Overheidsorganisatie | Waterschap Aa en Maas |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening nadeelcompensatie waterberging waterschap Aa en Maas 2007 |
Citeertitel | Verordening nadeelcompensatie waterberging waterschap Aa en Maas 2007 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Geen.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 23-3-2007
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Brabants Dagblad, 31-03-2007 (gebiedsdekkend)
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-03-2007 | 01-01-2011 | nieuwe regeling | 23-03-2007 Brabants Dagblad, 31-03-2007 (Gebiedsdekkend) | Vergadering Algemeen Bestuur 23-03-2007 |
Het algemeen bestuur van waterschap Aa en Maas,
Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 31 januari 2007
Overwegende dat
tengevolge van klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking sprake is van een toenemende wateroverlast;
het waterschap behoefte heeft aan meer opvangruimte om ook in de toekomst bij grotere neerslaghoeveelheden en een daarmee wateroverlast in het gehele stroomgebied te kunnen minimaliseren;
deze extra ruimte zowel gevonden kan worden in nieuwe, thans nog niet overstromende gebieden, als in het langer vasthouden van het water in bestaande waterbergingsgebieden;
dat hierdoor ingelanden van het waterschap kunnen worden benadeeld;
dat mogelijke schade niet of niet geheel ten laste van benadeelden behoeft te blijven;
dat deze regeling voorziet in een procedure voor de behandeling van verzoeken om nadeelcompensatie in het kader van waterberging;
Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Waterschapswet;
B E S L U I T:
vast te stellende Verordening nadeelcompensatie waterberging waterschap Aa en Maas 2007
In deze verordening wordt verstaan onder:
het waterschap: het waterschap Aa en Maas;
het bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap;
adviescommissie: het adviesorgaan als bedoeld in artikel 15 van deze verordening;
gestuurde waterberging: situatie dat water vanuit het oppervlaktewatersysteem op het land wordt geborgen als gevolg van daarop gericht menselijk ingrijpen;
ongestuurde waterberging: situatie dat water vanuit het oppervlaktewatersysteem op het land wordt geborgen zonder dat een specifiek daarop gerichte handeling heeft plaatsgevonden.
waterbergingsgebieden: gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen en daartoe ruimtelijk zijn bestemd en als zodanig op de legger zijn opgenomen.
verzoek: een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 2, dan wel een verzoek als bedoeld in artikel 18 van deze verordening;
verzoeker: degene die op grond van deze verordening een verzoek tot schadevergoeding indient bij het bestuur;
schadeformulier: een standaardformulier voor het aanvragen van een schadevergoeding;
beleidsregels: Beleidsregels schadevergoeding waterberging.
1. De verzoeker die schade lijdt of zal lijden als gevolg van:
een besluit tot vaststelling of wijziging van de waterbergingsgebieden in een door het waterschap vast te stellen legger;
een ongestuurde waterberging;
een besluit tot aanleg of verbetering van een waterstaatswerk met als doel het optimaliseren van een waterbergingsgebied;
een gestuurde waterberging;
kan bij het waterschap een verzoek indienen tot het toekennen van een schadevergoeding.
2. Het bestuur kent de verzoeker een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid toe voor zover:
de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en;
voldaan is aan de in deze verordening gestelde voorwaarden en;
de vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd.
3. Het bestuur handelt overeenkomstig de Beleidsregels schadevergoeding waterberging, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
4. De verordening is niet van toepassing op planschade die verband houdt met vaststelling van een bestemmingsplan, reconstructieplan of gebiedsplan.
Indien door het bestuur redelijkerwijs kan worden voorzien dat iemand schade lijdt of zal lijden als gevolg van de in artikel 2, eerste lid, genoemde besluiten of handelingen, informeert het bestuur betrokkene omtrent deze verordening.
Binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang, wordt niet vergoed.
De in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
1. Indien verzoeker heeft nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker.
2. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.
Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.
Indien een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.
Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek zowel het inroepen van rechts- dan wel andere deskundigenbijstand, als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuur dan wel vanaf de dag dat de schade daadwerkelijk is veroorzaakt indien laatstbedoeld tijdstip later is dan de dag van ontvangst van het verzoek.
1. De verzoeker dient bij het bestuur zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 5 jaar nadat de
besluiten genoemd in artikel 2, eerste lid, sub a en c, onherroepelijk zijn geworden, of de
werkzaamheden op grond van het besluit genoemd in artikel 2, eerste lid, sub c, zijn uitgevoerd, een verzoek in tot vergoeding van schade.
2. Indien de schade als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub c, of de
uitvoering daarvan, zich niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn manifesteert, kan het verzoek worden ingediend gedurende een termijn van uiterlijk 5 jaar nadat de verzoeker
het ontstaan van de schade redelijkerwijs heeft kunnen constateren.
3. De verzoeker dient bij het bestuur zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 5 jaar nadat hij de
schade als gevolg van ongecontroleerde of gecontroleerde inundatie bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub b en d, redelijkerwijs heeft kunnen constateren, een verzoek in tot vergoeding van de geleden schade.
1. De verzoeker dient een volledig ingevuld schadeformulier in dat tenminste bevat:
de naam en het adres van de verzoeker;
de dagtekening van het verzoekschrift;
een opgave van de feiten of handelingen door of namens het bestuur die tot het ontstaan van de schade aanleiding hebben gegeven of aanleiding zullen geven en zo mogelijk een afschrift van het besluit dat naar het oordeel van de verzoeker de schade heeft veroorzaakt;
een opgave van de aard en de omvang van de schade met een specificatie van het schadebedrag, een en ander voor zover redelijkerwijs mogelijk;
een ondertekening van de verzoeker;
een kaart op kadastrale ondergrond die voldoende nauwkeurig de ligging van de getroffen
percelen in het waterbergingsgebied aangeeft, waarop de schade geleden is en waarop het verzoek om toekenning van schadevergoeding op grond van deze verordening betrekking heeft;
de overige gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op het verzoek nodig zijn en waarover de verzoeker redelijkerwijs de beschikking heeft of kan krijgen.
2. Het bestuur bevestigt, zo spoedig mogelijk, schriftelijk de ontvangst van het verzoek, doch uiterlijk binnen twee weken na de ontvangst daarvan. Gelijktijdig met de ontvangst-bevestiging wordt de verzoeker in kennis gesteld van de te volgen procedure.
3. Indien naar het oordeel van het bestuur niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, stelt deze de verzoeker in de gelegenheid het verzoek aan te vullen binnen een door het bestuur te stellen termijn.
1. Het bestuur neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 is ingediend en van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt.
2. Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen, wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuur wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is.
4. Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.
5. Het bestuur kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het bestuur stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.
1. Het bestuur stelt in samenspraak met de provincie een adviescommissie in. De adviescommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, die door het bestuur worden benoemd. Het bestuur wijst uit hun midden een voorzitter aan.
2. Het bestuur stelt in samenspraak met de provincie een onafhankelijke adviseur aan. De bepalingen over de adviescommissie in deze verordening zijn zoveel mogelijk van toepassing op de onafhankelijke adviseur als bedoeld in dit lid.
3. De adviescommissie wordt ondersteund door een secretaris, zijnde een ambtenaar van het waterschap.
4. Niet tot lid van de adviescommissie kunnen worden benoemd:
de voorzitter en leden van het algemeen bestuur van het waterschap;
zij die in dienst zijn van het waterschap.
5. De leden van de adviescommissie en de secretaris hebben een geheimhoudingsplicht.
6. Het bestuur regelt de bezoldiging van de leden van de adviescommissie in een afzonderlijke regeling.
1. De adviescommissie stelt een onderzoek in naar en brengt advies uit over:
de aard en omvang van de schade;
het causaal verband tussen schade en schadeoorzaak;
de vraag of de schade niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven;
de vraag of de schade niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd;
de vraag of en in hoeverre er aanleiding bestaat deskundigenkosten te vergoeden;
de hoogte van de door het bestuur te verlenen schadevergoeding.
2. Desgewenst brengt de adviescommissie advies uit over:
het verzoek tot het toekennen van een voorschot als bedoeld in artikel 18;
de toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 22.
3. De adviescommissie brengt in de vorm van een gemotiveerd rapport advies uit aan het bestuur uit over haar bevindingen. Wanneer zij daartoe aanleiding ziet, adviseert de adviescommissie over de voorstellen voor maatregelen en voorzieningen, waardoor de schadevergoeding anders dan door een compensatie in geld kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.
4. De adviescommissie is bevoegd inlichtingen en adviezen bij derden in te winnen, waaronder ambtenaren in dienst van het waterschap, in te winnen alsmede een plaatsopneming te houden.
Indien met het verstrekken van inlichtingen of het verlenen van adviezen door derden kosten
gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het bestuur.
1. Het bestuur legt het verzoek om advies voor aan de commissie als bedoeld in artikel 15, eerste lid of – wanneer het verzoek zich hiertoe leent - aan de onafhankelijke adviseur, als bedoeld in het tweede lid van artikel 15. Het bestuur brengt vervolgens verzoeker hiervan op de hoogte, Deze kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten.
2. Het bestuur en de verzoeker stellen de adviescommissie de gegevens en bescheiden ter
beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van zijn taak. De adviescommissie brengt advies uit rekening houdend met de Beleidsregels schadevergoeding waterberging. De adviescommissie kan overeenkomstig artikel 2, lid 3 gemotiveerd afwijken van deze beleidsregels bij het uitbrengen van haar advies. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.
3. De adviescommissie stelt de verzoeker binnen zes weken na ontvangst van het verzoek in de gelegenheid zijn standpunt mondeling toe te lichten. De adviescommissie verzendt de
uitnodiging voor het geven van een mondelinge toelichting tenminste twee weken voor de dag waarop de toelichting wordt gegeven.
4. De verzoeker kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een gemachtigde of een
deskundige.
5. Van de mondelinge toelichting wordt een verslag gemaakt. De adviescommissie zendt het
verslag naar de verzoeker en het bestuur.
6. De adviescommissie stelt binnen twaalf weken na de dag waarop de mondelinge toelichting werd gegeven een conceptadvies op dat wordt toegezonden aan de verzoeker en het bestuur.
De adviescommissie kan deze termijn met ten hoogste zes weken verdagen. Van de verdaging wordt onder opgaaf van redenen schriftelijk mededeling gedaan aan de verzoeker en het bestuur.
7. De verzoeker en het bestuur worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar aanleiding van het conceptadvies binnen zes weken na de dag van verzending van het conceptadvies schriftelijk bij de adviescommissie naar voren te brengen.
8. De adviescommissie stelt het definitieve advies met inachtneming van de naar voren gebrachte zienswijzen vast binnen zes weken nadat de in lid 7 genoemde termijn is verstreken. De adviescommissie zendt het definitieve advies met inbegrip van het verslag en de zienswijzen toe aan de verzoeker en het bestuur. De adviescommissie kan deze termijn met ten hoogste zes weken verdagen. Van de verdaging wordt onder opgaaf van redenen schriftelijk mededeling gedaan aan de verzoeker en het bestuur.
9. Verder uitstel van de vaststelling van het definitieve advies is mogelijk voor zover de verzoeker en het bestuur daarmee instemmen.
1. De verzoeker kan het bestuur verzoeken om verlening van een voorschot op de
schadevergoeding.
2. Het bestuur kan een voorschot verlenen, indien de verzoeker aantoont dat dit om redenen van spoedeisendheid is geboden en redelijkerwijs valt te verwachten dat de verzoeker in
aanmerking komt voor een schadevergoeding.
3. Met het verlenen van het voorschot wordt geen recht op schadevergoeding erkend of verleend. Het bestuur kan aan het verlenen van een voorschot voorwaarden verbinden.
4. Het voorschot wordt alleen verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot terugbetaling wanneer op grond van het definitieve besluit van het bestuur omtrent het verzoek en de bij dat besluit behorende gegevens blijkt dat het voorschot geheel of gedeeltelijk ten onrechte is verstrekt.
1. Het bestuur beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het definitief advies van de adviescommissie, op het verzoek. De beslissing wordt de verzoeker zo spoedig mogelijk toegezonden.
2. Indien het bestuur voornemens is het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen, wordt de
verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren te brengen.
1. Het bestuur draagt binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de in artikel 19
bedoelde beslissing aan de verzoeker zorg voor betaling van de te vergoeden schade.
2. De betaling vindt plaats onder verrekening van eventueel met toepassing van artikel 18
verleende voorschotten.
3. Indien de schade in een andere vorm dan geld wordt vergoed, wordt daarmee een aanvang gemaakt binnen een redelijke termijn na het onherroepelijk worden van de in artikel 19 bedoelde beslissing.
1. Het bestuur kan de beslissing op het verzoek intrekken of ten nadele van de verzoeker wijzigen, indien:
a.
op grond van feiten of omstandigheden, waarvan het bestuur ten tijde van het nemen
van de beslissing op het verzoek redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, de
schadevergoeding niet of lager zou zijn vastgesteld;
b.
de verzoeker onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van
juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing op het verzoek zou hebben geleid;
c.
de hoogte van de schadevergoeding anderszins onjuist was en de verzoeker dit wist of
behoorde te weten.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de schadevergoeding is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
3. De beslissing op het verzoek kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop de beslissing op het verzoek is bekendgemaakt.
Indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, kan het bestuur, de adviescommissie gehoord, in bijzondere gevallen afwijken van hetgeen in deze verordening is bepaald.
Deze verordening treedt in werking op 31 maart 2007.
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening nadeelcompensatie waterberging waterschap Aa en Maas 2007’.
Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 23 maart 2007,
de griffier,
drs. F.J.W. Baert
Loco
de dijkgraaf,
drs. L.H.J. Verheijen
Onrechtmatig overheidsoptreden
Aan ieder overheidsoptreden (besluiten en feitelijk handelen) dient een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks betrokken belangen vooraf te gaan. De nadelige gevolgen van het overheidsoptreden mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat optreden te dienen belangen. Een en ander is vastgelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. De eventuele aantasting van belangen van derden moet zo gering mogelijk zijn. Indien aan deze vereisten niet is voldaan, is het overheidsoptreden onrechtmatig.
Rechtmatig overheidsoptreden
Een op zichzelf rechtmatig overheidsoptreden kan evenwel een niet te voorkomen benadeling van derden tot gevolg hebben. Het optreden is dan wel rechtmatig (het algemene belang wordt ermee gediend) maar niet zonder meer aanvaardbaar (omdat sommigen wellicht meer nadeel ondervinden dan anderen). Artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat een vergoeding behoort te worden aangeboden wanneer een burger onevenredig zwaar wordt getroffen in vergelijking met andere burgers die in een vergelijkbare positie verkeren (beginsel van “égalité devant les charges publiques”). Wanneer die vergoeding achterwege blijft is het besluit jegens die individuele burger alsnog onrechtmatig.
Doel van een nadeelcompensatieverordening
Het doel van een wettelijke regeling voor de vergoeding van schade veroorzaakt door rechtmatig overheidsoptreden is het volgende. Door een dergelijke regeling hoeft deze kwestie geen onderdeel te zijn van de totale belangenafweging die aan het overheidsoptreden vooraf dient te gaan. De schadevergoeding of nadeelcompensatie wordt zo tot een zelfstandige vraag gemaakt. Deze vraag komt pas aan de orde op het moment dat het overheidsoptreden zelf onaantastbaar is geworden en de rechtmatigheid daarvan derhalve vaststaat.
Voor veel vormen van optreden door waterschappen is niet voorzien in een wettelijke
schadevergoedingsregeling. Anders dan in het geval waarin een schadevergoedingsregeling van toepassing is, betrekt de rechter het schadevergoedingsaspect van het overheidsoptreden bij de toetsing van het optreden zelf. Na te hebben getoetst of het optreden op zich rechtmatig is, komt het schadevergoedingsaspect aan de orde. Komt de rechter tot de conclusie dat het op zich rechtmatige optreden schade veroorzaakt die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, terwijl in de vergoeding van deze schade niet is voorzien, zal het optreden zijn “rechtmatigheid” verliezen. Op deze wijze ontstaat voor zowel de overheid als de benadeelde een ongewenste situatie. De benadeelde is niet uit op een veroordeling van het betrokken optreden zelf, maar wil een vergoeding van de door hem geleden schade. Voor de overheid is het gevolg dat een besluit vooralsnog niet kan worden uitgevoerd, uitsluitend vanwege het feit dat geen beslissing is genomen omtrent de schadeaspecten.
Met de onderhavige regeling wordt beoogd een, zowel voor de benadeelde als voor het waterschap, eenvoudiger en efficiëntere gang van zaken te bewerkstelligen.
Degene die meent schade te lijden door overheidsoptreden als omschreven in deze regeling, behoeft niet langer het betreffende optreden zelf aan te vechten om zijn schade vergoed te krijgen. De onderhavige regeling voorziet in een met waarborgen omklede procedure voor de behandeling van een verzoek om nadeelcompensatie.