Overheidsorganisatie | Waterschap Aa en Maas |
---|---|
Officiële naam regeling | Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen |
Citeertitel | Beleidsregels ambtshalve verminderingen 2004 waterschap Aa en Maas |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | financiën – belastingen |
De regeling treedt in werking op 24-01-2004, werkt terug tot en met 01-01-2004 en heeft betrekking op belastingaanslagen die worden opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2004 voordoen.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Brabants Dagblad, 23-01-2004 (Gebiedsdekkend)
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-01-2004 | 01-01-2004 | 15-01-2009 | nieuwe regeling | 07-01-2004 Brabants Dagblad, 23-01-2004 (Gebiedsdekkend) | Vergadering Dagelijks Bestuur 07-01-2004 |
Beleidsregels fiscale zaken nr. 2: Beleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen waterschapsbelastingen
Onderwerp
Toekennen van ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen.
Belasting:
Waterschapsomslagen
Verontreinigingsheffing
Doel: Bevorderen rechtszekerheid belastingplichtigen
Wettelijke grondslag:
Artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 123 en 134 van de Waterschapswet
Vastgesteld door:
Het (voorlopig) dagelijks bestuur van waterschap Aa en Maas bij besluit van 7 januari 2004
Inwerkingtreding:
01-01-2004
Het (voorlopig) dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas te 's-Hertogenbosch,
Gelezen het voorstel van de Voorbereidingscommissie van 17 december 2003;
Gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 123 en 134 van de Waterschapswet;
B E S L U I T
vast te stellen de volgende Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen.
1. Deze beleidsregels gelden bij de heffing van waterschapsbelastingen als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet.
2. In afwijking in zoverre van het voorgaande artikellid, zijn deze beleidsregels niet van toepassing op belastingaanslagen in de omslag gebouwd waaraan een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voorzover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is.
3. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
ambtshalve vermindering: de vermindering van een onjuiste belastingaanslag of beschikking op de voet van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede het verlenen van een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting als bedoeld in en artikel 134 van de Waterschapswet;
de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk mede–aansprakelijke heeft betaald;
de vijfjaarstermijn: een termijn van vijf kalenderjaren, door welks verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag op de voet van artikel 16 respectievelijk artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervalt;
de belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede het voorlopig gevorderde, het gevorderde en het nagevorderde bedrag als bedoeld in artikel 125a, lid 2, onder a, van de Waterschapswet;
het bedrag van de vermindering: het bedrag waarmee de belastingaanslag ingevolge artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 134 van de Waterschapswet wordt verminderd, dan wel het bedrag waarvoor ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting wordt verleend. Indien bij het vaststellen van de aanslag een boete als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd, wordt het terug te geven bedrag met (het eventueel daaraan toe te rekenen gedeelte van) deze boete verhoogd;
de ambtenaar belast met de heffing: de ambtenaar van het waterschap bedoeld in artikel 123, derde lid, onder b, van de Waterschapswet;
de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van waterschapsbelastingen.
1. Indien bij de afhandeling van een te laat ingediend bezwaarschrift of een bezwaarschrift dat om andere redenen van formele aard niet–ontvankelijk wordt verklaard, blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, wordt deze door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verminderd.
2. Indien een aanvraag, betrekking hebbend op een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet tijdig wordt gedaan, wordt deze vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verleend.
In de volgende gevallen vindt geen ambtshalve vermindering plaats:
1. indien ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of de aanvraag, de vijfjaarstermijn is verstreken;
2. indien het bedrag van de vermindering lager is dan € 9,08.
1. Een arrest van de Hoge Raad of een uitspraak van een Gerechtshof, waarin een toepassing van de belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot ambtshalve vermindering indien de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag waarop het arrest van de Hoge Raad is gewezen dan wel de uitspraak van het Gerechtshof is gedaan, tenzij het dagelijks bestuur op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.
2. Hetgeen in het eerste lid is bepaald, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.
Zowel in het geval waarin ambtshalve vermindering wordt toegekend als in het geval waarin daartoe geen redenen aanwezig zijn, wordt belanghebbende daarvan gemotiveerd mededeling gedaan. De mededeling wordt gedaan in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel in de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist.
1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking, werken terug tot 1 januari 2004 en hebben betrekking op belastingaanslagen die worden opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2004 voordoen.
2. De beleidsregels, vastgesteld bij besluit van het dagelijks bestuur van Waterschap De Aa van 27 november 2002 en vastgesteld bij besluit van het hoofd fiscale zaken van Waterschap De Maaskant van 28 december 1998 blijven na intrekking van toepassing op belastingaanslagen ter zake van belastbare feiten die zich vóór de aanvang van het jaar 2004 hebben voorgedaan.
3. Dit besluit kan worden aangehaald als: Beleidsregels ambtshalve verminderingen 2004 waterschap Aa en Maas.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het voorlopig dagelijks bestuur van 7 januari 2004
's-Hertogenbosch, 7 januari 2004
Het Dagelijks Bestuur van het waterschap Aa en Maas,
De griffier, de dijkgraaf,
Drs. C.J.E. van Vlokhoven drs. L.P.M. van den berg
1 Algemeen
Ingevolge artikel 65 AWR – welk artikel ook van toepassing is bij de heffing van belastingen door de waterschappen – jo. artikel 123, lid 3, onderdeel b, Waterschapswet, kan een onjuiste belastingaanslag of beschikking door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve worden verminderd. Ook in artikel 134 van de Waterschapswet is een bepaling opgenomen die van belang is bij het toepassen van ambtshalve verminderingen. In dit artikel is geregeld dat de heffingsambtenaar een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ambtshalve kan verlenen. De bepalingen van artikel 65 AWR en 134 Waterschapswet zijn geformuleerd als een bevoegdheid van de betrokken functionarissen, maar zij houden, lettend op de ratio van de regeling, in feite een verplichting in voor deze functionarissen.
Alhoewel artikel 132 Waterschapswet op zichzelf geen regeling bevat over het verlenen van ambtshalve verminderingen als zodanig, is de inhoud van deze bepaling voor een goed begrip van artikel 134 Waterschapswet en in het kader van het onderhavige onderwerp wel van belang. Artikel 132 bevat een regeling inzake de termijn waarbinnen een aanvraag op een in de belastingverordening voorziene vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf moet zijn ingediend en de wijze waarop daarop door de ambtenaar belast met de heffing beschikt moet worden.
De onderhavige beleidsregels strekken ertoe om tot een uniforme gedragslijn op het vlak van ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen te komen.
De beleidsregels geven aan in welke gevallen de ambtenaar belast met de heffing tot het verlenen van ambtshalve vermindering over dient te gaan en in welke gevallen daarvan geen sprake (meer) kan zijn.
Meestal zal aan een ambtshalve vermindering een actie van een belanghebbende ten grondslag liggen. Deze actie zal veelal eruit bestaan dat de belastingplichtige alsnog, dat is in dit verband buiten de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, een bezwaarschrift indient. Ook de situatie waarin een aanvraag om een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling buiten de wettelijke termijn (vgl. artikel 132 Waterschapswet) wordt ingediend, moet hiertoe worden gerekend. Tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal het bestuursorgaan de belastingplichtige in beide gevallen niet–ontvankelijk verklaren. Bij het uitspreken van de niet–ontvankelijkheid zal het bestuursorgaan echter steeds nagaan of de belastingaanslag correct en tot een juist bedrag is vastgesteld dan wel of de in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling terecht niet is verleend. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal de belastingaanslag ambtshalve worden verminderd, dan wel zal de in de belastingverordening voorziene vermindering, etc. ambtshalve worden verleend.
2 Termijn waarbinnen het recht op ambtshalve vermindering bestaat
Zoals gezegd gaat het bij het verlenen van ambtshalve verminderingen veelal om gevallen waarin een belastingplichtige zijn bezwaarschrift of aanvraag te laat indient. Het gaat dus om gevallen waarin de belastingaanslag onherroepelijk vaststaat. De hoofdregel is dat een onherroepelijk vaststaande aanslag niet meer kan worden aangetast, noch door de belastingplichtige noch door het bestuursorgaan. In de praktijk zijn echter twee situaties denkbaar waarin dit anders kan zijn.
De eerste situatie betreft het geval waarin een belastingaanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. In dit geval bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid de te weinig geheven belasting na te vorderen of na te heffen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt blijkens artikel 16 van de AWR door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (artikel 20 AWR).
De regeling inzake ambtshalve vermindering kan in feite worden aangemerkt als de spiegelbeeldsituatie van navorderen en naheffen. Waar het in het geval van navorderen en naheffen erom gaat dat te weinig geheven belasting door het bevoegde orgaan alsnog bij de belastingplichtige ‘in rekening wordt gebracht’, gaat het er in het geval van ambtshalve vermindering om dat een belastingaanslag die tot een te hoog bedrag blijkt te zijn vastgesteld en waartegen officieel niet meer in bezwaar of in beroep kan worden gekomen, toch nog tot het juiste bedrag wordt verminderd.
Vanwege deze spiegelbeeldsituatie, wordt in de praktijk ook wat betreft de te hanteren ambtshalve verminderingstermijnen veelal aansluiting gezocht bij de termijnen die bij navorderen en naheffen gelden.
Dit is bijvoorbeeld het geval in het beleid dat de Staatssecretaris van Financiën ten behoeve van de Rijksbelastingdienst heeft uitgevaardigd en in het modelbeleid dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ten behoeve van de gemeenten heeft vastgesteld.
Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat de redelijkheid met zich brengt voor ambtshalve verminderingen een zelfde termijn te hanteren als de termijn die voor het opleggen van navorderings– en naheffingsaanslagen geldt en stelt dus ook een termijn van vijf jaar voor. Hiermee wordt tevens aangesloten bij de ter zake in de praktijk reeds bestaande regelingen.
De ambtenaar belast met de heffing zal in de praktijk steeds moeten nagaan of op het moment waarop van de te hoog vastgestelde aanslag blijkt, de vijfjaarstermijn al dan niet is verstreken. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal hij vervolgens de ambtshalve vermindering wel of niet verlenen.
De artikelen 65 AWR en 134 Waterschapwet kennen de bevoegdheid tot het ambtshalve verminderen van belastingaanslagen toe aan de ambtenaar belast met de heffing. Omdat de beleidsregels ambtshalve vermindering als het ware het kader aangeven dat daarbij geldt, is het logisch dat de beleidsregels door het dagelijks bestuur worden vastgesteld.