over het algemeen in de regeling, waarin de vaststelling wordt voorgeschreven zijn vervat. De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van “primaire waterkeringen” tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. In het reglement is voorts bepaald dat het hoogheemraadschap voor (bepaalde) waterstaatswerken, waarover het hoogheemraadschap het beheer voert een legger vaststelt.
Hoofdelijke aansprakelijkheid Artikel 2
In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald dat wanneer er sprake is van gebruikers van percelen met een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, de in de keur aan eigenaren opgelegde verplichtingen op die gebruikers rusten. Zakelijke rechten, rechten die men tegenover een ieder kan handhaven, zijn, naast de eigendom, bijvoorbeeld erfpacht en opstal. Een persoonlijk recht, een recht dat men tegenover een bepaalde persoon of groep van personen kan handhaven, is bijvoorbeeld bruikleen of huur.
In het tweede lid is bepaald dat de gebruikers van percelen met een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, naast de eigenaar, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de aan de eigenaren opgelegde verplichtingen. Het zijn namelijk vaak de gebruikers en niet de eigenaren die bij machte zijn aan de verplichtingen uit de keur te voldoen.
De gedoogplichten voor de eigenaren van waterstaatswerken en van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in artikel 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. De bepalingen in de Waterstaatswet 1900 staan hier niet in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verdergaande gedoogplichten uit andere hoofde voortvloeien.
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers tenminste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd door middel van openbare bekendmaking en/of schriftelijke kennisgeving. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.
Voor alle waterkeringen worden twee zones onderscheiden: de waterkering en de beschermingszone, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzing van deze zones worden in de legger bepaald. Daarbij is voor ogen gehouden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van de gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterstaatkundig functioneren van de waterkeringen mag plaatshebben.
Als beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van een waterkering, die als zodanig op de legger zijn aangegeven. Voor de dimensionering van de beschermingszones van waterkeringen wordt uitgegaan van de afmetingen van de zogenaamde invloedslijnen, die technisch worden bepaald. De invloedslijn van de waterkering begrenst de strook grond ter weerszijden van de waterkering die technisch/fysisch beschouwd de stabiliteit van de waterkering mede waarborgt (onder maatgevende omstandigheden). Voor de beschermingszones gelden niet de verbodsbepalingen die voor de waterkeringen zijn vermeld.
Naast de onderhoudsverplichtingen die door een hogere regeling dan de keur worden opgelegd of bij overeenkomst tot stand komen, kan het hoogheemraadschap bij de keur onderhoudsverplichtingen in het leven roepen. In dit artikel worden als onderhoudsplichtigen aangewezen degenen die in de legger het uitvoeren van gewoon en buitengewoon onderhoud opgelegd krijgen.
In deze bepaling is omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. Wat het onderhoud omvat, wordt voor zover nodig in de legger omschreven.
Buitengewoon onderhoud Artikel 7
Onder buitengewoon onderhoud van de waterkering moet worden verstaan het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger vastgestelde omtrent de vorm, afmeting en constructie. Deze bepaling richt zich tot derden-onderhoudsplichtigen, niet tot het hoogheemraadschap als beheerder van de waterkering. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen verplicht zijn waterkeringen in stand te houden doet zich vooral voor bij kunstwerken.
In het tweede lid wordt bepaald dat het in de periode van 1 oktober tot 1 april niet is toegestaan buitengewoon onderhoud, dan wel werkzaamheden anders dan vermeld in artikel 6, te verrichten aan de waterkeringen bestemd tot het keren van rivierwater. Vooral in deze periode kan hoog water optreden, zodat het hoogheemraadschap niet kan toestaan dat de waterkerende functie van waterkeringen dan door buitengewoon onderhoud kan worden aangetast.
In het laatste lid regelt dat de oorspronkelijke vorm, afmeting en constructie van de waterkering moeten worden gehandhaafd zolang er nog geen legger is en geen kaart waarop vorm, afmetingen en constructie zijn aangegeven.
In dit artikel zijn verboden opgenomen die gelden voor de waterkeringen en verboden die gelden voor de waterkeringen en de beschermingszones. De verboden die gelden voor de waterkeringen gaan verder dan de verboden voor de beschermingszones. Handelingen die binnen de waterkeringen plaats vinden zullen immers in het algemeen gesproken meer invloed hebben op de waterstaatsbelangen dan handelingen in de beschermingszones. Toch kunnen bepaalde handelingen in de beschermingszones een dusdanig “impact” hebben dat hiervoor een beperkt keurregime moet gelden. Ten denken valt hier aan zaken als gasboringen, seismisch onderzoek en afgravingen. Een aantal verboden in dit artikel behoeven enige nadere toelichting.
(lid 1, sub b) Onder werken worden in dit verband onder andere verstaan: palen, afrasteringen, borden, verhardingen, trappen, leidingen, tanks en drukvaten.
(lid 1, sub f, ten eerste) Dit eerste onderdeel van lid 1, sub f is opgenomen om de op of aan de waterkeringen aangebrachte materialen ter verdediging van de waterkering te beschermen.
(lid 1, sub 1, ten zesde) Onder het begrip “huisdieren”, genoemd in artikel 11, moeten alle gedomesticeerde (dat wil zeggen tot huisdier gemaakte) dieren worden verstaan. Dit kan vee zijn, zoals paarden, runderen, schapen en geiten, maar ook gevogelte als kippen en ganzen, en verder ook huisdieren in de zin waarin wij tegenwoordig het woord te gebruiken, zoals honden. De houders van alle gedomesticeerde dieren mogen deze dieren niet houden of laten lopen op de waterkering omdat ze daar schade kunnen veroorzaken waardoor het waterkerend vermogen van de waterkering kan worden aangetast.
(lid 1, sub j) Het hoogheemraadschap houdt met deze bepaling de mogelijkheid open (delen van) de waterkering tot verboden gebied voor het publiek te maken. Zo’n verbod zal niet gelden voor rechthebbenden (zakelijk en persoonlijk gerechtigden). Het hoogheemraadschap kan hun rechten niet zo vergaand beperken dat het feitelijk gebruik onmogelijk wordt. Als het hoogheemraadschap overgaat tot het instellen van een verbod, kan dit met bijvoorbeeld borden worden aangegeven.
Begripsomschrijvingen Artikel 12
Om in het algemeen deel van de toelichting vermelde redenen wordt in de keur niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld kanalen, sloten, meren, plassen en overige wateren), maar wordt één begrip “wateren” gehanteerd. Niet gekozen is voor de veel gehanteerde begrippen watergangen of waterlopen omdat deze begrippen slechts op species van het genus wateren zien. De waterbodems en taluds worden in de keur onder de wateren begrepen.
De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij twee zones kunnen worden onderscheiden: de wateren en de beschermingszones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden bepaald en vastgelegd in de legger. Daarbij is voor ogen gehouden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van de gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterhuishoudkundig functioneren van de wateren (de af- en/of aanvoer en/of berging van het op de bodem vrij aanwezige water) mag plaatshebben.
Onderhoudsplichtigen (artikel 12, lid d)
Naast onderhoudsverplichtingen die door een hogere regeling dan de keur worden opgelegd of overeenkomst tot stand komen, kan het hoogheemraadschap bij de keur onderhoudsverplichtingen in het leven roepen. In dit lid worden als onderhoudsplichtigen aangewezen degenen die in de legger tot het uitvoeren van gewoon en buitengewoon onderhoud verplicht zijn. Ingeval de legger nog niet is vastgesteld en er ook geen kaarten zijn waarop de onderhoudsplichtigen en de onderhoudsverplichtingen zijn af te lezen, wordt verwezen naar overgangsartikel 57 van de keur. Hierin is bepaald dat dan het gewoon en buitengewoon onderhoud moet worden uitgevoerd door degenen die vóór de inwerkingtreding van de keur als onderhoudsplichtige zijn aangewezen.
In deze bepaling is omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. Indien ten aanzien van oevers door aangelanden voorzieningen al dan niet op grond van ontheffing zijn aangebracht, dienen deze uiteraard door betrokkenen of de rechtsopvolgers te worden onderhouden. Voor het hoogheemraadschap is het erg belangrijk dat de afvoer en/of aanvoer van water niet wordt gehinderd door inzakking van oevers en taluds. Daarom is dit artikel opgenomen, zodat van onderhoudsplichtigen van wateren in voorkomende gevallen verlangd kan worden dat zij oevers en taluds zodanig onderhouden dat inzakking wordt voorkomen.
In de legger zal het hoogheemraadschap zelf als onderhoudsplichtige worden vermeld voor wat betreft het instandhouden van het waterhuishoudkundig profiel van ondermeer de hoofdwatergangen. Voor de overige watergangen zal het onderhoud merendeels bij derden liggen. Van belang is hier ook onderdeel d, waarin is bepaald dat wateren, die ruimere afmetingen hebben dan in de legger voorgeschreven, op die ruimere afmetingen moeten worden onderhouden. Dit geldt ook voor het buitengewoon onderhoud (artikel 13, lid 3) De schouw zal zich hierop moeten richten.
Buitengewoon onderhoud Artikel 14
(lid 1) Onder buitengewoon onderhoud van wateren moet worden verstaan het in stand houden van deze wateren overeenkomstig het in de legger vastgelegde over de vorm, afmeting en constructie. Deze bepaling richt zich tot derden-onderhoudsplichtigen, niet tot het hoogheemraadschap.
(lid 2) Het tweede lid regelt dat de oorspronkelijke vorm, afmeting en constructie van de wateren moet worden gehandhaafd zolang (nog) geen legger is vastgesteld.
(lid 1) Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 regelt dat bij verordening kan worden bepaald dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moeten worden ontvangen die tot behoorlijk onderhoud voor de af- en aanvoer van water uit de watergang moet worden verwijderd. Het hoogheemraadschap kan op grond hiervan in de keur de ontvangstplicht van specie vastleggen. De ontvangstplicht van specie zal niet onder alle omstandigheden onverkort gehandhaafd kunnen worden. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen bijvoorbeeld verhinderen dat de specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Hier kan dan wel betalingsplicht tegenover staan.
(lid 2) De specie die op grond van het eerste lid op percelen is gedeponeerd, moet binnen zes maanden door de eigenaren van die percelen zijn verwijderd van de beschermingszone. Ook de specie die eigenaren zelf uit de wateren hebben verwijderd, moet binnen zes maanden worden opgeruimd. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat de specie in de wateren terecht komt en zo de afvoer en/of aanvoer van water hindert. Verder wordt zo voorkomen dat door specie de toegankelijkheid voor onderhoudsmachines wordt belemmerd.
In dit artikel zijn verboden opgenomen die alleen gelden voor de wateren en daarnaast verboden die gelden voor de beschermingszones. Hierbij is steeds voor ogen gehouden dat verbodsbepalingen slechts dienen ter bescherming en veilig stellen van het waterhuishoudkundig functioneren van de wateren (af- en/of aanvoer en/of berging van het op de bodem vrij aanwezige water).
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a en b is het verboden de vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren te dempen. Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden. Zo kunnen veranderingen in vorm of constructie van wateren, respectievelijk het met elkaar in verbinding brengen of dempen van wateren tot gevolg hebben dat het water naar een andere niet gewenste richting wordt afgevoerd, dan wel de af- of aanvoer van water wordt gehinderd. Het veranderen van de afmeting van wateren respectievelijk het dempen van wateren beïnvloedt het bergend vermogen van de betrokken wateren.
Met de verdere verbodsbepalingen vermeld onder dit artikel wordt beoogd de wateraan- en afvoer en de instandhouding van de wateren (onder andere onderhoudsbelangen) als zodanig te waarborgen. In dit verband wordt verder vermeld dat verbodsbepalingen, rechten van derden als zodanig niet opzij kunnen zetten. Als voorbeeld kan worden genoemd een verbod tot het plaatsen van fuiken c.a. Zo’n verbod geldt uiteraard onverlet heerlijke visrechten of anderszins zakelijke rechten die ter plaatse gelden.
HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE WATERSTAATSWERKEN
De onder dit hoofdstuk opgenomen artikelen dienen ter bescherming c.q. instandhouding van de goede werking van de bemalingsinrichtingen, sluizen, duikers en stuwen.
De onder dit hoofdstuk opgenomen artikelen met gebods- en verbodsbepalingen dienen ter bescherming c.q. instandhouding van de waterscheidingen.
Bij de definiëring is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de begrippen, zoals deze ook in de verkeersregelgeving (Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer) worden gebruikt.
In de praktijk blijkt in veel gevallen de begrenzing van de weg onduidelijk te zijn. Met name bij verheling van weg en naastliggend eigendom is het moeilijk op te treden tegen belemmeringen voor het verkeer. Bij de definitie voor wegen is nadrukkelijk gepoogd in die gevallen, waarin een minimale maat voor bermen moet worden gehanteerd uit een oogpunt van wegbelang, doch deze grens niet volgens de algemene omschrijving kan worden bepaald, de grens in elk geval te fixeren op 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen.
In dit artikel wordt met name de onderhoudsplicht voor de wegbeheerder en derden aangegeven. Het eerste en tweede lid richt zich met name op de wegbeheerder/onderhoudsplichtige terwijl het derde lid zich met name richt op derden. De eerste twee leden moeten worden gezien als een inspanningsverplichting in de richting van de wegbeheerder/onderhoudsplichtige, welke leden uit een oogpunt van rechtszekerheid ook in de richting van de onderhoudsplichtige zijn opgenomen.
De artikelen 35 tot en met 38 beogen enerzijds een oneigenlijk gebruik van de weg tegen te gaan en anderzijds aantasting van de weg te voorkomen.
Van de in de keur gestelde verboden kan het bestuur ontheffing verlenen. Op de vergunningverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk IV, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Aan een keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een vergunning en de daaraan te verbinden voorschriften is de bescherming van de waterstaatkundige belangen de invalshoek.
De schouwvoering, als genoemd in de hoofdstuk, betreft met name de schouw op het gewoon en buitengewoon onderhoud van de waterkeringen en de wateren. Ten behoeve van de schouw dient het bestuur een schema op te stellen, waarop onder andere vermeld wordt waar en in welk jaar (buitengewoon onderhoud) zal worden geschouwd. Zo nodig kan het bestuur een extra schouw voeren, bijvoorbeeld wanneer in een bepaald jaar de wateren snel dichtgroeien.
HOOFDSTUK 10 DIJKBEVEILIGINGSORGANISATIE
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 93 van de Waterschapswet, waarin is bepaald dat de regeling en aard en de duur van de verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke diensten c.q. het beschikbaar stellen van goederen c.a. in het kader van de dijkbewaking geschiedt bij verordening van het waterschap.
Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.
In deze keur is de maximum straf opgenomen die volgens de Waterschapswet op overtreding van de keur kan worden gesteld: drie maanden hechtenis of een bedrag van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht. Naast de mogelijkheid van strafoplegging door de rechter, als genoemd in artikel 55 van de keur kan het bestuur op grond van de Waterschapswet en Algemene wet bestuursrecht bestuursdwang toepassen en een dwangsom opleggen.
HOOFDSTUK 13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Deze artikelen beogen rechten en plichten zoals deze gelden voor de inwerkingtreding van deze keur in stand te houden.