Organisatie | Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleidsregel toepassing ontzilt zeezand |
Citeertitel | Beleidsregel toepassing ontzilt zeezand 2009 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Deze beleidsregel geldt tot de inwerkingtreding van het Waterbeheersplan 2009-2015.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: Onbekend
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Onbekend
Wet verontreiniging oppervlaktewateren,
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | nieuwe regeling | 01-01-2009 IJssel- en Lekstreek, ........................... | Onbekend | ||
29-11-2006 | 01-01-2009 | nieuwe regeling | 03-10-2006 De Postiljon, ed. Zoetermeer, 03-11-2006 | Onbekend |
Beleidsregel toepassing ontzilt zeezand 2009
Het beleid van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is erop gericht verzilting van oppervlaktewater tegen te gaan. Dit betekent dat bij de toepassing van zeezand in de buurt van oppervlaktewater aanvullende maatregelen zijn om deze verzilting ook daadwerkelijk tegen te gaan. Het toepassen van grond nabij oppervlaktewater is geregeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het waterschap kan als bevoegd gezag voor toepassingen van grond of zand bij oppervlaktewater aanvullende maatwerkvoorschriften stellen om te voorkomen dat het oppervlaktewater nadelig wordt beïnvloed. Deze beleidsregel is bedoeld om te voorkomen dat het oppervlaktewater zouter wordt door de aanwezigheid van zeezand nabij een watergang.
Binnen het beheersgebied van Schieland en de Krimpenerwaard vinden vele infrastructurele werken plaats waarbij ontzilt zeezand in grote hoeveelheden als voorbelasting wordt toegepast. Diepe ontgrondingen waarbij zoet zand wordt gewonnen voor het bouwrijp maken van terreinen stroken niet met het provinciale beleid. In plaats van zoet zand gebruiken de aannemers daarom ontzilt zeezand bij de aanleg van wegen, industrieterreinen en woningbouwlocaties.
Sinds 1 juli 2008 vervangt het Besluit bodemkwaliteit het Bouwstoffenbesluit. Tot 1 juli 2008 was voor het toepassen van ontzilt zeezand klasse 3 een aanvullende Wvo-vergunning nodig voor grootschalige toepassingen van ontzilt zeezand, ook al voldeed de toepassing van het zand of de grond aan het Bouwstoffenbesluit. Dit had HHSK vastgelegd in de Beleidsregel ontzilt zeezand. Het Besluit bodemkwaliteit kent geen mogelijkheid tot het aanvullend verlenen van Wvo-vergunningen, maar bevat wel een zorgplichtbepaling. Dit betekent dat bovenop de bepalingen van het Besluit bodemkwaliteit maatwerkvoorschriften mogelijk zijn om te voorkomen dat het oppervlaktewater nadelig wordt beïnvloed. Aangezien het Besluit bodemkwaliteit zelf geen beperkingen bevat voor het uitlogen van chloride bij het toepassen van zeezand, is een beleidsregel als basis voor de maatwerkvoorschriften wenselijk.
Het is de bedoeling dat in het Waterbeheerplan 2009-2015 voor chloride een gebiedsafhankelijke norm wordt opgenomen. Tot de inwerkingtreding van dit Waterbeheersplan wordt het beleid zoals dit gold onder het Bouwstoffenbesluit gecontinueerd. Dit houdt in dat het toepassen van ontzilt zeezand klasse 1 en 2 niet is toegestaan, overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit.
Kleinschalige toepassingen van onzilt zeezand klasse (< 50.000 m3) en alle toepassingen van ontzilt zeezand klasse 4 (< 35 mg chloride/kg droge stof) zijn vrij, mits het gaat om schone grond, die voldoet aan de bepalingen van het Besluit bodemkwaliteit. Grootschalige toepassingen van meer dan 50.000 m3 zeezand klasse 3 mogen onder voorwaarden worden toegepast. Ontzilt zeezand klasse 3 heeft een chloridegehalte van maximaal 200 mg chloride/kg droge stof. Het chloridegehalte van het uittredende water vanuit een dergelijke zandpakket heeft een bandbreedte van 1300 tot 2000 mg/l. Voor de toepassing van ontzilt zeezand klasse 3 stelt het hoogheemraadschap daarom maatwerkvoorschriften op, zodat het chloridegehalte in de watergangen geen nadelige gevolgen heeft voor het oppervlaktewater. In de praktijk betekent dit dat het chloridegehalte op 50 meter vanaf het lozingspunt niet meer dan 10 % hoger mag zijn dan het oorspronkelijke chloridegehalte. Bij ontziltingsniveau 4 varieert het chloridegehalte in het uittredende water tussen 200 en 300 mg/l.